De laatste dagen van de zeilvaart
Einsteins geest zweeft door 'zijn' instituut
OEKEN
Het zware leven van Chet Baker
Inleiding in spannende
wereld van de filosofie
KADO TP
Dochter van een NSB-er
DONDERDAG 28 DECEMBER 1989
INFORMATIEF
Zo'n honderd jaar geleden, tot ruim
na de Eerste Wereldoorlog, lagen in
de Nederlandse havens vaak meer
zeilschepen dan stoomschepen. De
Amsterdamse haven was nog verre
weg de grootste zeilvaarthaven van
Nederland, rond de eeuwwisseling
nog ruim drie keer groter dan Rot
terdam.
In 'De Glorietijd van het Zeil
schip' beschrijft Edward de Groot
op boeiende wijze de glorieuze pe
rioden uit de laatste honderd jaren
van de Nederlandse zeilvaart. Een
tijdvak ruwweg van het na de Fran
se overheersing in 1815 tot en met
de Eerste Wereldoorlog. Een goed
initatief want, vreemd genoeg, we
ten we eigenlijk meer van onze 17e-
eeuwse zeilende voorouders dan
van onze eigen groot- en overgroot
vaders die nog zo kort geleden met
barken, schoeners en klippers het
ruime sop kozen.
Het eerste Nederlandse zeilschip
dat na de Franse overheersing koers
zette naar Indië, was het oude VOC-
schip 'Maas en Rottestroom'. Het
schip was door de Rotterdamse re
der Antony van Hoboken, rijk ge
worden door de slavenhandel en
smokkel op Engeland, in de vaart
gebracht. Het deed er een half jaar
over om via Hellevoetsluis naar
Sheemess, aan de monding van de
Thames, te komen. De reis naar In
dië duurde vervolgens 'slechts' vijf
maanden.
Met behulp van wat we nu investe
ringspremies zouden noemen er
waren tijden dat een reder met twee
reizen naar de Oost de kosten van
zijn gehele schip had terugverdiend
begon rijp en groen een eigen re
derijtje met als hoogtepunt het jaar
1859 toen Nederland maar liefst
1200 rederijen telde. Rederijen die
in het hele land verspreid waren ge
vestigd. Zo waren in 1870 in Alblas-
serdam zeven rederijen gevestigd.
In Appingedam waren in dat jaar 23
rederijen met 23 schepen gevestigd.
Amsterdam was de grootste haven
stad met 93 rederijen en 259 sche
pen, maar ook de stad Groningen
liet Rotterdam (52 rederijen met 148
schepen) de hakken zien met maar
liefst 156 rederijen en 171 schepen.
Opvallend zijn vestigingsplaatsen
die we nu helemaal niet meer met
de zeevaart in verband brengen
zoals Gasselter-Nijveen en Pekela
(46 rederijen).
De weg naar zee vanuit de haven
steden Amsterdam en Rotterdam
was moeizaam. Rotterdamse kapi
teins bijvoorbeeld moesten voor
dat in 1830 het Voornse Kanaal ge
reed was de omslachtige weg via
de Oude en de Nieuwe Maas, Dordt-
se Kil, Hollands Diep en Haringvliet
richting Goereese Gat koersen.
Soms moest in 's-Gravendeel een
deel van de lading worden gelost.
Amsterdam had vergelijkbare pro
blemen nadat de eeuwenlange be
gaanbare route via de Zuiderzee
verzandde bij de toegang tot het IJ.
In 1824 bracht het Groot Noord Hol-
landsch Kanaal naar Den Helder
enigszins verlichting, maar dat
maakte de tocht naar Nieuwediep,
zoals Den Helder toen nog werd ge
noemd, nauwelijks korter. Pas met
aanleg van de Nieuwe Waterweg en
het Noordzeekanaal werden de pro
blemen afdoende opgelost.
Wanneer men zich eenmaal door de
Noordzee en de Golf van Biscaye
had geworsteld, volgde het 'oude
karrepad' naar Indië. Dat pad met al
z'n omwegen vanwege de passaat
winden bleef in feite vanaf de eerste
ontdekkingsreizen tot en met het
einde van de zeilvaart ongewijzigd.
Arie Metzelaar, een jonge stuur
mansleerling op het stalen volschip
'Europa', die na 18 dagen ploeteren
op een ijskoude Noordzee nog wil
de deserteren, raakte diep onder de
indruk toen het gebied van de
Noordoostpassaat werd bereik. Hij
schreef in 1906: "Iedereen is in een
uitstekende stemming. Hoe kan dat
ook anders bij zulk schitterend zeil-
weer. Het is een genot om aan dek te
werken. Wij lopen meestal op blote
voeten en schieten alleen een paar
sloffen aan, wanneer in het tuig iets
te doen is. De nachten zijn heerlijk.
Vaak lig ik op het grootluik en kijk
naar de pyramide van zeilen die
langzaam heen en weer zwaait te
gen de heldere sterrenhemel. Soms
loop ik uit op de-kluiverboom. Het
schip vertoont zich dan als een don
kere romp met als enige versiering
de boordlichten, rood en groen, en
daarboven een fantastisch silhouet
van zilverwitte zeilen in een net
werk van staaldraden en touwen".
In het gebied van diezelfde pas
saat wemelde de oceaan van 't le
ven: dolfijnen, bruinvissen, vliegen
de vissen, walvissen en potvissen.
Het was de rustigste periode voor
de zeelui. Alleen de schoten hoef
den elke dag even te worden aange-
trokken om de rek uit de zeilen en
de touwen te halen. Dat rustige en
gelijkmatige leven veranderde op
slag wanneer het schip de windstil
tegordel rond de evenaar binnen
liep. Een bezoeking. Met briesjes en
buien scharrelde men zo goed en
kwaad mogelijk verder in de gloei
ende hitte. Het meest ontmoedigen
de moment ;was wel, wanneer 's
avonds bleek dat het vuil dat de kok
's morgens overboord had gekie
perd, weer voor het schip uitdreef.
De zuidoostpassaat bracht op
luchting, maar niet voor lang. Op de
uitreis voeren de schepen ver zuide
lijk van Kaap de Goede Hoop door
de 'roaring fourties' (razende veerti
gers), het gebied rond de 40e breed
tegraad," waar de westerwinden
doorgaans westerstormen zijn. Er
moest weer zwaar zeil worden gezet
in een hoeveelheid die net genoeg
was om het schip iets sneller te la-
Het fregat Batavia op weg
ten lopen dan de achterop komende
golven. Rond de 70e lengtegraad
oost werd weer noordelijk gestuurd
en via de zuidoostpassaat werd In
dië bereikt.
Poolster
Op de thuisreis werd recht op Kaap
de Goede Hoop aangestuurd om te
De geschiedenis van de natuurwe
tenschappen van Einsteins algeme
ne relativiteitstheorie tot de heden
daagse superstringstheorie loopt
voor een groot deel parallel met die
van het Institute of Advanced
Study in Princeton. Dit wereldbe
roemde instituut is een unicum in
de wereld, waar veelbelovende ge
leerden zonder enige dwang in ie
der geval enige jaren mogen door
brengen zonder tegenprestatie. Nie
mand vraagt om resultaten, nie
mand zal na twee jaar vragen wat
een gast heeft uitgespookt. Er is
slechts de hoop dat in deze ivoren
toren gedacht wordt zonder aflei
ding door beslommeringen van het
aards bestaan en dat dit denken ooit
zal leiden tot het oplichten van de
sluier van de natuur.
In zijn bestaan heeft het instituut
onderdak geboden aan veertien No
belprijswinnaars. De eerste hoogle
raar die de oprichter aantrok was
Albert Einstein, die er vele jaren
heeft doorgebracht. Hij werd ge
volgd door andere grootheden uit
de wis- en natuurkunde als Kurt
Gödel, de 'vader van de atoombom',
Robert J. Oppenheimer, de beden
ker van de fractale meetkunde, Be-
noit Mandelbrot en Edward Witten
een van de theoretici achter super-
strings. Ed Regis heeft een poging
ondernomen de geschiedenis van
deze ivoren toren in de ware zin van
het woord te beschrijven en heeft
dat op meeslependewvijze gedaan.
Het Institute of Advanced Study
is in 1933 opgericht uit het legaat
van de familie Bamberger van een
groot warenhuisconcern. Men den-
ke zich in dat de familie Dreesmann
een dergelijk instituut aan Neder
land zou schenken! De grote vraag
die Regis opwerpt, gewild of onge
wild, is of het mogelijk is dat uit een
sfeer van volstrekte ongedwongen
heid iets waardevols kan groeien. In
die zin heeft de geest van Einstein
altijd boven het instituut gehangen,
immers wie kon aan hem tippen?
Iedere geleerde die boven de rest
uitstak, werd onmiddellijk met hem
i anderen uit de beginperiode ver
geleken. Maar heeft Einstein na zijn
intrede in het instituut eigenlijk nog
wel iets echt belangrijks gedaan, zo
moet Regis zich aan het eind van
zijn boek afvragen.
Vooral in de beginperiode was het
instituut een ideaal van fundamen
tele wetenschap. Alles wat maar
zweemde naar toepassing werd kor
daat van de hand gewezen. Er was
geen laboratorium, geen machine.
De introductie van zo'n vermaledijd
apparaat, al was het dan een van de
eerste computers, door Johny von
Neumann, was een door velen met
afgrijzen aangeziene revolutie. Hij
werd verbannen naar de kelder. Het
was ook in die beginperiode dat na
tuurwetenschappers en wiskundi
gen de alleenheerschappij over het
instituut hadden.
Er werden belangrijke ontdek
kingen gedaan, alleen maar door
puur denkwerk. Zeker, er liep wel
een enkele econoom rond, maar de
natuurwetenschappers hebben het
instituut in die tijd zijn wereldnaam
gegeven. Toch werden toen al de be
langrijkste ontdekkingen, die tot
praktische toepassingen leidden,
buiten het instituut gedaan. Oppen
heimer vond er de bom niet uit,
maar het denkwerk deed hij er wel.
Albert Einstein, er zit niemand op zijn stoel
Van de enige uitgeverij in Neder
land die serieus aan jazz doet. ver
scheen onlangs de eerste echte bio
grafie van Chet Baker. De Ameri
kaanse jazztrompettist overleed in
i 1988 aan de gevolgen van een
val uit het raam van een Amster
dams hotel. Hij was op dat moment
bekender in Europa dan in de V.S.
i produktiever dan ooit. Het groot
ste deel van zijn artistieke carrière,
vanaf het midden van de jaren vijf
tig, werd bepaald door zijn afhanke
lijkheid van de harde drugs.
In de laatste jaren van zijn leven
verbaasde het menigeen dat hij het
i lang had uitgehouden. Hij trad
voornamelijk in Europa op, had er
geen vaste domicilie en keerde al
leen naar Amerika terug om rust te
houden. Baker is bij het brede pu
bliek vooral bekend geworden door
zijn ingetogen, droevige voordracht
als hij zong, zo gaat dat nu eenmaal
vaak in de showbusiness. Maar ook
als trompettist behoort hij tot de
grote individualisten in de jazzge
schiedenis. Te vroeg succesvol -
hij werd al m 1953, hij was toen pas
23, door de critici van het toonaan
gevende jazzblad Downbeat tot de
belangrijkste nieuwe ster gekozen
- heeft hij de rest van zijn leven die
vroege populariteit moeten verwer
ken.
In een heldere stijl en met grote
feitenkennis schetst journalist en
Chet Bakerfanaat Jeroen de Valk de
tragiek van het leven van de trom
pettist. Begiftigd met een groot na
tuurlijk talent hij oefende zelden
en kon nauwelijks muziek lezen
en een James Dean-achtig gezicht
was Baker mateloos populair in de
jaren 1953-58. Aan de hand van in
terviews slaagt De Valk erin om de
grote leemten in de biografische
kennis over Baker in te vullen, hoe
wel ook blijkt- dat er in de perioden
dat Baker niet of nauwelijks speelt,
weinig belangwekkends over hem
valt te melden.
Die interviews, waarvan slechts
één met Baker zelf, geven het beeld
van een sociaal onbetrouwbare en
moeilijk grijpbare man, die alleen
werkelijk functioneert als hij speelt.
Zelfs dan heeft Baker te kampen
met grote inzinkingen, de onvermij
delijke gevolgen van zijn versla
ving. Baker verzorgde zichzelf en
respectievelijke vriendinnen en
echtgenoten slecht. In de jaren zes
tig, na een gestage teruggang van
zijn artistieke vermogen en proble
men met de Italiaanse justitie, ver
liest hij zelfs wat er over is van zijn
voortanden. Met zijn kunstgebit
moet hij vrijwel opnieuw leren
trompet te spelen. Embouchure-
problemen heeft daarvoor ook op
gelost door te zingen in plaats van
op de trompet te blazen. Wat Baker
echter nooit verliest is zijn typische
toon, waarmee hij ongelooflijk
zacht kan aanzetten en voorname
lijk in het lage register opereert.
De auteur houdt zich voorname
lijk bezig met de jaren na zijn come
back in 1973. Volgens De Valk is dat
ook de muzikaal belangrijkste en
zeker vruchtbaarste periode ge
weest, zulks in tegenstelling van
wat de Amerikaanse jazzpausen be
weren, namelijk dat Baker zijn
hoogtepunt heeft gehad als jonge
ling bij het pianoloze kwartet van
Gerry Mulligan. Wie veel naar de
platen uit die latere tijd heeft geluis
terd, is geneigd de schrijver gelijk te
geven. Als Baker in vorm is er zit
ook veel kaf tussen het koren van de
platenprodukties - heeft hij een
enorme diepgang. Het leven moet
voor Baker zwaar zijn geweest. Ein
deloos veel reizen, dikwijls wist hij
daags niet van tevoren waar hij
naartoe zou gaan en voortdurend op
zoek naar stuff.
Het belang van De Valks boek zit
hem niet alleen in het feit dat het het
enige serieuze werk in enige taal
over Baker is, maar ook dat hij zich
waagt aan een herwaardering van
de muzikale betekenis van de trom
pettist-zanger. Nergens krijgt de le
zer het gevoel dat een Chet Baker
verering de overhand krijgt. De
schrijver weet de juiste afstand tot
zijn onderwerp te houden ën zijn
beweringen met een uitgebreid no
tenapparaat te schragen. Ondanks
die vele noten en technische details
die hij in het boek opneemt, is het
resultaat ook voor de meer opper
vlakkige geïnteresseerden zeer le
zenswaardig. De Valk heeft vooral
handigheid in het verwerken van de
interviews met muzikanten en echt
genotes in het lopende verhaal. Het
enige wat mij op de duur wat tegen
stond. was de vele aandacht die aan
Bakers drugsgebruik wordt be
steed, hoewel misschien een juiste
weerspiegeling van zijn dagelijkse
beslommeringen. Zeer nuttig zijn
de beknopte, doch uitgebreide
discografie en de platenbesprekin-
gen in vogelvlucht.
Chet Baker. Herinneringen aan
een lyrisch trompettist door
Jeroen de Valk. Paperback, 180
blz. Van Gennep, Amsterdam.
29,50.
KEN VOS
En zo ging het velen.
De verdienste van Regis is vooral
dat hij die kant van het instituut zo
duidelijk naar voren laat komen.
Maar ook laat hij de menselijke kant
van de natuurwetenschappen zien,
de zonderlingen, de dwarsliggers,
de eeuwige grappenmakers, de vol
strekte individualisten. De geschie
denis is er een van opkomst en neer
gang, maar ook van hernieuwde op
komst. Het is de geschiedenis van
directeuren met hun onvolkomen
heden, verkeerde beslissingen en al
te menselijke neigingen.
Duidelijk geeft Regis het mecha
nisme van de middelmaat aan: min
dere goden die bang zijn al te veel
belovende jonge wetenschappers
als lid toe te laten en daarmee de
neergang van het instituut inlui
dend. Vooral in de jaren zestig be
dankten veel geleerden van naam
voor de eer zich in het illustere ge
zelschap in te lijven.
Wetenschapsfilosofen gooiden
roet in het eten, door hun vragen
over wat nu die gezochte waarheid
was. De vraag of zoiets wel bestond
- een ieder kijkt tenslotte door een
gekleurde bril - bracht de natuurwe
tenschappers in verwarring. Vooral
in die tijd tekende zich de neergang
van het instituut af. De natuurwe-,
tenschappelijke elite zocht zijn heil
in het oude Europa. Toch heeft het
instituut het allemaal overleefd.
Juist nu de natuurwetenschappén
voor een geheel nieuwe uitdaging
staan, beleeft het instituut weer een
opgang. De vraag is echter of het
ooit weer in de schaduw kan staan
van de beginperiode. De kracht van
het instituut was, zoals Regis
schrijft, dat er altijd wel een paar
zonderlingen rondliepen. Het lijkt
alsof die niet meer te vinden zijn en
het spook van de toegepaste weten
schap ook het instituut heeft aange
tast. Het is een verchijnsel dat ook
elders in de maatschappij opduikt.
Echte genieën trekken zich terug,
maar niet in het Institute of Advan
ced Studv.
Dan rest nog de vraag wie op Ein
steins stoel zit. Het antwoord is sim
pel iedereen en niemand. Wat dat
betreft is het instituut een verade
ming in de Verigde Staten dat uit
gebrek aan cultuurmonumenten,
van elk achterblijfsel van echte be
roemdheden een sanctimonium
maakt. De kamer van Einstein is na
zijn dood gewoon door een ander in
gebruik genomen.
NICO HYLKEMA
(Ed Regis, 'Wie zit er op Einsteins
stoel?' Paperback, Contact Am
sterdam, 316 blz., 45.)
profiteren van de zuidoostpassaat.
In de Atlantische Oceaan werd die
zelfde passaat tot het eiland Sint
Helena afgezeild, waarna het getob
rond de evenaar zich herhaalde. Op
het noordelijk halfrond moesten
dan weer op de 40e breedtegraad
heersende westenwinden benut
worden om voor de ingang van het
Kanaal te komen. En wanneer de
roerganger eindelijk 's nachts ach
ter op de campagne de poolster net
boven de fokkera zag verschijnen,
dan wist hij dat zijn schip echt het
Kanaal binnenvoer. Bijna thuis.
Edward de Groot besteedt in het
boek veel aandacht aan wat hij
noemt het 'ondergeschoven aspect
van de scheepvaart', volgens hem
toen, maar ook nu geldig. "Scheep
vaart is een belangrijke economi
sche tak voor arme landen, of lan
den die uit het economisch slop wil
len raken. (Het hielp Nederland net
zo uit de na-oorlogse ellende van de
jaren '40 en '50 te herrijzen als uit de
misère van na de Franse overheer
sing.) Het zijn nu de bemanningen
uit de arme landen die de wereld-
koopvaardij gaande houden. Dat
betekende en betekent nog steeds:
hard werken, lage lonen en vooral
niet zeuren".
De Groot besteedt ook uitgebreid
aandacht aan de scheepsbouw. De
Nederlandse composietbouw
(waarbij zowel ijzer als hout werd
gebruikt) en die in Amsterdam bij
de gebroeders Meursing wereld
faam wist te verwerven. De ontwik
keling van de werven van Fop, Jan
en Cornelis Smit aan de Noord en
de Lek, waaruit grote werven, rede
rijen en zelfs concerns zijn voortge
komen.
Dan zijn er nog de laatste jaren
van de zeilvaart. De grote stalen
windjammers, met ruimen als 'ka
thedralen', die in vergelijking met
wat toen gebouwd werd, de supert
ankers van hun tijd waren. En dat
nog geen eeuw geleden.
GEERT-JAN LAAN
Edward P. de Groot De Glorie
tijd van het Zeilschip'. Uitgeverij
'De Alk' te Alkmaar, f 49,90.)
In de avonturenfilm Indiana Jones
and the last crusade verwijst profes
sor in de archeologie Indie Jones
studenten die spanning en sensatie
willen naar de les filosofie die om de
hoek plaatsvindt. "Archeologie is
eindeloos in bibliotheken zitten",
voert Jones ter verdediging aan en
raakt weer in een reeks avonturen
verwikkëld.
De opmerking van Jones is uite-
raad ironisch bedoeld, want als één
studie van dorheid aan elkaar hangt
is het wel filosofie. "Een filosoof is
volgens het gangbare beeld dan ook
een wereldvreemde gedachtenspin-
ner", schrijft Jos Kessels in de inlei
ding van 'Geluk en Wijsheid, filoso
feren voor beginners'. Om vervol
gens dat beeld te ontkrachten. Want
filosofie? hoeft helemaal niet ab
stract te zijn als het maar in plaats
van in ontoegankelijke, lange be
schouwingen in korte, aanspreken
de schetsen wordt gebracht.
Kessels, docent filosofie aan de
lerarenopleiding van de Utrechtse
universiteit, heeft 22 van die schets
jes (eerder verschenen in het blad
Reflector) gebundeld. Hij pakt
daarin telkens een- baanbrekend
probleem bij de kop en zet een aan
tal filosofische opinies tegenover el
kaar. Wat is waarheid? Wat is geluk?
Wat is de ziel? Op die vragen ver
schijnt een reeks van antwoorden,
want filosofen zijn het zelden eens.
Soms voert Kessels een nijver stel
scholieren op het toneel, dat al ren
nend probeert een probleem als
op filosofische wijze op te lossen.
Andere keren beperkt Kessels zich
tot een beschrijving van het pro
bleem op zich. Wat zeiden Freud en
Sartre over zelfbeschikking. Wat
vonden Plato en Bourdieu van
schoonheid? De filosofie heeft zich
met alles beziggehouden en Kessels
haalt veel daarvan overhoop.
Met de puntige, korte manier van
schrijven biedt Kessels inderdaad
een leesbare inleiding in de filoso
fie, zij het dat het kwaliteitsverschil
tussen de schetsen groot is. De
wrange manier van denken van Ca
mus wordt in een paar pagina's pri
ma uit de doeken gedaan, terwijl
Freud het met een wat cliché's moet
doen.
Het gaat echter mis wanneer Kes
sels zelf aan het filosoferen slaat.
Een verhaal aanvangen met de qua-
si-aansprekende regel 'Vandaag
doe ik afstand van mijn ziel' zal een
beginnende filosoof niet aanspre
ken. En het getuigt van weinig filo
sofische diepgang te concluderen
dat Camus zelf niet ongelukkig kan
zijn geweest omdat hij de Nobel
prijs had gewonnen.
'Geluk en Wijsheid' biedt een aar
dig inkijkje in de filosofie. Maar
daar blijft het ook by, want Kessels
heeft vergeten een index of verwij
zing naar andere boeken op te ne
men. Daar was door al die spanning
en het avontuur natuurlijk geen tijd
JEROEN DIRKS
(Geluk en Wijsheid, filosoferen
beginners. Jos Kessels. Uit
winkeldiefstal of het nut van school geveri j Boom.)
EN STRAATJE OM IN
LEIDEN
OUDE PRENTBRIEFKAARTEN
EEN VERVOLG OP HET BOEK
"GROETEN UIT LEIDEN"
ƒ19,90
LEIDEN EEN BEELD VAN
DE SLEUTELSTAD
MET NED. DUITS EN
ENGELSE TEKST
ƒ29,90
GEZICHT OP LEIDEN
EEN DIK BOEK OVER DE
LEIDSE SINGELS
1DE KlpER
f uw Libris boekhandel VmL ƒ49,50
leiden, leiderdorp, oegstgeest, katwijk, voorschoten
Hanna Visser werd in december
1942 als tweede kind in een Rotter
dams gezin geboren. Ze had toen al
een zusje. Enkele jaren na de oorlog
kwam er nog een broertje bij. De ge
zinsleden hadden onderling weinig
contacten. Geen genegenheid, geen
liefde. Geen gelukkige jeugd dus
voor Hanna. Dit wijt ze aan het feit
dat haar vader lid was van de NSB.
Hanna's vader werd april 1944 ge
arresteerd op aanwijzing van een
zoon van een familie in Hoogezand
waar het gezin Visser onderdak had
gevonden. Hij werd later voor NSB-
activiteiten gestraft met drie jaar
kamp. De andere gezinsleden wer-
den ook aangehouden. Hanna
moest tien weken in een kamp door
brengen.
Toen de straffen voorbij waren en
het gezin weer compleet, waren ze
vreemden voor elkaar. "Als kind
kom je dan niet meer aan de bak,
want de ouders hebben hun handen
vol aan hun eigen probleem. Daar
door is een heleboel van hun kinde
ren aan hen voorbijgegaan," zegt
Hanna. Ze woont nu in een dorp
tussen de grote rivieren, is ge
trouwd, heeft zelf twee kinderen en
werkt als lerares geschiedenis ("Dat
heb ik heel bewust gekozen, hoewel
ik aanvankelijk Franse les gaf').
Daarnaast beleeft ze plezier aan tal
van andere maatschappelijke akti-
viteiten.
Uitgestotene
Maar die vreugde wordt altijd weer
overschaduwd door het schuldge
voel dat ze niet volwaardig door de
samenleving wordt geaccepteerd.
Het NSB-verleden van haar vader,
dertien jaar geleden overleden,
blijft haar achtervolgen. "Ik voel me
nog steeds een uitgestotene van het
Nederlandse volk", aldus Hanna,
die open en op een rustige wijze
haar betoog doet.
Om alles nog eens op een rytje te
zetten - "Ik ben altijd gespannen" -
heeft ze een boek over haar leven
geschreven. Maar bij de presentatie
van 'Het verleden voorbij' liet ze
zich vertegenwoordigen door haar
jongste zoon. Ze wilde er niet bij
zijn, omdat ze anoniem wil blijven.
"Mijn jongste zoon is enorm geïnte
resseerd in de Tweede Wereldoor
log. Hij leest er ook veel over en had
natuurlijk een beeld van zijn groot
vader. Hij dacht dat opa in het ver
zet had gezeten, want voor een jon
gen betekent dat deelnemen aan het
verzet een groot avontuur".
Hanna memoreert dat haar vader
een goede opa is geweest. In 1983
toen haar jongste zoon 11 jaar was
en de oudste 13, heeft Hanna het
NSB-verleden van haar vader aan
de kaak gesteld. "Voor de jongste
was dit toch een vreselijke dreun,
want hij had van zijn opa precies het
tegenovergestelde beeld". De oud
ste zoon heeft het voor kennisge
ving aangenomen.
Voorzichtig
In het dorp waar ze woont zijn maar
weinig mensen op de hoogte van
wat haar zo bezighoudt. "Je zoekt
heel voorzichtig mensen uit waar je
het aan wil vertellen. Belangrijk is
of zulke mensen het ook aan kun
nen. Als ik er voor het eerst met an
deren over spreek is dat zeer moei
lijk, want je bent altijd bang dat je
wordt afgewezen. Ben je eenmaal
geaccepteerd dan durf je het een
volgende keer ook wel te zeggen".
Haar oudste zus was niet bijster
enthousiast over het boek. Vanuit
christelijk oogpunt meende ze dat
de zaak met de mantel der liefde
moest worden bedekt. "Ik ben dat
niet met haar eens, want in de bijbel
worden genoeg rotgeintjes beschre
ven van mensen die verkeerde din
gen hebben gedaan. Ik geef met dit
boek ook geen oordeel over mijn va
der, maar ik wil aangeven wat ik al
lemaal heb moeten doorstaan. Bo
vendien, mijn zus heeft ook leuke
herinneringen aan hem. Voor mij is
mijn vader een volslagen vreemde
kerel. Ik heb me van hem gedistan-
tiëerd. Ik was ook bang voor hem.
Mijn zus heeft nooit zijn negatieve
kanten willen zien".
De broer van Hanna werd enkele
jaren na de oorlog geboren. Zij
noemt hem een herenigingskindje,
dat een huwelijk moest redden.
Haar ouders bleven bij elkaar, maar
volgens Hanna viel er niets te red
den.
Geschiedenisles
Hanna was acht jaar toen ze zich
voor het eerst bewust werd van wat
er allemaal in de oorlog was ge
beurd. Dat gebeurde tijdens de ge
schiedenisles op school. Meester
vertelde over de jaren 1940-1945.
"De bekende verhalen, de helden
van het verzet en de schoften van de
collaboratie. Natuurlijk had ik intu
ïtief aangevoeld dat de NSB niet
goed was. Na die geschiedenisles
sen begon ik het pas echt goed te be
seffen, dat de Nederlanders de pest
hadden aan NSB'ers. Toen wist ik:
nu moet ik echt m'n mond houden
want ze zijn boos op mijn vader. En
als ze dat weten, dan pesten ze mij
voortaan ook".
Hanna, die als kind toch al een ge
soleerd leven leidde, trok zich nog
meer terug. Met haar ouders kon ze
er niet over praten. Toen haar vader
na drie jaar interneringskamp thuis
kwam, heeft hij nooit over zijn ver
leden gesproken.
Nu hij dood is, is zijn dochter met
de vraag blijven zitten waarom hij
voor de NSB koos; een keuze die hij
pas maakte in 1942, toen de oorlogs
machine al volop draaide. "Dat
neem ik hem nog het meest kwalijk.
Dat is voor mij onverteerbaar".
Wat haar altijd ook zal bijblijven,
zijn de woede-aanvallen van haar
vader. "Zelfs als je iets onnozels aan
hem vroeg, kon hij plotseling in ra
zernij ontsteken. Je werd heel be
hoedzaam en zo liep je in het gezin
langs elkaar heen. Maar het brengt
je wel in een isolement". De gewel
dige boosheid kan Hanna zich heel
goed voorstellen, want "vader was
natuurlijk enorm gefrustreerd door
alles". Op 4 en 5 mei - "vreselijke da
gen, want ik hoorde daar niet bij" -
trok haar vader zich altijd terug in
de schuur en begon luid te timme
ren. Zelfs als heel Nederland twee
minuten stilte in acht nam, was het
duidelijk te horen.
De laatste paar jaar jaar neemt
Hanna wel aan herdenking en be
vrijding deel. De schuldgevoelens
ten aanzien van de NSB-activiteiten
van haar vader is ze nu ook kwijt.
"Dat geeft ook weer een stukje ver
lichting. Het blok beton is nu van
mij af. Daarom ook is een stuk van
het verleden voor mij voorbij".
BERT POL
('Het verleden voorbij' door Han
na Visser, uitgeverij Merweboek
Sliedrecht)