Voor zwervers is er geen weg terug
Het lange afscheid
Denkwijzer
Soepronde klein lichtpunt voor daklozen rond Centraal Station
ij-
Onze taal
oe.
ZATERDAG 25 FEBRUARI 1989
EXTRA
PAGINA 27
De achterzijde van het Amsterdams
Centraal Station op een rustige
maandagavond. Om kwart over tien
stopt hier een bestelbusje van het
Leger des Heils. Drie
geüniformeerde vrouwen en een
man stappen uit. De achterklep gaat
open en ineens komt schijnbaar uit
het niets een twintigtal mannen bij de
wagen staan. Ze rekenen duidelijk op
de soepronde, zo'n tweemaal per
week een klein lichtpuntje in een
uitzichtloos bestaan.
door Weert Schenk
Langs de weg staan jonge vrouwen
te wachten op klanten. Hun be
schermers staan in het donker aan
de overkant of zitten in een auto om
de nummerborden te noteren van
auto's waarmee hun vrouwen ver
dwijnen.
In een portiek zet een meisje een spuit.
Even verderop liggen twee verloederde
mensen op een richel. De een onder een
deken, de ander onder een doek. Een
vrouw loopt erlangs met haar jas over de
schouder. Uit de binnenzak steekt een
groot mes. Op de hoek probeert iemand
een auto te kraken.
De meesten hier zijn ongewassen, dra
gen vieze kleren en zwijgen. Hun leeftij
den zijn moeilijk anders te schatten dan
'jonger' of 'ouder'. De vier heilssoldaten
schenken koffie en soep en delen boter
hammen met kaas of vlees uit. Bekers en
brood worden gretig aangepakt, snel
naar binnen gewerkt om nog een nieuwe
uitdeelronde te kunnen meepakken. Als
de mensen van het Leger des Heils daar
na met de koffie en brood langs de heroï-
nehoertjes en hun pooiers gaan, lopen
een paar man mee voor nog wat exfra's.
Dit is honger.
Vogels
Volgens kapitein N. van der Made van
het Leger des Heils hebben sommigen al
dagen niets gegeten, of hooguit mis
schien iets uit vuilnisbakken op straat.
Hij moet bij het uitdelen van het brood
goed opletten, zegt hij. "Het zijn net vo
gels. Als je niet uitkijkt lopen sommigen
met een half brood weg en hebben ande
ren niets. Er zitten heel kwetsbare men
sen tussen".
Een heilssoldate maakt een praatje
met een van de beschermers, een jonge
vent van net twintig. Hij maakt zich zor
gen over zijn vriendin die al iets te lang
weg is. Zegt genoeg van dit leventje te
hebben. Wil samen met zijn vriendin iets
anders opbouwen. "We zijn op de goede
weg", vertelt hij mat. Je moet toch er
gens een lichtpuntje zien.
Het is een van de weinige gesprekjes
die de heilssoldaten voeren. Er wordt
ook nauwelijks prijs op gesteld. De zwer
vers lijken allemaal in hun eigen, ellendi
ge wereldje te leven, met hun eigen ge
schiedenis, zonder vooruitzichten. "Wat
moeten ze ook vertellen", zegt een heils
soldaat.
"De eerste keer dat ik hier was voelde
ik me totaal verslagen", zegt Van der Ma
de, sinds enige maanden directeur van
het goodwill-centrum van het Leger des
Heils. Daarvóór had hij toch al heel wat
gezien en meegemaakt. Voor het Leger
was hij werkzaam in psychiatrische in
richtingen «en kindertehuizen.
Vanuit het goodwill-centrum worden
nu tweemaal per week de soepronden
langs het Centraal Station gemaakt. Als
het kouder is, dagelijks. In deze omge
ving leven tientallen dak- en thuislozen
en illegalen op straat of in oude auto's.
De opkomst bij de koffiewagen van
het Leger varieert. De ene keer komen er
veertig, de andere keer honderd. Er valt
geen pijl op te trekken. Ook andere in
stellingen, zoals Hare Krishna en Youth
as a Mission, maken in die omgeving
soeprondes.
Mager gebaar
"De soepronde is voor ons niet meer dan
een mager gebaar, zeker als je kijkt naar
wat er echt aan de hand is", zegt Van der
Made, "het is ook meer een manier om
contact te krijgen met die mensen. Een
binnenlokkertje voor ons gastenverblijf.
'Waarom slaap je hier, je kan ook bij ons
slapen'. Of misschien kan ons maat
schappelijk werk nog iets beters regelen.
We zijn erg alert op nieuwkomers. Die
proberen we zo snel mogelijk uit het cir
cuit te halen".
De kapitein schat dat er in Amsterdam
zo'n drieduizend mensen op straat leven.
"Er wordt niets geregistreerd. Maar op
basis van de cijfers van diverse instellin
gen kom ik tot dat getal. In 1987 hadden
we in het goodwill-centrum 3500 nieuwe
eerste contacten, 500 meer dan in het jaar
daarvoor. Hoewel dat niet alleen dak- en
thuislozen waren, zegt dat toch iets over
de omvang van het probleem".
Met de meeste zwervers is voor Van de
Made wel op de een af andere manier een
gesprek mogelijk. Maar er zijn er ook die
totaal in de war zijn en daardoor onbe
reikbaar. "Een behoorlijk aantal hoort
eigenlijk in een psychiatrische inrichting
thuis. Maar daar vinden ze dat die men
sen zijn 'uitbehandeld' of toch maar
steeds weglopen en na alle bezuinigin
gen in de gezondheidszorg vinden ze het
dan ook wel goed dat ze wegblijven".
Dan wordt het goodwill-centrum bij
voorbeeld geconfrontreerd met een
schreeuwende, scheldende vrouw die
zich op straat uitkleedt en met wie geen
land is te bezeilen. "Met haar is geen ge
sprek mogelijk, niemand wil haar opne
men. Dan ben je werkelijk ten einde
raad. En dan toch maar weer de GG en
GD bellen dat wij het ook niet zien zit
ten".
Van der Made verhaalt over ontroeren
de en soms ook bedreigende ontmoetin
gen met dak- en thuislozen. "Op een be
paalde manier kunnen het toch weer erg
veeleisende, onredelijke mensen zijn.
Soms worden onze maatschappelijk
werkers letterlijk over de balie getrok
ken. Maar het doet je ook weer heel wat
als die hopeloos lijkende kerels met
kerst heel bewogen Stille Nacht zingen".
Uitzichtloos
Het goodwill-centrum probeert bij veel
problemen te helpen. Van der Made
somt een hele lijst narigheid op waarmee
de maatschappelijk werkers worden ge
confrontreerd. Het varieert van vastgelo
pen toeristen tot relatieproblemen en
van verslavingen tot problemen rond de
seksuele identiteit. Toch kan vaak maar
mondjesmaat worden geholpen, zeker
waar het gaat om dak- en thuislozen.
"We moeten hier vaak tevreden zijn
met hele kleine dingen omdat het alle
maal zo uitzichtloos is", zegt Van der Ma
de. De kapitein probeert wat positiever
te worden. Hij vervolgt: "Ze geven zich
niet gauw bloot en zeker niet tegenover
elkaar. Maar in het echte contact ontdek
je veel leven en minder machteloosheid
dan we denken".
Toch is er voor de meeste mensen geen
weg terug. "Ze geloven er niet meer in. In
hun leven is er te veel geknakt. Te veel el
lende achter elkaar. Ze hebben te vaak
hun hoofd gestoten bij relaties, bij in
stanties. En het is een cultuur waarvan ze
niet los kunnen komen. Een heroïne-
hoertje zei tegen me dat ze wel weg zou
willen. Op dat moment kwam haar be
schermer op ons af lopen. Ze zei: ach,
laat ik maar weer gaan".
De mensen leven soms als opgejaagde
dieren. "Het is een heel opgefokte situa
tie van verslaafden en handelaren. Men
sen die alles doen voor een paar gram
drugs. Maar niemand weet eigenlijk wat
hier aan de hand is. Daarom is er vanuit
het publiek en de politiek geen enkel be
grip. Ze willen het eigenlijk niet weten".
Van der Made zegt dat er mensen zijn
die het Leger des Heils niet willen steu
nen omdat ze de daklozen helpen. "Door
ze soep, koffie en onderdak te geven zou
den we ze in de gelegenheid stellen drugs
te kopen. Dat is toch een gezocht argu
ment. Dan weten ze niet wat er gebeurt".
Onbereikbaar
De groep aan de zelfkant hoeft geen an
dere hulp te verwachten dan die van in
stellingen als het Leger des Heils. "De
traditionele hulpverlener kan deze men
sen, vaak jongeren, niet bereiken", zegt
Van der Made. "De daklozen leggen
moeilijk contacten, gedragen zich onge
disciplineerd, komen afspraken niet na,
stinken, zijn geestelijk in de knoei en
daardoor soms ook nog gevaarlijk. Ze
vallen buiten alle voorzieningen".
Van de 'zorgzame samenleving' die de
regering propageert, merkt Van der Ma
de in de praktijk niet veel. "We zijn veel
te gemakzuchtig geworden. In ons land
is voor elk probleem een hulpverlener en
een praatgroep. Alles moet beroepsma
tig. Dat is slecht. De mensen voelen zich
niet meer voor elkaar verantwoordelijk.
Daardoor ontstaan hopeloze situaties. Er
zullen altijd dak- en thuislozen zijn, maar
zulke grote getallen als nu zou niet hoe
ven. Ik weet dat het utopisch klinkt,
maar dromen moetje overeind houden".
De soeprondes en de opvang in het
gastenverblijf van het Leger des Heils
gaan niet gepaard met evangelisatie. Van
der Made: "Het Leger en de straat horen
bij elkaar. Maar we praten met die dak
en thuislozen slechts een hoogst enkele
keer over het geloof. Het gaat in eerste in
stantie om het menselijk contact. Een le
ge maag heeft trouwens toch geen oren".
Maandagavond elf uur. De klep van
het bestelbus van het Leger des Heils
gaat dicht. De meeste dak- en thuislozen
zijn alweer in de omgeving opgelost. Zes
marinemensen in een auto staan te on
derhandelen met een heroïnehoertje.
Een man, die eerder heel dankbaar
brood aannam, loopt voorbij met wat
karton. Een heilssoldate mompelt:
"Neem uw bed op en wandel".
eu.
UI.
DOOR JOOP VAN DER HORST
Er is een anti-conceptiemiddel voor man
nen in de maak. Een paar weken geleden
stond in de krant dat de anti-conceptiepil
voor de man er over een jaar of tien zal
zijn. In de komende eeuw kan eindelijk de
mannen-emancipatie op gang komen.
Maar het is een vreemde benaming: anti
conceptiemiddel voor mannen.
Toen ik het bericht las, moest ik ineens
weer denken aan iets toen ik zes of zeven
jaar was. Ik kom uit een heel gerefor
meerd nest en we zaten twee keer per
zondag in de kerk. Geregeld werden er
kinderen gedoopt en bij zo'n gelegenheid
werd steevast het zogenaamde doopfor
mulier voorgelezen. Dat is geen papier
waar op de stippeltjes iets ingevuld dient
te worden, maar een aparte preek die al
tijd woordelijk hetzelfde is. Door dat doop
formulier ben ik van kinds af bekend met
de woorden dat wij in zonde ontvangen
en geboren zijn.
In zonde ontvangen en geboren: als
zesjarige heb ik mij verbaasd over die
volgorde. Je werd toch eerst geboren en
dón pas door je vader en je moeder als
het ware ontvangen? VeeI later pas heb
ik begrepen dat hier met ontvangen iets
anders bedoeld werd. Toen brak de tijd
aan dat ik mij ging verbazen over in zon
de, want mijn ouders waren al jaren keu
rig getrouwd. Weer later vernam ik dat
volgens de paus het niet-ontvangen nog
veel zondiger is dan het wei-ontvangen.
Het woord conceptie is afkomstig uit
het Latijn en betekent van huis uit 'ont
vangst', het 'in zich opnemen'. Er zijn tal
van goede redenen te bedenken om iets
of iemand niet te willen ontvangen. En als
hij toch voor de deur staat, zijn er midde
len om de ontvangst te voorkomen. En zo
komen we aan de anti-conceptiemidde
len. Het woord conceptie en ook anti-con
ceptie is van de vrouw uit gedacht: het is
de vrouw die concipieert oftewel ont
vangt, of niet wil ontvangen. Aan de an
dere kant is bevruchten of bevruchting
een woord dat de gebeurtenis vanuit de
man bekijkt. De man bevrucht.
Het woord voorbehoedmiddel is wat
dat betreft neutraler dan anti-conceptie-
middel. Zowel de man als de vrouw kun
nen zich ergens voor hoeden; respectie
velijk voor een bevruchting of voor een
conceptie. Toch vind ik voorbehoedmid
del geen prettig woord. Een poetsmiddel
is om te poetsen, een braadmiddel om te
braden; een voorbehoedmiddel om voor
te behoeden? Voorbehoeden is geen Ne
derlands woord. Maar wat doet het ertoe
wat ik daarvan vind?
Verrast ben ik door dat nieuwe anti
conceptiemiddel voor mannen. De man
concipieert of ontvangt toch niet? Welke
ontvangst wil hij voorkomen? De ont
vangst van een kind? Dus toch zoals ik
het me als zesjarige had voorgesteld?
Meer voor de hand zou liggen om voor
mannen te spreken van een anti-donatie-
middel of een anti-inseminatiemiddel, of
kortweg: de mannenpil. Dat laatste woord
zal wel ingeburgerd raken, of is het mis
schien zelfs al. Maar bij officiële gelegen
heden heet zoiets dus blijkbaar een anti
conceptiemiddel voor mannen.
Die nieuwe gebruikswijze van het
woord kon ontstaan doordat de oorspron
kelijke betekenis van conceptie op de
achtergrond is geraakt. Anti-conceptie
middel werd helemaal synoniem met
voorbehoedmiddel.
Ik hoop dat men dit goed zal lezen, zo
dat ik geen brieven krijg van boze leze
ressen. Brieven waarin ik moet horen dat
het een typisch mannenstandpunt is om
bezwaren te hebben tegen anti-concep
tiemiddelen voor mannen. Bezwaren heb
ik niet; integendeel. Mijn verwondering
geldt alleen de taalkundige kant van de
zaak. Over de benaming is niet goed na
gedacht.
De bewoners van de dorpen op de helling
van de vulkaan de Stromboli leiden al
eeuwenlang een merkwaardig bestaan.
Regelmatig rommelt en borrelt het in het
binnenste van de berg en kómen er rook
pluimen uit de kratermond. Maar de dor
pelingen laten zich daardoor in hun da
gelijkse beslommeringen niet of nauwe
lijks storen. Ongerust maken ze zich pas
als de berg lange tijd niets van zich heeft
laten horen en er geen kleine uitbarstin
gen in de kratermond zijn geweest. Dan,
zo veronderstellen ze, zijn de "ventielen"
in de krater dichtgeslibd en bestaat de
kans dat zich in de berg spanning aan
het opbouwen is, die op een bepaald mo
ment voor een massale uitbarsting kan
zorgen. Als voorzorgsmaatregel begeven
groepjes mannen zich dan in de krater
mond om in de bodem gaten te hakken of
te boren, zodat de berg haar spanning
weer kan afreageren. Op die manier heb
ben mens en vulkaan al sinds onheuglij
ke tijden een min of meer vreedzame
vorm van coëxistentie gevonden.
In zekere zin leeft ieder van ons op de
helling van de vulkaan van ons gevoelsle
ven. Eén van de meest heftige en ontred-
derende spanningen die zich in onze in
nerlijke vulkaan kunnen ontwikkelen, is
het gevolg van het verlies van een dierba
re door de dood. Uit verschillende studies
blijkt dat het verlies van een partner voor
de achterblijvende partner vaak ge
paard gaat met een verhoogd risico op
ziekten en zelfs op óverlijden, mede door
het toenemen van gezondheidsbeschadi-
gende gedragingen als roken, alcohol
drinken en medicamentengebruik. Die
gevolgen kunnen verergerd of verzacht
worden, afhankelijk van de hoeveelheid
steun die de achterblijvende partner van
anderen krijgt, en ook van de manieren
waarop hij of zij zelf geleerd heeft in de
loop van het leven met verlies- of crisissi
tuaties om te gaan.
De reacties op verlies door de dood noe
men we gewoonlijk rouw en verdriet.
Psychologen en psychiaters hebben in de
afgelopen jaren geprobeerd om na te
gaan hoe rouwprocessen precies verlo
pen, wat voor stadia je daarin kunt her
kennen, en wat het verschil is tussen ge
zonde en ongezonde rouw. Er zijn inmid
dels zo veel van die rouwmodéllen dat een
gewone sterveling door de bomen het bos
niet meer kan zien. Het meest inzichtelijk
zij het dan eenvoudig is een indeling
in drie fasen van de rouw, namelijk de
fase van het protest, de fase van de desor
ganisatie en de fase van de reorganisa
tie.
De protestfase wordt zo genoemd, om
dat in deze fase de nabestaande hardnek
kige pogingen blijft doen om de band met
de dierbare dode vast te houden ofte her
stellen. Dit proces neemt vaak de vorm
aan van ongeloof of ontkenning. De na
bestaande kan bijvoorbeeld zeggen: nee,
ik geloof het niet, het is niet gebeurd. Hij
of zij kan dan eenvoudigweg niet het idee
accepteren of verdragen dat de dierbare
dood is en nooit meer terugkomt, en gaat
vaak door met zich te gedragen alsof er
niets is gebeurd. Een dramatische vorm
van protest is de shocktoestand, waarin
tijdelijk alle zintuigen, alle gevoel ver
doofd is, lamgelegd. Zo'n nabestaande
zegt achteraf dat hij niks meer voelde,
niks meer zag, niks meer hoorde, in een
soort trance leefde. Zo'n afscherming van
de hele wereld is een vorm van massale
verdediging, of massaal protest tegen ie
dere erkenning van de werkelijkheid van
het verlies. Sommige nabestaanden zijn
door René Diekstra
hoogleraar psychologie te Leiden
in deze periode zo wanhopig dat ze zelfs
een zekere boosheid op de dode kunnen
richten en hem of haar oproepen niet weg
te gaan, hem niet te verlaten: "Wordt
wakker, laat me niet in de steek".
In deze fase is huilen vaak een uiting
van protest, maar ook als het ware een
soort poging om de verlorene terug te
krijgen, op dezelfde manier waarop een
jong kind kan huilen als z'n moeder hem
tijdelijk verlaten heeft en daarmee een
signaal uitzendt dat ze moet terugkomen.
Huilen heeft ook de functie van de omge
ving anderen attent te maken op het ver
lies en er iets aan te doen. En omdat ande
ren daar natuurlijk niks aan kunnen
doen, komt het nog al eens voor dat agres
sie of boosheid op die ander wordt gericht
zoals op een behandelend arts die wordt
verweten dat hij er niks aan gedaan heeft
om de dierbare in leven te houden.
De fase van het protest kan enkele mi
nuten duren, maar soms ook dagen, we
ken of zelfs maanden. Het is heel gewoon
en normaal dat ze optreedt omdat het ei
genlijk de enige manier is waarop geest
en lichaam van de nabestaande kunnen
reageren om de emotionele pijn van het
verlies in het begin binnen draaglijke
grenzen te houden. Meestal verdwijnt die
protestfase geleidelijkaan om plaats te
maken voor een fase van desorganisatie
of ontregeling, waarin geleidelijke be
wustwording van het verlies plaats
vindt. Deze fase is de allermoeilijkste. De
achterblijvende realiseert zich nu dat de
dood heeft toegeslagen en het overheer
sende gevoel is droefheid, met een snij
dend verlangen naar de overledene. In
zo'n toestand lijkt het leven vaak leeg en
zinloos. Men heeft in feite geen lust meer
aan het leven, geen honger meer, voelt
zich lichamelijk slecht, heeft vaak een
brok in de keel en de neiging zich terug te
trekken uit de gewone wereld, in zichzelf
te keren. Pogingen van anderen om ze
daaruit te halen stoten nog wel eens op
prikkelbaarheid en boosheid: "Wat heb
ik aan je medelijden, daarmee krijg ik
hem toch niet terug. Je hebt gemakkelijk
praten, je hebt je partner nog". De nabe
staande is nu voortdurend bezig met her
inneringen aan de dierbare, herinnerin
gen aan de periode rondom z'n dood of
aan de vroegere jaren, aan de leuke en
plezierige dingen die men samen gehad
heeft. Ook al wil men er vaak niet aan
denken, dit soort herinneringen komen
iedere keer met een grote mate van pijn
lijkheid terug en het lukt maar niet om ze
uit te bannen. Want iedere herinnering is
in feite ook een herinnering aan het feit
dat wat was, nooit meer zal zijn. Het is in
feite het beetje bij beetje slikken van de
onherroepelijkheid van het verlies, van
het ontmantelen van een leven dat niet
langer mogelijk is. De achterblijvende
moet zichzelf eigenlijk voortdurend kwel
len met de onverenigbaarheid van wens
en werkelijkheid.
Uiteindelijk schept het voortdurend
door het dal gaan en er weer een beetje
uit klimmen, een soort van springproces
sie, de voorwaarde voor de overgang
naar het laatste stadium: dat van de re
organisatie. In dit stadium begint de na
bestaande geleidelijkaan de energie en
interesse weer wat naar de buitenwereld
te richten. Bij sommige mensen kan het
overigens vele maanden of zelfs jaren du
ren voordat ze dat kunnen, bij anderen
gaat het vlugger. Kenmerkend is in ieder-
geval dat de nabestaande het intense be
zig zijn met de verloren dierbare begint
te verminderen, het wordt opeens gemak
kelijker om de spullen van de overledene
op te ruimen, hei huis opnieuw in te rich
ten, en de voorbereidingen te treffen voor
het leven op jezelf. Herinneringen begin
nen wat te vervagen en als ze komen zijn
ze niet meer zo pijnlijk of zo intens. De
vulkaan is er nog steeds, maar barst niet
meer zo heftig uit. Er komt vaak ook meer
ruimte voor positieve of dierbare herin
neringen, soms zelfs voor een gevoel van
dankbaarheid voor wat men tenminste
gehad heeft.
Niettemin voelen veel nabestaanden
zich in deze fase soms ook schuldig over
het weer plezier in het leven krijgen, over
het zelf wel in leven zijn ("waarom ik wel
en hij niet") en over het gaan zien van
nieuwe mogelijkheden waaraan de dier
bare overledene nooit deel zal hebben.
Het ontwikkelen van een nieuwe liefdes
relatie bijvoorbeeld met iemand anders,
kan tijdelijk gevoelens van ontrouw, van
verraad aan de overleden partner heftig
doen opkomen. Maar wat voor verande
ringen er nu ook zijn, er zijn altijd be
paalde aspecten van de relatie met de1
overledene die gelijk blijven. Bepaalde
herinneringen die men blijft koesteren,
bepaalde gebruiken die men blijft vol
houden, of bepaalde taken die men nu
van de overledene overneemt zoals het
runnen van een bedrijf of het actief zijn
in een bepaalde organisatie.
Die identificatie kan overigens ook ne
gatieve gevolgen hebben als bijvoorbeeld
de doodsoorzaak een ziekte is waarvan
de nabestaande zich geleidelijkaan gaat
verbeelden dat hij of zij daar ook aan zal
gaan sterven en voortdurend op zoek
gaat naar symptomen of klachten die
daarop wijzen. Rouw en verdriet zijn
dus noodzakelijk voor het losmakings-
proces, maar die winst wordt vaak met
veel moeite verworven en onderbroken
door perioden van terugval, die mis
schien op den duur minder Jieftig wor
den, maar die nooit helemaal verdwij-
Carl Lewis heeft deze ervaring zo in
drukwekkend beschreven in zijn boek
Een Rouw Waargenomen, waarinhet
gaat over zijn eigen rouw na de dood van
zijn vrouw: "Voor mij is in ieder geval
het programma duidelijk. Ik zal zo vaak
mogelijk met blijdschap aan haar den
ken. Ik zal haar zelfs groeten met een
glimlach. Hoe minder ik om haar rouw,
hoe dichter ik bij haar lijk te zijn. Een be
wonderenswaardig programma. Maar
soms helaas onuitvoerbaar. Vannacht is
de hel van mijn jonge verdriet weer wa
genwijd opengegaan: De uitzinnige
woorden, de bittere wrok, de vlinders in
mijn maag, de nachtmerrie-achtige on
werkelijkheid, de ommuurde tranen.
Want in verdriet heeft niets zijn vaste
plaats. Je blijft bezig uit een fase te ko
men, want je valt er steeds weer in terug.
Altijd maar in kringetjes draaiend. Alles
herhaalt zich. Loop ik steeds hetzelfde
parcours of mag ik hopen dat ik in een
spiraal zitMaar als het een spiraal is,
ga ik dan naar boven of naar beneden?"
Een Amsterdamse zwerver krijgt soep en boterhammen van een heilssoldaat: "Een lege maag heeft toch geen oren'
GPD)