Hoe tijden
en
zeden veranderen
ZATERDAG 18 MAART 1989
PAGINA 21
BIJLAGE VAN HET LEIDSCH/ALPHENS DAGBLAD
Rond het midden van de vorige
eeuw kon de Leidenaar eindelijk
ook in het donker zien waar hij liep.
Met de komst van het gaslicht was
het afgelopen met de wandelingen
door het nachtelijk duister.
Uitstapjes die nogal eens in een
gracht eindigden. Gaslicht was
een typische verworvenheid van
de negentiende eeuw, die
overigens bol stond van de
ontwikkelingen. 'Leiden in gaslicht'
is ook de benaming van een grote
tentoonstelling over het reilen en
zeilen van Leidenaars tussen
1800 en 1900. Vanaf volgende
week in De Lakenhal. Nu alvast
een voorproefje.
door Paul de Tombe
Twee weken geleden liet een
acteur in de Leidse Schouwburg
een meisje verwijderen omdat ze
het giechelen niet kon laten. Het
ridderkostuum, waarin de toneel
speler opkwam, bezorgde de be
zoekster de slappe lach en vanaf
het toneel werd haar vervolgens
te verstaan gegeven dat ze maar
beter kon opstappen, wat ze ten
slotte ook deed.
Als een dergelijk incident zich een
eeuw eerder had voorgedaan tijdens
een toneelvoorstelling, was de afloop
vermoedelijk heel anders geweest. De
manier waarop het publiek zich des
tijds tijdens een cultureel 'uitje' ge
droeg. leek in de verte op het gedrag
dat tegenwoordig 'in' is bij voetbal
vandalen.
"Zij hebben met rotte appelen eer
gisteren geworpen, gisteren in Rotter
dam vielen drie bierglazen van boven
in de bak op het kale hoofd van een
heer. Men schold en schimpte. We heb
ben de voorstelling moeten onderbre
ken", klaagde een Amsterdamse to
neelspeler in 1812 na optredens in
Leiden en Rotterdam.
"Er was trouwens geen woord te
verstaan door het geroep van de ver
koopsters van pruimtabak en sinaas-
appelen. Uit de voorste rijen gooide
men mij een pepermunt in het oog en
in de logehokjes zat men dapper te
minnekoozen onder mijn schoonste
passage".
V eronachtzaamd
Hoe tijden en zeden veranderen. De
negentiende eeuw leverde er een aan
tal frappante voorbeelden van, en die
worden binnenkort zoveel mogelijk
gevisualiseerd in De Lakenhal. In sa
menwerking met het Gemeente-ar
chief organiseert het museum de
overzichtstentoonstelling 'Leiden in
gaslicht' die van 24 maart tot en met 4
juni te bezichtigen is. Met voorname
lijk eigen materiaal wordt de negen
tiende eeuw uitgebreid in de schijn
werpers gezet.
"Ómdat we heel veel spullen heb
ben uit die tijd, en omdat die periode
in de Leidse geschiedschrijving ver
onachtzaamd is", zo verwoordt Ingrid
Moerman, conservatrice van de histo
rische afdeling van De Lakenhal, de
gedachte achter de expositie en het
begeleidende gelijknamige boekje.
Met 108 bladzijden is dat uiteraard
geen standaardwerk. Wel belicht het
veel aspecten van het compromis tus
sen oud en nieuw dat het karakter be
paalde van de eeuw, die mede werd
gekenmerkt door sloop, demping, ar
moede, verkrotting en rampspoed.
"Maar de negentiende eeuw was
ook een tijdperk van verandering en
vernieuwing', zegt Ingrid Moerman
die zelf een hoofdstuk schreef ('De
Leidenaar uit en thuis'), en de eindre
dactie van het boekje voerde. Ter on
dersteuning van die uitspraak kan ze
onder meer wijzen op de komst van
de eerste Nederlandse stedelijke gas
fabriek in 1848 een gegeven waar
aan de titel werd ontleend maar ook
op de bestuurlijke inrichting, het ge
loofsleven, de sociale zorg, de late in
dustrialisatie in de stad, de komst van
stoommachine, stoomboot, stoom
trein en stoomtram, telefoon, fiets en
uiteindelijk de auto. Het beeld van
Leiden zelf veranderde mede daar
door eveneens ingrijpend.
Zo werden zes van de acht stads
poorten gesloopt vanwege de hoge
onderhoudskosten, en werden talloze
grachten gedempt om hygiënische en
verkeerstechnische redenen. Maar de
meest legendarische klap viel wat dat
betreft al in het begin van de eeuw. De
buskruitramp van 1807, die een aan
zienlijk deel van de binnenstad plat
legde, dreunde nog heel lang na in de
historie en in het stadsbeeld.
Pook
De tentoonstelling begint dan ook
met herinneringen aan die gebeurte
nis. Met de bewaard gebleven over
blijfselen van het schip dat, afgeladen
met 37.000 pond buskruit, op 12 janu
ari aan het Steenschuur ontplofte. Op
een cassettebandje is een oogetuige-
verslag ingesproken. Dat handelt met
over het negenjarige jongetje dat in
een huis in de buurt met een gloeien
de pook gaatjes in een stuk hout pro-
Leeglopers
Over de arbeidersklasse is over het
algemeen toch minder bekend. Wel is
beschreven hoe negentiende eeuwse
fabrieksjongens waren "velen zijn
volslagen onwetend en worden op la
tere leeftijd leeglopers die vrouw en
kinderen voor zich laten werken"
en hoe de houding van de arbeider in
het algemeen was: onverschillig, on
kundig en meestal ook onderdanig.
En dat zal-ie ook wel geweest zijn, ge
zien het late tijdstip waarop er sprake
was van sociale bewustwording in
Leiden.
Een textielfabrikant (Samuel Le
Poole) moest ten strijde trekken te
gen de kinderarbeid, wat in 1874 re
sulteerde in het kinderwetje van Van
Houten. En pas in 1882 waren de eer
ste industriële stakingen. Meer actie
was er niet, althans er wordt niet over
gerept.
Ingrid Moerman zelf weet iets meer
over de manier waarop men in de
volksbuurten met elkaar omging. "Er
heerste veel meer saamhorigheid dan
nu. De mensen deden in die tijd hun
deur niet op slot maar liepen vaak bij
elkaar binnen en vormden één grote
familie. Gezinnen bleven ook heel
lang in dezelfde straat wonen", ont
dekte ze bij haar onderzoek naar de
zaak rond de gifmengster Goeie Mie,
waarop ze wil promoveren.
Met de in 1838 ontdekte fraude van
stadssecretaris De Pui die de stad
bleek te hebben opgelicht voor ander
halve ton, was dat een van de spraak
makende misdaadzaken van de ne
gentiende eeuw. "En een van de wei
nige sociale bronnen waar het de ar
beidersklasse betreft", aldus Ingrid
Moerman. "Over de gegoede burgerij
is veel meer bekend. Dat is vaker vast
gelegd en die verhalen laten zich ook
wat gemakkelijker visualiseren door
de opkomst van de fotografie. Arme
sloebers konden zich geen foto's ver
oorloven".
Net als vrijetijd was die luxe louter
voorbehouden aan de rijkeren: de fa
brikanten, kooplieden en professoren
die aan de Breestaat, het Rapenburg,
de Herengracht, de Stille en Nieuwe
Rijn en de Apothekersdijk woonden.
Behalve op het ijs en op de kermis,
waar standsverschillen verdwenen,
vermaakten zij zich bij de sportvere
nigingen die in de loop van de eeuw
ontstonden, in sociëteiten als Amici-
tia. De Vriendschap en Concordia, en
in de Schouwburg.
Knekelhuis
Het repertoire in het theater aan de
Oude Vest bestond uit Franse klassie
ken, Shakespeare-bewerkingen, bur
gerlijke toneelspelen, kluchten en
historiestukken over het beleg en ont
zet van Leiden, die erg geliefd waren.
Dat gold echter lang niet voor alle
stukken, en zeker niet voor sommige
actrices. "De oude juffrouw Hoedt, de
jeune première van den troep..., een
uitgemergeld knekelhuis", en "Juf
frouw Sablairolles, een kort en dik
schuddegatje eene leerling van het
geraamtezijn kwalificaties die er
niet om liegen. Ze zijn van de hand
van Kneppelhout. alias Klikspaan,
met Beets (Hildebrand) en Haver-
schmidt (Piet Paaltjens) de belang
rijkste representanten van de 'studen
tenliteratuur' in de negentiende
Studenten hadden in de Schouw
burg eigen banken, die verboden ge
bied waren voor de Leidse burgerij en
het 'gemene' volk dat veroordeeld
was tot het schellinkje. Daar was het
bijna nooit rustig. Er werd ge
schreeuwd, gespuwd en gevochten en
de bezoekers gooiden schillen naar
beneden, waar de studenten zich op
dat gebied eveneens lieten gelden.
Vanaf hun gereserveerde plaatsen
gingen ze discussies aan met de ac
teurs, of beklommen ze het toneel.
En het gebeurde ook dat deelne
mers aan een promotiepartijtje de
zaal binnenkwamen, zo schreef Klik
spaan. "Met woest getier en ruw mis
baar, overspannen door scherts en
wijn, dwazelijk toegetakeld en uitge
monsterd, met den Doctor aan de
spits".
Geen acteur die het hart had ze de
deur te wijzen.
'Leiden in gaslicht. Een stad in veran
dering'. Stedelijk museum De Lakenhal.
§r
kend behoorden de militairen tot de
stamgasten. Merkwaardig genoeg
ontbreekt in het boekje echter een be
schrijving van het caféleven dat vol
gens het bovenstaande toch uiterma
te populair moet zijn geweest.
"Over de kroegen in Leiden in die
jaren is ook maar weinig bekend",
zegt Ingrid Moerman. "En ik heb er
geen idee van hoe dat komt, want de
arbeiders gingen er wel heen. Ze leg
den alleen niet vast dat ze er geweest
waren, misschien dat het daaraan ligt.
We hebben trouwens ook niet over de
hoeren in Leiden geschreven, hoewel
daar wel het een en ander over be
kend is. In de Camp waren straten
waar ze huis aan huis zaten en daar
waren ook bordelen met namen als
De Likkepot".
r Een bewaarschool. Omdat de ouders veelal in de fabrieken werkten, bestond er in Leiden grote behoefte aan deze lagere kleuterscholen
beerde te branden en dacht dat hij de
ontploffing had veroorzaakt C'Og,
mijn God, nu ben ik oorzaak dat alle
menschen sterven"), maar het betreft
een brief waarin de ramp wordt be
schreven. "Aan beide zijden van de
Rapenburg-gracht ligt een ruïne: mis
schien wel 200 huizen zijn zo door el
kaar geworpen dat niet te herkennen
valt wat straten, huizen, regenbakken
of tuinen zijn geweest", schreef een
Amsterdammer naar huis na het dra
ma dat meer dan 150 levens eiste.
Hoewel koning Lodewijk Napoleon
daartoe een prijsvraag uitschreef,
werd de zogenaamde 'Kleine Ruine'
pas in de loop van de eeuw geleidelijk
volgebouwd; de 'Groote Ruïne' aan
de zuidzijde van het water lag on
danks allerlei plannen nog langer
braak. Totdat in het centrale gedeelte
op 3 oktober 1884 het standbeeld van
Van der Werf werd onthuld, waarom
heen twee jaar later het park werd
aangelegd.
Het illustreert treffend een uit
spraak van Ingrid Moerman. "Het
lijkt er altijd op dat de geschiedenis
van Leiden slechts uit twee gebeurte
nissen bestaat: het beleg en het ont
zet, en de buskruitramp. Maar er is na
tuurlijk veel meer geweest".
Ook in de negentiende eeuw. Min
stens even ingrijpend voor het beeld
van de stad was bijvoorbeeld de sloop
van de stadspoorten. In de tijd van de
buskruitramp was Leiden - met rond
de 28.000 inwoners niet meer dan
een binnenstad, ingeklemd tussen de
singels en de acht poorten, meren
deels fraaie zeventiende eeuwse
bouwwerken. Toen die geen functie
meer vervulden als afsluitingen van
de stad en meer en meer werden be
schouwd als obstakels voor het in- en
uitgaande verkeer, werden zes van
die markante gebouwen gesloopt. Al
leen de Morspoort en de Zijlpoort ont
kwamen aan de de sloopwoede die in
de jaren zestig van de vorige eeuw
heerste.
Epidemieën
In diezelfde periode werd een groot
aantal grachten gedempt omdat de
ernstige watervervuiling voortdu
rend gevaar opleverde voor de volks
gezondheid. Leiden had wat dat be
treft toch een ongunstige reputatie. In
de twee ziekenhuizen heersten wan
toestanden en diverse cholera- en ty-
fus-epidemieen dunden de bevolking
danig uit. Qua sterftecijfer scoorde de
stad landelijk gezien de hele eeuw
door hoog. Een derde plaats in de pe
riode 1814-1874, een eerste plaats van
1877 tot 1879, en daarna nog altijd vijf
de. Dat alles leidde tot het dichtgooi
en van de waterwegen die vanouds
het gezicht van de stad hadden be
paald.
Gevoegd bij de bouw van een groot
aantal fabriekspanden, bracht het een
ingrijpende wijziging van het stads
beeld teweeg. Vooral ten noorden van
de Langegracht en ten oosten van de
Middelstegracht, waar complete in
dustriebuurten ontstonden. Uiter
aard rond textielfabrieken, maar die
vormden niet langer de enige branche
die Leiden beheerste. De metaal-, de
voedings- en genotmiddelenindustrie
en de grafische industrie floreerden
Tentoonstelling Leiden in gaslichtklasse), de 'burger- of winkelstand'
t M r\ i (2de klasse) en de 'hoogere standen'
richt schijnwerper op de 19de eeuw (lste klasse).
Het schoolgeld liep uiteen van nul
tot vijftien gulden per kwartaal, maar
dat was niet het enige verschil. De
scholen voor de twee laagste standen
waren gemengd, die voor de twee
hoogste niet. De kinderen van de 'rij
kere' ouders waren op woensdagmid
dag vrij en hadden drie weken zomer
vakantie. Arme en minvermogende
kinderen hadden de hele week les en
moesten het doen met één vrije week.
Zo speelden de verordeningen in op
de behoeften van de ouders.
Behoeften
En die behoeften waren groot. De
omvorming van de aloude Latijnse
school tot het Stedelijk Gymnasium,
de wedergeboorte van de universiteit
in de tweede helft van de eeuw, en la
ter de oprichting van de Hogere Bur
gerscholen voor jongens en meisjes,
dat alles ging vrijwel volledig aan de
Leidse arbeider voorbij.
Wel drongen steeds meer kinderen
van lagere afkomst door tot de univer
siteit, maar die kwamen niet uit de
vochtige huizen waarin het grootste
gedeelte van de aanzienlijke arbei
dersbevolking leefde. Ze kwamen er
soms wel aan de deur; om voor studie
doeleinden voor vijf cent per stuk
wandluizen te kopen, want daar
barstte het van in de stulpen op de
grachten en in de stegen.
Passage uit het boekje Leiden in
gaslicht: "Met de hygiëne was het be
droevend gesteld. Het was heel nor
maal om fruit, boter, melk en andere
aan bederf onderhevige levensmidde
len in 'het stilletje' (de wc of wat daar
voor moest doorgaan - red.) te bewa
ren. De bedsteden werden bij het sla
pen gaan stijf dicht gedaan en ontel
bare huismoeders droogden hun kin
deren en zichzelf af met de doek, waar
mee ze ook serviesgoed en pannen af
droogden
In de sloppen en stegen heerste gro
te armoede. Voorzover ze niet in de fa
brieken werkten, verrichten vrouwen
en kinderen thuis hand- en spandien
sten voor de conservenfabrieken: bo
nen afhalen, wortelen schillen, uien
snijden. De hoofdschotel van de ar
beider zelf bestond uit aardappelen
met azijn of mosterd, verder werden
veel bruine bonen, grauwe erwten en
meelspijzen gegeten. Een bokking
met azijn of karnemelksaus gold als
een zondagse lekkernij.
Jenever
Koffie verving het verontreinigde
drinkwater en verder behielp men
zich met bier en ging de jenever met
stromen door de kelen. "Niets is zo
goedkoop te krijgen als de drank,
geen woning ziet er in de achterbuur
ten zo uitlokkend uit als de talloze
kroegen. In Leiden alleen wordt dage
lijks meer dan 2000 gulden uitgege
ven aan jenever", schreef Moerman al
eerder.
Dat kwam natuurlijk ook omdat
Leiden in de negentiende eeuw een
garnizoensstad was, en vanzelfspre-
De tuin van Zomerzorg aan de Stationsweg in de vorige eeuw, waar
o.a. concerten werden gegeven.
Leidse vrouwen aan de weefgetouwen in de lakenfabriek van
Krantz.
in de Sleutelstad tot na de Tweede
Wereldoorlog. Daarna verdwenen de
meeste bedrijven overigens.
Hoe dan ook, de toenemende indus
trialisatie in de negentiende eeuw had
een groei van het aantal 'bewaarscho
len' tot gevolg. In 1859 bezocht 57 pro
cent van de drie- tot zesjarige Leidse
kinderen zo'n school, een percentage
dat drie keer zo hoog was als voor ge
heel Nederland. Aan die lagere kleu
terscholen, waar voornamelijk werd
gespeeld en gezongen, bestond in Lei
den dan ook grote behoefte. Veelal
werkten beide ouders de hele dag in
de fabriek. "Twaalf tot vijftien uur per
dag in de textiel of in de Grofsmede
rij", aldus Ingrid Moerman. "En dat
gold dus ook voo
de grotere kinderen".
Toch werd van het lager onderwijs
in Leiden redelijk goed gebruik ge
maakt. Wie dat in het begin van de
eeuw kon betalen stuurde zijn zoon of
zelfs zijn dochter naar een van de par
ticuliere scholen voor 'heeren' of voor
'juffrouwen'. Voor de talrijke min- en
onvermogenden stelde de stad onder
wijs beschikbaar in de stedelijke ar
menscholen. De bedeelden waren
zelfs verplicht hun kinderen daar
heen te sturen.
Bij wet van 1806 was van het onder
wijs al een overheidstaak gemaakt; de
lager onderwijswet van 1857 gaf een
krachtige stimulans aan het openbaar
onderwijs. Er kwamen nadien vier ty
pen gemeentelijke scholen, bedoeld
voor vier maatschappelijke standen;
de armen en onvermogenden (4de