OEKEN Treurige deuntjes van Crijns Nieuwe bundel van schilder-schrijver Armando Heiligt het doel de middelen? De morele ijstijd bij Auster De identiteit van Azië LITERATUUR Nederlandse columnisten en hun wekelijkse stukjes Schoonheid is niet pluis WOENSDAG 7 MAART 1990 Jeugdleed is langzamerhand zo'n vertrouwd thema in de Nederland se literatuur, dat een beetje debuut, wil het meetellen, niet zonder kan. Maar het kan ook remmend wer ken. Wie van oud zeer en jeugdig verdriet literatuur wil maken, moet een meer dan middelmatige presta tie leveren. In dit land is tobben al door vele voorgangers tot kunst ver heven. Myriam Crijns doet met haar ver halenbundel 'Liever geen bezoek' een dappere, maar niet geheel ge slaagde poging onze vorsten der treurnis naar de kroon te steken. In de veertien verhalen is de hoofdrol, zoals een handzame flaptekst dienstig meedeelt, die van vrouwen in het niemandsland, tussen jeugd en volwassenheid. Geen land waar het prettig toeven is, blijkt. De ik-fi- guur heeft het moeilijk met de we reld om haar heen. Ze lijdt aan huid- aandoeningen, grote voeten of klei ne borsten en is ook geestelijk niet geheel in orde. De toon van de ver tellingen is dan ook niet vrolijk, al geeft de eerste zin van het titelver haal hoop: Wellicht waren het de me dicijnen van de psychiater die me de moed gaven een afspraak te ma ken met een plastisch chirurg. Sinds ik die vrolijk gekleurde capsules slikte, maakte ik weer toekomst plannen. Maar deze aanvankelijke, prettige ironie komt veel te spora disch terug. Er is voornamelijk dro ge lusteloosheid die een passend, beklemmend sfeertje oproept, maar die niet tot schrijnend medeleven oproept, laat staan tot hartstochte lijk verder lezen. Misschien is het ook allemaal teveel van het akelige. Een nare, dominante moeder pas seert de revue, op de voet gevolgd door een rare lievelingsbroer, een te katholieke vader, tal van gektes en een hele stoet huisdieren, meest honden. Als we de mallemolen stil zetten en nauwkeuriger inspecteren, is de veelheid van al die droefenis maar schijn. In allerlei, eigenlijk weinig verschillende varianten wordt ver haald over een neurotisch, eenzel vig meisje dat alleen rust en wat ge luk vindt, als ze ongestoord rond kan scharrelen met haar hond. Triest, maar op den duur doodsaai. Zoals vaak zijn het de verhalen die van dit patroon afwijken die een boek kleur kunnen geven. 'Liever geen bezoek' herbergt er maar wei nig. In 'Niets aan de hand' staat de gekte van de ik-persoon centraal. Het enkele bladzijden tellende ver haaltje wordt deels verknoeid door uitweidingen over alweer zo'n trouw viervoetertje, maar de sfeer van zomaar een dapper busreisje maakt veel goed. Bijna mooi is 'De walnoteboom', een dromerige schets met herinne ringen aan een vroeger vriendinne tje. En de beschrijving van een be zoek aan de sekte van 'Happy Bill' ontlokte zelfs een glimlach. Hier ko men de kalme dialogen tot hun amusante recht. Verkopen jullie krukken voor invaliden'? vroeg ik, wijzend op de stokken die aan de muur hingen. 'Dat zijn geen kruk kenmaar hamsadandas. Je moet ze in je oksel houden terwijl je zit', leg de Cody uit. 'Door de druk in je oksel wordt de zenuwplexus gestimu leerd, die het tegenoverliggende neusgat reinigt, waardoor de lichaamsenergieën in balans ko men. En kijk deze pranayama...' Het is maar weinig op een bundel van veertien verhalen. Literaire be zweringen van allerhande innerlijk ongemak kunnen zowel herkenbaar als troostend zijn. Voor de lezer ech ter is herhaling van steeds hetzelfde treurige deuntje op den duur doodsaai. Je moet wel een groot schrijver zijn om van dierenliefde en mensenvrees een mooi, blijvend boek te maken. Zo ver is Myriam Crijns nog lang niet. ROB VOOREN Armando, schilder-schrijver, staat volop in de belangstelling. Zojuist is in Utrecht een grote expositie van de schilderijen uit zijn Berlijnse ja ren afgesloten. Hij neemt een pro minente plaats in op een tentoon stelling in het Letterkundig Muse um in Den Haag over de Nederland se Nul-beweging. Ook als schrijver had hij de laatste jaren niet over aandacht te klagen. Gebundelde co lumns zijn bekroond. En herdrukt. Bijna zouden we vergeten dat Ar mando ooit als dichter is begonnen. Aanvankelijk publiceerde hij con crete poëzie. Vervolgens kreeg hij een romantische periode. De laatste tijd gaat het om sobere, karige ge dichten die soms aan de duistere kant lijken. En dat terwijl Arman do's proza in dezelfde tijd juist toe gankelijker is geworden. Van Armando wordt altijd gezegd dat de sfeer van zijn werk wordt be paald door het feit dat hij als kind opgroeide vlakbij het kamp Amers foort. Daarmee zouden begrippen als 'schuld', 'verraad', 'vijand' die een sleutelrol spelen in zijn werk, samenhangen. Natuurlijk is die invloed merk baar, maar ik vind datje niet eenzij dig de nadruk moet leggen op Ar mando's persoonlijke ervaringen. Zijn affiniteit met schrijvers als Jünger en Friedrich Nietzsche bij voorbeeld, zijn voorkeur voor ro mantische schilders als Altdorfer, dit alles laat ook sporen achter in Armando's werk. Vandaar dat de kern van zijn thematiek aan het ab stracte raakt: het militaire, het prui- sische, de tucht. Vandaar dat Ar mando al meer dan tien jaar in Ber lijn woont, niet alleen de voormali ge hoofdstad van het Derde Rijk, maar ook van Pruisen. Wat de artistieke ervaringen nu precies met zijn levenservaringen te maken hebben is niet helemaal dui delijk. Zo poseert Armando gaarne als een ongenaakbare stoïcijn, een bijna barse man. Maar toen hij bij de doorbraak van de Berlijnse Muur fris van de lever zijn indrukken spuide, hoorden we een opgewon den, vrolijke man, die door de ge beurtenissen evenzeer was aange slagen als zijn stadgenoten. Omdat de thematiek in Arman do's werk meestal hetzelfde is, wordt soms gezegd dat je zijn ge dichten moet lezen als onderschrif ten bij zijn schilderijen, als een ske let voor zijn columns en verhalen. Ik ben het daar niet helemaal mee eens. Wie ze zo leest vat de gedich ten slechts als anecdotes op. Een voorbeeld hiervan is Arman do's laatste bundel, 'De veldtocht'. Er is sprake van een groep soldaten, zoals de titel al aangeeft. Maar dat is anecdote. Het gaat om de relatie tus sen de soldaten en het landschap en de objecten. Die zijn vaak bezielder dan de soldateh zelf. Het bos heeft een slecht geweten, het vaandel is woedend en het wapen hijgend. Het meest intrigerend zijn die passages waar de natuur in de mens overgaat: man z'n armen nooit om hoog, z'n mond niet meer opzij, sloot zijn hoofd, stak zijn handen in de stam. Dit is volgens mij de thematiek in Armando's gedichten: de natuur en de dingen als verschijnselen met menselijke eigenschappen. Geen prettige eigenschappen. De natuur is niet pluis en schoonheid is niet pluis zijn twee bekende uitspraken van Armando. AUGUST HANS DEN BOEF Vëak heb ik gelezen dat de column het best beoefende genre is van de Nederlandse literatuur. Onze volks aard leent zich niet voor'groot opge zette romans of overweldigende to neelstukken. We blinken uit in piepkleine gedichten en in piepklei ne stukjes, miniaturen waarin ieder woord fonkelt en glanst of waarin een verrassende gedachte sierlijk wordt uiteengezet. Onze grote schrijvers zijn Carmiggelt, Renate Rubinstein. Hugo Brandt Corstius. Brandt Corstius, goed voor zeker vier columns per week, stelt dat de enige grote schrijver van de vorige eeuw, Multatuli, eigenlijk een co lumnist was. Maar er is ook een minder diep zinnige verklaring voor de ontwik keling van dit genre in Nederland. Het is het enige genre dat de schrij ver een broodwinning garandeert. De columnist verplicht zich iedere week een stukje te leveren en de krant verplicht zich ervoor te beta len. Wie een jaar lang aan een boek werkt zal meestal merken dat het na verschijnen razend snel begint te verdwijnen. En hoeveel levert het karwei hem op? Niet meer dan het schrijven van tien of vijftien stuk jes. Lang geleden publiceerden de kranten bij wijze van feuilleton uit voerige romans. Louis Couperus schreef Eline Vere voor het Haagse dagblad Het Vaderland. Zijn beste romans hadden in boekvorm wei nig succes, en uit ballorigheid be sloot hij alleen nog maar kranten stukjes te schrijven, voor veel geld. Gelukkig kroop het bloed waar het niet kon gaan. Moeilijker nog dan het genre van de roman is het genre van het essay, zo'n avontuurlijke beschouwing van enige omvang, een studie zon der voetnoten en wetenschappelij ke pretentie. De auteur kan het kwijt in een tijdschrift, voor weinig honorarium, hij kan het later opne men in een bundel die heel waar schijnlijk niet wordt verkocht. De P.C. Hooft-prijs voor essays is vorig jaar toegekend aan Kees Fens, volkomen terecht naar mijn smaak. Maar Fens heeft nooit een echt boek geschreven, en dat is zonde en jam mer. Hij publiceert in de Volks krant stukjes over poëzie, die sa menhang, constitentie hebben, en toch bij bundeling geen geheel vor men. De stukjes leunen vriend schappelijk tegen elkaar. Maar men zou wensen dat Fens een boek over poëzie schreef waarin hij al zijn vondsten en bevindingen in een mooie greep samenvatte. Voor Couperus, Heijermans, Her mans was het krantenwerk bijzaak. We mogen als lezers zeggen dat we meer houden van hun 'arabesken' en hun 'Falklandjes', voor Cou perus en Heijermans was hun uit voeriger werk belangrijker. Ze schreven hun stukjes voor snel geld en verdienden subliem. Er zijn schrijvers van wie men niets anders dan columns zou wil len lezen. Carmiggelt, Renate Ru binstein, ze horen thuis waar ze zijn. Romans, essays, toneelstukken van hun hand zijn ondenkbaar. Hans Ree? Hij bundelde zijn stukjes voor NRC/Handelsblad in 'Een blinde reus', intelligente, uit stekend geschreven, soms verras sende stukjes die ook bij bundeling voldoen. Ze gaan over van alles: Ne derlandse hebbelijkheden, het post modernisme (heel geestig), buiten landse reizen, schaken. Een erudie te, scherpzinnige, eigenzinnige, be minnelijke man is op een huiselijke wijze aan het woord. Wat zou men als lezer meer wensen? Selma Vrooland schreef indertijd in Vrij Nederland stukjes onder het pseudoniem M. Mug over de noden van een bijstandsmoeder. Toen Renate Rubinstein ontdekte dat ontdekte dat de auteur helemaal geen bijstandsmoeder was, heeft ze haar daar enorm voor gekastijd. Hoogst eigenaardig, want die stuk jes waren pinnig, leuk en reeel. Voor het dagblad Trouw schreef ze later columns onder de naam Selma Vrooland, haar echte naam waar schijnlijk. Die zijn nu gebundeld onder de titel 'Mijn pitbull begrijpt me niet'. Het zijn stukjes over het le ven van alledag, geschreven door een levendige vrouw die van over drijven en chargeren houdt en grap pig uit de hoek kan komen. Waf zijn we toch een stelletje lieve stakkers met z'n allen, schrijft ze aan het slot van een nieuwjaarsstukje. En zo is het. ALFRED KOSSMANN Een blinde reus. Hans Ree. Uitg. Meu- lenhoff f 29,50; Mijn pitbull begrijpt me niet, Selma Vrooland. Uitg. Contac t Een prachtig reisboek van Buruma Zijn verleden als televisieverslagge- ver blijft de schrijver Gerald Sey mour parten spelen. Hoewel hij al lang geen journalistiek werk meer verricht en zijn dagen geheel vult met schrijven - vooral van spionage verhalen - kan hij zich niet losma ken van de actualiteit. In zijn bijna aan de lopende band geproduceerde boeken zoekt hij nog steeds de brandhaarden in de wereld op. Speelde zijn kortgeleden besproken 'Oog om oog' zich voor het overgrote deel af in de Libanese Bekaa-vallei, zijn vorig jaar ge schreven en nu in de Nederlandse vertaling verschenen 'Tot elke prijs' heeft de belangstelling van de Brit se geheime dienst voor Iran tot on derwerp. Tot elke prijs wil de nieuw be noemde chef van die qhenst de schaarse gegevens uit Iran aanvul len. Hij stuurt er zelfs het hoofd van de sector-Iran voor naar de frontli nies. Deze al wat oudere figuur moet zo van zijn kantoorkruk de loopgraven in. Hij heeft dan ook geen schijn van kans in het geraffi neerde spionagewereldje. Bovendien weet de man niet dat een van zijn belangrijkste tipgevers in Iran daar bezig is aan een per soonlijke wraakexpeditie, die hij fi nanciert met het smokkelen van Iraanse drugs naar Engeland. En dat plaatst hem volop in de belang stelling van het speciale team van de Britse douane die verbeten jaagt op deze zo broodnodige bron van in formatie. Zo spint Gerald Seymour een in gewikkeld net van allerlei in elkaar grijpende verwikkelingen. Midden in dat web spartelt een argeloze, bij na wat naieve oudere geheimagent. Een weerloos vliegje voor de Iraan se spinnen. Een gemakkelijke prooi die grof wordt gemarteld. Zijn weerstand tegen die genadeloze fol teringen kan uiteraard niet einde loos zijn. Maar zal die weerstand toch groot genoeg zijn om zoveel tijd te rekken dat zijn medewerkers ter plaatse tijdig kunnen worden ge waarschuwd? In Gerald Seymours jongste boek zien we de mensheid bepaald niet van haar beste zijde. Integendeel, fanatici aan beide zijden willen tot elke prijs hun doel bereiken. Hoe hoog die prijs ook is. Grof geweld blijft niet tot één kant beperkt. Want al zijn de Iraniérs volgens Seymour wreder en barbaarser, de Britten weten -als het er op aan komt- ook van wanten. Fanatici lopen overal rond, in oost en in west. Voor hen heiligt het doel de middelen. Sey mour laat in zijn boeiend, span nend, soms zelf adembenemend boek zien dat die middelen afgrijse lijk zijn. Onmetelijk onmenselijk. Japanners zijn terecht trots op hun 'Shinkansen', de supersnelle kogel- trein die al jarenlang duizenden en djiizenden reizigers zonder een en kel ongeluk punctueel op tijd en ui terst comfortabel over duizenden kilometers afstand vervoert. Het schrijversduo Joseph Rance- Arei Kato heeft deze trots benut in hun beklemmende thriller 'Trein des doods'. In dit verhaal heeft een groepje gelegenheids-criminelen een bom in de trein geplaatst die zal afgaan zodra de snelheid van de Shinkansen beneden de 80 km/uur komt. De plaatsers van de bom stellen grove eisen. De autoriteiten hebben maar een beperkt aantal uren ter be schikking om aan die eisen te vol doen of andere oplossingen aan te dragen. De trein kan immers maar dat aantal uren blijven rijden, eens zullen de wagons tot stilstand moe ten worden gebracht. Na enige tijd dringt de hachelijkheid van de situ atie ook door tot in de trein, waar wanhoop en paniekgevoelens heel gemakkelijk de honderden passa giers in hun ban krijgen. Terwijl daar de angst hoog oploopt wordt er door de buitenwacht onder hoog spanning gezocht naar een oplos sing. Helaas zitten niet alle instanties op één lijn. Terwijl de meesten de levens van de reizigers voor alles zetten, zien politiemensen de arres taties van de criminelen als de hoog ste prioriteit. En zo heeft het schrij versduo voldoende stof voor een van het begin tot het einde span nend en dramatisch verhaal. Ik heb één groot bezwaar tegen het boek. De schrijvers hebben Ja pan en de Japanners te weinig in het verhaal geïntegreerd. Zeker, in het begin geven zij tal van details over het fenomeen Shinkansen, de zo verbluffend stipt door compu ters gedirigeerde kogeltrein. Reizi gers en andere figuren in het ver haal dragen voorts Japanse namen en het traject dat de trein aflegt loopt langs en door tal van Japanse steden. Maar voor het overige had het ook het boemeltje van Purmer- end kunnen zijn. Of een Britse of Amerikaanse trein met een aantal forenzen aan boord. Het verhaal mist elke couleur locale en iedere Europeaan die ooit met die Shin kansen op stap is geweest weet dat met de schuifdeuren daar een heel apart wereldje opengaat. Dat heb ik in het boek gemist. Jammer, een ge miste kans. Op herhaling De Britse auteur Len Deighton heeft alweer een boek over het rei len en zeilen van de Britse geheime dienst afgeleverd. De tweede van de tweede trilogie. De eerste in deze nieuwe serie heette 'Spionnen ho ren'. De nu vertaalde aflevering werd 'Spionnen zien' genoemd. Dan is het niet moeilijk te raden hoe het afsluitende derde verhaal gaat heten. Deightons spionnen gaan dan gelukkig zwijgen. Eigenlijk kan men alles wat Deighton ten tonele voert tevoren raden. Alles is steeds op herhaling. Het persoonlijke le ven van de wat oudere geheimagent Bernard Samson kennen we inmid dels van haver tot gort. Van binnen en van buiten. Het zal allemaal wel goed zijn wat hij doet, maar ik kan niet uitvinden waarom. Iedereen in die vervelende dienst blijft hem maar wantrouwen. Die gehele dienst hangt trouwens van wantrouwen aan elkaar. Het lijkt wel of ze niets anders te doen hebben dan onderling kibbelen en elkaar achterna jagen. Om niet ook het laatste restje van de toch al heel dun gezaaide spanning weg te ne men zal ik over de inhoud maar niets zeggen. Het gaat om één zaak je. Daarover leutert Deighton een heel boek vol. Ik heb het al eerder gezegd: ik word wat wee van al dat gezever over een dienst, die alsmaar schijnt te praten en niets doet. KOOS POST Tot elke prijs, Gerald Seymour, De Boekerij, ƒ24,00; Trein des doods. Jo seph Rancc en Arci Kato, Uitg. De Sfinx; Spionnen zien, Len Deighton, Uitg. De Boekerij 18,50. De mens is de voorlopige kroon op de evolutie. Zijn intellect stelt hem in staat de omgeving tot op zekere te controleren en manipuleren. Zijn enige vijand is hijzelf. Homo homini lupus (de mens is de mens een wolf). De ene mens wil macht bezit ten over de andere; waar twee. indi viduen samen zijn is er verschil in macht, hoe subtiel ook. Dat hoeft niet erg te zijn. Gecontroleerde macht is immers nodig om een sa menleving draaiende te houden. Het democratische principe is erop gebaseerd. Macht is pas gevaarlijk als er misbruik van wordt gemaakt. Nu is dat een rekbaar begrip, afhan kelijk van tijd, plaats en omstandig heden. Vanuit onze democratische traditie beschouwd, hoe jong die ook nog is, beschrijft Paul Auster een land vol misbruiken. 'In het land der laatste dingen' lijkt vol gens een recept te zijn geschreven: neem het verwerpelijkste uit autori taire stelsels van alle tijden, mix dat en laat het geheel opstijvpn bij het absolute nulpunt. Het boek is geschreven in de vorm van een brief. De geadresseer de blijft onbekend. Is de brief ge richt aan een oude studievriend(-in) of moet het epistel eerder worden gelezen als een soort dagboek, en is degene die wordt aangesproken een imaginaire persoon, een 'dagboek- ik'? Eigenlijk is het een brief aan ie dereen, een hartekreet uit een duis tere en sombere wereld: 'voor wie dit leest'. Een brief die nooit is ver stuurd, maar die de lezers toch ont vangen. We krijgen hem van Anna Blume, een jonge joodse vrouw die op zoek is naar haar verdwenen broer. Deze werkte als journalist en zou een reportage maken over het land waarin Anna hem tevergeefs zal zoeken. Anna vertelt haar ver haal op retrospectieve wijze. Aan het einde van haar relaas zet ze een punt; haar laatste levensteken aan de lezer. Die blijft achter met het ge voel alsof een S.O.S.-signaal plotse ling wordt afgebroken. Je hebt het idee Anna in de steek te laten doo'r het boek dicht te doen. 'In het land der laatste dingen' is als een donker woud waar het ge bladerte soms dun genoeg is om een straaltje zonlicht door te laten. Nie mand die in de op New York geïn spireerde stad rondloopt is zijn le ven zeker. Moord, zelfmoord en ver krachting maken deel uit van het dagelijkse leven. De helft van de be volking is dakloos. Tijdens de Ver schrikkelijke Winter sterft een kwart tot een derde van hen dan ook, een cijfer dat herinnert aan de grote pestepidemieën uit de late middeleeuwen. Mensen komen aan de kost als vuilnisophaler, lijken- of strontinzamelaar. De contacten met de buitenwereld zijn schaars en als ze er zijn, vijandig getint. Anna is een echte vechtster. Ze strijdt in een maatschappij die mensen tot weg werpartikelen reduceert, waarin ethiek een leeg begrip is. Ondanks tegenslag weet Anna in haar 'strug gle for life' een rest menselijkheid te bewaren. De plekjes licht in het donkere woud zijn haar contacten met gelijkgestemden. Vooral haar liefde voor journalist Samuel Farr blijkt een stuwende kracht. Farr werkt aan een zwartboek, de stem van het geweten, met getuigenissen van de gruwelen die worden bedre ven. Na een brand in -de Nationale Bibliotheek, waarbij het ma nuscript met alle andere boeken verloren gaat, verliezen de gelief den elkaar uit het oog. Anna blijft overeind, al valt het verlies van Sa muel en zijn manuscript haar zwaar. Een speling van het lot brengt Anna en Samuel tenslotte weer bij elkaar. 'In het land der laatste dingen' is een beklemmend boek. Auster is tot in de diepste krochten van zijn be wustzijn afgedaald om zo'n wereld te kunnen scheppen. Het recht van de sterkste is er het enige 'recht'. Het is doden of gedood worden. Auster gebruikt elementen uit de historie en de literatuur voor zijn schildering van deze morele ijstijd. Anna is niet toevallig een joodse. Haar onzekere bestaan is nauw ver bonden met het lot van een volk dat sinds mensenheugenis op de vlucht is. Verschillende verhaalonderde- len verwijzen bovendien naar de holocaust, zoals de talrijke cremato ria en de praktijk van het verwijde ren van gouden onderdelen uit de gebitten van doden. Auster zal zich tijdens het schrijven van zijn boek zeker ook bewust zijn geweest van beroemde voorgangers als Kafka, Orwell, Huxley en Bradbury. Maar hij laat Anna haar eigen verhaal ver tellen, het verhaal van een individu ddt de kracht heeft mens te blijven in een onmenselijke omgeving. Het failliet van het mensdom lijkt aan staande in het land der laatste din gen. Maar zolang er mensen zijn als Anna is er hoop. REINOLD VUGS In het land der laatste dingen, Paul Auster, vertaald door Annelies Eulen. Uitg. De Arbeidspcrs, 34,90. Stilte over Tanger, Tahar Ben Jel- loun. Novelle over een oude man die door bronchitis aan zijn bed ge kluisterd is en zich verliest in herin neringen. Uitg. Het wereldvenster 19,90 De straten van Malgudi, R.K.Narayan. Verhalen van de meesterverteller over het kleine stadsleven in India. Uitg. Meulen- hoff 35,50 De verloren vader, Maria Warner. Conservatrice van Londens muse um schrijft over drie generaties van haar Italiaanse familie. Uitgeverij Contact. Het cijfer zeven, Chaim Potok. Verhalen met een autobiografisch karakter over joden in Amerika. Uitg. BZZTóH 25.- Stella Klein, Hermine de Graaf. Een ontwikkelingsroman van klas sieke allure. Uitg. Meulenhoff ƒ34,50 Wie steeds op de wind let, Agneta Pleijel. Een ontroerende familiekro niek tegen een Nederlands-Indi sche achtergrond. Uitgeverij Meu lenhoff 44,50 Een uitgelezen hartstocht, De ge schiedenis van 50 cultboeken. Spe ciale uitgave voor de boekenweek van Libris. 19,90 Vijftien jaar geleden was het thema van de boekenweek "Reizen en le zen", want boeken nodigen uit tot een reis met de geest. In sommige boeken wordt verslag gedaan van échte reizen. Deze reisboeken zijn regelmatig stomvervelend, omdat de lezer meer te horen krijgt over de reiziger-verteller zelf dan over het land waarin gereisd wordt. Ian Buruma schrijft gelukkig een ander soort reisboek. Onlangs kwam van hem een nieuw boek uit: Gods gruis ("God's dust"). Hij pu bliceerde eerder "Buigzame emo ties: Japanse ervaringen" (1981) en "De spiegel van de zonnegodin" (1984). Buruma stelt niet zijn eigen persoon, maar Azië centraal. In zijn verhalen probeert hij elk land alge meen te beschrijven. Dat lukt Buruma goed: hij heeft daar een paar goede trucs voor. Hij maakt aardige (en heel gewone) dingen mee, haalt het bijzondere uit dit ge wone te voorschijn, spreekt met in teressante mensen en gaat niet naar de meest toeristische plaatsen. Als hij clichés gebruikt, doet hij dit om met die clichés iets anders over het land te laten zien. Buruma reisde tussen eind 1985 en eind 1987 regelmatig door Azie. Hij begon in de Filippijnen en ein digde via Zuid-Korea in Japan. En kele landen bezocht hij meerdere malen; in Japan heeft hij zelfs lang gewoond. In "Gods gruis" heeft hij zijn reizen niet chronologisch ach ter elkaar gezet, maar thematisch ingedeeld. In het eerste hoofdstuk ("Het dorp en de stad") zet hij twee landen tegenover elkaar: het niet- westerse Birma, waar de tijd stilge staan heeft ("het dorp") en het uiter lijk totaal verwesterde Thailand - met "de stad" Bangkok. Veel toeris ten houden van onbedorven stre ken. Buruma's sympathie gaat juist uit naar "de stad", in dit geval Thai land. Hij heeft daarvoor twee rede- de vrijheid van Thailand, waar de mensen zogenaamd vrij kunnen kiezen en het feit dat juist de Thais, onder een westers vernis, onaange tast de tradities door lijken te zetten en zichzelf blijven. Het achterlijke, dictatoriaal geregeerde Birma lijkt oppervlakkig een dorps paradijs maar is - nog steeds volgens Buruma - in feite een stilstaand moeras. Nadelen van de "stad" - als voorbeeld noemt hij zelf de aanwe zigheid van 12.000 hoeren in een stad van 250.000 inwoners vlakbij de Amerikaanse marinebasis Subic bay op de Filippijnen - moeten dan geaccepteerd worden. Het hoofdstuk over de Filippij nen vond ik de minste kwaliteit hebben. Het gaat vooral in op de be langrijke rol van de leiders in de Fi lippijnen en de daarmee gepaard gaande corruptie. Maar ook in dit hoofdstuk een paar prachtige pas sages. Hij was in Manilla vóór de val van Marcos en bezocht de 88e ver jaardag van Lorenzo Tanada, een te genstander van Marcos. Over de verjaardagstaart schrijft Buruma een pagina vol. In details toont zich de meester: aan kleine feitjes als de ze hangt Buruma mooie verhalen op. Ook in zijn beschrijving van Ma-, leisie en Singapore staan van die prachtige details. Het schone Singapore is zo welvarend maar te gelijkertijd zo preuts en hygiënisch dat bijvoorbeeld overwogen wordt een oude hoerenstraat (Bugis) op nieuw op te bouwen inclusief het beroemde urinoir. "Maar nu zou de straat schoon zijn, amusement voor het hele gezin bieden". Tussen het raciaal verscheurde Maleisie en Singapore ziet Buruma overeenkomsten in de onmogelijk heid over "gevoelige kwesties" te praten. Datzelfde geldt eigenlijk voor Taiwan en Zuid-Korea. De "ge voelige kwesties" zijn ook hier poli tiek: in Taiwan de scheiding van het vasteland China, in Korea de her eniging van Noord en Zuid. Buruma gaat in deze twee landen op zoek naar Japanse invloeden die vanouds sterk aanwezig zijn maar ontkend worden. Over Japan zelf vertelt Buruma onder andere over de invloed van de oorlog. De ver schillende beschrijvingen van de landen krijgen door hun bijeen- plaatsing een meerwaarde: de sa menhang maakt Azië duidelijk zichtbaar. Het feit dat Buruma met de juiste mensen spreekt helpt hier bij. Regelmatig is Buruma hierbij de mode voor. Al in 1987 sprak hij in Taiwan met de "briljante jonge Tai wanese filmer" Hou Hsiao-hsien, die in 1989 de ontdekking werd van het Rotterdamse festival Film Inter national. Buruma probeert de identiteit van de landen die hij bezoekt te om schrijven. Buruma is zelf ook op zoek naar zijn eigen identiteit. Hij lijkt een wereldburger (Engelstalige moeder, opgevoed in Nederland, tien jaar in Japan gewoond). "Maar ik zou nooit internationaal ge noemd willen worden. Het begrip internationaal behoort niet tot een specifieke cultuur maar is een lage gemeenschappelijke noemer van moderne stijlen, merknamen, en slogans op T-shirts. Luchthaven kunst is internationaal. Zij is karak terloos, hoort nergens thuis", (pag. 143) Buruma herkent zichzelf -juist in Azië - als een Europeaan. Buruma heeft een goed leesbare stijl. Ook inhoudelijk zijn de verha len over Azie interessant. Soms schrijft Buruma passages over uit standaardboeken van het betreffen de land (gelukkig met bronvermel ding). Buruma spreekt in Azië voor al Engels en Japans. Daardoor komt hij soms moeilijker in contact met de plaatselijke bevolking. Dit na deel weet hij een enkele keer in een voordeel om te buigen: ik denk hier aan een gesprek dat hij in Kwangja (Korea) heeft met een zestigjarige onderwijzer die in de oorlog krijgs gevangene was in Japan. Hij praat Japans met hem, en plaatst dat in de context van de Japanse invloed in Korea. Mijn belangrijkste punt van kri tiek op "Gods gruis" is dat belang rijke Aziatische landen als China, India en Indonesië niet beschreven worden. De ondertitel van het boek ("een reis door het moderne Azie") wordt daarmee niet helemaal waar gemaakt. Ook dit kan een voordeel hebben: wie weet krijgen we over een paar jaar nog zo'n mooi reis boek van Buruma. JOS DAMEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1990 | | pagina 21