OEKEN
Treurige deuntjes van Crijns
Nieuwe bundel van schilder-schrijver Armando
Heiligt het doel de middelen?
De morele ijstijd bij Auster
De identiteit van Azië
LITERATUUR
Nederlandse columnisten
en hun wekelijkse stukjes
Schoonheid is niet pluis
WOENSDAG 7 MAART 1990
Jeugdleed is langzamerhand zo'n
vertrouwd thema in de Nederland
se literatuur, dat een beetje debuut,
wil het meetellen, niet zonder kan.
Maar het kan ook remmend wer
ken. Wie van oud zeer en jeugdig
verdriet literatuur wil maken, moet
een meer dan middelmatige presta
tie leveren. In dit land is tobben al
door vele voorgangers tot kunst ver
heven.
Myriam Crijns doet met haar ver
halenbundel 'Liever geen bezoek'
een dappere, maar niet geheel ge
slaagde poging onze vorsten der
treurnis naar de kroon te steken. In
de veertien verhalen is de hoofdrol,
zoals een handzame flaptekst
dienstig meedeelt, die van vrouwen
in het niemandsland, tussen jeugd
en volwassenheid. Geen land waar
het prettig toeven is, blijkt. De ik-fi-
guur heeft het moeilijk met de we
reld om haar heen. Ze lijdt aan huid-
aandoeningen, grote voeten of klei
ne borsten en is ook geestelijk niet
geheel in orde. De toon van de ver
tellingen is dan ook niet vrolijk, al
geeft de eerste zin van het titelver
haal hoop: Wellicht waren het de me
dicijnen van de psychiater die me
de moed gaven een afspraak te ma
ken met een plastisch chirurg. Sinds
ik die vrolijk gekleurde capsules
slikte, maakte ik weer toekomst
plannen. Maar deze aanvankelijke,
prettige ironie komt veel te spora
disch terug. Er is voornamelijk dro
ge lusteloosheid die een passend,
beklemmend sfeertje oproept, maar
die niet tot schrijnend medeleven
oproept, laat staan tot hartstochte
lijk verder lezen. Misschien is het
ook allemaal teveel van het akelige.
Een nare, dominante moeder pas
seert de revue, op de voet gevolgd
door een rare lievelingsbroer, een te
katholieke vader, tal van gektes en
een hele stoet huisdieren, meest
honden.
Als we de mallemolen stil zetten
en nauwkeuriger inspecteren, is de
veelheid van al die droefenis maar
schijn. In allerlei, eigenlijk weinig
verschillende varianten wordt ver
haald over een neurotisch, eenzel
vig meisje dat alleen rust en wat ge
luk vindt, als ze ongestoord rond
kan scharrelen met haar hond.
Triest, maar op den duur doodsaai.
Zoals vaak zijn het de verhalen
die van dit patroon afwijken die een
boek kleur kunnen geven. 'Liever
geen bezoek' herbergt er maar wei
nig. In 'Niets aan de hand' staat de
gekte van de ik-persoon centraal.
Het enkele bladzijden tellende ver
haaltje wordt deels verknoeid door
uitweidingen over alweer zo'n
trouw viervoetertje, maar de sfeer
van zomaar een dapper busreisje
maakt veel goed.
Bijna mooi is 'De walnoteboom',
een dromerige schets met herinne
ringen aan een vroeger vriendinne
tje. En de beschrijving van een be
zoek aan de sekte van 'Happy Bill'
ontlokte zelfs een glimlach. Hier ko
men de kalme dialogen tot hun
amusante recht. Verkopen jullie
krukken voor invaliden'? vroeg ik,
wijzend op de stokken die aan de
muur hingen. 'Dat zijn geen kruk
kenmaar hamsadandas. Je moet ze
in je oksel houden terwijl je zit', leg
de Cody uit. 'Door de druk in je oksel
wordt de zenuwplexus gestimu
leerd, die het tegenoverliggende
neusgat reinigt, waardoor de
lichaamsenergieën in balans ko
men. En kijk deze pranayama...'
Het is maar weinig op een bundel
van veertien verhalen. Literaire be
zweringen van allerhande innerlijk
ongemak kunnen zowel herkenbaar
als troostend zijn. Voor de lezer ech
ter is herhaling van steeds hetzelfde
treurige deuntje op den duur
doodsaai. Je moet wel een groot
schrijver zijn om van dierenliefde
en mensenvrees een mooi, blijvend
boek te maken. Zo ver is Myriam
Crijns nog lang niet.
ROB VOOREN
Armando, schilder-schrijver, staat
volop in de belangstelling. Zojuist
is in Utrecht een grote expositie van
de schilderijen uit zijn Berlijnse ja
ren afgesloten. Hij neemt een pro
minente plaats in op een tentoon
stelling in het Letterkundig Muse
um in Den Haag over de Nederland
se Nul-beweging. Ook als schrijver
had hij de laatste jaren niet over
aandacht te klagen. Gebundelde co
lumns zijn bekroond. En herdrukt.
Bijna zouden we vergeten dat Ar
mando ooit als dichter is begonnen.
Aanvankelijk publiceerde hij con
crete poëzie. Vervolgens kreeg hij
een romantische periode. De laatste
tijd gaat het om sobere, karige ge
dichten die soms aan de duistere
kant lijken. En dat terwijl Arman
do's proza in dezelfde tijd juist toe
gankelijker is geworden.
Van Armando wordt altijd gezegd
dat de sfeer van zijn werk wordt be
paald door het feit dat hij als kind
opgroeide vlakbij het kamp Amers
foort. Daarmee zouden begrippen
als 'schuld', 'verraad', 'vijand' die
een sleutelrol spelen in zijn werk,
samenhangen.
Natuurlijk is die invloed merk
baar, maar ik vind datje niet eenzij
dig de nadruk moet leggen op Ar
mando's persoonlijke ervaringen.
Zijn affiniteit met schrijvers als
Jünger en Friedrich Nietzsche bij
voorbeeld, zijn voorkeur voor ro
mantische schilders als Altdorfer,
dit alles laat ook sporen achter in
Armando's werk. Vandaar dat de
kern van zijn thematiek aan het ab
stracte raakt: het militaire, het prui-
sische, de tucht. Vandaar dat Ar
mando al meer dan tien jaar in Ber
lijn woont, niet alleen de voormali
ge hoofdstad van het Derde Rijk,
maar ook van Pruisen.
Wat de artistieke ervaringen nu
precies met zijn levenservaringen te
maken hebben is niet helemaal dui
delijk. Zo poseert Armando gaarne
als een ongenaakbare stoïcijn, een
bijna barse man. Maar toen hij bij de
doorbraak van de Berlijnse Muur
fris van de lever zijn indrukken
spuide, hoorden we een opgewon
den, vrolijke man, die door de ge
beurtenissen evenzeer was aange
slagen als zijn stadgenoten.
Omdat de thematiek in Arman
do's werk meestal hetzelfde is,
wordt soms gezegd dat je zijn ge
dichten moet lezen als onderschrif
ten bij zijn schilderijen, als een ske
let voor zijn columns en verhalen.
Ik ben het daar niet helemaal mee
eens. Wie ze zo leest vat de gedich
ten slechts als anecdotes op.
Een voorbeeld hiervan is Arman
do's laatste bundel, 'De veldtocht'.
Er is sprake van een groep soldaten,
zoals de titel al aangeeft. Maar dat is
anecdote. Het gaat om de relatie tus
sen de soldaten en het landschap en
de objecten. Die zijn vaak bezielder
dan de soldateh zelf. Het bos heeft
een slecht geweten, het vaandel is
woedend en het wapen hijgend.
Het meest intrigerend zijn die
passages waar de natuur in de mens
overgaat: man z'n armen nooit om
hoog, z'n mond niet meer opzij,
sloot zijn hoofd, stak zijn handen in
de stam.
Dit is volgens mij de thematiek in
Armando's gedichten: de natuur en
de dingen als verschijnselen met
menselijke eigenschappen. Geen
prettige eigenschappen. De natuur
is niet pluis en schoonheid is niet
pluis zijn twee bekende uitspraken
van Armando.
AUGUST HANS DEN BOEF
Vëak heb ik gelezen dat de column
het best beoefende genre is van de
Nederlandse literatuur. Onze volks
aard leent zich niet voor'groot opge
zette romans of overweldigende to
neelstukken. We blinken uit in
piepkleine gedichten en in piepklei
ne stukjes, miniaturen waarin ieder
woord fonkelt en glanst of waarin
een verrassende gedachte sierlijk
wordt uiteengezet. Onze grote
schrijvers zijn Carmiggelt, Renate
Rubinstein. Hugo Brandt Corstius.
Brandt Corstius, goed voor zeker
vier columns per week, stelt dat de
enige grote schrijver van de vorige
eeuw, Multatuli, eigenlijk een co
lumnist was.
Maar er is ook een minder diep
zinnige verklaring voor de ontwik
keling van dit genre in Nederland.
Het is het enige genre dat de schrij
ver een broodwinning garandeert.
De columnist verplicht zich iedere
week een stukje te leveren en de
krant verplicht zich ervoor te beta
len. Wie een jaar lang aan een boek
werkt zal meestal merken dat het na
verschijnen razend snel begint te
verdwijnen. En hoeveel levert het
karwei hem op? Niet meer dan het
schrijven van tien of vijftien stuk
jes.
Lang geleden publiceerden de
kranten bij wijze van feuilleton uit
voerige romans. Louis Couperus
schreef Eline Vere voor het Haagse
dagblad Het Vaderland. Zijn beste
romans hadden in boekvorm wei
nig succes, en uit ballorigheid be
sloot hij alleen nog maar kranten
stukjes te schrijven, voor veel geld.
Gelukkig kroop het bloed waar het
niet kon gaan.
Moeilijker nog dan het genre van
de roman is het genre van het essay,
zo'n avontuurlijke beschouwing
van enige omvang, een studie zon
der voetnoten en wetenschappelij
ke pretentie. De auteur kan het
kwijt in een tijdschrift, voor weinig
honorarium, hij kan het later opne
men in een bundel die heel waar
schijnlijk niet wordt verkocht.
De P.C. Hooft-prijs voor essays is
vorig jaar toegekend aan Kees Fens,
volkomen terecht naar mijn smaak.
Maar Fens heeft nooit een echt boek
geschreven, en dat is zonde en jam
mer. Hij publiceert in de Volks
krant stukjes over poëzie, die sa
menhang, constitentie hebben, en
toch bij bundeling geen geheel vor
men. De stukjes leunen vriend
schappelijk tegen elkaar. Maar men
zou wensen dat Fens een boek over
poëzie schreef waarin hij al zijn
vondsten en bevindingen in een
mooie greep samenvatte.
Voor Couperus, Heijermans, Her
mans was het krantenwerk bijzaak.
We mogen als lezers zeggen dat we
meer houden van hun 'arabesken'
en hun 'Falklandjes', voor Cou
perus en Heijermans was hun uit
voeriger werk belangrijker. Ze
schreven hun stukjes voor snel geld
en verdienden subliem.
Er zijn schrijvers van wie men
niets anders dan columns zou wil
len lezen. Carmiggelt, Renate Ru
binstein, ze horen thuis waar ze zijn.
Romans, essays, toneelstukken van
hun hand zijn ondenkbaar.
Hans Ree? Hij bundelde zijn
stukjes voor NRC/Handelsblad in
'Een blinde reus', intelligente, uit
stekend geschreven, soms verras
sende stukjes die ook bij bundeling
voldoen. Ze gaan over van alles: Ne
derlandse hebbelijkheden, het post
modernisme (heel geestig), buiten
landse reizen, schaken. Een erudie
te, scherpzinnige, eigenzinnige, be
minnelijke man is op een huiselijke
wijze aan het woord. Wat zou men
als lezer meer wensen?
Selma Vrooland schreef indertijd
in Vrij Nederland stukjes onder het
pseudoniem M. Mug over de noden
van een bijstandsmoeder. Toen
Renate Rubinstein ontdekte dat
ontdekte dat de auteur helemaal
geen bijstandsmoeder was, heeft ze
haar daar enorm voor gekastijd.
Hoogst eigenaardig, want die stuk
jes waren pinnig, leuk en reeel.
Voor het dagblad Trouw schreef ze
later columns onder de naam Selma
Vrooland, haar echte naam waar
schijnlijk. Die zijn nu gebundeld
onder de titel 'Mijn pitbull begrijpt
me niet'. Het zijn stukjes over het le
ven van alledag, geschreven door
een levendige vrouw die van over
drijven en chargeren houdt en grap
pig uit de hoek kan komen. Waf zijn
we toch een stelletje lieve stakkers
met z'n allen, schrijft ze aan het slot
van een nieuwjaarsstukje. En zo is
het.
ALFRED KOSSMANN
Een blinde reus. Hans Ree. Uitg. Meu-
lenhoff f 29,50; Mijn pitbull begrijpt
me niet, Selma Vrooland. Uitg. Contac t
Een prachtig reisboek van Buruma
Zijn verleden als televisieverslagge-
ver blijft de schrijver Gerald Sey
mour parten spelen. Hoewel hij al
lang geen journalistiek werk meer
verricht en zijn dagen geheel vult
met schrijven - vooral van spionage
verhalen - kan hij zich niet losma
ken van de actualiteit.
In zijn bijna aan de lopende band
geproduceerde boeken zoekt hij
nog steeds de brandhaarden in de
wereld op. Speelde zijn kortgeleden
besproken 'Oog om oog' zich voor
het overgrote deel af in de Libanese
Bekaa-vallei, zijn vorig jaar ge
schreven en nu in de Nederlandse
vertaling verschenen 'Tot elke prijs'
heeft de belangstelling van de Brit
se geheime dienst voor Iran tot on
derwerp.
Tot elke prijs wil de nieuw be
noemde chef van die qhenst de
schaarse gegevens uit Iran aanvul
len. Hij stuurt er zelfs het hoofd van
de sector-Iran voor naar de frontli
nies. Deze al wat oudere figuur
moet zo van zijn kantoorkruk de
loopgraven in. Hij heeft dan ook
geen schijn van kans in het geraffi
neerde spionagewereldje.
Bovendien weet de man niet dat
een van zijn belangrijkste tipgevers
in Iran daar bezig is aan een per
soonlijke wraakexpeditie, die hij fi
nanciert met het smokkelen van
Iraanse drugs naar Engeland. En
dat plaatst hem volop in de belang
stelling van het speciale team van
de Britse douane die verbeten jaagt
op deze zo broodnodige bron van in
formatie.
Zo spint Gerald Seymour een in
gewikkeld net van allerlei in elkaar
grijpende verwikkelingen. Midden
in dat web spartelt een argeloze, bij
na wat naieve oudere geheimagent.
Een weerloos vliegje voor de Iraan
se spinnen. Een gemakkelijke prooi
die grof wordt gemarteld. Zijn
weerstand tegen die genadeloze fol
teringen kan uiteraard niet einde
loos zijn. Maar zal die weerstand
toch groot genoeg zijn om zoveel
tijd te rekken dat zijn medewerkers
ter plaatse tijdig kunnen worden ge
waarschuwd?
In Gerald Seymours jongste boek
zien we de mensheid bepaald niet
van haar beste zijde. Integendeel,
fanatici aan beide zijden willen tot
elke prijs hun doel bereiken. Hoe
hoog die prijs ook is. Grof geweld
blijft niet tot één kant beperkt. Want
al zijn de Iraniérs volgens Seymour
wreder en barbaarser, de Britten
weten -als het er op aan komt- ook
van wanten. Fanatici lopen overal
rond, in oost en in west. Voor hen
heiligt het doel de middelen. Sey
mour laat in zijn boeiend, span
nend, soms zelf adembenemend
boek zien dat die middelen afgrijse
lijk zijn. Onmetelijk onmenselijk.
Japanners zijn terecht trots op hun
'Shinkansen', de supersnelle kogel-
trein die al jarenlang duizenden en
djiizenden reizigers zonder een en
kel ongeluk punctueel op tijd en ui
terst comfortabel over duizenden
kilometers afstand vervoert.
Het schrijversduo Joseph Rance-
Arei Kato heeft deze trots benut in
hun beklemmende thriller 'Trein
des doods'. In dit verhaal heeft een
groepje gelegenheids-criminelen
een bom in de trein geplaatst die zal
afgaan zodra de snelheid van de
Shinkansen beneden de 80 km/uur
komt.
De plaatsers van de bom stellen
grove eisen. De autoriteiten hebben
maar een beperkt aantal uren ter be
schikking om aan die eisen te vol
doen of andere oplossingen aan te
dragen. De trein kan immers maar
dat aantal uren blijven rijden, eens
zullen de wagons tot stilstand moe
ten worden gebracht. Na enige tijd
dringt de hachelijkheid van de situ
atie ook door tot in de trein, waar
wanhoop en paniekgevoelens heel
gemakkelijk de honderden passa
giers in hun ban krijgen. Terwijl
daar de angst hoog oploopt wordt er
door de buitenwacht onder hoog
spanning gezocht naar een oplos
sing.
Helaas zitten niet alle instanties
op één lijn. Terwijl de meesten de
levens van de reizigers voor alles
zetten, zien politiemensen de arres
taties van de criminelen als de hoog
ste prioriteit. En zo heeft het schrij
versduo voldoende stof voor een
van het begin tot het einde span
nend en dramatisch verhaal.
Ik heb één groot bezwaar tegen
het boek. De schrijvers hebben Ja
pan en de Japanners te weinig in
het verhaal geïntegreerd. Zeker, in
het begin geven zij tal van details
over het fenomeen Shinkansen, de
zo verbluffend stipt door compu
ters gedirigeerde kogeltrein. Reizi
gers en andere figuren in het ver
haal dragen voorts Japanse namen
en het traject dat de trein aflegt
loopt langs en door tal van Japanse
steden. Maar voor het overige had
het ook het boemeltje van Purmer-
end kunnen zijn. Of een Britse of
Amerikaanse trein met een aantal
forenzen aan boord. Het verhaal
mist elke couleur locale en iedere
Europeaan die ooit met die Shin
kansen op stap is geweest weet dat
met de schuifdeuren daar een heel
apart wereldje opengaat. Dat heb ik
in het boek gemist. Jammer, een ge
miste kans.
Op herhaling
De Britse auteur Len Deighton
heeft alweer een boek over het rei
len en zeilen van de Britse geheime
dienst afgeleverd. De tweede van de
tweede trilogie. De eerste in deze
nieuwe serie heette 'Spionnen ho
ren'. De nu vertaalde aflevering
werd 'Spionnen zien' genoemd.
Dan is het niet moeilijk te raden hoe
het afsluitende derde verhaal gaat
heten. Deightons spionnen gaan
dan gelukkig zwijgen. Eigenlijk kan
men alles wat Deighton ten tonele
voert tevoren raden. Alles is steeds
op herhaling. Het persoonlijke le
ven van de wat oudere geheimagent
Bernard Samson kennen we inmid
dels van haver tot gort. Van binnen
en van buiten. Het zal allemaal wel
goed zijn wat hij doet, maar ik kan
niet uitvinden waarom. Iedereen in
die vervelende dienst blijft hem
maar wantrouwen.
Die gehele dienst hangt trouwens
van wantrouwen aan elkaar. Het
lijkt wel of ze niets anders te doen
hebben dan onderling kibbelen en
elkaar achterna jagen. Om niet ook
het laatste restje van de toch al heel
dun gezaaide spanning weg te ne
men zal ik over de inhoud maar
niets zeggen. Het gaat om één zaak
je. Daarover leutert Deighton een
heel boek vol. Ik heb het al eerder
gezegd: ik word wat wee van al dat
gezever over een dienst, die alsmaar
schijnt te praten en niets doet.
KOOS POST
Tot elke prijs, Gerald Seymour, De
Boekerij, ƒ24,00; Trein des doods. Jo
seph Rancc en Arci Kato, Uitg. De
Sfinx; Spionnen zien, Len Deighton,
Uitg. De Boekerij 18,50.
De mens is de voorlopige kroon op
de evolutie. Zijn intellect stelt hem
in staat de omgeving tot op zekere
te controleren en manipuleren. Zijn
enige vijand is hijzelf. Homo homini
lupus (de mens is de mens een
wolf). De ene mens wil macht bezit
ten over de andere; waar twee. indi
viduen samen zijn is er verschil in
macht, hoe subtiel ook. Dat hoeft
niet erg te zijn. Gecontroleerde
macht is immers nodig om een sa
menleving draaiende te houden.
Het democratische principe is erop
gebaseerd. Macht is pas gevaarlijk
als er misbruik van wordt gemaakt.
Nu is dat een rekbaar begrip, afhan
kelijk van tijd, plaats en omstandig
heden. Vanuit onze democratische
traditie beschouwd, hoe jong die
ook nog is, beschrijft Paul Auster
een land vol misbruiken. 'In het
land der laatste dingen' lijkt vol
gens een recept te zijn geschreven:
neem het verwerpelijkste uit autori
taire stelsels van alle tijden, mix dat
en laat het geheel opstijvpn bij het
absolute nulpunt.
Het boek is geschreven in de
vorm van een brief. De geadresseer
de blijft onbekend. Is de brief ge
richt aan een oude studievriend(-in)
of moet het epistel eerder worden
gelezen als een soort dagboek, en is
degene die wordt aangesproken een
imaginaire persoon, een 'dagboek-
ik'? Eigenlijk is het een brief aan ie
dereen, een hartekreet uit een duis
tere en sombere wereld: 'voor wie
dit leest'. Een brief die nooit is ver
stuurd, maar die de lezers toch ont
vangen. We krijgen hem van Anna
Blume, een jonge joodse vrouw die
op zoek is naar haar verdwenen
broer. Deze werkte als journalist en
zou een reportage maken over het
land waarin Anna hem tevergeefs
zal zoeken. Anna vertelt haar ver
haal op retrospectieve wijze. Aan
het einde van haar relaas zet ze een
punt; haar laatste levensteken aan
de lezer. Die blijft achter met het ge
voel alsof een S.O.S.-signaal plotse
ling wordt afgebroken. Je hebt het
idee Anna in de steek te laten doo'r
het boek dicht te doen.
'In het land der laatste dingen' is
als een donker woud waar het ge
bladerte soms dun genoeg is om een
straaltje zonlicht door te laten. Nie
mand die in de op New York geïn
spireerde stad rondloopt is zijn le
ven zeker. Moord, zelfmoord en ver
krachting maken deel uit van het
dagelijkse leven. De helft van de be
volking is dakloos. Tijdens de Ver
schrikkelijke Winter sterft een
kwart tot een derde van hen dan
ook, een cijfer dat herinnert aan de
grote pestepidemieën uit de late
middeleeuwen. Mensen komen aan
de kost als vuilnisophaler, lijken- of
strontinzamelaar. De contacten met
de buitenwereld zijn schaars en als
ze er zijn, vijandig getint. Anna is
een echte vechtster. Ze strijdt in een
maatschappij die mensen tot weg
werpartikelen reduceert, waarin
ethiek een leeg begrip is. Ondanks
tegenslag weet Anna in haar 'strug
gle for life' een rest menselijkheid te
bewaren. De plekjes licht in het
donkere woud zijn haar contacten
met gelijkgestemden. Vooral haar
liefde voor journalist Samuel Farr
blijkt een stuwende kracht. Farr
werkt aan een zwartboek, de stem
van het geweten, met getuigenissen
van de gruwelen die worden bedre
ven. Na een brand in -de Nationale
Bibliotheek, waarbij het ma
nuscript met alle andere boeken
verloren gaat, verliezen de gelief
den elkaar uit het oog. Anna blijft
overeind, al valt het verlies van Sa
muel en zijn manuscript haar zwaar.
Een speling van het lot brengt Anna
en Samuel tenslotte weer bij elkaar.
'In het land der laatste dingen' is
een beklemmend boek. Auster is tot
in de diepste krochten van zijn be
wustzijn afgedaald om zo'n wereld
te kunnen scheppen. Het recht van
de sterkste is er het enige 'recht'.
Het is doden of gedood worden.
Auster gebruikt elementen uit de
historie en de literatuur voor zijn
schildering van deze morele ijstijd.
Anna is niet toevallig een joodse.
Haar onzekere bestaan is nauw ver
bonden met het lot van een volk dat
sinds mensenheugenis op de vlucht
is. Verschillende verhaalonderde-
len verwijzen bovendien naar de
holocaust, zoals de talrijke cremato
ria en de praktijk van het verwijde
ren van gouden onderdelen uit de
gebitten van doden. Auster zal zich
tijdens het schrijven van zijn boek
zeker ook bewust zijn geweest van
beroemde voorgangers als Kafka,
Orwell, Huxley en Bradbury. Maar
hij laat Anna haar eigen verhaal ver
tellen, het verhaal van een individu
ddt de kracht heeft mens te blijven
in een onmenselijke omgeving. Het
failliet van het mensdom lijkt aan
staande in het land der laatste din
gen. Maar zolang er mensen zijn als
Anna is er hoop.
REINOLD VUGS
In het land der laatste dingen, Paul
Auster, vertaald door Annelies Eulen.
Uitg. De Arbeidspcrs, 34,90.
Stilte over Tanger, Tahar Ben Jel-
loun. Novelle over een oude man
die door bronchitis aan zijn bed ge
kluisterd is en zich verliest in herin
neringen. Uitg. Het wereldvenster
19,90
De straten van Malgudi,
R.K.Narayan. Verhalen van de
meesterverteller over het kleine
stadsleven in India. Uitg. Meulen-
hoff 35,50
De verloren vader, Maria Warner.
Conservatrice van Londens muse
um schrijft over drie generaties van
haar Italiaanse familie. Uitgeverij
Contact.
Het cijfer zeven, Chaim Potok.
Verhalen met een autobiografisch
karakter over joden in Amerika.
Uitg. BZZTóH 25.-
Stella Klein, Hermine de Graaf.
Een ontwikkelingsroman van klas
sieke allure. Uitg. Meulenhoff
ƒ34,50
Wie steeds op de wind let, Agneta
Pleijel. Een ontroerende familiekro
niek tegen een Nederlands-Indi
sche achtergrond. Uitgeverij Meu
lenhoff 44,50
Een uitgelezen hartstocht, De ge
schiedenis van 50 cultboeken. Spe
ciale uitgave voor de boekenweek
van Libris. 19,90
Vijftien jaar geleden was het thema
van de boekenweek "Reizen en le
zen", want boeken nodigen uit tot
een reis met de geest. In sommige
boeken wordt verslag gedaan van
échte reizen. Deze reisboeken zijn
regelmatig stomvervelend, omdat
de lezer meer te horen krijgt over de
reiziger-verteller zelf dan over het
land waarin gereisd wordt.
Ian Buruma schrijft gelukkig een
ander soort reisboek. Onlangs
kwam van hem een nieuw boek uit:
Gods gruis ("God's dust"). Hij pu
bliceerde eerder "Buigzame emo
ties: Japanse ervaringen" (1981) en
"De spiegel van de zonnegodin"
(1984). Buruma stelt niet zijn eigen
persoon, maar Azië centraal. In zijn
verhalen probeert hij elk land alge
meen te beschrijven. Dat lukt
Buruma goed: hij heeft daar een
paar goede trucs voor. Hij maakt
aardige (en heel gewone) dingen
mee, haalt het bijzondere uit dit ge
wone te voorschijn, spreekt met in
teressante mensen en gaat niet naar
de meest toeristische plaatsen. Als
hij clichés gebruikt, doet hij dit om
met die clichés iets anders over het
land te laten zien.
Buruma reisde tussen eind 1985
en eind 1987 regelmatig door Azie.
Hij begon in de Filippijnen en ein
digde via Zuid-Korea in Japan. En
kele landen bezocht hij meerdere
malen; in Japan heeft hij zelfs lang
gewoond. In "Gods gruis" heeft hij
zijn reizen niet chronologisch ach
ter elkaar gezet, maar thematisch
ingedeeld. In het eerste hoofdstuk
("Het dorp en de stad") zet hij twee
landen tegenover elkaar: het niet-
westerse Birma, waar de tijd stilge
staan heeft ("het dorp") en het uiter
lijk totaal verwesterde Thailand -
met "de stad" Bangkok. Veel toeris
ten houden van onbedorven stre
ken. Buruma's sympathie gaat juist
uit naar "de stad", in dit geval Thai
land. Hij heeft daarvoor twee rede-
de vrijheid van Thailand, waar
de mensen zogenaamd vrij kunnen
kiezen en het feit dat juist de Thais,
onder een westers vernis, onaange
tast de tradities door lijken te zetten
en zichzelf blijven. Het achterlijke,
dictatoriaal geregeerde Birma lijkt
oppervlakkig een dorps paradijs
maar is - nog steeds volgens
Buruma - in feite een stilstaand
moeras. Nadelen van de "stad" - als
voorbeeld noemt hij zelf de aanwe
zigheid van 12.000 hoeren in een
stad van 250.000 inwoners vlakbij
de Amerikaanse marinebasis Subic
bay op de Filippijnen - moeten dan
geaccepteerd worden.
Het hoofdstuk over de Filippij
nen vond ik de minste kwaliteit
hebben. Het gaat vooral in op de be
langrijke rol van de leiders in de Fi
lippijnen en de daarmee gepaard
gaande corruptie. Maar ook in dit
hoofdstuk een paar prachtige pas
sages. Hij was in Manilla vóór de val
van Marcos en bezocht de 88e ver
jaardag van Lorenzo Tanada, een te
genstander van Marcos. Over de
verjaardagstaart schrijft Buruma
een pagina vol. In details toont zich
de meester: aan kleine feitjes als de
ze hangt Buruma mooie verhalen
op.
Ook in zijn beschrijving van Ma-,
leisie en Singapore staan van die
prachtige details. Het schone
Singapore is zo welvarend maar te
gelijkertijd zo preuts en hygiënisch
dat bijvoorbeeld overwogen wordt
een oude hoerenstraat (Bugis) op
nieuw op te bouwen inclusief het
beroemde urinoir. "Maar nu zou de
straat schoon zijn, amusement voor
het hele gezin bieden".
Tussen het raciaal verscheurde
Maleisie en Singapore ziet Buruma
overeenkomsten in de onmogelijk
heid over "gevoelige kwesties" te
praten. Datzelfde geldt eigenlijk
voor Taiwan en Zuid-Korea. De "ge
voelige kwesties" zijn ook hier poli
tiek: in Taiwan de scheiding van het
vasteland China, in Korea de her
eniging van Noord en Zuid.
Buruma gaat in deze twee landen op
zoek naar Japanse invloeden die
vanouds sterk aanwezig zijn maar
ontkend worden. Over Japan zelf
vertelt Buruma onder andere over
de invloed van de oorlog. De ver
schillende beschrijvingen van de
landen krijgen door hun bijeen-
plaatsing een meerwaarde: de sa
menhang maakt Azië duidelijk
zichtbaar. Het feit dat Buruma met
de juiste mensen spreekt helpt hier
bij. Regelmatig is Buruma hierbij
de mode voor. Al in 1987 sprak hij in
Taiwan met de "briljante jonge Tai
wanese filmer" Hou Hsiao-hsien,
die in 1989 de ontdekking werd van
het Rotterdamse festival Film Inter
national.
Buruma probeert de identiteit
van de landen die hij bezoekt te om
schrijven. Buruma is zelf ook op
zoek naar zijn eigen identiteit. Hij
lijkt een wereldburger (Engelstalige
moeder, opgevoed in Nederland,
tien jaar in Japan gewoond). "Maar
ik zou nooit internationaal ge
noemd willen worden. Het begrip
internationaal behoort niet tot een
specifieke cultuur maar is een lage
gemeenschappelijke noemer van
moderne stijlen, merknamen, en
slogans op T-shirts. Luchthaven
kunst is internationaal. Zij is karak
terloos, hoort nergens thuis", (pag.
143) Buruma herkent zichzelf -juist
in Azië - als een Europeaan.
Buruma heeft een goed leesbare
stijl. Ook inhoudelijk zijn de verha
len over Azie interessant. Soms
schrijft Buruma passages over uit
standaardboeken van het betreffen
de land (gelukkig met bronvermel
ding). Buruma spreekt in Azië voor
al Engels en Japans. Daardoor komt
hij soms moeilijker in contact met
de plaatselijke bevolking. Dit na
deel weet hij een enkele keer in een
voordeel om te buigen: ik denk hier
aan een gesprek dat hij in Kwangja
(Korea) heeft met een zestigjarige
onderwijzer die in de oorlog krijgs
gevangene was in Japan. Hij praat
Japans met hem, en plaatst dat in de
context van de Japanse invloed in
Korea.
Mijn belangrijkste punt van kri
tiek op "Gods gruis" is dat belang
rijke Aziatische landen als China,
India en Indonesië niet beschreven
worden. De ondertitel van het boek
("een reis door het moderne Azie")
wordt daarmee niet helemaal waar
gemaakt. Ook dit kan een voordeel
hebben: wie weet krijgen we over
een paar jaar nog zo'n mooi reis
boek van Buruma.
JOS DAMEN