Een knuffeldier met apestreken Leonard Bernstein: een veelvraat die blijft snakken naar erkenning ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1989 EXTRA PAGINA 33 Je houdt van hem of je haat hem. Een tussenweg lijkt niet mogelijk. Daarvoor is het leven en werk van Leonard Bernstein te gespleten van aard. Onlangs werd hij 71en nog steeds lijkt het leven geen vat op hem te hebben. Hij rookt als een ketter, laaft zich aan sloten whisky en blijft hele nachten op. Want hij heeft nog zo veel te doen. En tijd is zijn ergste vijand. door Willem Schrama Leonard Bernstein dirigeert het Concertgebouw-orkest tijdens het Holland Festival in 1985: de kloof tussen serieuze en populaire muziek werd zijn eeuwige dilemma. (foto Anefo) Niet veel kunstenaars hebben tijdens hun leven zo in hun roem kunnen zwel gen als Leonard Bernstein, maar toch lijkt de oude maestro op zijn 71ste een gekweld man vol innerlijke tegenstellin gen en frustraties. In zijn onuitputtelijke jacht naar aandacht en erkenning werd hij zijn leven lang gekweld door het on vermogen te kiezen voor serieuze dan wel populaire muziek, voor een leven als componist of als dirigent, voor homo- of heterofiele relaties. Daartegenover staat een ongekende veelzijdigheid die hij ais componist, tv-persoonlijkheid, organisa tor, pedagoog, pianist en dirigent aan de dag legde. Maar dat lijkt voor Bernstein niet voldoende. Hij heeft het nooit kunnen verkroppen dat West Side Story zijn bekendste werk is geworden, en dat tal van andere, seri euzere composities nauwelijks de aan dacht kregen die ze volgens hem ver dienden. Zijn onmiskenbare ver menging van serieuze en populaire stijl kenmerken heeft altijd weerstanden op geroepen. Als componist speelde hem dat parten, terwijl de dirigent Bernstein het publiek en musici alom ter wereld aan zijn voeten kreeg. Met die ambivalentie heeft hij telken male willen afrekenen, maar het lukte hem niet. Misschien is het voor een groot deel te wijten aan zijn rusteloosheid, zijn ongebreidelde energie, die hem niet in staat stelt langdurig en intensief met iets bezig te zijn. Het kost hem, naar eigen zeggen, de grootste moeite en zeeën van tijd om zich los te maken van de compo nist waarmee hij zich als dirigent heeft geïdentificeerd. Andersom doet zich bij het componeren precies hetzelfde ver schijnsel voor. Onlangs verscheen in Nederlandse vertaling een eerste kritische poging om het leven en werk van Bernstein in kaart te brengen. Een lijvige biografie, ge schreven door Joan Peyser, een uitge sproken kenner van de ontwikkelingen in de Amerikaanse muziekcultuur in de ze eeuw. Haar boek is in de VS fel bekriti seerd, omdat ze zich geroepen voelde vooral ook psycho-analytische verklarin gen te vinden voor,deze geniale, bemin nelijke, maar ook zeer egocentrische fi guur met al zijn onzekerheden en zijn twijfels, maar anderszijds ook een onge repte genegenheid en oprechtheid. Haar ijver om Bernsteins biseksuele geaardheid en vadercomplexen aan de hand van vele details toe te lichten, wordt door sommige critici als voyeuris me bestempeld, maar toch lijken ze van belang voor het doorgronden van deze complexe figuur. Het boek doet, hoewel niet altijd even chronologisch, zeer gede tailleerd verslag van hoe een mager en astmatisch joods jongetje zijn muzikale talenten aanwendde om uit te groeien tot een wereldberoemde- persoonlijkheid. Bernstein, die niet heeft meegewerkt aan deze biografie maar zich er ook niet te gen heeft verzet, komt er uit naar voren als een in zichzelf verdeeld mens. Voor vrienden een lieftallig knuffeldier dat het liefst zou willen dat de hele wereld van hem houdt. Voor vijanden een ijdele vlegel die er plezier in schept de mensen tegen zich in het harnas te jagen, die moeilijk kan verteren dat anderen in zijn succes delen, en die zich moeiteloos kan keren tegen degenen die hem op zijn weg naar roem hebben geholpen. Handicap Om vooral maar duidelijk te maken dat hijzelf en niemand anders verantwoorde lijk is geweest voor zijn triomfantelijke carrière, heeft Leonard Bernstein altijd beweerd dat zijn vader hem op alle mo gelijke manieren heeft tegengewerkt en geen cent in zijn muzikale vorming heeft geïnvesteerd. Dit is maar ten dele waar, zoals later zal blijken, al heeft Sam Bern stein lange tijd geen flauw idee gehad hoe begaafd zijn zoon was. Toen het pu bliek zijn zoon al jaren aanbad, kon hij ingewijden nog steeds onwennig vragen: "Denk je dat hij het in zich heeft? Denk je dat deze roem blijvend is?". Toen het hem eenmaal duidelijk was, berustte de oude Sam met de woorden: "Ieder genie heeft wel een handicap gehad. Lenny had een vader". Bernstein senior, een orthodoxe jood die in 1908 uit de Oekraïne naar de VS was geemigreerd om er zijn geluk te be proeven, had voor zijn eerstgeboren zoon wel iets anders in petto dan het vak van musicus. Via de vismarkt in New York en een min baantje in een kappers zaak had hij zich opgewerkt tot eigenaar van een groothandel in haarstukjes en schoonheidsartikelen in Boston. En dat was voor deze ouderwetse despoot, die strenge tucht hoog in z'n vaandel mee voerde, niet van een leien dakje gegaan. Vandaar dat Leonards eerste muzikale verrichtingen eerder met spot en hoon werden begroet dan met steun en be moediging. Die kreeg hij wel in ruime mate van zijn moeder Jennie, wier adoratie voor haar zoon zo ongeveer het enige plezier tje was in een abominabel huwelijk. De kleine Leonard, geboren op 25 augustus 1918, was overigens geen welvarende jeugd gegund. Hij was astmatisch, vaak verkouden, mager en ziekelijk, en doods bang voor antisemitische bendes in de buurt. Maar zijn leven veranderde op slag toen een gescheiden tante een oude piano bij de Bernsteins stalde. Hij knap te zienderogen op, kreeg les van een buurmeisje, en speelde binnen een mum van tijd de 'popsongs' uit het midden van de jaren twintig. De frisheid en vitaliteit van Bernsteins latere werken verwijzen vaak nog naar die periode, in tegenstel ling tot veel Europese meesters die vaak op zeer jonge leeftijd al in de klassieken werden ondergedompeld. Openbaring Vader Sam, inmiddels rijk geworden door het patent op een apparaat waar mee vrouwen thuis een permanentje in hun kapsel konden fabrieken, stuurde zijn zoon op 12-jarige leeftijd naar het New England Conservatory of Music en kocht een jaar later zelfs een vleugel voor hem. Ook nam hij hem mee naar concer ten van de Boston Pops. Vooral na het bijwonen van een Rachmaninov-recital, waarin deze een late sonate van Beetho ven speelde, ging er voor de tiener een wereld van muziek open. Leonard was nog geen vijftien toen hij het pianoconcert van Grieg speelde en op plaatselijk niveau samen met zijn zus je Shirley en zijn broertje Burton een groteske produktie van de opera Carmen in elkaar spijkerde: de mannenrollen door meisjes en de vrouwenrollen door jongens gespeeld. Hijzelf had toen al de baard in de keel, was wat je noemt vroegrijp en legde een intense belang stelling aan de dag voor alles wat met seksualiteit te maken had. Uit die periode dateert, naar hij later beweerde, al zijn grote probleem dat hem zijn levenlang zou achtervolgen: hij wilde alles, kiezen was hem een gruwel, en discipline evenzeer. Niet alleen op seksueel, maar ook op muziekgebied. Hij had een enorme belangstelling voor jazz, maar was in zijn jonge jaren al een te uit gesproken persoonlijkheid om zich te kunnen voegen in subtiel ensemble-spel. Hij kreeg pianoles van Bostons belang rijkste muziekpedagoog Heinrich Geb- hard, maar speelde evengoed populaire melodietjes in het plaatselijke radiopro gramma Avol presents Leonard Bern stein at the Piano (Avol was een kosmeti- sche produktielijn uit de groothandel van zijn vader, die voor deze gekochte zendtijd wekelijks 300 dollar neertelde). Harvard Het genie Bernstein ontpopte zich pas echt op de (middelbare) Boston Latin School, waar hij stomverbaasde muziek docenten een verbluffende handigheid demonstreerde in het noten interprete ren, transpositie en andere moeilijk aan te leren vaardigheden, zonder dat hij zich ervoor inspande. Niet alleen'op muziek gebied vertoonde hij briljante trekken. Harvard University was dus een logisch vervolg, en ook daar behaalde hij met mi nimale inspanningen uitzonderlijke re sultaten. Daar ook maakte hij kennis met de componist Aaron Copland en de be roemde dirigent Dmitri Mitropoulos, die diep onder de indruk raakten van zijn produkties met het koor en orkest van de universiteit. Weldra zouden ze een be langrijke rol gaan spelen in zijn muzikale leven, maar eerst was Bernstein nog ido laat van Gershwin, wellicht ook omdat deze componist de belichaming was van het probleem waarmee hij in zijn latere leven uitvoerig zou worstelen, namelijk de kloof tussen serieuze en populaire muziek. Ook Gershwin deed met zijn pianoconcert in F en Rhapsody in Blue uitvoerig pogingen door te dringen tot de wereld van de 'verheven' muziek. Maar de grootste kracht lag in zijn liedjes, en die Broadway-stuff kon maar weinig waardering oogsten bij het kritische establishment. Bernstein had in die periode kunnen gaan studeren bij tal van grote meesters die in de VS voorhanden waren: Nadia Boulanger in Boston, Paul Hindemith in Yale, Arnold Schönberg en Igor Stra- vinski in Californië - maar ze hadden geen invloed op hem. Vanwege zijn lief de voor jazz voelde hij toen nog weinig verwantschap met de Europese cultuur, al was hij zich wel zeer bewust van het impliciete waarde-oordeél dat 'serieuze' muziek superieur was aan populaire mu ziek. Geen baan Daarbij kwam dat hij in intellectueel op zicht ook weer te rusteloos was om zich uitsluitend toe te leggen op het populaire idioom van die dagen. Hij veranderde van koers, en vond zowaar de gulden middenweg. Hij zocht zijn heil bij zijn landgenoot Copland, de eerste die in hem de dirigent ontdekte. Daarna ging het allemaal in een stroomversnelling. Hij bezocht achtereenvolgens het Curtis Institute en het Berkshire Music Center, het zomerverblijf van het Boston Sym phony Orchestra, waar hij met zijn bril jante vorderingen al gauw dirigent Serge Koussevitzky voor zich inpalmde. Maar met de Amerikaanse inmenging in de Tweede Wereldoorlog had hij, in weerwil van torenhoge ambities, nog steeds geen baan. Pas in de herfst van 1942 kon hij terecht bij een uitgeverij van jazzmuziek in New York. Daar schreef hij o.a. pianobewerkingen van Coleman Hawkins' bijna niet te noteren tenorsax- improvisaties en verdiende er zo'n 25 dollar per week mee. Toch liet het geluk niet lang meer op zich wachten. Op 25 augustus 1943, pre cies op z'n 25ste verjaardag, kreeg hij door een speling van het lot en trotse aanbevelingen van zijn vroegere leer meesters een aanstelling als assistent-di rigent van het New York Philharmonic Orchestra, naast de vermaarde Artur Rodzinski. Zijn geluk kon niet op: een ei gen kamer in Carnegie Hall en een salaris van 125 dollar per week. Het krantebe- richt uit de New York Herald Tribune, dat compleet met foto van zijn benoe ming gewag maakte, stuurde hij op naar zijn pianolerares van het eerste uur, He len Coates, met in de kantlijn de woor den: "Daar gaan we dan! Liefs, Lenny". En toen gebeurde het. Nadat de be roemde mezzo-sopraan Jennie Tourel op zaterdagavond 14 november 1943 met groot succes in de Town Hall een liede rencyclus van Bernstein had gezongen - tevens zijn eerste optreden als compo nist/begeleider - werd hij zondagsmor gens vroeg uit zijn bed gebeld. Gast-diri- gent Bruno Walter, die in de voorbije week het New York Philharmonic had gedirigeerd, was ziek geworden en kon die zondagmiddag het slotconcert, dat door CBS door heel Amerika werd uitge zonden, niet meer leiden. Rodzinski had gezegd: "Daar hebben we Bernstein voor. Laat die het maar doen". Hij zou er spijt van krijgen. Als engelen De betovering van die middag is moeilijk in woorden te omschrijven. Het begon met de ouverture Manfred van Schu mann, waarin een lastige opmaat de hele boel in één keer had kunnen bederven. Maar Bernstein - die op het laatste mo ment twee kalmeringspillen had wegge gooid in het besef dat het nu of nooit was - zweefde weg in de uitzinnigheid die hem later wereldberoemd zou maken en liet zijn musici als engelen spelen. Om kort te gaan: Amerika lag aan zijn voeten. Van de ene op de andere dag werd hij een veelgevraagd gast-dirigent en reisde hij de hele natie rond. Het succes steeg hem evenwel naar het hoofd. Pedant, ijdel en aanmatigend was hij altijd al geweest, maar nu begonnen die eigenschappen pas echt scherpe kantjes te krijgen. Zijn relatie met Rod zinski verslechterde met de dag, ook al omdat het Bernstein stak dat hij aan zijn contract werd gehouden, waardoor hij tientallen uitnodigingen elders moest af zeggen. De rol van trouwe volgeling, van de bescheiden, bewonderende student lag hem niet langer nu hij zelf de gevier de dirigent kon zijn. Een en ander culmi neerde in een ordinaire ruzie in de direc tiekamer van C.arnegie Hall, waarna Bernstein tot zijn grote opluchting uit zijn functie werd ontheven en ongelimi teerd kon ingaan op de stroom van uitno digingen die hem bereikte. Hij oogstte successen in Praag, Lon den, München, Milaan, Boedapest, We nen, Parijs, Moskou en Scheveningen, dirigeerde andere Amerikaanse topor kesten en was tijdelijk chef-dirigent van het Israëlisch Philharmonisch Orkest. Maar met de roem kwam ook de twijfel over zijn eigen bestaan. De psycho-ana lyse werd in die periode een levenslange verslaving. Hij voelde zich homoseksu eel, maar ook tot vrouwen aangetrokken. In het licht van die tijd belemmerde dat zijn carrière, en evenzeer de vraag of hij componist zou worden of dirigent zou blijven, of hij zich op de serieuze dan wel de populaire muziek zou gaan toeleggen. Huwelijk In die staat van twijfel ontmoette hij in 1946 de actrice Felicia Montealegre, de beeldschone dochter van een Californi- sche jood met zakelijke belangen in Chi li, met wie hij zich een jaar later verloof de. Enkele maanden later verbrak hij die verloving weer, naar hij beweerde om met zichzelf in het reine te komen, ook op seksueel gebied. De onbesuisde Bern stein moet in de daarop volgende jaren langzaamaan eieren voor zijn geld heb ben gekozen, want in 1951 verloofden ze zich opnieuw, waarna onvermijdelijk het huwelijk volgde. Voorzover te overzien was die verbin tenis niet zonder genegenheid, maar wel grotendeels uit berekening gesloten. Fe licia was een ambitieuze vrouw met mid delmatige talenten, die zich graag toe gang verschafte tot de glamourwereld van een fameus musicus. En Leonard meende dat huwelijk nodig te hebben voor zijn verdere carrière. In een gedicht uit die tijd maakt hij gewag van het feit dat hij 'een uitstekend gedresseerde chimpansee is geworden' met een echt genote die constant zijn onbehouwen ge drag probeerde bij te schaven met de ge vleugelde woorden "Doe toch niet zo or dinair, Lenny!". Al toen Felicia de eerste van haar drie kinderen verwachtte, ontstond een her nieuwde homoseksuele relatie tussen Leonard en de (eveneens gehuwde) jazz pianist John Mehegan, met wie hij vroe ger veel muziek had geschreven. Bern stein verviel weer in depressies en vol tooide zijn opus Trouble in Tahiti, over een diepongelukkig echtpaar dat ieder gesprek in een ruzie ziet eindigen. Het is een publiek geheim dat de relatie tussen zijn ouders als beslag heeft gediend voor deze opera, maar evenzeer is Bernsteins eigen misère erin terug te vinden. Type rend voor hem is dat hij na de dood van Felicia in 1978 - ze waren kort voordien uit elkaar gegaan - alleen maar klaagde over hoe schuldig hij zich voelde. Orde Toch werkte hij in die jaren vijftig als een bezetene en schiep z'n beste en bekend ste werken. Tegen een journalist zei hij: "Ik stel prijs op orde en zelfbeheersing. Ik geef toe dat ik vroeger wel eens uit de band sprong, maar als je getrouwd bent en kinderen krijgt, verandert alles". Een ongekend statement voor een flam boyante levensgenieter als Bernstein, maar de feiten lager er. Hij werd een wa re tv-persoonlijkheid met eigen pro gramma's als Omnibus en later The Young People's Concerts, waarin hij glas helder Beethovens moeizame creatieve proces aanschouwelijk kon maken, of boeiend antwoord gaf op complexe vra gen als: wanneer is jazz jazz, wat maakt Bach Bach, waarom moet een orkest een dirigent hebben, wat is een musical pre cies, en waarom klinkt moderne muziek zo vreemd? Intussen worstelde hij voort met zijn eeuwige dilemma: 'hogere' of 'lagere' kunst? Hii schreef Candide, op het eer ste gezicht een komische operette, maar in wezen een knappe parodie op de ope ra, met als politieke drijfveer de bittere weergave van een zwarte bladzij in de ge schiedenis van zijn land: de hoorzittin gen in de McCarthy-periode. En natuur lijk West Side Story, waarvan het idee al dateerde uit 1949. De balletdanser en choreograaf Jerome Robbins had hem toen al eens proberen warm te maken voor een idee rond een joodse Romeo en een katholieke Julia in een achterbuurt tijdens de paasdagen. Pas in 1955 kreeg dat plannetje meer gestalte. De opkomst van allerlei straatbendes inspireerde Ar thur Laurents, die later het draaiboek voor de gelijknamige Broadway-musical zou schrijven, tot een hernieuwde ken nismaking met Bernstein. De laatste op teerde voor Los Angeles als achtergrond voor straattwisten tussen Mexicanen en Anglo-Amerikanen. Maar Laurents voel de meer voor zwarten en Puertoricanen in New York als rivaliserende groepen. Brandtrap En zo geschiedde. Het bleef een Shake- speariaans drama, maar het balkon werd een brandtrap, het bal werd een dans avond, en de apotheek een snackbar. De naam van de musical luidde aanvanke lijk East Side Story en later Gangway!, maar werd in 1956, vlak voor de première in Washington, nog snel veranderd in het beter 'bekkende' West Side Story. Tij dens de pauze van de eerste opvoering sprak opperrechter Felix Frankfurter tot Bernstein: "Dit verandert de geschiede nis van Amerika!". Net als eerdere Broadway-composities was West Side Story een rauwe ballade op het stadsleven: strak, nerveus en ex plosief, met een adembenemende vaart en flitsende balletten. Naar de maatsta ven van Broadway was het een onaan trekkelijk stuk. In plaats van de gebrui kelijke glitter en glamour kreeg het pu bliek het armoedige bestaan van de Puertoricaanse straatjeugd voorgescho teld, maar er ging overal in het land een indringende werking van uit. Maar liefst 732 maal werd de musical op Broadway opgevoerd, om over het internationale succes van de gelijknamige film maar te zwijgen. Het kon niet op voor Bernstein. Na nog tal van andere orkesten te hebben geleid, kreeg hij in 1957 als eerste Amerikaan de algehele leiding over het New York Phil harmonic, een functie die hij elf jaar lang zou vervullen. Het werd een gouden tijd voor dit toporkest. Voordien was het een ingedutte boel, nu werd het een instituut met progressieve plannen en een creatie ve aanpak. Bernstein schuwde het expe riment niet, en de spanningen die dat met z'n publiek opleverde werden ruim schoots gecompenseerd door allerhande eerbetoon in de vorm van eredoctoraten, geldprijzen en wat al niet meer. Vijand Hij ontmoette staatshoofden en bewoog zich ijzig gemakkelijk in kringen van de rijken en machtigen. Hij luisterde feest jes in het Witte Huis op, al betreurde hij het dat er in de eetkamer niet mocht wor den gerookt. Eisenhower rekende hem tot een persoonlijke vriend, en op ver zoek van John F. Kennedy schreef hij ter gelegenheid van diens inauguratie een korte fanfare. Maar hij bleef het enfant terrible. Toen hij met zijn orkest gelijktij dig met vice-president Nixon door Zuid- Amerika reisde, werd laatstgenoemde overal met felle kritiek en boe-geroep onthaald, maar Bernstein genoot daaren tegen van de uitzinnige menigten die al om spandoeken met de tekst Bienvenida FHarmonica met zich mee voerden, en merkte bij thuiskomst droogjes op dat hij van een koele ontvangst niets had ge merkt. Bernstein kon niet op z'n lauweren rusten. In plaats van gas terug te nemen, voerde hij het tempo op. In 1965 werd hij 47 jaar, en bij die gelegenheid noemde hij de tijd zijn ergste vijand. Weldra zou hij tien jaar chef van de New York Philhar monic zijn, en als hij nog iets anders wil de moest het snel gebeuren, vond hij. Op een beladen persconferentie, die de sfeer ademde van een aftredend staatshoofd, stelde hij zijn post na het seizoen '68/'69 beschikbaar en versterkte intussen zijn band met Wenen. De reden was Mahler, die eveneens tien jaar de Weense Staats- opera had geleid en van wie hij recente lijk alle negen symfonieën alsmede Das Lied von der Erde met zijn orkest had op genomen. Bernstein herkende zichzelf enigszins in Mahler - ook een in zichzelf verdeeld mens, een ijdele, onevenwichtige, maar geniale man - en was bang dat ook hij misschien al op z'n vijftigste zou overlij den. Maar het tegendeel was het geval. Zijn Weense periode begon met een vlie gende start. Zoals The Beatles elders, werd hij in Wenen door bewonderaars omstuwd. En hij genoot en geniet daar nog steeds van. Tweeslachtig Zijn succesvolle vrijages met de Wiener Philharmoniker leidden in de afgelopen decennia enerzijds tot historische plaat opnamen, maar anderzijds wierpen ze andermaal een merkwaardig licht op de ze gespleten persoonlijkheid, die zich de ene dag het lot van Israël aantrekt, en zich de andere dag in het antisemitische Wenen van vóór en na Waldheims verkie zing tot president als een vis in het water lijkt te voelen. "Hoe komt een aardige joodse jongen als jij ertoe in een stad als Wenen racisti sche muziek te spelen?", vroeg Bern stein zichzelf in een video-opname die hij liet maken om te zien hoe zijn bespiege lingen over Wagner het op de televisie zouden doen. Wagner - in wiens leven hij ook al veel gelijkenissen met zichzelf ziet - schildert hij vervolgens af als een 'tame lijk monsterlijk mens, onbetrouwbaar, eerzuchtig, uitermate egoïstisch, het ene moment revolutionair, het andere mo ment reactionair, een redeloze antise miet, iemand die uitsluitend geïnteres seerd was in dingen waarvan hij als per soon en kunstenaar kon profiteren'. De sleutel van zijn betoog is vervol gens veelzeggend: "Richard Wagner, ik haat je. Maar ik haat je op m'n knieën". 'Bemstein. Een biografie'. Joan Peyser. Uitg. Aramith, 445 pag.. prijs f 49,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1989 | | pagina 33