De ontspoorde stationschef
Profiel van de moord:
Een moordenaar slaat zonder motief toe in het deftige Bezuidenhout
ZATERDAG 14 APRIL 1990
EXTRA
PAGINA 35
Lennaert Nijgh reconstrueerde de beroemdste moordzaken uit de
vaderlandse geschiedenis. Vandaag een nieuwe aflevering van de
serie Moord Doodslag: de lotgevallen van een ontspoorde
stationschef in het Haagse Bezuidenhout.
I
PLAATS EN TIJD: donderdag 5 september 1929, 's middags om
kwart voor vijf.
SLACHTOFFER: mevrouw E. M. Odem-Christiaans, wonende
Bezuidenhout 395 in Den Haag. Haar 50-jarige huishoudster werd
zwaargewond.
DADER: Wiebren Kromhout van der Meer, een 45-jarige ex-
tramstationschef uit Emmen.
AFLOOP: Ondanks het feit dat de dader vrijwel ter plaatse werd
gearresteerd, bleef hij ontkennen. Het motief van de moord is nooit
duidelijk geworden. Kromhout van der Meer werd tot twintig jaar
gevangenisstraf veroordeeld. Nadat hij in 1946 voorwaardelijk in
vrijheid was gesteld, probeerde hij in 1957 een medebewoner van het
bejaardenhuis in Weidum te vermoorden met gif. Hij werd in 1958
weqens poqinq tot moord tot twaalf jaar veroordeeld. Zijn sterfdatum
is niet bekend.
Het is donderdag 5 september 1929.
Langs het deftige Haagse Bezuiden
hout rijdt de auto van een Rotter
damse zakenman. Hij is met twee
van zijn dochters onderweg naar
restaurant Saur, met zijn particulie
re chauffeur aan het stuur. Achter
de wagen rijdt de tram. lijn 3. Ineens
remt de trambestuurder uit alle
macht en een van de twee conduc
teurs stormt de straat op. Een man
verlaat haastig het monumentale
pand nummer 395 en loopt met gro-
,te passen weg. Achter hem ver
schijnt een hevig bloedende vrouw-
die haar handen tegen haar keel
houdt.
"Hij heeft me gestoken, hij heeft
me gestoken!" roept ze. De zaken
man geeft zijn chauffeur opdracht
om snel naar de politieagent te rij
den die in de verte fietst. Het drama
maakt diepe indruk op de meisjes in
de auto. Na meer dan zestig jaar kan
de jongste het nog precies navertel
len: mijn moeder, toen achttien jaar
oud.
Een heer
Conducteur Meyer ontfermt zich
eerst over de zwaar gewonde
vrouw. In de voorkamer treft hij een
oude dame aan met doorgesneden
keel. Ondertussen zijn de andere
conducteur en de trambestuurder
de dader ("een als heer geklede
man") achterna gegaan. De moorde
naar doet iets dat bijna symbolisch
kan worden opgevat: hij vlucht een
doodlopende straat in. de destijds
in aanbouw zijnde Cornelis van der
Lijn straat.
Het geroep van de achtervolgers
trekt de aandacht van twee bouw
vakkers. Ze zien nog net dat de man
een pakje over een schutting gooit.
Hij blijft staan en wordt terugge
bracht naar het huis van mevrouw
Odem. Conducteur Meyer komt op
een intelligent idee: hij confronteert
de huishoudster, die nog bij kennis
is, met de man. Ze herkent hem na
een korte aarzeling als de dader.
Ondanks het feit dat hij vrijwel op
heterdaad is betrapt, ontkent deze
op hautaine toon. Eigenaardig is dat
er nauwelijks bloed aan zijn kleding
zit, de verwondingen van zijn
slachtoffers in aanmerking geno-
De kranten maken melding van
bet boegeroep dat opstijgt uit de
verzamelde menigte, wanneer de
dader 's avonds om kwart voor ne
gen in zijn ondergoed zijn boven
kleding is hem voor onderzoek naar
bloedsporen afgenomen in een
tot voor de deur van het huis gere
den politieauto wordt afgevoerd.
Ook op het bureau blijft hij koeltjes
ontkennen. Hij weigert zijn naam te
zeggen. Uiteindelijk wordt hij door
een rechercheur herkend. Het is een
zekere Wiebren Kromhout van der
Meer, die een 'avontuurlijk leven'
achter de rug heeft. Het feit dat hij
herkend wordt helpt niet: de man
ontkent vierkant iets met de zaak te
maken te hebben.
Mijn grootvader heeft niet de be
hoefte gevoeld als getuige op te tre
den. "Dat was'niks voor pa", zegt
mijn moeder. Het zou misschien
toch een beetje geholpen hebben,
want het is ongelooflijk genoeg
niet eens zo eenvoudig geweest om
de zaak juridisch rond te krijgen.
IJdele weldoener
Wiebren Kromhout van der Meer,
een Fries van geboorte, was jaren
lang een keurige, oppassend leven
de huisvader in het plaatsje Em
men, ten noorden van Coevorden.
Hij had het daar tot chef van het
tramstation gebracht. Hij stond er
zeer goed bekend, was penning
meester van de plaatselijke reclas-
seringsvereniging en hield zich met
allerlei menslievende activiteiten
bezig. Zijn beschermelingen droe
gen hem op handen.
Een kleine gemeente in de veen
koloniën zal omstreeks het begin
van deze eeuw niet zo'n opwindend
oord geweest zijn. Totdat de Eerste
Wereldoorlog kwam. Toen maakte
deze uithoek van Nederland kennis
met allerlei vormen van smokkela
rij en sluikhandel. En met lieden die
daarmee in verrassend korte tijd
rijk werden.
De stationschef moet zich voor
bijgestreefd hebben gevoeld door
zulke patsers. Als weldoener valt hij
eigenlijk dan al door de mand: het is
een ziekelijke hang naar bewonde
ring en populariteit die hem drijft,
en geen menslievenheid. Hij is geen
reddende engel, hij speelt de rol van
reddende engel vanwege het ap
plaus dat hem ten deel valt. Wiebren
gaat ook in smokkelwaren. Maar hij
is geen zakenman. Omdat hij in zijn
ijver orrt waardering te ondervinden
voortdurend te lage prijzen bere
kent, maakt hij schulden en stopt
hij het ene gat met het andere.
Hij loopt na de oorlog, in 1925, te
gen de lamp wegens verduistering
en gaat voor zes maanden de gevan
genis in. Ook dan vertoont hij het
zelfde gedrag als later in Den Haag:
tegen alle mogelijke bewijzen in
blijft hij ontkennen. De rechtbank
begrijpt niet veel van zijn beweegre
denen. Hij heeft absoluut niet bo
ven zijn stand geleefd.
Geen motief
In het huis van mevrouw Odem
worden tijdens het vooronderzoek
twee brieven gevonden. Een is van
een neef van het slachtoffer afkom
stig, een zekere Karei Blom, filiaal
houder van een grote bakkersfirma.
Daarin geeft deze toe dat er een kas
tekort is in het filiaal dat hij beheert
en dat de zaak hem wil ontslaan. Op
het briefje is aangetekend dat me
vrouw Odem het tekort zal aanvul
len.
Een andere brief is van de desbe
treffende firma: daarin staat dat er
op 5 september iemand van het be
drijf zal langskomen. Beide brieven
blijken door Kromhout van der
Meer te zijn geschreven. Het ver
haal over het kastekort 86 gulden
klopt op zichzelf wel, maar die af
faire was al afgehandeld. De huis
houdster vertelt dat Kromhout van
der Meer 's morgens al bij mevrouw
Odem geweest is. 's Middags kwam
hij terug. "Ik heb het nu nog niet,
maar morgen wel", heeft ze me
vrouw Odem horen zeggen. Even la
ter hoorde ze een gil en een val. Ze
deed de deur weer open en stond te
genover de dader. Die zei dat er
niets aan de hand was en op hetzelf
de moment voelde zij een snee in
haar hals. De man vluchtte daarop
naar de voordeur.
Aangezien Van der Meer blijft
ontkennen en nergens aan mee
werkt is het een raadsel waarom hij
het gedaan heeft. Hij heeft niets ge
stolen en ook geen poging daartoe
gedaan. Hij had de toezegging ge
kregen dat er de volgende dag geld
zou zijn, zelfs een schriftelijke be
vestiging. Waarom is hij mevrouw
Odem ineens met het scheermes te
lijf gegaan? Waarom had hij dat bij
zich?
De neef Karei Blom wordt aan de
tand gevoeld. Hij heeft Kromhout
van der Meer leren kennen in een
café en ze zijn bevriend geraakt.
Van der Meer gaat zelfs bij Blom en
diens vrou\y inwonen. Het is geen
slimme jongen, deze neef Karei. De
fantastische verhalen die Van der
Meer ophangt gaan er gretig bij hem
in en de heren bezuipen zich gere
geld op kosten van Blom. Die heeft
gelukkig een suikertante, die hem
zo nu en dan wat toestopt. "Als de
oude heks dood is, ben ik onder de
pannen," zegt hij tegen Van der
Meer.
Het komt zelden voor dat een ver
dachte, die eigenlijk min of meer op
heterdaad betrapt is, zo spijkerhard
blijft ontkennen. Bewijs is er te
over: de huishoudster heeft hem
herkend, de bouwvakkers hebben
hem het mes over een schutting
zien gooien, zelfs de kapper die het
mes heeft geleverd is gevonden.
Daar zit een stukje huid aan dat pre
cies past in een wondje aan de vin
ger van Wiebren. Maar deze brengt
iedereen tot wanhoop. "Ik geef geen
inlichtingen aan vreemden. Nie
mand had zich aan mij voorge
steld," zegt hij later tegen de presi
dent van de rechtbank, als deze ge
waagt van zijn onbegrijpelijke zwij
gen tegen de politie.
Is hij eigenlijk wel bij zijn ver
stand? De psychiater dr. J. Schol-
tens ontdekt geen ziekelijke afwij
kingen, maar verbaast zich wel over
het zeer eigenaardige karakter van
de man en diens komediespel. Het
lijkt of Kromhout van der Meer
voortdurend iets opvoert, maar met
welk doel?
Na zijn ontslag uit de gevangenis
is hij naar Den Haag gekomen, zijn
gezin heeft hij in Emmen achterge
laten. Verscheidene instanties heb
ben zich met hem bemoeid. Hij is
enige tijd als huisknecht in dienst
bij een ingenieur. Ook daar hangt
hij de meest vreemde verhalen op
en ten slotte is hij dreigbrieven gaan
schrijven waarin de ingenieur
wordt verteld dat hij zijn huis
knecht moest ontslaan, op straffe
van allerlei vreselijks. De ingenieur
heeft hem door en ontslaat hem in
derdaad, maar blijft achter met de
vraag wat deze kwibus met zijn
brieven wilde.
Tegen Blom doet hij het voorko
men alsof hij op het punt staat een
groot bedrag aan geld te krijgen. Op
een ander adres waar hij een blauwe
maandag werkt ontvreemdt hij een
medaillon, waarvan hij iemand van
de reclassering tracht wijs te maken
dat het "een herkenningsteken van
de dragers van een groot geheim" is.
De psychiatrie is een jonge tak
van wetenschap in 1929, en welke
criteria dr. Scholtens aanlegt bij het
onderzoek naar iemands geestelijke
vermogens, is niet bekend. Maar al
les bij elkaar maakt Wiebren Krom
hout van der Meer op z'n minst een
psychotische indruk. De rechtbank
neemt niettemin aan dat hij toere
keningsvatbaar is. Het laat hem
koud, hij ontkent. "Het moet mijn
dubbelganger geweest zijn."
De justitie gaat in deze zaak nogal
voorzichtig te werk. Dat kan heel
goed iets te maken hebben met de
zaak Giessen-Nieuwkerk, die in
1929 voor de rechtbank speelt en die
veel stof doet opwaaien. Een rijks
rechercheur die als briljant te boek
staat, heeft in een moordzaak de ge
tuigen en het bewijs bij elkaar ge
knoeid, waarop twee mannen tot le
venslang veroordeeld zijn. Ze zitten
al een paar jaar in de gevangenis, als
een journalist, de legendarische
Kick Geudeker, de waarheid boven
tafel haalt.
Het schandaal zal de justitie in
Nederland ongetwijfeld gefrus
treerd hebben. Men wil niet het risi
co lopen dat er wéér beschuldigin
gen worden geuit in die richting.
Maar de stapel belastende bewijzen
is te groot in dit geval. Van der Meer
krijgt twintig jaar wegens doodslag
en poging daartoe, het vonnis wordt
in hoger beroep bevestigd.
Wat niet boven water komt, on
danks alle pogingen van de recht
bank: het motief. De door neef
Blom verwachte erfenis lijkt het
enige aanknopingspunt. Door tante
te vermoorden zou Blom een gefor
tuneerd man worden, en Van der
Meer had deze zwakke broeder im
mers in zijn macht? Blom, de suk
kel, blijkt in het testament van me
vrouw Odem helemaal niet voor te
komen, maar dat wist hij niet. Neef
Blom is wel zwaar teleurgesteld,
maar aan niets schuldig.
Onverbeterlijk
Bestaan er geboren moordenaars?
Zijn er mensen die een niet tijdig
door de omgeving herkend psy
chisch defect hebben, dat moorde
naars van hen maakt als er bepaalde
dingen gebeuren? De bekendste
moordzaak in de jaren vijftig was
die van de Berkelse arts die levens
lang uitzat wegens moord op zijn
vrouw en die een medegevangene
vergiftigde, waarmee hij de enige in
onze geschiedenis werd die twee
maal tot levenslang werd veroor
deeld. Ook de Leidse massamoor
denares Goeie Mie trachtte in de ge
vangenis nog een moord te plegen.
In beide gevallen was het motief,
vooral van de tweede moord en po
ging tot moord, zonder meer zwak.
Wat beweegt deze Wiebren, die in
1929 op klaarlichte dag een moord
pleegt zonder motief, om na zes
tien van de twintig jaar gevangenis
straf wegens doodslag te hebben
uitgezeten in 1957 nogmaals een
moord te willen plegen? Opnieuw
zonder serieus te nemen aanleiding.
In 1947 komt Wiebren Kromhout
van der Meer, inmiddels 62 jaar oud,
voorwaardelijk vrij. Hij zoekt zijn
vrouw weer op. die zich van hem
had laten scheiden. In 1948 trouwen
ze voor de tweede maal. In 1956 ne
men beiden hun intrek in een be
jaardentehuis in het Friese dorp
Weidum. Eind goed al goed?
Er is daar een oude man, een
beetje beperkt van geest, een zekere
Starkenburg. Die zit Van der Meer
altijd te sarren, de typische
opaatjes-pesterigheid die sommige
oude mensen eigen is. "Jouw zoon
is een fietsendief!", beweert de ou
de voortdurend. Daar is geen reden
toe en Van der Meers verleden is bij
niemand in het tehuis bekend. Ook
Leidse Mie's laatste poging tot
moord was bedoeld om een sarren
de medegevangene op te ruimen.
In juni 1957 gaat Kromhout van
der Meer op bezoek bij zijn vrouw,
die in een ziekenhuis in Leeuwar
den op sterven ligt. Op de terugweg
koopt hij een doosje rattengif. Hij
smeert dat stiekem op het brood
van Starkenburg. Die wordt ziek,
maar de dokter kan niets vinden. Na
een paar dagen herstelt hij weer.
Een paar weken later is het wéér
raak en de oude Starkenbrug be
klaagt zich bij de directrice. Die
ruikt aan het brood met de vreemde
'mosterd' en krijgt argwaan. De po
litie zet een val en Wiebren loopt er
in. Tien dagen na het overlijden van
zijn vrouw wordt hij gearresteerd.
Hij ontkent alles. Hij fantaseert. Hij
zegt ten slotte zelfmoord te hebben
willen plegen en alleen maar een
beetje van het gif te hebben uitge
probeerd op Starkenbrug, om te
zien of het pijnloos was.
De psychiater noemt hem dit
maal wel een man met psychopathi
sche trekken en "een wandelend
raadsel." Hij zou slechts ten dele
toerekeningsvatbaar zijn. Maar de
rechtbank is niet onder de indruk.
Wiebren Kromhout van der Meer
krijgt twaalf jaar, ondanks zijn hoge
leeftijd. Daarmee verdwijnt hij uit
de geschiedenis. Waarschijnlijk is
hij in de gevangenis overleden. De
Nederlandse justitie geeft geen in
lichtingen over gedetineerden. Ook
niet over de man die dat zelf niet
deed, omdat hij aan niemand was
voorgesteld.
Geraadpleegde bronnen: jaar
gangen Haarlems Dagblad 1929-
1930 en 1957-1958. 'Moordenaars
werk'. door mr. Hans van Straten,
De Arbeiderspers, Amsterdam
1964. Tekening: Ien van Laanen