Het succes van sollicitatieclubs Onheilsdreiging Denkwijzer 'Je raakt weer overtuigd van je eigen kunnen en leert jezelf verkopen" 'i- Onze taal eu. ui. oe. EXTRA PAGINA 27 Langdurig werklozen die er maar niet in slagen zich bij een bedrijf binnen te schrijven of te praten, kunnen sinds enige tijd leren hoe het wel moet. Bij sollicitatieclubs. In 1987 begonnen er vijf als een experiment, inmiddels zijn er in Nederland dertig van die clubs waar sollicitatietechnieken kunnen worden geleerd. De doelstelling is zoveel mogelijk deelnemers zo snel mogelijk aan een zo goed mogelijke baan te helpen. Het resultaat is zo goed dat nu voor een verdubbeling van het aantal clubs wordt gepleit. Ook in Leiden moet er een worden opgezet, in Gouda hebben ze er al ervaring mee. "Je krijgt er je zelfvertrouwen terug". "Je leert advertenties lezen, je leert contacten leggen met bedrijven, je leert voorbereidingen treffen voor een sollicitatie, je leertje kwaliteiten verwoorden en je leert nieuwe mo gelijkheden aan boren. Je raakt ge motiveerd, je krijgt durf en vooral zelfvertrouwen. Dat hou je ook als je geen baan vindt, omdat je bij tegen vallers telkens weef wordt opgevan gen door de groep". door Paul de Tombe Frieda (37, en op zoek naar een functie in het welzijnswerk) en Rob (49, laatste baan acquisiteur) zijn vol lof over de-sol licitatieclub in Gouda. Beiden zijn al lan gere tijd werkloos en beiden solliciteer den zich zo ongeveer een breuk om aan een passende baan te komen voordat ze zich aansloten bij de club. Dertig tot veertig keer waagden ze een poging, steeds zonder succes. "En als je zolang solliciteert en doorlo pend wordt afgewezen, raak je zo ontr moedigd datje tenslotte bereid bent alles aan te pakken, óf het er verder maar bij te laten zitten. Hier word je weer gemoti veerd om door te gaan met het zoeken naar een baan die bij je kwaliteiten past. Hier leer je jezelf te- verkopen". Gemotiveerd Bezorgd om een baan? Bezorg u zelf een baan', luidt de slogan van de sollicitatie club Gouda, een van de dertig nieuwe clubs in Nederland die werklozen 'leren solliciteren'. Doel: zoveel mogelijk deel nemers zo snel mogelijk aan een zo goed mogelijke baan te helpen. Doelgroep: werklozen die langer dan een halfjaar in geschreven staan bij een arbeidsbureau. Wie aan dat criterium voldoet, de Neder landse taal redelijk beheerst, voldoende gemotiveerd is en goed weet welk werk hij wil, kan zich aansluiten bij een van de sollicitatieclubs die in het hele land hoog In totaal vindt 65 procent van de deel nemers een baan en 70 procent daarvan zelfs binnen negen weken, blijkt uit een eerste onderzoek waarbij negen clubs betrokken waren. "Door deelname aan een sollicitatieclub vergroot een wille keurige werkloze die 'bij het arbeidsbu reau staat ingeschreven, zijn of haar kans om binnen acht weken een baan te vin den van 17 procent tot bijna 30 procent. Voor ingeschrevenen die langer dan vijf jaar werkloos zijn wordt de kans op een baan'zelfs 18 maal zo groot". Die conclu sie trok het Leidse bureau Research voor Beleid uit het onderzoek dat de experi mentele fase in Nederland onlangs af sloot. Het zijn cijfers die er niet om liegen, vandaar dat het directoraat-generaal voor de arbeidsvoorziening adviseert het aantal sollicitatieclubs in Nederland te verdubbelen. Er is plaats voor 60 a 65 clubs beweert het, gesteund door de re sultaten en ervaringen tijdens .de proef periode. Experiment Het idee om een groep mensen onder be geleiding te laten solliciteren waaide uit de VS over naar Groot-Brittannië en naar aanleiding van het succes dat daar werd geboekt, besloot het ministerie van soci ale zaken en werkgelegenheid tot een ex periment met sollicitatieclubs in Neder land. In 1987 begonnen er vijf (in Amster dam, Assen, Emmen, Nijmegen en Utrecht), vanaf februari 1988 kwamen er vier bij en inmiddels zijn er al dertig. Het moeten er 60 a 65 worden, nu de onderzoekers de sollicitatieclubs neer zetten als een belangrijk instrument om de langdurige werkloosheid aan te pak ken. De basis daarvoor wordt veelal ge legd in aparte panden, voorzien van alle moderne communicatiemiddelen. "Het is een dure voorziening, maar afgezet te gen het effect is de prijs die er voor moet worden betaald best te verdedigen. Het is opvallend hoeveel mensen werk vin den tijdens de rit of kort daarna", zegt di recteur Daeter van het gewestelijk ar beidsbureau in Gouda. Zij n bureau schreef vorig jaar zelf in op het project waarvoor het ministerie geld ter beschikking stelt. Uit die pot worden de noodzakelijke voorzieningen betaald. De huur van het pand waarin de sollicita tieclub is gehuisvest bijvoorbeeld, maar ook de faciliteiten die de deelnemers gra tis ter beschikking staan: twee telefoon lijnen, een fotokopieer-apparaat, video apparatuur, een personal computer, kranten en tijdschriften, typemachines, briefpapier en postzegels. De tegenpres tatie is dat deelnemers zich verplichten aanwezig te zijn op elke bijeenkomst van de club, die wordt begeleid door twee be roepskrachten. Die begeleiders fungeren per se niet als werkbemiddelaars, maar hebben tot taak de deelnemers voldoende vaardig heid bij te brengen om zelf intensief en doelgericht naar een baan te kunnen zoe ken. "Ze moeten het zelf doen", stellen Magda Hitipeuw en Peter Nohlmans, de begeleiders van de sollicitatieclub in Gouda nadrukkelijk vast. "De deelne mers moeten die banen op eigen kracht veroveren. Wij nemen ze niet aan de hand, we leren ze alleen de vaardigheden Training De groep wordt zo gevarieerd mogelijk samengesteld "om concurrentie te voor komen", en krijgt de eerste acht tot twaalf ochtenden een breed opgezette training. Die begint met een oriëntatie op de eigen mogelijkheden en het opbou wen van een positief zelfbeeld, waardoor het zelfvertrouwen groeit. Daarna wordt ingegaan op sollicitatietechnieken als het schrijven van brieven, het bellen van werkgevers en het voeren van sollicita tiegesprekken. De deelnemers leren waar ze moeten zoeken naar bepaalde banen (het gebruik van kranten, adres- sengidsen en relaties), trainen op open sollicitaties en op het reageren op be staande vacatures. Ze gaan daarover met elkaar in discussie en spelen een rollen spel. Daarna volgt de praktijk en moeten de cursisten elke dag, vier keer in de week, aanknopingpunten zoeken die naar het doel kunnen leiden. Kortom ze gaan doorlopend solliciteren. Daarvoor is die grote motivatie nodig. "Je moet wel echt willen. Als je hier binnenkomt, moetje er vanuit gaan datje een onbetaalde part-ti me, job hebt om een full-time betaalde baan te vinden", betogen Magda Hiti peuw en Peter Nohlmans. "Want vanaf het moment dat ze echt gaan solliciteren is het streven dat ze tien aanknopings punten per dag zoeken. Per brief of per telefoon. In principe gaan ze daar zo lang mee door als nodig is om een baan te vin den, maar in de praktijk duurt dat bij ons drie maanden. Dan bekijken we of het nog zinvol is om verder te solliciteren. Is dat niet het geval dan zoeken we naar an dere mogelijkheden en verwijzen we zo iemand door: voor bijscholing, omscho ling of een beroepskeuze-advies". Hoewel er 6500 werklozen zijn in Gouda laat de werving van leden voor de sollicitatieclub nog te wensen over ("door een gebrek aan publiciteit", den ken de begeleiders), en ook het aantal 'uitvallers' is er groot. "Vooral mensen met lagere opleidingen haken af, omdat Het schrijven van een sollicitatiebrief. Jouw brief moet opvallen, eruit springen". de cursus inhoudelijk te moeilijk is. Marktanalyse, zelfonderzoek en be roepsbeeld, dat zijn termen waarvan sommige mensen nog nooit hebben ge hoord. Maar dat wordt landelijk aange past". Desondanks benadert 'Gouda' qua resul taat het algemene gemiddelde nu bijna de helft van het totale aantal deelnemers een baan heeft gevonden sinds het begin van de sollicitatieclub in juni 1988. "Het groepsproces bepaalt het succes", heb ben de begeleiders daarbij ervaren. "De mensen die hier komen verkeren in de zelfde positie; ze zijn lotgenoten en her kennen zaken. Ze geven elkaar tips, van- Magda Hitipeuw: "De deelnemers moeten het zelf doen. Wij leren ze alleen de vaardigheden". gen elkaar op bij teleurstellingen, onder steunen en adviseren elkaar. Blijf je thuis, dan ben je in je eentje bezig. Dat kan heel demotiverend zijn. Dat wordt hier heel snel aan de kant geschoven. We laten de deelnemer hier zijn eigen kwali teiten weer ontdekken, benadrukken niet wat hij niet kan, maar wat hij wel kan. Hij moet overtuigd raken van zijn ei gen kwaliteiten en die verkopen. Dat is voor veel mensen heel moeilijk, omdat je niet zo gemakkelijk te koop loopt met je eigen kwaliteiten. Maar het is een drem pel waar ze overheen moeten. Bij het sol liciteren moet je opvallen, jouw brief moet eruit springen". Ook in Gouda is dat met grote regel maat het geval bij de leden van de sollici tatieclub. "Het feit dat ze dan zelf een baan vinden, motiveert heel sterk. Ook de anderen. En valt er eentje tussenuit, dan pept de groep hem weer heel snel op", zo beschrijven Magda Hitipeuw en Peter Nohlmans de positieve effecten. "We hebben nog maar één keer meege maakt dat iemand er mee is opgehouden omdat hij er zelf geen zin meer in had, terwijl er toch uitersten binnen zijn ge weest. Een produktiemedewerker bij een koekfabriek en een creatief thera peut bijvoorbeeld". Beiden zijn nu weer aan het werk. De produktiemedewerker heeft een baan, de creatief therapeut is pro deo bezig werkervaring op te doen. Het is een van de niet onbelangrijke neveneffecten van de sollicitatieclubs. Bijna 7 procent van de clubleden die geen baan vinden gaat deelnemen aan een scholings- of werkge- legenheidsmaatregel of een werkerva ringsproject. Daarnaast bevorderen de clubs het sollicitatiegedrag en het zelf vertrouwen van de deelnemers. Zij to nen meer initiatief, solliciteren vaker spontaan, bezoeken vaker de vacature bank of schrijven zich eerder in bij een uitzendbureau. Bovendien achten clubleden hun kansen op het vinden van een baan groter, zo werd bij het onder zoek geconstateerd. Nuttig Het sluit allemaal naadloos aan op de er varingen van de cursisten in Gouda. De al eerder genoemde Rob hoeft alleen maar ja te zeggen en hij heeft een baan. "En mocht dat niet doorgaan, dan heb ik hier toch een nuttige ervaring opgedaan. Vroeger waren mijn brieven kort en za kelijk, nu verkoop ik me veel beter en heb ik veel meer zelfvertrouwen". Frieda werd op de sollicitatieclub gemotiveerd om brieven te blijven schrijven en dat ook beter gericht te doen. "Voor die tijd solliciteerde ik naar een baan om de baan en dacht ik na weer een afwijzing: waar om zou ik de moeite eigenlijk nog ne men. Hier word ik gemotiveerd om te blijven schrijven en om te kijken naar een baan die past bij mijn kwaliteiten". Hans tenslotte, levert misschien wel het meest typerend voorbeeld. "Ik doe nu dingen die ik vroeger nooit gedaan zou hebben", zegt de administratief me dewerker (35) die de cursus vorig jaar volgde en nog geen werk heeft gevon den. "Naar beurzen gaan en zelf bij be drijven naar binnen stappen onder het motto 'hier ben ik en dat kan ik'. Dat zou ik voor die tijd nooit hebben gedurfd. Ik was mijn zelfvertrouwen kwijtgeraakt omdat ik constant was afgewezen en ik wist totaal niet meer waar ik nog moest solliciteren. Ik had me er al bij neerge legd dat ik mijn uitkering tot mijn 65e zou houden, maar dat is nu veranderd. Op de sollicitatieclub ben ik weer over tuigd geraakt van mijn eigen kunnen en heb ik nieuwe mogelijkheden leren ont dekken. Nu stap ik overal op af en ik weet ook heel zeker dat ik weer werk vind". DOOR JOOP VAN DER HORST De allereerste keer dat Leiden genoemd wordt in de geschiedenis is in een docu ment van omstreeks 930. Om precies te zijn: in een kopie daarvan uit ongeveer 1100. Het is een lijst met bezittingen van de Utrechtse Sint Maartenskerk. Onge twijfeld een belangrijk document, dat meer dan eens opnieuw geschreven zal zijn. De lijst is in het Latijn. Niet omdat onze voorouders Latijn spraken, maar omdat er toen altijd in het Latijn geschreven werd. De gewone man kon toch niet le zen; alleen kerkelijke functionarissen en geleerden konden destijds lezen en schrijven, en zij gebruikten altijd het La tijn. Het voordeel daarvan was dat hun collega's in Keulen, Rome en Parijs het ook konden lezen. In dat bewaard gebleven document van 1100, een kopie van een ouder stuk uit 930, staat vermeld dat de Utrechtse Maartenskerk eigenaar was van verschil lende boerderijen in deze omgeving. In prima Leithon II. in secunda I. in tertia I. Vertaald is dat: 'in het eerste Leithon twee boerderijen, in het tweede Leithon één en in het derde Leithon ook één boerderij. Drie Leithons, waarschijnlijk drie dicht bij elkaar gelegen gehuchten; zo is de toe stand omstreeks 930 als Leiden voor het eerst in beeld komt. Het is overigens niet eens helemaal zeker of hier wel Leiden bedoeld wordt. Het zou ook over Leider dorp kunnen gaan. De tweede keer dat Leiden in de ge schiedenis genoemd wordt is in het jaar 1143. Opnieuw is het een bewaard geble ven Latijns document waarin sprake is van cumAluuino castellano de Leithen, dat is Alwin, kasteelheer van Lei den. In 1167 is sprake van ene Elinand, ook castellanus van Leithen. In een ander stuk uit die tijd heet het Ledene. Deze gegevens zijn allemaal te vinden in een pas verschenen boek: Lexicon van Nederlandse Toponiemen tot 1200. Toponiemen zijn aardrijkskundige na men. Niet enkel steden en dorpen, maar ook rivieren en landstreken zijn erin opge nomen. Steeds is gezocht naar de oudste vermelding in veelal Latijnse documen ten. Het Lexicon is samengesteld door R.E. Künzel. D.P. Blok en J M. Verhoeff en is uitgegeven door het P.J. Meertens- instituut in Amsterdam (f 49). Het is geen boek voor een breed publiek, maar een echt specialistisch naslagwerk. Toch zal menigeen het in een bibliotheek graag eens opslaan om naar zijn eigen stad of dorp te zoeken. In diezelfde lijst als waarin Leiden voor het eerst genoemd wordt, is ook voor het eerst sprake van Fore (Veur), Forschate (Voorschoten), Foreburg (Voorburg), Rodanburg, Loppishem (Lopsen; later de naam van een bekend klooster toen Lei den veel groter was geworden), UUatdin- chem (Ter Wadding), UUarmelde (War mond), Hrothaluashem oftewel Rinas- burg (Rijnsburg) en Osgeresgest (Oegst- geest). Van Ualcanaburg (Valkenburg) wordt zelfs al vermeld dat daar een kerk Katwijk staat er niet in. Ik leid daaruit af dat die naam niet vóór 1200 gevonden is. Een troost voor de Katwijkers moge zijn dat Amsterdam en Rotterdam er evenmin in staan. Van grote en bekende plaatsen is meestal wel bekend waar en wanneer de naam het eerst opduikt. Het aardige van dit Lexicon is dat het probeert compleet te zijn voor alle Nederlandse aardrijkskundi ge namen. We kunnen er Utrecht en Maastricht in vinden, maar evengoed Westergo, Wamel en Warnsveld. Lang voordat deze plaatsen zelfs maar bestonden, was er al sprake van de flu- men Rhenum (de rivier de Rijn). Die vin den we al in 55 vóór Christus, in Julius Caesars boek De bello gallico. Hetzelfde geldt voor de Maas. In de buurt van Hoofddorp, vlak onder Schiphol, kijk ik door mijn autoraampje tegen de buik van een opstijgende Jumbo aan. "Pang", gaat het in mijn hoofd, en in gedachten zie ik het toestel uit elkaar spatten. Zo eenvoudig gaat dat dus, denk ik. Maar tegelijk is het zo onvoorstelbaar dat rond mijn hart de spieren samenknij pen. Want ik ben wel mooi even zelf op weg om in te stappen in zo'n machine, waar je niet meer uit kan als je er een maal in zit en waar je vaak aan dood gaat als er iets mis gaat. Even bekruipt me de neiging met de auto rechtsomkeer te maken en de zitting af te gelasten. Toch rij ik door. Hoe dich ter ik bij de luchthaven kom, hoefatalisti- scher het gevoel dat ik van binnen heb. Als ik bij de incheckbalie om me heen kijk, heb ik het idee dat iedereen onder dezelfde onheilsdreiging gebukt gaat. Mij vallen alleen mensen met strakke, uitgestreken gezichten op. Als luchtha venpersoneel rennend voorbij komt, kan ik de associatie met ongelukken, die er gens gebeurd moeten zijn, niet onder drukken. Ik dreig zelfs bijgelovig te wor den. Als een grondstewardess al grap pend en grollend met een collega het in stappen aankondigt, denk ik woest dat die vrolijkheid is om al die domme passa giers, die als schapen hun ondergang binnenstappen, té misleiden. Als er op de stoel naast mij een plaat van een jonge vrouw blijkt te zitten, klaart mijn stem ming heel even op. Het kan niet waar zijn dat de goden zo'n jong fraai leven zouden willen vernietigen. "Take off in two minutes", komt er uit de intercom. Daar gaan we, vluchten kan niet meer. De spieren van mijn lichaam staan zo strak als de snaren van een viool. Mijn hart heeft zich in mijn keel ge nesteld. Iedere verandering in geluid en elke schommeling bij het opstijgen doen mijn interne alarmklokken op hol slaan. Als we boven de wolken in de zon komen word ik wat rustiger. Toch blijf ik op mijn hoede. Iedere luchthobbel doet me meteen weer terugduikelen in paniek. De gedachte 'waren we er maar' rent dan als een bezetene door mijn innerlijke huishouding. Naarmate de tijd verstrijkt en het ding nog steeds blijkt te vliegen, lukt het me iets gemakkelijker om te ver keren in de cocon van fatale gevoelens, waarin ik opgesloten zit. Af en toe berust ik zelfs echt even, en durf dan ook wat rond te kijken. En ver dorie, iedere keer wordt die rust door zo'n luchthobbel in de war gegooid. Het is net een springprocessie met steeds twee klei ne stappen vooruit, en dan weer een grote terug. Ik begin me af te vragen waarvoor ik nou eigenlijk bang ben. Ik houd me voor dat ik in de auto 25 keer meer risico loop op een ongeluk dan hier. Maar de statis tiek kalmeert mij niet. Ik zit op dit mo ment toevallig wel in een vliegtuig. Bo vendien zit ik niet zo redelijk in elkaar dat kansberekening mijn angst bepaalt. En ik voel me nou eenmaal veiliger met grond onder mijn banden dan lucht on der mijn voeten. Een mens is tenslotte een landrot en geen vogel. Maar als niet het risico de oorzaak van mijn angst is, wat dan? De dood? Als ik me voorstel dood te zijn, voel ik me inder daad niet zo lekker. Alles wat ik dan ach terlaat! De mensen van wie ik hou, die ontredderd zullen achterblijven. Die ik niet zal kunnen troosten omdat ik niet door René Dièkstra hoogleraar psychologie te Leiden meer bij ze kan zijn. Die verdér zullen le ven zonder dat ik erbij ben. Nooit zal ik weten hoe het ze vergaat. Om maar niet te spreken van al die dingen die ik nog wil doen, maar dan niet meer kan. De dood is het meest absolute 'verlies. Maar toch klopt er eigenlijk niets van die angst, want een verlies, betekent alleen iets als je kunt ervaren datje iets verloren hebt. Als ik dood ben kan ik (zo denk ik) niets meer ervaren, dus heb ik ook niets te verliezen door mijn eigen dood. Een beetje effect heeft dit inzicht wel op mijn angst, maar erg veel helpt het niet. Welke andere oorzaken zijn er dan nog meer? De angst voor het moment dat ik te horen krijg "nou gaat het mis" en alles wat er dan aan ellende volgt, totdat het definitief, voorgoed afgelopen is? Ik be gin me te realiseren dat het inderdaad de angst is voor hoe ik me zal voelen die laatste minuten - de angst voor de angst, de paniek - die een belangrijke rol speelt. Ik ga me voorstellen hoe die laatste mi nuten er zullen uitzien. Ik heb er geen duidelijk idee van, maar denk aan de ge zagvoerder die aankondigt dat er een technisch probleem is aan het toestel, dat rare bewegingen gaat maken. De oncon troleerbare duikvlucht naar de aarde. Het gegil en gejammer vai me heen. De laatste gedachten aan ieder een die ik achterlaat. En dan de ontzet tende klap, het gescheur van metaal, het door de cabine geslingerd worden. Tot dat het stil is, over, ik niks meer voel, er niet meer ben. En als ik wel iets voel, zelfs al is het pijn, bedenk ik opeens verheugd, dan ben ik er nog. Dan heb ik nog een ka-ns. Ik begin me af te vragen of het niet iet wat gestoord is om zo uitvoerig naar mijn ondergang te gaan zitten navelsta ren. Maar het helpt wel. Zoiets van "als het zo ongeveer gaat, dan 'overleef ik die laatste paar minuten ook wel". Langzamerhand dringt het tot me door dat sterven in een vliegtuig in wezen wei nig verschilt van sterven in een auto, een touringcar, een boot, door een moordaan slag of andere ongein, zoals bijvoorbeeld een aardbeving. Alleen voel ik me door die andere doodsoorzaken minder bedreigd, omdat ik me op de aarde nou eenmaal meer thuis voel, veiliger voel dan in de lucht. Hoewel het op aarde onveiliger is! Als ik langzamerhand uit al deze ge dachten ontwaak en vrijer om me heen begin te kijken, valt mijn blik op de kaart met veiligheidsinstructies in de stoelzak voor me. Verrek, denk ik. En het licht dat me opgaat, is het grote verschil in aan dacht voor veiligheid tussen het vlieg- en het wegverkeer. In een vliegtuig krijg je veiligheidsinstructies, mondeling en schriftelijk, bij de vleet. Je bent verder omringd met spannende bordjes als nooduitgang, riemen vast, sigaretten uit. Allemaal herinneringen aan je sterfelijk heid. Stel je voor dat ze bij de Spoorwegen - ook niet ongevaarlijk - hetzelfde zouden gaan doen: "Dames en heren, in geval van nood dient u de wagon te verlaten via de ramen links en rechts naast de wa gondeur. Hoe ze te openen beschrijft de kaart in de zijtas van uw stoel". Of in de touringcar: "Als bij de afdaling uit de Pyreneeën de remmen het mochten bege ven, dient u allen uit alle macht tegengas te geven". Of stel je voor dat de sprekende board computer in onze volgende auto eerst zijn hele set veiligheidstoespraken zou moeten hebben afgedraaid, alvorens we de wa gen zouden kunnen starten. Dan zouden we ons ook op de weg wat kwetsbaarder gaan voelen en wat oppassender, wat menselijker rondtoeren. Op het moment dat we beginnen aan de afdaling, vraagt de vrouw naast me of ze (over me heen) een foto mag maken door het raampje. Zoals altijd wanneer we weer bijna in veiligheid zijn, wil ik uit dankbaarheid niets liever dan de mens heid grote edelmoedigheid tonen en ik schuif in de uiterste hoek om haar de ruimte te geven. Op de klap waarmee het toestel op de landingsbaan terecht komt, doet mijn angst nog heel even één oog open. Als ik later naar de paspoortcontrole loop, be denk ik dat iets in het heelal me weer wat tijd kado heeft gedaan. En ik bedenk ook dat die zekerheid maar een kortstondig moment is, ingeklemd tussen twee grote onzekerheden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1989 | | pagina 27