De laatste dagen van de zeilvaart Einsteins geest zweeft door 'zijn' instituut OEKEN Het zware leven van Chet Baker Inleiding in spannende wereld van de filosofie KADO TP Dochter van een NSB-er DONDERDAG 28 DECEMBER 1989 INFORMATIEF Zo'n honderd jaar geleden, tot ruim na de Eerste Wereldoorlog, lagen in de Nederlandse havens vaak meer zeilschepen dan stoomschepen. De Amsterdamse haven was nog verre weg de grootste zeilvaarthaven van Nederland, rond de eeuwwisseling nog ruim drie keer groter dan Rot terdam. In 'De Glorietijd van het Zeil schip' beschrijft Edward de Groot op boeiende wijze de glorieuze pe rioden uit de laatste honderd jaren van de Nederlandse zeilvaart. Een tijdvak ruwweg van het na de Fran se overheersing in 1815 tot en met de Eerste Wereldoorlog. Een goed initatief want, vreemd genoeg, we ten we eigenlijk meer van onze 17e- eeuwse zeilende voorouders dan van onze eigen groot- en overgroot vaders die nog zo kort geleden met barken, schoeners en klippers het ruime sop kozen. Het eerste Nederlandse zeilschip dat na de Franse overheersing koers zette naar Indië, was het oude VOC- schip 'Maas en Rottestroom'. Het schip was door de Rotterdamse re der Antony van Hoboken, rijk ge worden door de slavenhandel en smokkel op Engeland, in de vaart gebracht. Het deed er een half jaar over om via Hellevoetsluis naar Sheemess, aan de monding van de Thames, te komen. De reis naar In dië duurde vervolgens 'slechts' vijf maanden. Met behulp van wat we nu investe ringspremies zouden noemen er waren tijden dat een reder met twee reizen naar de Oost de kosten van zijn gehele schip had terugverdiend begon rijp en groen een eigen re derijtje met als hoogtepunt het jaar 1859 toen Nederland maar liefst 1200 rederijen telde. Rederijen die in het hele land verspreid waren ge vestigd. Zo waren in 1870 in Alblas- serdam zeven rederijen gevestigd. In Appingedam waren in dat jaar 23 rederijen met 23 schepen gevestigd. Amsterdam was de grootste haven stad met 93 rederijen en 259 sche pen, maar ook de stad Groningen liet Rotterdam (52 rederijen met 148 schepen) de hakken zien met maar liefst 156 rederijen en 171 schepen. Opvallend zijn vestigingsplaatsen die we nu helemaal niet meer met de zeevaart in verband brengen zoals Gasselter-Nijveen en Pekela (46 rederijen). De weg naar zee vanuit de haven steden Amsterdam en Rotterdam was moeizaam. Rotterdamse kapi teins bijvoorbeeld moesten voor dat in 1830 het Voornse Kanaal ge reed was de omslachtige weg via de Oude en de Nieuwe Maas, Dordt- se Kil, Hollands Diep en Haringvliet richting Goereese Gat koersen. Soms moest in 's-Gravendeel een deel van de lading worden gelost. Amsterdam had vergelijkbare pro blemen nadat de eeuwenlange be gaanbare route via de Zuiderzee verzandde bij de toegang tot het IJ. In 1824 bracht het Groot Noord Hol- landsch Kanaal naar Den Helder enigszins verlichting, maar dat maakte de tocht naar Nieuwediep, zoals Den Helder toen nog werd ge noemd, nauwelijks korter. Pas met aanleg van de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal werden de pro blemen afdoende opgelost. Wanneer men zich eenmaal door de Noordzee en de Golf van Biscaye had geworsteld, volgde het 'oude karrepad' naar Indië. Dat pad met al z'n omwegen vanwege de passaat winden bleef in feite vanaf de eerste ontdekkingsreizen tot en met het einde van de zeilvaart ongewijzigd. Arie Metzelaar, een jonge stuur mansleerling op het stalen volschip 'Europa', die na 18 dagen ploeteren op een ijskoude Noordzee nog wil de deserteren, raakte diep onder de indruk toen het gebied van de Noordoostpassaat werd bereik. Hij schreef in 1906: "Iedereen is in een uitstekende stemming. Hoe kan dat ook anders bij zulk schitterend zeil- weer. Het is een genot om aan dek te werken. Wij lopen meestal op blote voeten en schieten alleen een paar sloffen aan, wanneer in het tuig iets te doen is. De nachten zijn heerlijk. Vaak lig ik op het grootluik en kijk naar de pyramide van zeilen die langzaam heen en weer zwaait te gen de heldere sterrenhemel. Soms loop ik uit op de-kluiverboom. Het schip vertoont zich dan als een don kere romp met als enige versiering de boordlichten, rood en groen, en daarboven een fantastisch silhouet van zilverwitte zeilen in een net werk van staaldraden en touwen". In het gebied van diezelfde pas saat wemelde de oceaan van 't le ven: dolfijnen, bruinvissen, vliegen de vissen, walvissen en potvissen. Het was de rustigste periode voor de zeelui. Alleen de schoten hoef den elke dag even te worden aange- trokken om de rek uit de zeilen en de touwen te halen. Dat rustige en gelijkmatige leven veranderde op slag wanneer het schip de windstil tegordel rond de evenaar binnen liep. Een bezoeking. Met briesjes en buien scharrelde men zo goed en kwaad mogelijk verder in de gloei ende hitte. Het meest ontmoedigen de moment ;was wel, wanneer 's avonds bleek dat het vuil dat de kok 's morgens overboord had gekie perd, weer voor het schip uitdreef. De zuidoostpassaat bracht op luchting, maar niet voor lang. Op de uitreis voeren de schepen ver zuide lijk van Kaap de Goede Hoop door de 'roaring fourties' (razende veerti gers), het gebied rond de 40e breed tegraad," waar de westerwinden doorgaans westerstormen zijn. Er moest weer zwaar zeil worden gezet in een hoeveelheid die net genoeg was om het schip iets sneller te la- Het fregat Batavia op weg ten lopen dan de achterop komende golven. Rond de 70e lengtegraad oost werd weer noordelijk gestuurd en via de zuidoostpassaat werd In dië bereikt. Poolster Op de thuisreis werd recht op Kaap de Goede Hoop aangestuurd om te De geschiedenis van de natuurwe tenschappen van Einsteins algeme ne relativiteitstheorie tot de heden daagse superstringstheorie loopt voor een groot deel parallel met die van het Institute of Advanced Study in Princeton. Dit wereldbe roemde instituut is een unicum in de wereld, waar veelbelovende ge leerden zonder enige dwang in ie der geval enige jaren mogen door brengen zonder tegenprestatie. Nie mand vraagt om resultaten, nie mand zal na twee jaar vragen wat een gast heeft uitgespookt. Er is slechts de hoop dat in deze ivoren toren gedacht wordt zonder aflei ding door beslommeringen van het aards bestaan en dat dit denken ooit zal leiden tot het oplichten van de sluier van de natuur. In zijn bestaan heeft het instituut onderdak geboden aan veertien No belprijswinnaars. De eerste hoogle raar die de oprichter aantrok was Albert Einstein, die er vele jaren heeft doorgebracht. Hij werd ge volgd door andere grootheden uit de wis- en natuurkunde als Kurt Gödel, de 'vader van de atoombom', Robert J. Oppenheimer, de beden ker van de fractale meetkunde, Be- noit Mandelbrot en Edward Witten een van de theoretici achter super- strings. Ed Regis heeft een poging ondernomen de geschiedenis van deze ivoren toren in de ware zin van het woord te beschrijven en heeft dat op meeslependewvijze gedaan. Het Institute of Advanced Study is in 1933 opgericht uit het legaat van de familie Bamberger van een groot warenhuisconcern. Men den- ke zich in dat de familie Dreesmann een dergelijk instituut aan Neder land zou schenken! De grote vraag die Regis opwerpt, gewild of onge wild, is of het mogelijk is dat uit een sfeer van volstrekte ongedwongen heid iets waardevols kan groeien. In die zin heeft de geest van Einstein altijd boven het instituut gehangen, immers wie kon aan hem tippen? Iedere geleerde die boven de rest uitstak, werd onmiddellijk met hem i anderen uit de beginperiode ver geleken. Maar heeft Einstein na zijn intrede in het instituut eigenlijk nog wel iets echt belangrijks gedaan, zo moet Regis zich aan het eind van zijn boek afvragen. Vooral in de beginperiode was het instituut een ideaal van fundamen tele wetenschap. Alles wat maar zweemde naar toepassing werd kor daat van de hand gewezen. Er was geen laboratorium, geen machine. De introductie van zo'n vermaledijd apparaat, al was het dan een van de eerste computers, door Johny von Neumann, was een door velen met afgrijzen aangeziene revolutie. Hij werd verbannen naar de kelder. Het was ook in die beginperiode dat na tuurwetenschappers en wiskundi gen de alleenheerschappij over het instituut hadden. Er werden belangrijke ontdek kingen gedaan, alleen maar door puur denkwerk. Zeker, er liep wel een enkele econoom rond, maar de natuurwetenschappers hebben het instituut in die tijd zijn wereldnaam gegeven. Toch werden toen al de be langrijkste ontdekkingen, die tot praktische toepassingen leidden, buiten het instituut gedaan. Oppen heimer vond er de bom niet uit, maar het denkwerk deed hij er wel. Albert Einstein, er zit niemand op zijn stoel Van de enige uitgeverij in Neder land die serieus aan jazz doet. ver scheen onlangs de eerste echte bio grafie van Chet Baker. De Ameri kaanse jazztrompettist overleed in i 1988 aan de gevolgen van een val uit het raam van een Amster dams hotel. Hij was op dat moment bekender in Europa dan in de V.S. i produktiever dan ooit. Het groot ste deel van zijn artistieke carrière, vanaf het midden van de jaren vijf tig, werd bepaald door zijn afhanke lijkheid van de harde drugs. In de laatste jaren van zijn leven verbaasde het menigeen dat hij het i lang had uitgehouden. Hij trad voornamelijk in Europa op, had er geen vaste domicilie en keerde al leen naar Amerika terug om rust te houden. Baker is bij het brede pu bliek vooral bekend geworden door zijn ingetogen, droevige voordracht als hij zong, zo gaat dat nu eenmaal vaak in de showbusiness. Maar ook als trompettist behoort hij tot de grote individualisten in de jazzge schiedenis. Te vroeg succesvol - hij werd al m 1953, hij was toen pas 23, door de critici van het toonaan gevende jazzblad Downbeat tot de belangrijkste nieuwe ster gekozen - heeft hij de rest van zijn leven die vroege populariteit moeten verwer ken. In een heldere stijl en met grote feitenkennis schetst journalist en Chet Bakerfanaat Jeroen de Valk de tragiek van het leven van de trom pettist. Begiftigd met een groot na tuurlijk talent hij oefende zelden en kon nauwelijks muziek lezen en een James Dean-achtig gezicht was Baker mateloos populair in de jaren 1953-58. Aan de hand van in terviews slaagt De Valk erin om de grote leemten in de biografische kennis over Baker in te vullen, hoe wel ook blijkt- dat er in de perioden dat Baker niet of nauwelijks speelt, weinig belangwekkends over hem valt te melden. Die interviews, waarvan slechts één met Baker zelf, geven het beeld van een sociaal onbetrouwbare en moeilijk grijpbare man, die alleen werkelijk functioneert als hij speelt. Zelfs dan heeft Baker te kampen met grote inzinkingen, de onvermij delijke gevolgen van zijn versla ving. Baker verzorgde zichzelf en respectievelijke vriendinnen en echtgenoten slecht. In de jaren zes tig, na een gestage teruggang van zijn artistieke vermogen en proble men met de Italiaanse justitie, ver liest hij zelfs wat er over is van zijn voortanden. Met zijn kunstgebit moet hij vrijwel opnieuw leren trompet te spelen. Embouchure- problemen heeft daarvoor ook op gelost door te zingen in plaats van op de trompet te blazen. Wat Baker echter nooit verliest is zijn typische toon, waarmee hij ongelooflijk zacht kan aanzetten en voorname lijk in het lage register opereert. De auteur houdt zich voorname lijk bezig met de jaren na zijn come back in 1973. Volgens De Valk is dat ook de muzikaal belangrijkste en zeker vruchtbaarste periode ge weest, zulks in tegenstelling van wat de Amerikaanse jazzpausen be weren, namelijk dat Baker zijn hoogtepunt heeft gehad als jonge ling bij het pianoloze kwartet van Gerry Mulligan. Wie veel naar de platen uit die latere tijd heeft geluis terd, is geneigd de schrijver gelijk te geven. Als Baker in vorm is er zit ook veel kaf tussen het koren van de platenprodukties - heeft hij een enorme diepgang. Het leven moet voor Baker zwaar zijn geweest. Ein deloos veel reizen, dikwijls wist hij daags niet van tevoren waar hij naartoe zou gaan en voortdurend op zoek naar stuff. Het belang van De Valks boek zit hem niet alleen in het feit dat het het enige serieuze werk in enige taal over Baker is, maar ook dat hij zich waagt aan een herwaardering van de muzikale betekenis van de trom pettist-zanger. Nergens krijgt de le zer het gevoel dat een Chet Baker verering de overhand krijgt. De schrijver weet de juiste afstand tot zijn onderwerp te houden ën zijn beweringen met een uitgebreid no tenapparaat te schragen. Ondanks die vele noten en technische details die hij in het boek opneemt, is het resultaat ook voor de meer opper vlakkige geïnteresseerden zeer le zenswaardig. De Valk heeft vooral handigheid in het verwerken van de interviews met muzikanten en echt genotes in het lopende verhaal. Het enige wat mij op de duur wat tegen stond. was de vele aandacht die aan Bakers drugsgebruik wordt be steed, hoewel misschien een juiste weerspiegeling van zijn dagelijkse beslommeringen. Zeer nuttig zijn de beknopte, doch uitgebreide discografie en de platenbesprekin- gen in vogelvlucht. Chet Baker. Herinneringen aan een lyrisch trompettist door Jeroen de Valk. Paperback, 180 blz. Van Gennep, Amsterdam. 29,50. KEN VOS En zo ging het velen. De verdienste van Regis is vooral dat hij die kant van het instituut zo duidelijk naar voren laat komen. Maar ook laat hij de menselijke kant van de natuurwetenschappen zien, de zonderlingen, de dwarsliggers, de eeuwige grappenmakers, de vol strekte individualisten. De geschie denis is er een van opkomst en neer gang, maar ook van hernieuwde op komst. Het is de geschiedenis van directeuren met hun onvolkomen heden, verkeerde beslissingen en al te menselijke neigingen. Duidelijk geeft Regis het mecha nisme van de middelmaat aan: min dere goden die bang zijn al te veel belovende jonge wetenschappers als lid toe te laten en daarmee de neergang van het instituut inlui dend. Vooral in de jaren zestig be dankten veel geleerden van naam voor de eer zich in het illustere ge zelschap in te lijven. Wetenschapsfilosofen gooiden roet in het eten, door hun vragen over wat nu die gezochte waarheid was. De vraag of zoiets wel bestond - een ieder kijkt tenslotte door een gekleurde bril - bracht de natuurwe tenschappers in verwarring. Vooral in die tijd tekende zich de neergang van het instituut af. De natuurwe-, tenschappelijke elite zocht zijn heil in het oude Europa. Toch heeft het instituut het allemaal overleefd. Juist nu de natuurwetenschappén voor een geheel nieuwe uitdaging staan, beleeft het instituut weer een opgang. De vraag is echter of het ooit weer in de schaduw kan staan van de beginperiode. De kracht van het instituut was, zoals Regis schrijft, dat er altijd wel een paar zonderlingen rondliepen. Het lijkt alsof die niet meer te vinden zijn en het spook van de toegepaste weten schap ook het instituut heeft aange tast. Het is een verchijnsel dat ook elders in de maatschappij opduikt. Echte genieën trekken zich terug, maar niet in het Institute of Advan ced Studv. Dan rest nog de vraag wie op Ein steins stoel zit. Het antwoord is sim pel iedereen en niemand. Wat dat betreft is het instituut een verade ming in de Verigde Staten dat uit gebrek aan cultuurmonumenten, van elk achterblijfsel van echte be roemdheden een sanctimonium maakt. De kamer van Einstein is na zijn dood gewoon door een ander in gebruik genomen. NICO HYLKEMA (Ed Regis, 'Wie zit er op Einsteins stoel?' Paperback, Contact Am sterdam, 316 blz., 45.) profiteren van de zuidoostpassaat. In de Atlantische Oceaan werd die zelfde passaat tot het eiland Sint Helena afgezeild, waarna het getob rond de evenaar zich herhaalde. Op het noordelijk halfrond moesten dan weer op de 40e breedtegraad heersende westenwinden benut worden om voor de ingang van het Kanaal te komen. En wanneer de roerganger eindelijk 's nachts ach ter op de campagne de poolster net boven de fokkera zag verschijnen, dan wist hij dat zijn schip echt het Kanaal binnenvoer. Bijna thuis. Edward de Groot besteedt in het boek veel aandacht aan wat hij noemt het 'ondergeschoven aspect van de scheepvaart', volgens hem toen, maar ook nu geldig. "Scheep vaart is een belangrijke economi sche tak voor arme landen, of lan den die uit het economisch slop wil len raken. (Het hielp Nederland net zo uit de na-oorlogse ellende van de jaren '40 en '50 te herrijzen als uit de misère van na de Franse overheer sing.) Het zijn nu de bemanningen uit de arme landen die de wereld- koopvaardij gaande houden. Dat betekende en betekent nog steeds: hard werken, lage lonen en vooral niet zeuren". De Groot besteedt ook uitgebreid aandacht aan de scheepsbouw. De Nederlandse composietbouw (waarbij zowel ijzer als hout werd gebruikt) en die in Amsterdam bij de gebroeders Meursing wereld faam wist te verwerven. De ontwik keling van de werven van Fop, Jan en Cornelis Smit aan de Noord en de Lek, waaruit grote werven, rede rijen en zelfs concerns zijn voortge komen. Dan zijn er nog de laatste jaren van de zeilvaart. De grote stalen windjammers, met ruimen als 'ka thedralen', die in vergelijking met wat toen gebouwd werd, de supert ankers van hun tijd waren. En dat nog geen eeuw geleden. GEERT-JAN LAAN Edward P. de Groot De Glorie tijd van het Zeilschip'. Uitgeverij 'De Alk' te Alkmaar, f 49,90.) In de avonturenfilm Indiana Jones and the last crusade verwijst profes sor in de archeologie Indie Jones studenten die spanning en sensatie willen naar de les filosofie die om de hoek plaatsvindt. "Archeologie is eindeloos in bibliotheken zitten", voert Jones ter verdediging aan en raakt weer in een reeks avonturen verwikkëld. De opmerking van Jones is uite- raad ironisch bedoeld, want als één studie van dorheid aan elkaar hangt is het wel filosofie. "Een filosoof is volgens het gangbare beeld dan ook een wereldvreemde gedachtenspin- ner", schrijft Jos Kessels in de inlei ding van 'Geluk en Wijsheid, filoso feren voor beginners'. Om vervol gens dat beeld te ontkrachten. Want filosofie? hoeft helemaal niet ab stract te zijn als het maar in plaats van in ontoegankelijke, lange be schouwingen in korte, aanspreken de schetsen wordt gebracht. Kessels, docent filosofie aan de lerarenopleiding van de Utrechtse universiteit, heeft 22 van die schets jes (eerder verschenen in het blad Reflector) gebundeld. Hij pakt daarin telkens een- baanbrekend probleem bij de kop en zet een aan tal filosofische opinies tegenover el kaar. Wat is waarheid? Wat is geluk? Wat is de ziel? Op die vragen ver schijnt een reeks van antwoorden, want filosofen zijn het zelden eens. Soms voert Kessels een nijver stel scholieren op het toneel, dat al ren nend probeert een probleem als op filosofische wijze op te lossen. Andere keren beperkt Kessels zich tot een beschrijving van het pro bleem op zich. Wat zeiden Freud en Sartre over zelfbeschikking. Wat vonden Plato en Bourdieu van schoonheid? De filosofie heeft zich met alles beziggehouden en Kessels haalt veel daarvan overhoop. Met de puntige, korte manier van schrijven biedt Kessels inderdaad een leesbare inleiding in de filoso fie, zij het dat het kwaliteitsverschil tussen de schetsen groot is. De wrange manier van denken van Ca mus wordt in een paar pagina's pri ma uit de doeken gedaan, terwijl Freud het met een wat cliché's moet doen. Het gaat echter mis wanneer Kes sels zelf aan het filosoferen slaat. Een verhaal aanvangen met de qua- si-aansprekende regel 'Vandaag doe ik afstand van mijn ziel' zal een beginnende filosoof niet aanspre ken. En het getuigt van weinig filo sofische diepgang te concluderen dat Camus zelf niet ongelukkig kan zijn geweest omdat hij de Nobel prijs had gewonnen. 'Geluk en Wijsheid' biedt een aar dig inkijkje in de filosofie. Maar daar blijft het ook by, want Kessels heeft vergeten een index of verwij zing naar andere boeken op te ne men. Daar was door al die spanning en het avontuur natuurlijk geen tijd JEROEN DIRKS (Geluk en Wijsheid, filosoferen beginners. Jos Kessels. Uit winkeldiefstal of het nut van school geveri j Boom.) EN STRAATJE OM IN LEIDEN OUDE PRENTBRIEFKAARTEN EEN VERVOLG OP HET BOEK "GROETEN UIT LEIDEN" ƒ19,90 LEIDEN EEN BEELD VAN DE SLEUTELSTAD MET NED. DUITS EN ENGELSE TEKST ƒ29,90 GEZICHT OP LEIDEN EEN DIK BOEK OVER DE LEIDSE SINGELS 1DE KlpER f uw Libris boekhandel VmL ƒ49,50 leiden, leiderdorp, oegstgeest, katwijk, voorschoten Hanna Visser werd in december 1942 als tweede kind in een Rotter dams gezin geboren. Ze had toen al een zusje. Enkele jaren na de oorlog kwam er nog een broertje bij. De ge zinsleden hadden onderling weinig contacten. Geen genegenheid, geen liefde. Geen gelukkige jeugd dus voor Hanna. Dit wijt ze aan het feit dat haar vader lid was van de NSB. Hanna's vader werd april 1944 ge arresteerd op aanwijzing van een zoon van een familie in Hoogezand waar het gezin Visser onderdak had gevonden. Hij werd later voor NSB- activiteiten gestraft met drie jaar kamp. De andere gezinsleden wer- den ook aangehouden. Hanna moest tien weken in een kamp door brengen. Toen de straffen voorbij waren en het gezin weer compleet, waren ze vreemden voor elkaar. "Als kind kom je dan niet meer aan de bak, want de ouders hebben hun handen vol aan hun eigen probleem. Daar door is een heleboel van hun kinde ren aan hen voorbijgegaan," zegt Hanna. Ze woont nu in een dorp tussen de grote rivieren, is ge trouwd, heeft zelf twee kinderen en werkt als lerares geschiedenis ("Dat heb ik heel bewust gekozen, hoewel ik aanvankelijk Franse les gaf'). Daarnaast beleeft ze plezier aan tal van andere maatschappelijke akti- viteiten. Uitgestotene Maar die vreugde wordt altijd weer overschaduwd door het schuldge voel dat ze niet volwaardig door de samenleving wordt geaccepteerd. Het NSB-verleden van haar vader, dertien jaar geleden overleden, blijft haar achtervolgen. "Ik voel me nog steeds een uitgestotene van het Nederlandse volk", aldus Hanna, die open en op een rustige wijze haar betoog doet. Om alles nog eens op een rytje te zetten - "Ik ben altijd gespannen" - heeft ze een boek over haar leven geschreven. Maar bij de presentatie van 'Het verleden voorbij' liet ze zich vertegenwoordigen door haar jongste zoon. Ze wilde er niet bij zijn, omdat ze anoniem wil blijven. "Mijn jongste zoon is enorm geïnte resseerd in de Tweede Wereldoor log. Hij leest er ook veel over en had natuurlijk een beeld van zijn groot vader. Hij dacht dat opa in het ver zet had gezeten, want voor een jon gen betekent dat deelnemen aan het verzet een groot avontuur". Hanna memoreert dat haar vader een goede opa is geweest. In 1983 toen haar jongste zoon 11 jaar was en de oudste 13, heeft Hanna het NSB-verleden van haar vader aan de kaak gesteld. "Voor de jongste was dit toch een vreselijke dreun, want hij had van zijn opa precies het tegenovergestelde beeld". De oud ste zoon heeft het voor kennisge ving aangenomen. Voorzichtig In het dorp waar ze woont zijn maar weinig mensen op de hoogte van wat haar zo bezighoudt. "Je zoekt heel voorzichtig mensen uit waar je het aan wil vertellen. Belangrijk is of zulke mensen het ook aan kun nen. Als ik er voor het eerst met an deren over spreek is dat zeer moei lijk, want je bent altijd bang dat je wordt afgewezen. Ben je eenmaal geaccepteerd dan durf je het een volgende keer ook wel te zeggen". Haar oudste zus was niet bijster enthousiast over het boek. Vanuit christelijk oogpunt meende ze dat de zaak met de mantel der liefde moest worden bedekt. "Ik ben dat niet met haar eens, want in de bijbel worden genoeg rotgeintjes beschre ven van mensen die verkeerde din gen hebben gedaan. Ik geef met dit boek ook geen oordeel over mijn va der, maar ik wil aangeven wat ik al lemaal heb moeten doorstaan. Bo vendien, mijn zus heeft ook leuke herinneringen aan hem. Voor mij is mijn vader een volslagen vreemde kerel. Ik heb me van hem gedistan- tiëerd. Ik was ook bang voor hem. Mijn zus heeft nooit zijn negatieve kanten willen zien". De broer van Hanna werd enkele jaren na de oorlog geboren. Zij noemt hem een herenigingskindje, dat een huwelijk moest redden. Haar ouders bleven bij elkaar, maar volgens Hanna viel er niets te red den. Geschiedenisles Hanna was acht jaar toen ze zich voor het eerst bewust werd van wat er allemaal in de oorlog was ge beurd. Dat gebeurde tijdens de ge schiedenisles op school. Meester vertelde over de jaren 1940-1945. "De bekende verhalen, de helden van het verzet en de schoften van de collaboratie. Natuurlijk had ik intu ïtief aangevoeld dat de NSB niet goed was. Na die geschiedenisles sen begon ik het pas echt goed te be seffen, dat de Nederlanders de pest hadden aan NSB'ers. Toen wist ik: nu moet ik echt m'n mond houden want ze zijn boos op mijn vader. En als ze dat weten, dan pesten ze mij voortaan ook". Hanna, die als kind toch al een ge soleerd leven leidde, trok zich nog meer terug. Met haar ouders kon ze er niet over praten. Toen haar vader na drie jaar interneringskamp thuis kwam, heeft hij nooit over zijn ver leden gesproken. Nu hij dood is, is zijn dochter met de vraag blijven zitten waarom hij voor de NSB koos; een keuze die hij pas maakte in 1942, toen de oorlogs machine al volop draaide. "Dat neem ik hem nog het meest kwalijk. Dat is voor mij onverteerbaar". Wat haar altijd ook zal bijblijven, zijn de woede-aanvallen van haar vader. "Zelfs als je iets onnozels aan hem vroeg, kon hij plotseling in ra zernij ontsteken. Je werd heel be hoedzaam en zo liep je in het gezin langs elkaar heen. Maar het brengt je wel in een isolement". De gewel dige boosheid kan Hanna zich heel goed voorstellen, want "vader was natuurlijk enorm gefrustreerd door alles". Op 4 en 5 mei - "vreselijke da gen, want ik hoorde daar niet bij" - trok haar vader zich altijd terug in de schuur en begon luid te timme ren. Zelfs als heel Nederland twee minuten stilte in acht nam, was het duidelijk te horen. De laatste paar jaar jaar neemt Hanna wel aan herdenking en be vrijding deel. De schuldgevoelens ten aanzien van de NSB-activiteiten van haar vader is ze nu ook kwijt. "Dat geeft ook weer een stukje ver lichting. Het blok beton is nu van mij af. Daarom ook is een stuk van het verleden voor mij voorbij". BERT POL ('Het verleden voorbij' door Han na Visser, uitgeverij Merweboek Sliedrecht)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1989 | | pagina 17