Een knuffeldier met apestreken
Leonard Bernstein: een veelvraat die blijft snakken naar erkenning
ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1989
EXTRA
PAGINA 33
Je houdt van hem of je haat hem. Een tussenweg lijkt
niet mogelijk. Daarvoor is het leven en werk van
Leonard Bernstein te gespleten van aard. Onlangs
werd hij 71en nog steeds lijkt het leven geen vat op
hem te hebben. Hij rookt als een ketter, laaft zich aan
sloten whisky en blijft hele nachten op. Want hij heeft
nog zo veel te doen. En tijd is zijn ergste vijand.
door Willem Schrama
Leonard Bernstein dirigeert het Concertgebouw-orkest tijdens het Holland Festival in 1985: de kloof tussen serieuze
en populaire muziek werd zijn eeuwige dilemma. (foto Anefo)
Niet veel kunstenaars hebben tijdens
hun leven zo in hun roem kunnen zwel
gen als Leonard Bernstein, maar toch
lijkt de oude maestro op zijn 71ste een
gekweld man vol innerlijke tegenstellin
gen en frustraties. In zijn onuitputtelijke
jacht naar aandacht en erkenning werd
hij zijn leven lang gekweld door het on
vermogen te kiezen voor serieuze dan
wel populaire muziek, voor een leven als
componist of als dirigent, voor homo- of
heterofiele relaties. Daartegenover staat
een ongekende veelzijdigheid die hij ais
componist, tv-persoonlijkheid, organisa
tor, pedagoog, pianist en dirigent aan de
dag legde. Maar dat lijkt voor Bernstein
niet voldoende.
Hij heeft het nooit kunnen verkroppen
dat West Side Story zijn bekendste werk
is geworden, en dat tal van andere, seri
euzere composities nauwelijks de aan
dacht kregen die ze volgens hem ver
dienden. Zijn onmiskenbare ver
menging van serieuze en populaire stijl
kenmerken heeft altijd weerstanden op
geroepen. Als componist speelde hem
dat parten, terwijl de dirigent Bernstein
het publiek en musici alom ter wereld
aan zijn voeten kreeg.
Met die ambivalentie heeft hij telken
male willen afrekenen, maar het lukte
hem niet. Misschien is het voor een groot
deel te wijten aan zijn rusteloosheid, zijn
ongebreidelde energie, die hem niet in
staat stelt langdurig en intensief met iets
bezig te zijn. Het kost hem, naar eigen
zeggen, de grootste moeite en zeeën van
tijd om zich los te maken van de compo
nist waarmee hij zich als dirigent heeft
geïdentificeerd. Andersom doet zich bij
het componeren precies hetzelfde ver
schijnsel voor.
Onlangs verscheen in Nederlandse
vertaling een eerste kritische poging om
het leven en werk van Bernstein in kaart
te brengen. Een lijvige biografie, ge
schreven door Joan Peyser, een uitge
sproken kenner van de ontwikkelingen
in de Amerikaanse muziekcultuur in de
ze eeuw. Haar boek is in de VS fel bekriti
seerd, omdat ze zich geroepen voelde
vooral ook psycho-analytische verklarin
gen te vinden voor,deze geniale, bemin
nelijke, maar ook zeer egocentrische fi
guur met al zijn onzekerheden en zijn
twijfels, maar anderszijds ook een onge
repte genegenheid en oprechtheid.
Haar ijver om Bernsteins biseksuele
geaardheid en vadercomplexen aan de
hand van vele details toe te lichten,
wordt door sommige critici als voyeuris
me bestempeld, maar toch lijken ze van
belang voor het doorgronden van deze
complexe figuur. Het boek doet, hoewel
niet altijd even chronologisch, zeer gede
tailleerd verslag van hoe een mager en
astmatisch joods jongetje zijn muzikale
talenten aanwendde om uit te groeien tot
een wereldberoemde- persoonlijkheid.
Bernstein, die niet heeft meegewerkt aan
deze biografie maar zich er ook niet te
gen heeft verzet, komt er uit naar voren
als een in zichzelf verdeeld mens. Voor
vrienden een lieftallig knuffeldier dat
het liefst zou willen dat de hele wereld
van hem houdt. Voor vijanden een ijdele
vlegel die er plezier in schept de mensen
tegen zich in het harnas te jagen, die
moeilijk kan verteren dat anderen in zijn
succes delen, en die zich moeiteloos kan
keren tegen degenen die hem op zijn weg
naar roem hebben geholpen.
Handicap
Om vooral maar duidelijk te maken dat
hijzelf en niemand anders verantwoorde
lijk is geweest voor zijn triomfantelijke
carrière, heeft Leonard Bernstein altijd
beweerd dat zijn vader hem op alle mo
gelijke manieren heeft tegengewerkt en
geen cent in zijn muzikale vorming heeft
geïnvesteerd. Dit is maar ten dele waar,
zoals later zal blijken, al heeft Sam Bern
stein lange tijd geen flauw idee gehad
hoe begaafd zijn zoon was. Toen het pu
bliek zijn zoon al jaren aanbad, kon hij
ingewijden nog steeds onwennig vragen:
"Denk je dat hij het in zich heeft? Denk
je dat deze roem blijvend is?". Toen het
hem eenmaal duidelijk was, berustte de
oude Sam met de woorden: "Ieder genie
heeft wel een handicap gehad. Lenny
had een vader".
Bernstein senior, een orthodoxe jood
die in 1908 uit de Oekraïne naar de VS
was geemigreerd om er zijn geluk te be
proeven, had voor zijn eerstgeboren
zoon wel iets anders in petto dan het vak
van musicus. Via de vismarkt in New
York en een min baantje in een kappers
zaak had hij zich opgewerkt tot eigenaar
van een groothandel in haarstukjes en
schoonheidsartikelen in Boston. En dat
was voor deze ouderwetse despoot, die
strenge tucht hoog in z'n vaandel mee
voerde, niet van een leien dakje gegaan.
Vandaar dat Leonards eerste muzikale
verrichtingen eerder met spot en hoon
werden begroet dan met steun en be
moediging.
Die kreeg hij wel in ruime mate van
zijn moeder Jennie, wier adoratie voor
haar zoon zo ongeveer het enige plezier
tje was in een abominabel huwelijk. De
kleine Leonard, geboren op 25 augustus
1918, was overigens geen welvarende
jeugd gegund. Hij was astmatisch, vaak
verkouden, mager en ziekelijk, en doods
bang voor antisemitische bendes in de
buurt. Maar zijn leven veranderde op
slag toen een gescheiden tante een oude
piano bij de Bernsteins stalde. Hij knap
te zienderogen op, kreeg les van een
buurmeisje, en speelde binnen een mum
van tijd de 'popsongs' uit het midden van
de jaren twintig. De frisheid en vitaliteit
van Bernsteins latere werken verwijzen
vaak nog naar die periode, in tegenstel
ling tot veel Europese meesters die vaak
op zeer jonge leeftijd al in de klassieken
werden ondergedompeld.
Openbaring
Vader Sam, inmiddels rijk geworden
door het patent op een apparaat waar
mee vrouwen thuis een permanentje in
hun kapsel konden fabrieken, stuurde
zijn zoon op 12-jarige leeftijd naar het
New England Conservatory of Music en
kocht een jaar later zelfs een vleugel voor
hem. Ook nam hij hem mee naar concer
ten van de Boston Pops. Vooral na het
bijwonen van een Rachmaninov-recital,
waarin deze een late sonate van Beetho
ven speelde, ging er voor de tiener een
wereld van muziek open.
Leonard was nog geen vijftien toen hij
het pianoconcert van Grieg speelde en
op plaatselijk niveau samen met zijn zus
je Shirley en zijn broertje Burton een
groteske produktie van de opera Carmen
in elkaar spijkerde: de mannenrollen
door meisjes en de vrouwenrollen door
jongens gespeeld. Hijzelf had toen al de
baard in de keel, was wat je noemt
vroegrijp en legde een intense belang
stelling aan de dag voor alles wat met
seksualiteit te maken had.
Uit die periode dateert, naar hij later
beweerde, al zijn grote probleem dat
hem zijn levenlang zou achtervolgen: hij
wilde alles, kiezen was hem een gruwel,
en discipline evenzeer. Niet alleen op
seksueel, maar ook op muziekgebied. Hij
had een enorme belangstelling voor jazz,
maar was in zijn jonge jaren al een te uit
gesproken persoonlijkheid om zich te
kunnen voegen in subtiel ensemble-spel.
Hij kreeg pianoles van Bostons belang
rijkste muziekpedagoog Heinrich Geb-
hard, maar speelde evengoed populaire
melodietjes in het plaatselijke radiopro
gramma Avol presents Leonard Bern
stein at the Piano (Avol was een kosmeti-
sche produktielijn uit de groothandel
van zijn vader, die voor deze gekochte
zendtijd wekelijks 300 dollar neertelde).
Harvard
Het genie Bernstein ontpopte zich pas
echt op de (middelbare) Boston Latin
School, waar hij stomverbaasde muziek
docenten een verbluffende handigheid
demonstreerde in het noten interprete
ren, transpositie en andere moeilijk aan
te leren vaardigheden, zonder dat hij zich
ervoor inspande. Niet alleen'op muziek
gebied vertoonde hij briljante trekken.
Harvard University was dus een logisch
vervolg, en ook daar behaalde hij met mi
nimale inspanningen uitzonderlijke re
sultaten.
Daar ook maakte hij kennis met de
componist Aaron Copland en de be
roemde dirigent Dmitri Mitropoulos, die
diep onder de indruk raakten van zijn
produkties met het koor en orkest van de
universiteit. Weldra zouden ze een be
langrijke rol gaan spelen in zijn muzikale
leven, maar eerst was Bernstein nog ido
laat van Gershwin, wellicht ook omdat
deze componist de belichaming was van
het probleem waarmee hij in zijn latere
leven uitvoerig zou worstelen, namelijk
de kloof tussen serieuze en populaire
muziek. Ook Gershwin deed met zijn
pianoconcert in F en Rhapsody in Blue
uitvoerig pogingen door te dringen tot de
wereld van de 'verheven' muziek. Maar
de grootste kracht lag in zijn liedjes, en
die Broadway-stuff kon maar weinig
waardering oogsten bij het kritische
establishment.
Bernstein had in die periode kunnen
gaan studeren bij tal van grote meesters
die in de VS voorhanden waren: Nadia
Boulanger in Boston, Paul Hindemith in
Yale, Arnold Schönberg en Igor Stra-
vinski in Californië - maar ze hadden
geen invloed op hem. Vanwege zijn lief
de voor jazz voelde hij toen nog weinig
verwantschap met de Europese cultuur,
al was hij zich wel zeer bewust van het
impliciete waarde-oordeél dat 'serieuze'
muziek superieur was aan populaire mu
ziek.
Geen baan
Daarbij kwam dat hij in intellectueel op
zicht ook weer te rusteloos was om zich
uitsluitend toe te leggen op het populaire
idioom van die dagen. Hij veranderde
van koers, en vond zowaar de gulden
middenweg. Hij zocht zijn heil bij zijn
landgenoot Copland, de eerste die in
hem de dirigent ontdekte. Daarna ging
het allemaal in een stroomversnelling.
Hij bezocht achtereenvolgens het Curtis
Institute en het Berkshire Music Center,
het zomerverblijf van het Boston Sym
phony Orchestra, waar hij met zijn bril
jante vorderingen al gauw dirigent Serge
Koussevitzky voor zich inpalmde.
Maar met de Amerikaanse inmenging
in de Tweede Wereldoorlog had hij, in
weerwil van torenhoge ambities, nog
steeds geen baan. Pas in de herfst van
1942 kon hij terecht bij een uitgeverij van
jazzmuziek in New York. Daar schreef
hij o.a. pianobewerkingen van Coleman
Hawkins' bijna niet te noteren tenorsax-
improvisaties en verdiende er zo'n 25
dollar per week mee.
Toch liet het geluk niet lang meer op
zich wachten. Op 25 augustus 1943, pre
cies op z'n 25ste verjaardag, kreeg hij
door een speling van het lot en trotse
aanbevelingen van zijn vroegere leer
meesters een aanstelling als assistent-di
rigent van het New York Philharmonic
Orchestra, naast de vermaarde Artur
Rodzinski. Zijn geluk kon niet op: een ei
gen kamer in Carnegie Hall en een salaris
van 125 dollar per week. Het krantebe-
richt uit de New York Herald Tribune,
dat compleet met foto van zijn benoe
ming gewag maakte, stuurde hij op naar
zijn pianolerares van het eerste uur, He
len Coates, met in de kantlijn de woor
den: "Daar gaan we dan! Liefs, Lenny".
En toen gebeurde het. Nadat de be
roemde mezzo-sopraan Jennie Tourel op
zaterdagavond 14 november 1943 met
groot succes in de Town Hall een liede
rencyclus van Bernstein had gezongen -
tevens zijn eerste optreden als compo
nist/begeleider - werd hij zondagsmor
gens vroeg uit zijn bed gebeld. Gast-diri-
gent Bruno Walter, die in de voorbije
week het New York Philharmonic had
gedirigeerd, was ziek geworden en kon
die zondagmiddag het slotconcert, dat
door CBS door heel Amerika werd uitge
zonden, niet meer leiden. Rodzinski had
gezegd: "Daar hebben we Bernstein
voor. Laat die het maar doen". Hij zou er
spijt van krijgen.
Als engelen
De betovering van die middag is moeilijk
in woorden te omschrijven. Het begon
met de ouverture Manfred van Schu
mann, waarin een lastige opmaat de hele
boel in één keer had kunnen bederven.
Maar Bernstein - die op het laatste mo
ment twee kalmeringspillen had wegge
gooid in het besef dat het nu of nooit was
- zweefde weg in de uitzinnigheid die
hem later wereldberoemd zou maken en
liet zijn musici als engelen spelen. Om
kort te gaan: Amerika lag aan zijn voeten.
Van de ene op de andere dag werd hij een
veelgevraagd gast-dirigent en reisde hij
de hele natie rond.
Het succes steeg hem evenwel naar het
hoofd. Pedant, ijdel en aanmatigend was
hij altijd al geweest, maar nu begonnen
die eigenschappen pas echt scherpe
kantjes te krijgen. Zijn relatie met Rod
zinski verslechterde met de dag, ook al
omdat het Bernstein stak dat hij aan zijn
contract werd gehouden, waardoor hij
tientallen uitnodigingen elders moest af
zeggen. De rol van trouwe volgeling, van
de bescheiden, bewonderende student
lag hem niet langer nu hij zelf de gevier
de dirigent kon zijn. Een en ander culmi
neerde in een ordinaire ruzie in de direc
tiekamer van C.arnegie Hall, waarna
Bernstein tot zijn grote opluchting uit
zijn functie werd ontheven en ongelimi
teerd kon ingaan op de stroom van uitno
digingen die hem bereikte.
Hij oogstte successen in Praag, Lon
den, München, Milaan, Boedapest, We
nen, Parijs, Moskou en Scheveningen,
dirigeerde andere Amerikaanse topor
kesten en was tijdelijk chef-dirigent van
het Israëlisch Philharmonisch Orkest.
Maar met de roem kwam ook de twijfel
over zijn eigen bestaan. De psycho-ana
lyse werd in die periode een levenslange
verslaving. Hij voelde zich homoseksu
eel, maar ook tot vrouwen aangetrokken.
In het licht van die tijd belemmerde dat
zijn carrière, en evenzeer de vraag of hij
componist zou worden of dirigent zou
blijven, of hij zich op de serieuze dan wel
de populaire muziek zou gaan toeleggen.
Huwelijk
In die staat van twijfel ontmoette hij in
1946 de actrice Felicia Montealegre, de
beeldschone dochter van een Californi-
sche jood met zakelijke belangen in Chi
li, met wie hij zich een jaar later verloof
de. Enkele maanden later verbrak hij die
verloving weer, naar hij beweerde om
met zichzelf in het reine te komen, ook
op seksueel gebied. De onbesuisde Bern
stein moet in de daarop volgende jaren
langzaamaan eieren voor zijn geld heb
ben gekozen, want in 1951 verloofden ze
zich opnieuw, waarna onvermijdelijk het
huwelijk volgde.
Voorzover te overzien was die verbin
tenis niet zonder genegenheid, maar wel
grotendeels uit berekening gesloten. Fe
licia was een ambitieuze vrouw met mid
delmatige talenten, die zich graag toe
gang verschafte tot de glamourwereld
van een fameus musicus. En Leonard
meende dat huwelijk nodig te hebben
voor zijn verdere carrière. In een gedicht
uit die tijd maakt hij gewag van het feit
dat hij 'een uitstekend gedresseerde
chimpansee is geworden' met een echt
genote die constant zijn onbehouwen ge
drag probeerde bij te schaven met de ge
vleugelde woorden "Doe toch niet zo or
dinair, Lenny!".
Al toen Felicia de eerste van haar drie
kinderen verwachtte, ontstond een her
nieuwde homoseksuele relatie tussen
Leonard en de (eveneens gehuwde) jazz
pianist John Mehegan, met wie hij vroe
ger veel muziek had geschreven. Bern
stein verviel weer in depressies en vol
tooide zijn opus Trouble in Tahiti, over
een diepongelukkig echtpaar dat ieder
gesprek in een ruzie ziet eindigen. Het is
een publiek geheim dat de relatie tussen
zijn ouders als beslag heeft gediend voor
deze opera, maar evenzeer is Bernsteins
eigen misère erin terug te vinden. Type
rend voor hem is dat hij na de dood van
Felicia in 1978 - ze waren kort voordien
uit elkaar gegaan - alleen maar klaagde
over hoe schuldig hij zich voelde.
Orde
Toch werkte hij in die jaren vijftig als een
bezetene en schiep z'n beste en bekend
ste werken. Tegen een journalist zei hij:
"Ik stel prijs op orde en zelfbeheersing.
Ik geef toe dat ik vroeger wel eens uit de
band sprong, maar als je getrouwd bent
en kinderen krijgt, verandert alles". Een
ongekend statement voor een flam
boyante levensgenieter als Bernstein,
maar de feiten lager er. Hij werd een wa
re tv-persoonlijkheid met eigen pro
gramma's als Omnibus en later The
Young People's Concerts, waarin hij glas
helder Beethovens moeizame creatieve
proces aanschouwelijk kon maken, of
boeiend antwoord gaf op complexe vra
gen als: wanneer is jazz jazz, wat maakt
Bach Bach, waarom moet een orkest een
dirigent hebben, wat is een musical pre
cies, en waarom klinkt moderne muziek
zo vreemd?
Intussen worstelde hij voort met zijn
eeuwige dilemma: 'hogere' of 'lagere'
kunst? Hii schreef Candide, op het eer
ste gezicht een komische operette, maar
in wezen een knappe parodie op de ope
ra, met als politieke drijfveer de bittere
weergave van een zwarte bladzij in de ge
schiedenis van zijn land: de hoorzittin
gen in de McCarthy-periode. En natuur
lijk West Side Story, waarvan het idee al
dateerde uit 1949. De balletdanser en
choreograaf Jerome Robbins had hem
toen al eens proberen warm te maken
voor een idee rond een joodse Romeo en
een katholieke Julia in een achterbuurt
tijdens de paasdagen. Pas in 1955 kreeg
dat plannetje meer gestalte. De opkomst
van allerlei straatbendes inspireerde Ar
thur Laurents, die later het draaiboek
voor de gelijknamige Broadway-musical
zou schrijven, tot een hernieuwde ken
nismaking met Bernstein. De laatste op
teerde voor Los Angeles als achtergrond
voor straattwisten tussen Mexicanen en
Anglo-Amerikanen. Maar Laurents voel
de meer voor zwarten en Puertoricanen
in New York als rivaliserende groepen.
Brandtrap
En zo geschiedde. Het bleef een Shake-
speariaans drama, maar het balkon werd
een brandtrap, het bal werd een dans
avond, en de apotheek een snackbar. De
naam van de musical luidde aanvanke
lijk East Side Story en later Gangway!,
maar werd in 1956, vlak voor de première
in Washington, nog snel veranderd in het
beter 'bekkende' West Side Story. Tij
dens de pauze van de eerste opvoering
sprak opperrechter Felix Frankfurter tot
Bernstein: "Dit verandert de geschiede
nis van Amerika!".
Net als eerdere Broadway-composities
was West Side Story een rauwe ballade
op het stadsleven: strak, nerveus en ex
plosief, met een adembenemende vaart
en flitsende balletten. Naar de maatsta
ven van Broadway was het een onaan
trekkelijk stuk. In plaats van de gebrui
kelijke glitter en glamour kreeg het pu
bliek het armoedige bestaan van de
Puertoricaanse straatjeugd voorgescho
teld, maar er ging overal in het land een
indringende werking van uit. Maar liefst
732 maal werd de musical op Broadway
opgevoerd, om over het internationale
succes van de gelijknamige film maar te
zwijgen.
Het kon niet op voor Bernstein. Na nog
tal van andere orkesten te hebben geleid,
kreeg hij in 1957 als eerste Amerikaan de
algehele leiding over het New York Phil
harmonic, een functie die hij elf jaar lang
zou vervullen. Het werd een gouden tijd
voor dit toporkest. Voordien was het een
ingedutte boel, nu werd het een instituut
met progressieve plannen en een creatie
ve aanpak. Bernstein schuwde het expe
riment niet, en de spanningen die dat
met z'n publiek opleverde werden ruim
schoots gecompenseerd door allerhande
eerbetoon in de vorm van eredoctoraten,
geldprijzen en wat al niet meer.
Vijand
Hij ontmoette staatshoofden en bewoog
zich ijzig gemakkelijk in kringen van de
rijken en machtigen. Hij luisterde feest
jes in het Witte Huis op, al betreurde hij
het dat er in de eetkamer niet mocht wor
den gerookt. Eisenhower rekende hem
tot een persoonlijke vriend, en op ver
zoek van John F. Kennedy schreef hij ter
gelegenheid van diens inauguratie een
korte fanfare. Maar hij bleef het enfant
terrible. Toen hij met zijn orkest gelijktij
dig met vice-president Nixon door Zuid-
Amerika reisde, werd laatstgenoemde
overal met felle kritiek en boe-geroep
onthaald, maar Bernstein genoot daaren
tegen van de uitzinnige menigten die al
om spandoeken met de tekst Bienvenida
FHarmonica met zich mee voerden, en
merkte bij thuiskomst droogjes op dat
hij van een koele ontvangst niets had ge
merkt.
Bernstein kon niet op z'n lauweren
rusten. In plaats van gas terug te nemen,
voerde hij het tempo op. In 1965 werd hij
47 jaar, en bij die gelegenheid noemde hij
de tijd zijn ergste vijand. Weldra zou hij
tien jaar chef van de New York Philhar
monic zijn, en als hij nog iets anders wil
de moest het snel gebeuren, vond hij. Op
een beladen persconferentie, die de sfeer
ademde van een aftredend staatshoofd,
stelde hij zijn post na het seizoen '68/'69
beschikbaar en versterkte intussen zijn
band met Wenen. De reden was Mahler,
die eveneens tien jaar de Weense Staats-
opera had geleid en van wie hij recente
lijk alle negen symfonieën alsmede Das
Lied von der Erde met zijn orkest had op
genomen.
Bernstein herkende zichzelf enigszins
in Mahler - ook een in zichzelf verdeeld
mens, een ijdele, onevenwichtige, maar
geniale man - en was bang dat ook hij
misschien al op z'n vijftigste zou overlij
den. Maar het tegendeel was het geval.
Zijn Weense periode begon met een vlie
gende start. Zoals The Beatles elders,
werd hij in Wenen door bewonderaars
omstuwd. En hij genoot en geniet daar
nog steeds van.
Tweeslachtig
Zijn succesvolle vrijages met de Wiener
Philharmoniker leidden in de afgelopen
decennia enerzijds tot historische plaat
opnamen, maar anderzijds wierpen ze
andermaal een merkwaardig licht op de
ze gespleten persoonlijkheid, die zich de
ene dag het lot van Israël aantrekt, en
zich de andere dag in het antisemitische
Wenen van vóór en na Waldheims verkie
zing tot president als een vis in het water
lijkt te voelen.
"Hoe komt een aardige joodse jongen
als jij ertoe in een stad als Wenen racisti
sche muziek te spelen?", vroeg Bern
stein zichzelf in een video-opname die hij
liet maken om te zien hoe zijn bespiege
lingen over Wagner het op de televisie
zouden doen. Wagner - in wiens leven hij
ook al veel gelijkenissen met zichzelf ziet
- schildert hij vervolgens af als een 'tame
lijk monsterlijk mens, onbetrouwbaar,
eerzuchtig, uitermate egoïstisch, het ene
moment revolutionair, het andere mo
ment reactionair, een redeloze antise
miet, iemand die uitsluitend geïnteres
seerd was in dingen waarvan hij als per
soon en kunstenaar kon profiteren'.
De sleutel van zijn betoog is vervol
gens veelzeggend: "Richard Wagner, ik
haat je. Maar ik haat je op m'n knieën".
'Bemstein. Een biografie'. Joan Peyser. Uitg.
Aramith, 445 pag.. prijs f 49,50.