De uitvinding van het kunstmatige oog De foto als voorloper van de film Toepassing van celluloid baande de weg voor bewegende beelden WOENSDAG 22 MAART 1989 EXTRA PAGINA 25 Apparatuur daterend uit de prille jeugd van het medium foto en film. Dit jaar wordt het 150-jarig bestaan van de fotografie gevierd. In 1839 maakte Louis-Jacques-Mandé Daguerre wereldkundig dat hij een apparaat had ontwikkeld waarmee in redelijk snelle tijd een foto kon worden gemaakt. Maar in werkelijkheid bestond de fotografie toen al bijna een kwart eeuw. Het scheelde dus niet veel of er zouden foto's zijn geweest van Schubert, of van Mozarts begrafenis. Hoe de fotografie stukje bij beetje een feit werd. Elders op deze pagina het geboorteverhaal van de film. door Eric Bos In augustus 1839 introduceerde de Franse schilder en uitvinder Louis- Jacques-Mandé Daguerre een foto grafisch procédé dat voor iedereen praktisch bruikbaar was. Het door een camera obscura binnenval lende licht werd vastgehouden (ge fixeerd) op verzilverde, door jodiumkris- tallen lichtgevoelig gemaakte platen. Na het belichten werden ze in kwikzilver- dampen ontwikkeld. Een vreselijk onge zond karweitje (vergelijkbaar met de ra- dium-experimenten van Marie Curie), dat niettemin de belangrijkste uitvin ding sinds het wiel mogelijk maakte. En daarom viert de wereld dit jaar het 150-jarig bestaan van de fotografie, let terlijk: het 'schrijven met licht'. Maar al veel eerder dan 1839 waren overal idea listen bezig met foto-apparaten en che micaliën waarmee een moment uit de zichtbare werkelijkheid kon worden ver eeuwigd. Voordat Daguerre met zijn camera (een vierkante box als een toverlantaarn, maar dan zonder schoorsteentje) de we reldberoemde, naar hem vernoemde 'da guerréotypieën' maakte, kon de Frans man Joseph Nicéphore Niepce (1765- 1835) tussen 1824 en 1826 al foto's laten zien. Maar als we in de papieren duiken blijkt dat hij vermoedelijk al in 1813 op namen maakte van de wereld om zich heen. Het had dus niet veel gescheeld of er zou een foto zijn geweest van Schubert aan zijn klavier of van Byron, hinkend op weg naar het zomerverblijf van zijn vriend Shelley aan het meer van Genève. En ook de bouw van zo'n classicistisch bouwwerk van Friedrich Schinkel in het Berlijn van die dagen zou voor het nage slacht bewaard zijn gebleven. Ander beeld Wat een totaal ander beeld van de histo rie zou dat hebben gegeven. Stel dat de fotografie 25 jaar eerder was uitgevon den, zo rond 1789, dan hadden we nu fo tobeelden van de Franse revolutie ge had. Sansculotten, rennend over de bar ricaden in de Rue Saint Antoine, kruit dampen over de Place du Dauphin, lij ken drijvend in de met boomstammen gevulde Seine. En zelfs hadden we beel den kunnen hebben van de begrafenis van Mozart of van een amoureus mo ment in het leven van Casanova. Het scheelde dus niet veel, maar juist in die tijd een heleboel. Want op het mo ment dat die fotografie werkelijk toepas baar was op het slagveld, in het kunste naarsatelier of in het huis, de tuin of de keuken, waren de hevigste stormen net voorbij (zoals ook de revolutie van 1830, waarvan de kunstenaar Delacroix nog een groot schilderij moest maken in plaats van een foto) en de bijzonderste De drang naar het weergeven van bewegende beelden bestond al lang voordat de fotografie werd uitgevonden. Maar het was de komst van de foto die voor het eerst de weg opende naar de vertoning van 'levende lichtbeelden'. Als uitvinders van het bewegende beeld worden meestal de Amerikaan Thomas Edison en de Franse gebroeders Lumière genoemd. In feite bouwden zij slechts voort op het werk van in de vergetelheid geraakte pioniers als Edward Muybridge, Louis Leprince en Hannibal Goodwin. Kleurrijke personages die zich met ziel en zaligheid overgaven aan hun passie: het uitvinden van de film. door Rob de Kam Op 16 september 1890 staat op het station van Dijon een man die alleen al door zijn imposante gestalte en zijn ruime hoe veelheid bagage de aandacht trekt. Louis Leprince is zijn naam, en in zijn koffers bevinden zich apparaten Waarmee hij twee jaar eerder voor het eerst bewegen de beelden heeft vastgelegd. Zijn schoonmoeder had de eer als eerste ver eeuwigd te worden. Later legde Le Prin ce in zijn woonplaats Leeds ook het ver keer op een drukke brug vast. Le Prince had zijn hele leven interesse voor de kunst gecombineerd met een he vige belangstelling voor natuur- en scheikunde. Hij ontwikkelde onder an dere een methode om gekleurde portret ten in email weer te geven. Ontmoetin gen met Louis Daguerre, een vriend van de familie Le Prince, dreven Louis in de richting van de fotografie. Na een confrontatie met het werk van Edward Muybridge, een pionier op het gebied van de fotografie van bewegende mensen en dieren, stort Le Prince zich definitief op de jacht naar het bewegen de beeld. Er is vrij weinig bekend over de procédés die hij ontwikkelde, omdat hij zijn experimenten in het grootste ge mensen al dood en begraven. Gissen en fantaseren blijft het over hoe de wereld van vóór 1839 er nou werkelijk uitzag. Want zelfs die eerste foto's van Niepce, die hij tussen pakweg 1816 en 1826 maakte, tonen weinig anders dan de daken van de huizen die hij vanuit zijn slaapkamerraam kon zien. Waarom trok die sukkel dan niet de wereld in? Aan het eind van het typisch 18de eeuwse verschijnsel Verlichting waar in filosofen, wetenschappers en uitvin ders afscheid namen van de oude wereld, dus ook van bijgeloof en antieke opvat tingen over wat kunst is en wat niet, en alle kennis in een encyclopedie werd op geslagen zat men met enkele branden de vragen in de maag. De belangrijkste drie waren: Is de industrialisatie een ze gen of een ramp? Bestaat God nu wel of niet? Hoe ziet de werkelijkheid er uit? En: hadden we maar een objectief meet instrument waaraan we de betrouwbaar heid van onze menselijke ogen kunnen toetsen. Wat de laatste brandende kwestie aan gaat: de filosofen en theologen werden op hun wenken bediend. De vraag was nog maar nauwelijks gesteld of het ant woord was al gevonden: het fototoestel, de uitvinding van de fotografie. Leemten Het krioelde zo aan het eind van de 18de eeuw van de uitvinders, filosofen en pa ters jezuïeten (niet zelden in één persoon verenigd) die met open oog de wereld te heim uitvoerde. Maar zeker is dat hij in januari 1888 een patent aanvroeg voor een camera die zestien beelden per se conde kon opnemen. Met dit apparaat maakte hij de twee eerdergenoemde filmpjes. Aanvankelijk werkte Le Prince met een halfdoorzichtige papiersoort, maar eind 1889 gebruikte hij geperfo reerde stroken celluloid. Laatste keer Met die vondst in zijn koffers stapt Le Prince in 1890 in Dijon op de trein rich ting Amerika, om daar zijn uitvinding te demonstreren. Op het perron neemt hij afscheid van zijn broer en stapt in. Geen schokkend moment, maar het is wel de laatste keer dat hij door iemand gezien is. Deze wegbereider van de film èn zijn ap paratuur waren na het vertrek van de trein spoorloos en zijn dat ook altijd ge bleven. Twintig jaar lang zou zijn familie alle mogelijke moeite doen om opheldering te krijgen over zijn verdwijning. Zonder resultaat. Allerlei hypotheses werden ge opperd en weer verworpen. Zelfmoord? Le Prince stond aan de vooravond van een succesvolle doorbraak en was in een uitstekende stemming. Moord? Dat leek in de drukke trein nauwelijks mogelijk, ook al werd er gefluisterd dat de concur rentie hem had laten verdwijnen. Maar wie had zijn enorme lijf en zijn forse hoe veelheid bagage onopvallend kunnen la ten verdwijnen? In die bagage zaten de apparaten waar mee hij geschiedenis had kunnen schrij ven. Nu zou pas jaren na zijn verdwijning vastgesteld worden hoe ver Le Prince eigenlijk al was met de uitvinding van de gemoet traden, de leemten in Gods schepping erkenden en het als hun heili ge taak beschouwden die leemten te vul len met de ene wonderbaarlijke vinding na de andere. In onze tijd zou je de televi sie als voorbeeld kunnen noemen, maar toen waren dat piano's of wonderlijke kastjes die met behulp van licht een beeld op de muur projecteerden dat niet van echt te onderscheiden was. Trouwens, waaruit bestond licht ei genlijk sinds de opvattingen van Newton onderwerp van twijfel waren geworden? Opvallend was dat alle uitvindingen er op gericht leken de natuur(lijke) ver schijnselen te vangen, te fixeren. Dus het bedenken van apparaten die dat zouden kunnen doen met stoom, bliksem, warm te, elektriciteit, lucht, gas, beweging, beelden. Nog geen dertig jaar later, toen de bur gerij geen minderheid meer was, maar het gezicht van de maatschappij ging be palen een 'stand' werd, zo rond 1816 waren de uitvinders steeds minder theo logisch geschoold maar vooral zakelijk georiënteerd, dus handelsreiziger, schar relaar of middenstander. De gebroeders Joseph Nicéphore en Claude Niepce en later ook de zoon van Joseph (Isidore), sloofden zich in hun werkplaats uit om de leemten in de na tuur (in die tijd begon dat overigens steeds vaker om de 'gaten in de markt' te gaan) op te sporen en hun uitvindingen ervoor in de plaats te stellen. De gebroeders Niepce groeiden op in film. Het blijft speculeren, maar de kans is groot dat Le Prince, wanneer hij zijn werk had kunnen voortzetten, op één lijn gesteld zou zijn met de Lumières en Edison. Le Prince was geen uitzondering. Tal loze wetenschappers, fotografen en uit vinders waren al jaren als bezetenen be zig, vaak zonder dat zij wisten hoe ver de concurrentie was. Al die onderzoekers probeerden in hun werkplaatsen, kel ders of zolderkamers het nieuwe wonder van de fotografie te combineren met al langer bestaande vindingen als de Zoë- troop, de Phenakistiscope en de Wonder- trommel, apparaten waarmee door het snel achter elkaar tonen van lichtelijk van elkaar verschillende afbeeldingen de illusie van beweging geschapen kon worden. Wedijver en samenwerking wis selden elkaar af, maar elke uitvinder pro beerde de eigen vorderingen zo snel mo gelijk in patenten vast te leggen. Het Grote Geld leek immers om de hoek te liggen. Bewijs Geldbejag een forse weddenschap om 25.000 dollar - lag ook ten grondslag aan het baanbrekende werk van Edward Muybridge, een Engelse vrijbuiter en fo tograafdie op jonge leeftijd naar de Vere nigde Staten was geëmigreerd. In op dracht van de Californische gouverneur Leiand Stanford moest hij met behulp van een serie kort opeenvolgende foto's het onomstotelijke bewijs leveren dat de hoeven van Stanfords paarden in draf te gelijk van de grond kwamen. De eerste experimenten waren weinig hoopge- een steenrijke familie die ervan verdacht werd royalistische sympathieën te koesteren. In ieder geval ontvluchtte Jo seph de Franse revolutie, maar keerde te rug om zich aan te sluiten bij het leger van Napoleon. Door zijn zwakke gezond heid duurde dit enthousiaste dienstver band slechts kort. Fixatie Joseph Niepce vestigde zich in zijn ge boorteplaats Chalon-sur-Saöne waar hij in zijn werkplaats, samen met zijn broer, een leven lang de ene uitvinding na de andere deed. Zoals het maken van een in wendige motor die werkte volgens een cilinder-zuiger principe. Dat was in 1807. Het zou de rechtstreekse voorloper van de automotor blijken te zijn, maar die kreeg een voor die tijd typische, fantasie rijke naam: de 'pyréolophore'. In 1816 dat zowel voor de romantiek als de techniek vruchtbare jaar waren vader en zoon Joseph en Isidore Niepce weer eens bezig met de camera obscura die al bekend was in de tijd van Aristote- les. Dat was een donker kastje met een gaatje waar licht doorheen valt zodat op de tegenovergestelde wand een beeld verschijnt. Waar het om ging was het pro bleem van de fixatie op te lossen. Dat probeerden ze met een laagje van harsen en asfalt op een ondergrond van tin, glas, koper, zink of verzilverd koper. De Niepces noemden hun procédé 'he- liographie'. Maar toen Joseph Nicéphore vend. Het grote probleem was om goede, contrastrijke beelden te krijgen. Aanvan kelijk verschenen er niet veel meer dan donkere vlekken op de grote collodium- platen. Pas vijf jaar later pakte Muybridge de draad weer op. In de tussenliggende tijd was hij verwikkeld geweest in de nasleep van een heuse crime passionel. Eind 1874 maakte Muybridge met een pistoolschot een eind aan het leven van de minnaar van zijn vrouw. Na een geruchtmakend proces, waarin hij uiteindelijk werd vrij gesproken, dook Muybridge drie jaar la ter weer op in het gezelschap van gouver neur Stanford. De fotograaf stelde nu een twintigtal fotocamera's in een rij langs Stanfords renbaan op. Over de baan werden draden gespannen die na beroering door de paardenhoeven de camera's bedienden. Weer viel het resultaat tegen. Pas na het gebruik van een elektrische schakeling, die de camera's met een regelbare vertra ging na elkaar bediende, lukte het Muy bridge een serie heldere opeenvolgende foto's te produceren. Zijn opdrachtgever was tevreden: de hoeven bleken inder daad op een bepaald moment tegelijk los te komen van de grond. Stanford kon de 25.000 dollar incasseren, de experimen ten hadden de gouverneur overigens in tussen wel het viervoudige gekost. Geluid Muybridge besteedde de rest van zijn le ven aan het perfectioneren van zijn foto grafische bewegingsstudies en het bun delen van de resultaten ervan. Hij slaag de er in de fotoseries te projecteren met behulp van een door hemzelf ontwikkel en Isidore Niepce vanaf 1829 met Da guerre gingen samenwerken introdu ceerden ze in 1836 het woord 'photograp- hie', wat heeft meegeholpen om Daguer re tot de uitvinder van de 'fotografie' te bestempelen. Een jaar na de dood van Joseph, in 1834, vonden Isidore Niepce en Louis Daguerre de 'daguerréotypie' uit. Vijf jaar later, in augustus, werd die uitvin ding toepasbaar en in de Franse Acade mie van de Wetenschap en de Academie van de Schone Kunsten gedemon streerd. Doodstil Wat bepaalde het enorme succes van de daguerréotypie? Het probleem met de eerste foto-experimenten van de Niepces was dat er een dag voor nodig was voor dat het licht een beeld achterliet op pa pier met zilverchloride: later op een me talen plaat met asfalt. Dus moest er een toestel gemaakt worden dat doodstil op een rustige plek kon staan: zoals in de slaapkamer van de beide broers. Dagenlang stond dat toestel verankerd voor het raam en legde vele malen het wonderlijke schouwspel van het veran derende licht op de daken van de huur woningen vast. Wat de foto's betreft: die werden steeds duidelijker (scherper, zouden we nu zeggen). Eerst zag je wat vormloze vlekken, veel later kon je met enige goede wil de daken en schoorste nen onderscheiden. Maar foto's van de 'Zoöpraxiscoop'. In een bepaalde fase overwoog hij zelfs dit apparaat te combi neren met een fonograaf, hij was daar mee niet ver verwijderd van het idee van de geluidsfilm. Na overleg met Edison werd het plan verworpen. Het bereik van de fonograaf was niet groot genoeg om een groot publiek te plezieren en daar door leek de uitvinding niet rendabel. Met de seriefotografie, waaraan Muy bridge de rest van zijn leven zou wijden, was de film natuurlijk nog niet geboren. Een essentieel kenmerk daarvan is het met één camera schoksgewijs opnemen en vervolgens weergeven van fotografi sche opnamen. Een Franse wetenschapper zou een volgende belangrijke stap zetten. Jules Etienne Marey was zijn naam, en hij was al jaren in de weer met het maken van be wegingsstudies (onder invloed van het werk van Muybridge verdiepte hij zich ook in de fotografie). Voor het maken van bewegingsstudies van dieren ont wikkelde hij een speciaal apparaat, waar mee hij in 1874 ook naar Japan toog om daar een zonsverduistering vast te leg gen. Het apparaat was een door hemzelf op basis van een revolver ontwikkeld 'fo tografisch geweer'. Om de minuut maak te het gevaarte op gelatine-broomplaten een opname, tot een totaal van 24. De fotografie bevond zich met deze ontwikkeling al op de drempel van de ci nematografie, maar één beslissende stap moest nog genomen worden. De jacht was nu gericht op een lichtgevoelige en soepele beelddrager die de belichtings tijd tot een minimum zou kunnen beper ken. Film vereist nu eenmaal meerdere opnames per seconde. Marey zette in 1888 opnieuw een stap door de logge en langsrijdende koetsen, wuivend riet of een pianospeler waren voorlopig onmo gelijk. Het ging slechts om voorwerpen die nooit van hun plaats kwamen. Het probleem bleef echter dat zonlicht van plaats verandert. En omdat de sluiter van de camera van de Niepces na een dag 'klak' zei, kreeg je de wonderlijkste foto's waarop licht en schaduwen een hele reis hadden afgelegd. Wilde de uitvinding commercieel aantrekkelijk worden, dan was het absoluut noodzakelijk de belich tingstijd drastisch terug te brengen. Met andere woorden: het was nu zaak het fo tomateriaal (asfalt, chemicaliën, meta len) zo lichtgevoelig te maken dat de ge portretteerde in het atelier van de foto graaf niet urenlang doodstil hoefde te blijven zitten. Toen de belichtingstijd eenmaal was teruggebracht tot minimaal drie minu ten en maximaal een half uur (sedert die tijd ontstond de race om de seconden), werd de fotografie onmiddellijk een gro te bedreiging voor de inkomsten van de kunstschilder. Het modelzitten bij de fo tograaf was nu een fluitje van een cent vergeleken bij de tijd die de kunstschil der nodig had. De snelle belichtingstijd was de triomf van Daguerre. Koperplaten Daguerre (1787-1851), van huis uit een kunstschilder van het tweede garnituur, gebruikte evenals Niepce verzilverde ko perplaten, polijstte die spiegelglad en maakte ze lichtgevoelig met jodiumkris- tallen. Na de opname werd de plaat bij kaarslicht ontwikkeld met kwikdampen, en vervolgens werd de foto gefixeerd met natriumchloride, oftewel ordinair keukenzout. Hoewel het daguerreotypie-procédé slechts twaalf jaar in gebruik is geweest, veroverde het onmiddellijk de hele we reld. Er kleefden wel nadelen aan. Behal ve de giftige kwikdampen moest je zo'n geprepareerde koperplaat binnen een uur gebruiken, anders was de lichtge voeligheid verdwenen. Een nadeel was ook dat elke opname slechts één afdruk opleverde. Van reproduceren was dus geen sprake. Wie echter tussen de wal van Niepce en het schip van Daguerre dreigde te val len was de Engelsman William Fox Tal bot (1800-1877). Talbot was een landjon ker die zich niet alleen met taalweten schappen, maar ook met uitvindingen bezig hield. Het najaar van 1833 bracht hij door aan het Como-meer met het ma ken van tekeningen op papier. Daarvoor gebruikte hij een apparaat dat een beeld op dat papier projecteerde. Wat er precies gebeurd is bij dat Como- meer weet niemand, maar op 12 decem ber 1834 schreef zijn zuster Laura: "Ik vond het afschuwelijk dat de afbeeldin gen die je mij van de zomer gaf langza merhand verdwenen". William Fox Tal bot had kennelijk toen, of zelfs al eerder, de fotografie uitgevonden! Zijn onder werpen waren hoofdzakelijk boombla deren en blad structuren. Wat de vinding van Talbot eigenlijk nog spectaculairder maakte dan de uitvindingen van Niepce en Daguerre, is dat hij een negatief-posi tief procédé had uitgevonden waardoor zijn vinding onmiddellijk aansloot bij de moderne fotografie. Maar pas in 1840 maakte Talbot zijn vondst wereldkun dig, een experiment met een mengsel van azijnzuur, looizuur en zilvernitraat. Zuinig Wat de geschiedenis van de vindingen van Niepce, Talbot en Daguerre duide lijk maakt is dat de omschrijving 'ander halve eeuw fotografie' nogal aan de zui nige kant is. De fotografie is een typisch product van de 18de eeuw met wortels in een veel verder verleden. Want was het niet in 1552 toen de alchimist Fabricius op zoek naar de Steen der Wijzen, en als vroege middenstander ook naar goud ontdekte dat wit zilverzout onder de invloed van het licht zwart werd? zware glasplaten in zijn fotografische ge weer te vervangen door een rol gevoelig papier. Het wachten was op de laatste es sentiële doorbraak. Celluloid Pas met de toepassing van celluloid werd de weg geopend voor film als breed toepasbaar medium. Celluloid bestond sinds 1869. Het materiaal was ontwik keld als alternatief voor ivoor, een kost baar materiaal dat zeer in trek was door de snel groeiende populariteit van het biljartspel. De producenten van ivoren biljartballen konden de vraag niet aan en er was driftig gezocht naar alternatieve materialen met dezelfde eigenschappen. Maar met die biljartballen was er nog geen filmmateriaal. Over het algemeen wordt de eer van de ontwikkeling van de celluloid filmstrook toegeschreven aan de Amerikaanse dominee Hannibal Goodwin. Hij was het die als eerste op het idee kwam doorzichtige celluloid- stroken te fabriceren en die als rolfilm in een cassette toe te passen. Veel plezier heeft hij niet beleefd aan zijn uitvinding. Goodwin meldde zijn pa tent in mei 1887 aan (dus nog vóór Lerin- ce), maar het zou pas elf jaar later erkend worden. Goodwin raakte verwikkeld in. een eindeloze juridische strijd met Geor ge Eastman over wie nu feitelijk recht kon doen gelden op het patent van de uit vinding. De eerste jaren van de film stonden bol van dergelijk juridisch getouwtrek, maar het gevecht tussen Goodwin en Eastman spande de kroon. Uiteindelijk trok East man aan het kortste eind, hij werd ge dwongen tot het betalen van forse som men geld. De eerzame dominee uit Newark heeft er slechts twee jaar lang van kunnen pro fiteren, in 1900 overleed de man die de fo tografie dat laatste beslissende zetje had gegeven in de richting van een nieuwe kunstvorm. Al die bekende uitvinders als Thomas Edison en de gebroeders Lu mière borduurden slechts voort op zijn werk en dat van diens vele kleurrijke voorlopers.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1989 | | pagina 25