.10®
'Die bal had ik gehouden'
Schuldgevoel heb ik absoluut 9
KNVBl
Leo Halle, de Leeuw van Deventer,
over het Oranje-drama in Milaan
Warmonder Gerrit Tulp schreef 'reportageroman' over politionele acties
ZATERDAG 11 NOVEMBER 1989
PAGINA 25
De jaren dertig: de crisisjaren,
maar ook het decennium waarin
het Nederlandse voetbal volop in
de schijnwerpers stond. Niet al
leen in eigen land, ook daarbui
ten. Dank zij de prestaties van het
Nederlands elftal, dat in de 'Won-
dertent' op het VUC-terrein in Den
Haag van mentale doping werd
voorzien door de donderspeech-
es van Karei Lotsy.
door Albert Geesing
Ook nu, ruim een halve eeuw later, wordt
nog steeds met eerbied en respect ge
sproken over de vijf doelpunten van
Leen Vente tegen België (9-3), op 11
maart 1934, en het befaamde kopdoel
punt van Bep Bakhuys in diezelfde inter
land. Het kon allemaal niet op. Neder-
land-Ierland: 5-2, op 8 april 1934. Het was
in die wedstrijd dat het 'Hollandse kwar
tiertje' werd geboren: vier doelpunten in
16 minuten bij een 1-2 achterstand.
Centraal in de jaren dertig stond echter
de slogan 'We gaan naar Rome'. Het Ne
derlands elftal zou daar echter nooit arri
veren en bleef steken in Milaan. In het
San Siro-stadion werd Oranje voor
25.000 toeschouwers met 3-2 verslagen
door Zwitserland. Het werd de nederlaag
der nederlagen, zo mogelijk nog legenda-
rischer dan de verliespartijen in de WK-
finales van 1974 en 1978.
ï-doelman beleefde Leo Halle
e teleurstelling' van dichtbij.
In zijn Deventer flat gaat hij 55 jaar terug
in de tijd.
Longontsteking
"Een versleten knie hè". Het lopen gaat
Leo Halle tegenwoordig wat moeilijk af,
maar verder voelt hij zich goed. Zijn
vrouw heeft hem wel honderd keer ge
zegd: pa, stop nou eens met het trainen
van die keepers. "Ik ging 's morgens om
negen de deur uit en kwam om vijf weer
binnen. Prachtig werk vond ik dat".
"Hij maakte ons steeds wijs dat-ie alleen
maar aanwijzingen gaf, dat anderen het
werk deden. Een bestuurslid, de terrein-
knecht...we geloofden er geen woord
van. Ik ken hem toch", zegt zijn vrouw.
Een longontsteking betekende dertien
jaar geleden, zeventig was hij toen, het
definitieve afscheid van Colmschate en
het voetbalveld. Net ais destijds in het
Nederlands elftal. Als opvolger van Ge-
jus van der Meulen had de 'Leeuw van
Milaan' (die bijnaam dankte hij aan zijn
formidabele Oranje-debuut op 2 decem
ber 1928 tegen Italië) zich een vaste
plaats veroverd in het doel van Oranje.
De 'Leeuw van Deventer', zoals ze hem
daarna in eigen land noemden, hield het
plots voor gezien, van de ene op de ande
re dag.
De interland op 31 oktober 1937 in het
Olympisch Stadion tegen Frankrijk was
zijn vijftiende en tevens de laatste. De
angst na een dubbele longontsteking, die
hem kort daarvoor 49 dagen aan het ziek
bed had gekluisterd, zat er diep in. "Als
bui in de lucht hing was ik daar
drukker mee bezig dan met de wedstrijd.
Dan raakte ik de concentratie helemaal
kwijt".
Het wollen zwempak dat hij onder z'n
keeperstrui droeg ("altijd een grijze met
i rolkraag") kon de angst
haling niet wegnemen. "Volgens de dok-
tersiwas het een dubbeltje op z'n kant of
ik was er niet meer geweest".
Bankzitter
Een halve eeuw later laat zijn geheugen
hem zo nu en dan in de steek; de hoogte
en dieptepunten staan hem echter nog
helder voor de geest. Zoals die interland
tegen Zwitserland, met alles erop en er
aan. "Nederland was helemaal mesjogge,
hartstikke gek. Er waren zo'n zes- a ze
venduizend Nederlanders in Milaan. Een
paar Volendammers waren zelfs op de
fiets gekomen".
Halle heeft zich nooit kunnen verenigen
met de rol van bankzitter in Milaan. "Van
der Meulen was een goede keeper,
hij was gestopt en had bovendien niet
meer getraind. Ze dachten dat hij
routine had, maar dat was niet zo. Hij
was een dokterszoontje, ik zat op de
vrachtwagen. Dat was het verschil".
Vijf maanden eerder had Van der Meu
len zijn voetbalcarrière afgesloten om
zich geheel aan zijn praktijk als kinder
arts te wijden. De grote triomfen die in
1934 voorafgingen aan de interland in het
San Siro-stadion had de Haarlemmer
niet meegemaakt. Van der Meulen stond
ook niet te springen om terug te keren,
maar veertien dagen voor de strijd in Mil
aan ging hij alsnog overstag. Op voor
waarde dat hij z'n vrouw mocht meepe-
Later dan de anderen, die na een om
slachtige treinreis vijf dagen voor de
wedstrijd hun intrek hadden genomen in
Como, arriveerde Van der Meulen in ho
tel Cernobbio. De verveling had daar in
middels al flink toegeslagen. De ont-
Doelman Leo Halle (tweede van links naast Karei Lotsy) vóór de
wedstrijd tegen de Zwitsers in november 1934, toen die op eigen ter
rein met 2-4 werden verslagen.
vangst was koel, in elk geval heel wat
minder hartelijk dan de voorzitter van de
technische commissie, Karei Lotsy ('de
redder des vaderlands') had voorgespie
geld.
Leo Halle herinnert het zich als de dag
van gisteren. Net als de wedstrijd op zon
dag 27 mei èn het derde en beslissende
doelpunt van de Zwitsers. "Een af
standsschot van een meter of 25. Ik zie
het nog zo voor me. Verdomme, dacht ik
toen, die bal zou ik hebben gehouden".
Tegenslag
Die kans werd hem niet gegund. Net zo
min als Adrie van Male, de derde keeper
in het Oranje-gezelschap. "Of ik daar wat
van gezegd heb...dat durfde je niet eens.
Je had een keuzecommissie, die bepaal
de wie er speelde. Als speler had je niks
te vertellen. Ja, dat is nu wel iets anders".
En dat is maar goed ook, vindt z'n vrouw.
Aan de terugreis bewaart Halle weinig
prettige herinneringen. "Het was voor
ons een geweldige tegenslag dat we niet
naar Rome gingen. We hadden vooraf ge
dacht dat we die Zwitsers konden heb
ben. Daarom was de teleurstelling zo
groot". Met Halle nu wel in het doel nam
Oranje vier maanden later revanche en
werden de Zwitsers voor eigen publiek
met 2-4 verslagen.
Tussen zijn debuut in het Nederlands elf
tal en z'n tweede interland zaten bijna ze
ven jaar. In die tussenliggende periode
slaagde hij er maar niet in Van der Meu
len of Van Male definitief te verdringen.
Hoe hard hij ook trainde, hoe vaak hij
met Go Ahead (negen keer in totaal) ook
oostelijk kampioen werd.
"Eén keer per week kwam Bob Glenden-
ning, die toen bondstrainer was, naar De
venter om mij te trainen. Tussen twaalf
en half twee, als ik schaftpauze had. Als
ik daarna ging eten kon ik bijna geen
vork vasthouden. M'n handen trilden he
lemaal, zo hard was er dan getraind. Hij
legde altijd twaalf, dertien ballen voor
zich en schoot die achter elkaar keihard
op het doel. O wee als ik er een miste".
Als monteur annex vrachtwagenchauf
feur reed Halle één keer per week naar de
Haka, de Handelskamer, in Utrecht. Tij
dens het laden en lossen trainde hij met
een deel van het Nederlands elftal op het
VUC-terrein. "Dan kwam-ie midden in
de nacht weer thuis, koud tot op het bot.
Midden in de winter. Ik schoof dan altijd
een stukje opzij en liet hem op mijn
plaats liggen. Die was lekker warm. Want
de volgende morgen moest hij weer
vroeg op. En een elektrische deken was
er toen nog niet".
Kleingeestig
Het geld daarvoor trouwens evenmin.
Pas achteraf realiseerde mevrouw Halle
zich hoe kleingeestig de (toen nog) Ne
derlandse Voetbal Bond zich destijds op
stelde. "De spelers mochten van de bond
tweede klas reizen, maar ze zaten altijd in
de derde klas. Dat verschil werd nader
hand verrekend, maar ze trokken er wel
eerst het geld van af voor de postzegels
op de briefkaarten die hij vanuit het bui
tenland had verstuurd. Zo klein was de
bond toen".
"We waren echte amateurs hè. Je speelde
voor de eer", haakt Leo Halle in. Toch
had hij die tijd nooit willen missen. "Als
ik naar het voetbal op de televisie zit te
kijken wil ik zó weer het veld in sprin
gen. Die keepers van tegenwoordig...ach,
dat is een hoop show. Ze staan steeds in
de handen te klappen en geven de verde
diging de schuld als er een doelpunt valt.
Een keeper moet gewoon de ballen te
genhouden, daar staat-ie toch voor. Dat
was het eerste wat de voorzitter van Go
Ahead tegen me zei, toen ik als broekje
van zeventien in het eerste kwam. En
daar had-ie groot gelijk in".
Het verval van Go Ahead gaat Leo Halle
meer aan het hart dan de vraag of Oranje
nu wel of niet het WK in Italië haalt. Met
de radio aan z'n oor volgt hij elke zondag
middag het voetbal op de voet. Een sta
dion heeft hij al jarenlang niet meer van
binnen gezien. Niet uit ergernis, maar
puur vanwege z'n leeftijd en de kwaaltjes
die de ouderdom met zich meebrengt.
"Maar ik ben er nog, en dat kunnen de
meesten uit die periode niet meer zeg
gen". Zoals Beb Bakhuys. "De beste
midvoor die ik ooit gekend heb. Hij had
een mooi lichaam en een geweldig schot.
En dat kopwerk van hem, dat vond ik
prachtig. Jammer dat hij de weelde niet
kon dragen. Verkeerde vrienden hè, dan
weet je het wel".
"Schuldgevoel heb ik absoluut niet,
al kun je achteraf natuurlijk makkelijk
praten. Wij probeerden een wereld
rijk te herstellen dat nooit had mogen
bestaan". Gerrit Tulp, oud-journalist
en voormalig wethouder in War
mond, schreef een boek over zijn be
levenissen als jonge militair in 'de
Oost', getiteld 'Marsbevel op Java'.
Daarin vertelt hij over zijn rol in de
Nederlandse legermacht die tussen
1946 en 1949 in twee 'politionele ac
ties' tevergeefs probeerde de Indo
nesische onafhankelijkheidsbewe
ging de kop in te drukken.
door Eric-Jan Weterings
Tulp noemt zijn boek 'een reportagero
man'. In een groot aantal kleine hoofd
stukken vertelt hij het verhaal van de sol
daat die hij zelf is geweest, zonder puur
autobiografisch te willen zijn. "Ik heb de
romanvorm nodig om een beetje te kun
nen schuiven met personen en gebeurte
nissen, zodat in het boek een duidelijke
structuur zichtbaar wordt zonder dat de
werkelijkheid geweld wordt aangedaan.
Een dagboek heb ik niet bijgehouden,
dus met een boek in die vorm zou ik de
kluit hebben belazerd. Omdat ik als jour
nalist veel reportages schreef heb ik uit
eindelijk voor deze vorm gekozen".
Oud-strijder Tulp is er nog steeds van
overtuigd dat 'wij' iets goeds kwamen
doen in wat toen nog Nederlands ndië
heette. Na de Japanse bezetting in de
Tweede Wereldoorlog was een aantal
steunpunten in het voormalige Neder
landse eilandenrijk in Azië door Britse
troepen bezet, maar een groot deel van
de eilanden stond onder controle van
Indonesische nationalisten die een onaf
hankelijke staat wilden vestigen. Het
kleine aantal Nederlanders dat de Jap
penkampen had overleefd was niet in
staat het (koloniale) gezag uit te oefenen.
Nadat hij in de laatste oorlogsjaren in
Nederland een illegaal nieuwsblad had
uitgegeven, meldde Tulp zich als vrijwil
liger voor Indië. "Ik heb me als vrijwilli
ger opgegeven toen Japan nog niet ver
slagen was, dus ik had me kunnen terug
trekken. Dat zou alleen maar uitstel van
executie zijn geweest, want dan was ik
een jaar later als dienstplichtige opgeroe
pen. Bovendien hoorden wij daar te zijn,
want de Indonesische nationalisten had
den hun onafhankelijkheid van 'de Jap'
gekregen en dat kon natuurlijk niet".
Nederland zond uiteindelijk 100.000
man naar de archipel, maar bleek niet in
staat het hele gebied te controleren. Al
leen de steden konden effectief worden
beschermd en dat was volgens Tulp ook
hard nodig: "Het gewone volk werd ge
mangeld tussen nationalisten en ram-
pokkers, rovende en plunderende ben
den. Het onderscheid tussen die twee
was niet altijd duidelijk, want de natio
nalistische guerrillastrijders deden veel
zogenaamde 'hit and run' acties: een
snelle overval en zich dan direct weer
verschuilen in het oerwoud. De enige
groep die goed was te bestrijden was de
hezbollah, een kleine groep die heel fana
tiek een islamitische staat nastreefde. De
hezbollah probeerde steunpunten in
handen te krijgen en daardoor konden
we deze strijders localiseren en bestrij
den".
Gevaren
Tulp maakte deel uit van de vierde com
pagnie Aan- en Afvoertroepen (AAT) op
Java. Deze eenheid had geen gevecht-
staak, maar was meer een 'dienstverle
nend bedrijf binnen het leger, dat ervoor
moest zorgen dat de gevechtstróepen tij
dig van voorraden werden voorzien. De
dienst bij dit onderdeel was niet zonder
risico's. In 'marsbevel' beschrijft Tulp
konvooien door het oerwoud, die
blootstonden aan ondermijnde wegen,
sluipschutters in bomen en andere geva
ren. De grootste vijand was vaak de tro
penzon. Soms moesten de manschappen
urenlang in de bak van een hobbelende
open vrachtauto zitten en zagen geen
hand voor ogen door de stofwolken die
de colonnes opwierpen op de uitge
droogde boswegen.
De vierde compagnie AAT was op een
merkwaardige manier samengesteld.
"Wij vertrokken in mei 1946", vertelt
Tulp. "En een jaar nadat de Tweede We
reldoorlog in Nederland was afgelopen
had men nog geen tijd gehad om mensen
voor het leger op te leiden. Daarom heb
ben ze gewoon het dienstplichtig kader
uit de jaren 1939-1940 opgeroepen. Die
jongens waren zes jaar uit dienst, in veel
gevallen getrouwd en werden nu opeens
uit hun gezinnetjes gerukt om de onge
veer zes jaar jongere oorlogsvrijwilligers
op te leiden. En wat toen niet was te voor
zien - ze bleven drie jaar weg".
Enkele honderden militairen zouden
zelfs helemaal niet terugkeren. Ook Tulp
heeft meegemaakt hoe dun de lijn tussen
leven en dood kon zijn. Zo kreeg hij een
keer toestemming om met de infanterie
patrouille te gaan rijden in een prachtig
gebied dat als 'rustig' bekend stond. De
afspraak kon op het laatste moment niet
doorgaan omdat het onderdeel van Tulp
andere taken moest uitvoeren. Terugge
komen op de basis bestond de eerste
taak uit het begraven van zes militairen
die met hun vrachtwagen op een trek-
bom waren gereden. Allen maakten deel
uit van de groep die Tulp een paar uur
eerder met lede ogen had zien vertrek
ken.
Niet meer terug
Volgend jaar is het 45 jaar geleden dat de
Tweede Wereldoorlog werd beëindigd,
en nu al begint de stroom herdenkings
boeken aardig op gang te komen. De sug
gestie dat Tulp zou inspelen op een trend
wijst hij nadrukkelijk van de hand: "Ik
heb twee redenen om het boek nu te
schrijven. De eerste reden is een hele
praktische. Ik heb nu tijd om te schrijven
omdat ik sinds een paar jaar in de vut zit.
De belangrijkste reden om het boek te la
ten verschijnen is dat mijn verhaal nu
nog uit de eerste hand verteld kan wor
den. Mijn generatie sterft uit. Iedere twee
jaar houdt mijn compagnie een reünie en
iedere keer wordt de lijst van overlede
nen langer".
Na het einde van zijn diensttijd in juni
1949 is Tulp niet meer teruggegaan naar
Indonesië, maar van veel oude kamera
den die de tocht wel hebben gemaakt
weet hij dat de soldaten van de voormali
ge koloniale macht in Indonesië altijd
welkom zijn. "Wij worden daar als oude
wapenbroeders ontvangen, dus dat is
wel even iets anders dan de Duitse Orts-
Oud-wethouder Gerrit Tulp uit Warmond: "Toen we weggingen vroeg ik
mij voor het eerst af waar het allemaal goed voor was geweest".
kommandant in de oorlog hier. Het is een
typisch verschil in mentaliteit tussen
Oost en West: voor de oosterling geldt
het heden en de toekomst, terwijl de
mensen in het westen het verleden min
der snel vergeten".
Kort na het vertrek van de Nederland
se troepen werd Nederlands Indië na
ruim drie eeuwen koloniaal bestuur op
27 december 1949 de onafhankelijke re
publiek Indonesië. De compagnie van
Tulp stapte in juni 1949 al op de boot naar
Nederland. "De troepen die vertrokken
uit het steunpunt Jogjakarta droegen dat
over aan de toen nog onbekende Indone
sische generaal Suharto. Toen vroeg ik
mij voor het eerst af waar het allemaal
goed voor was geweest", blikt Tulp te
rug.
Toch houdt hij vol dat zijn boek geen
rechtvaardiging of 'afrekening met de
geschiedenis' is: "Ik heb alleen gepro
beerd de sfeer te tekenen, hoe een wille
keurig bijeengeveegde groep mensen
zich er doorheen sloeg. En natuurlijk, het
is een deel van onze historie dat niet ver
geten mag worden".