Het succes van sollicitatieclubs
Onheilsdreiging
Denkwijzer
'Je raakt weer overtuigd van je eigen kunnen en leert jezelf verkopen"
'i-
Onze taal
eu.
ui.
oe.
EXTRA
PAGINA 27
Langdurig werklozen die er maar niet in slagen zich bij een bedrijf binnen te
schrijven of te praten, kunnen sinds enige tijd leren hoe het wel moet. Bij
sollicitatieclubs. In 1987 begonnen er vijf als een experiment, inmiddels zijn er
in Nederland dertig van die clubs waar sollicitatietechnieken kunnen worden
geleerd. De doelstelling is zoveel mogelijk deelnemers zo snel mogelijk aan
een zo goed mogelijke baan te helpen. Het resultaat is zo goed dat nu voor
een verdubbeling van het aantal clubs wordt gepleit. Ook in Leiden moet er
een worden opgezet, in Gouda hebben ze er al ervaring mee. "Je krijgt er je
zelfvertrouwen terug".
"Je leert advertenties lezen, je leert
contacten leggen met bedrijven, je
leert voorbereidingen treffen voor
een sollicitatie, je leertje kwaliteiten
verwoorden en je leert nieuwe mo
gelijkheden aan boren. Je raakt ge
motiveerd, je krijgt durf en vooral
zelfvertrouwen. Dat hou je ook als je
geen baan vindt, omdat je bij tegen
vallers telkens weef wordt opgevan
gen door de groep".
door Paul de Tombe
Frieda (37, en op zoek naar een functie in
het welzijnswerk) en Rob (49, laatste
baan acquisiteur) zijn vol lof over de-sol
licitatieclub in Gouda. Beiden zijn al lan
gere tijd werkloos en beiden solliciteer
den zich zo ongeveer een breuk om aan
een passende baan te komen voordat ze
zich aansloten bij de club. Dertig tot
veertig keer waagden ze een poging,
steeds zonder succes.
"En als je zolang solliciteert en doorlo
pend wordt afgewezen, raak je zo ontr
moedigd datje tenslotte bereid bent alles
aan te pakken, óf het er verder maar bij te
laten zitten. Hier word je weer gemoti
veerd om door te gaan met het zoeken
naar een baan die bij je kwaliteiten past.
Hier leer je jezelf te- verkopen".
Gemotiveerd
Bezorgd om een baan? Bezorg u zelf een
baan', luidt de slogan van de sollicitatie
club Gouda, een van de dertig nieuwe
clubs in Nederland die werklozen 'leren
solliciteren'. Doel: zoveel mogelijk deel
nemers zo snel mogelijk aan een zo goed
mogelijke baan te helpen. Doelgroep:
werklozen die langer dan een halfjaar in
geschreven staan bij een arbeidsbureau.
Wie aan dat criterium voldoet, de Neder
landse taal redelijk beheerst, voldoende
gemotiveerd is en goed weet welk werk
hij wil, kan zich aansluiten bij een van de
sollicitatieclubs die in het hele land hoog
In totaal vindt 65 procent van de deel
nemers een baan en 70 procent daarvan
zelfs binnen negen weken, blijkt uit een
eerste onderzoek waarbij negen clubs
betrokken waren. "Door deelname aan
een sollicitatieclub vergroot een wille
keurige werkloze die 'bij het arbeidsbu
reau staat ingeschreven, zijn of haar kans
om binnen acht weken een baan te vin
den van 17 procent tot bijna 30 procent.
Voor ingeschrevenen die langer dan vijf
jaar werkloos zijn wordt de kans op een
baan'zelfs 18 maal zo groot". Die conclu
sie trok het Leidse bureau Research voor
Beleid uit het onderzoek dat de experi
mentele fase in Nederland onlangs af
sloot.
Het zijn cijfers die er niet om liegen,
vandaar dat het directoraat-generaal
voor de arbeidsvoorziening adviseert het
aantal sollicitatieclubs in Nederland te
verdubbelen. Er is plaats voor 60 a 65
clubs beweert het, gesteund door de re
sultaten en ervaringen tijdens .de proef
periode.
Experiment
Het idee om een groep mensen onder be
geleiding te laten solliciteren waaide uit
de VS over naar Groot-Brittannië en naar
aanleiding van het succes dat daar werd
geboekt, besloot het ministerie van soci
ale zaken en werkgelegenheid tot een ex
periment met sollicitatieclubs in Neder
land. In 1987 begonnen er vijf (in Amster
dam, Assen, Emmen, Nijmegen en
Utrecht), vanaf februari 1988 kwamen er
vier bij en inmiddels zijn er al dertig.
Het moeten er 60 a 65 worden, nu de
onderzoekers de sollicitatieclubs neer
zetten als een belangrijk instrument om
de langdurige werkloosheid aan te pak
ken. De basis daarvoor wordt veelal ge
legd in aparte panden, voorzien van alle
moderne communicatiemiddelen. "Het
is een dure voorziening, maar afgezet te
gen het effect is de prijs die er voor moet
worden betaald best te verdedigen. Het
is opvallend hoeveel mensen werk vin
den tijdens de rit of kort daarna", zegt di
recteur Daeter van het gewestelijk ar
beidsbureau in Gouda.
Zij n bureau schreef vorig jaar zelf in op
het project waarvoor het ministerie geld
ter beschikking stelt. Uit die pot worden
de noodzakelijke voorzieningen betaald.
De huur van het pand waarin de sollicita
tieclub is gehuisvest bijvoorbeeld, maar
ook de faciliteiten die de deelnemers gra
tis ter beschikking staan: twee telefoon
lijnen, een fotokopieer-apparaat, video
apparatuur, een personal computer,
kranten en tijdschriften, typemachines,
briefpapier en postzegels. De tegenpres
tatie is dat deelnemers zich verplichten
aanwezig te zijn op elke bijeenkomst van
de club, die wordt begeleid door twee be
roepskrachten.
Die begeleiders fungeren per se niet
als werkbemiddelaars, maar hebben tot
taak de deelnemers voldoende vaardig
heid bij te brengen om zelf intensief en
doelgericht naar een baan te kunnen zoe
ken. "Ze moeten het zelf doen", stellen
Magda Hitipeuw en Peter Nohlmans, de
begeleiders van de sollicitatieclub in
Gouda nadrukkelijk vast. "De deelne
mers moeten die banen op eigen kracht
veroveren. Wij nemen ze niet aan de
hand, we leren ze alleen de vaardigheden
Training
De groep wordt zo gevarieerd mogelijk
samengesteld "om concurrentie te voor
komen", en krijgt de eerste acht tot
twaalf ochtenden een breed opgezette
training. Die begint met een oriëntatie op
de eigen mogelijkheden en het opbou
wen van een positief zelfbeeld, waardoor
het zelfvertrouwen groeit. Daarna wordt
ingegaan op sollicitatietechnieken als
het schrijven van brieven, het bellen van
werkgevers en het voeren van sollicita
tiegesprekken. De deelnemers leren
waar ze moeten zoeken naar bepaalde
banen (het gebruik van kranten, adres-
sengidsen en relaties), trainen op open
sollicitaties en op het reageren op be
staande vacatures. Ze gaan daarover met
elkaar in discussie en spelen een rollen
spel.
Daarna volgt de praktijk en moeten de
cursisten elke dag, vier keer in de week,
aanknopingpunten zoeken die naar het
doel kunnen leiden. Kortom ze gaan
doorlopend solliciteren. Daarvoor is die
grote motivatie nodig. "Je moet wel echt
willen. Als je hier binnenkomt, moetje er
vanuit gaan datje een onbetaalde part-ti
me, job hebt om een full-time betaalde
baan te vinden", betogen Magda Hiti
peuw en Peter Nohlmans. "Want vanaf
het moment dat ze echt gaan solliciteren
is het streven dat ze tien aanknopings
punten per dag zoeken. Per brief of per
telefoon. In principe gaan ze daar zo lang
mee door als nodig is om een baan te vin
den, maar in de praktijk duurt dat bij ons
drie maanden. Dan bekijken we of het
nog zinvol is om verder te solliciteren. Is
dat niet het geval dan zoeken we naar an
dere mogelijkheden en verwijzen we zo
iemand door: voor bijscholing, omscho
ling of een beroepskeuze-advies".
Hoewel er 6500 werklozen zijn in
Gouda laat de werving van leden voor de
sollicitatieclub nog te wensen over
("door een gebrek aan publiciteit", den
ken de begeleiders), en ook het aantal
'uitvallers' is er groot. "Vooral mensen
met lagere opleidingen haken af, omdat
Het schrijven van een sollicitatiebrief. Jouw brief moet opvallen, eruit springen".
de cursus inhoudelijk te moeilijk is.
Marktanalyse, zelfonderzoek en be
roepsbeeld, dat zijn termen waarvan
sommige mensen nog nooit hebben ge
hoord. Maar dat wordt landelijk aange
past".
Desondanks benadert 'Gouda' qua resul
taat het algemene gemiddelde nu bijna
de helft van het totale aantal deelnemers
een baan heeft gevonden sinds het begin
van de sollicitatieclub in juni 1988. "Het
groepsproces bepaalt het succes", heb
ben de begeleiders daarbij ervaren. "De
mensen die hier komen verkeren in de
zelfde positie; ze zijn lotgenoten en her
kennen zaken. Ze geven elkaar tips, van-
Magda Hitipeuw: "De deelnemers moeten het zelf doen. Wij leren ze alleen
de vaardigheden".
gen elkaar op bij teleurstellingen, onder
steunen en adviseren elkaar. Blijf je
thuis, dan ben je in je eentje bezig. Dat
kan heel demotiverend zijn. Dat wordt
hier heel snel aan de kant geschoven. We
laten de deelnemer hier zijn eigen kwali
teiten weer ontdekken, benadrukken
niet wat hij niet kan, maar wat hij wel
kan. Hij moet overtuigd raken van zijn ei
gen kwaliteiten en die verkopen. Dat is
voor veel mensen heel moeilijk, omdat je
niet zo gemakkelijk te koop loopt met je
eigen kwaliteiten. Maar het is een drem
pel waar ze overheen moeten. Bij het sol
liciteren moet je opvallen, jouw brief
moet eruit springen".
Ook in Gouda is dat met grote regel
maat het geval bij de leden van de sollici
tatieclub. "Het feit dat ze dan zelf een
baan vinden, motiveert heel sterk. Ook
de anderen. En valt er eentje tussenuit,
dan pept de groep hem weer heel snel
op", zo beschrijven Magda Hitipeuw en
Peter Nohlmans de positieve effecten.
"We hebben nog maar één keer meege
maakt dat iemand er mee is opgehouden
omdat hij er zelf geen zin meer in had,
terwijl er toch uitersten binnen zijn ge
weest. Een produktiemedewerker bij
een koekfabriek en een creatief thera
peut bijvoorbeeld".
Beiden zijn nu weer aan het werk. De
produktiemedewerker heeft een baan,
de creatief therapeut is pro deo bezig
werkervaring op te doen. Het is een van
de niet onbelangrijke neveneffecten van
de sollicitatieclubs. Bijna 7 procent van
de clubleden die geen baan vinden gaat
deelnemen aan een scholings- of werkge-
legenheidsmaatregel of een werkerva
ringsproject. Daarnaast bevorderen de
clubs het sollicitatiegedrag en het zelf
vertrouwen van de deelnemers. Zij to
nen meer initiatief, solliciteren vaker
spontaan, bezoeken vaker de vacature
bank of schrijven zich eerder in bij een
uitzendbureau. Bovendien achten
clubleden hun kansen op het vinden van
een baan groter, zo werd bij het onder
zoek geconstateerd.
Nuttig
Het sluit allemaal naadloos aan op de er
varingen van de cursisten in Gouda. De
al eerder genoemde Rob hoeft alleen
maar ja te zeggen en hij heeft een baan.
"En mocht dat niet doorgaan, dan heb ik
hier toch een nuttige ervaring opgedaan.
Vroeger waren mijn brieven kort en za
kelijk, nu verkoop ik me veel beter en
heb ik veel meer zelfvertrouwen". Frieda
werd op de sollicitatieclub gemotiveerd
om brieven te blijven schrijven en dat
ook beter gericht te doen. "Voor die tijd
solliciteerde ik naar een baan om de baan
en dacht ik na weer een afwijzing: waar
om zou ik de moeite eigenlijk nog ne
men. Hier word ik gemotiveerd om te
blijven schrijven en om te kijken naar
een baan die past bij mijn kwaliteiten".
Hans tenslotte, levert misschien wel
het meest typerend voorbeeld. "Ik doe
nu dingen die ik vroeger nooit gedaan
zou hebben", zegt de administratief me
dewerker (35) die de cursus vorig jaar
volgde en nog geen werk heeft gevon
den. "Naar beurzen gaan en zelf bij be
drijven naar binnen stappen onder het
motto 'hier ben ik en dat kan ik'. Dat zou
ik voor die tijd nooit hebben gedurfd. Ik
was mijn zelfvertrouwen kwijtgeraakt
omdat ik constant was afgewezen en ik
wist totaal niet meer waar ik nog moest
solliciteren. Ik had me er al bij neerge
legd dat ik mijn uitkering tot mijn 65e
zou houden, maar dat is nu veranderd.
Op de sollicitatieclub ben ik weer over
tuigd geraakt van mijn eigen kunnen en
heb ik nieuwe mogelijkheden leren ont
dekken. Nu stap ik overal op af en ik
weet ook heel zeker dat ik weer werk
vind".
DOOR JOOP VAN DER HORST
De allereerste keer dat Leiden genoemd
wordt in de geschiedenis is in een docu
ment van omstreeks 930. Om precies te
zijn: in een kopie daarvan uit ongeveer
1100. Het is een lijst met bezittingen van
de Utrechtse Sint Maartenskerk. Onge
twijfeld een belangrijk document, dat
meer dan eens opnieuw geschreven zal
zijn.
De lijst is in het Latijn. Niet omdat onze
voorouders Latijn spraken, maar omdat
er toen altijd in het Latijn geschreven
werd. De gewone man kon toch niet le
zen; alleen kerkelijke functionarissen en
geleerden konden destijds lezen en
schrijven, en zij gebruikten altijd het La
tijn. Het voordeel daarvan was dat hun
collega's in Keulen, Rome en Parijs het
ook konden lezen.
In dat bewaard gebleven document
van 1100, een kopie van een ouder stuk
uit 930, staat vermeld dat de Utrechtse
Maartenskerk eigenaar was van verschil
lende boerderijen in deze omgeving. In
prima Leithon II. in secunda I. in tertia I.
Vertaald is dat: 'in het eerste Leithon twee
boerderijen, in het tweede Leithon één en
in het derde Leithon ook één boerderij.
Drie Leithons, waarschijnlijk drie dicht bij
elkaar gelegen gehuchten; zo is de toe
stand omstreeks 930 als Leiden voor het
eerst in beeld komt. Het is overigens niet
eens helemaal zeker of hier wel Leiden
bedoeld wordt. Het zou ook over Leider
dorp kunnen gaan.
De tweede keer dat Leiden in de ge
schiedenis genoemd wordt is in het jaar
1143. Opnieuw is het een bewaard geble
ven Latijns document waarin sprake is
van cumAluuino castellano de
Leithen, dat is Alwin, kasteelheer van Lei
den. In 1167 is sprake van ene Elinand,
ook castellanus van Leithen. In een ander
stuk uit die tijd heet het Ledene.
Deze gegevens zijn allemaal te vinden
in een pas verschenen boek: Lexicon van
Nederlandse Toponiemen tot 1200.
Toponiemen zijn aardrijkskundige na
men. Niet enkel steden en dorpen, maar
ook rivieren en landstreken zijn erin opge
nomen. Steeds is gezocht naar de oudste
vermelding in veelal Latijnse documen
ten. Het Lexicon is samengesteld door
R.E. Künzel. D.P. Blok en J M. Verhoeff
en is uitgegeven door het P.J. Meertens-
instituut in Amsterdam (f 49). Het is geen
boek voor een breed publiek, maar een
echt specialistisch naslagwerk. Toch zal
menigeen het in een bibliotheek graag
eens opslaan om naar zijn eigen stad of
dorp te zoeken.
In diezelfde lijst als waarin Leiden voor
het eerst genoemd wordt, is ook voor het
eerst sprake van Fore (Veur), Forschate
(Voorschoten), Foreburg (Voorburg),
Rodanburg, Loppishem (Lopsen; later de
naam van een bekend klooster toen Lei
den veel groter was geworden), UUatdin-
chem (Ter Wadding), UUarmelde (War
mond), Hrothaluashem oftewel Rinas-
burg (Rijnsburg) en Osgeresgest (Oegst-
geest). Van Ualcanaburg (Valkenburg)
wordt zelfs al vermeld dat daar een kerk
Katwijk staat er niet in. Ik leid daaruit af
dat die naam niet vóór 1200 gevonden is.
Een troost voor de Katwijkers moge zijn
dat Amsterdam en Rotterdam er evenmin
in staan.
Van grote en bekende plaatsen is
meestal wel bekend waar en wanneer de
naam het eerst opduikt. Het aardige van
dit Lexicon is dat het probeert compleet te
zijn voor alle Nederlandse aardrijkskundi
ge namen. We kunnen er Utrecht en
Maastricht in vinden, maar evengoed
Westergo, Wamel en Warnsveld.
Lang voordat deze plaatsen zelfs maar
bestonden, was er al sprake van de flu-
men Rhenum (de rivier de Rijn). Die vin
den we al in 55 vóór Christus, in Julius
Caesars boek De bello gallico. Hetzelfde
geldt voor de Maas.
In de buurt van Hoofddorp, vlak onder
Schiphol, kijk ik door mijn autoraampje
tegen de buik van een opstijgende Jumbo
aan. "Pang", gaat het in mijn hoofd, en
in gedachten zie ik het toestel uit elkaar
spatten. Zo eenvoudig gaat dat dus, denk
ik. Maar tegelijk is het zo onvoorstelbaar
dat rond mijn hart de spieren samenknij
pen. Want ik ben wel mooi even zelf op
weg om in te stappen in zo'n machine,
waar je niet meer uit kan als je er een
maal in zit en waar je vaak aan dood
gaat als er iets mis gaat.
Even bekruipt me de neiging met de
auto rechtsomkeer te maken en de zitting
af te gelasten. Toch rij ik door. Hoe dich
ter ik bij de luchthaven kom, hoefatalisti-
scher het gevoel dat ik van binnen heb.
Als ik bij de incheckbalie om me heen
kijk, heb ik het idee dat iedereen onder
dezelfde onheilsdreiging gebukt gaat.
Mij vallen alleen mensen met strakke,
uitgestreken gezichten op. Als luchtha
venpersoneel rennend voorbij komt, kan
ik de associatie met ongelukken, die er
gens gebeurd moeten zijn, niet onder
drukken. Ik dreig zelfs bijgelovig te wor
den. Als een grondstewardess al grap
pend en grollend met een collega het in
stappen aankondigt, denk ik woest dat
die vrolijkheid is om al die domme passa
giers, die als schapen hun ondergang
binnenstappen, té misleiden. Als er op de
stoel naast mij een plaat van een jonge
vrouw blijkt te zitten, klaart mijn stem
ming heel even op. Het kan niet waar zijn
dat de goden zo'n jong fraai leven zouden
willen vernietigen.
"Take off in two minutes", komt er uit
de intercom. Daar gaan we, vluchten kan
niet meer. De spieren van mijn lichaam
staan zo strak als de snaren van een
viool. Mijn hart heeft zich in mijn keel ge
nesteld.
Iedere verandering in geluid en elke
schommeling bij het opstijgen doen mijn
interne alarmklokken op hol slaan. Als
we boven de wolken in de zon komen
word ik wat rustiger. Toch blijf ik op
mijn hoede. Iedere luchthobbel doet me
meteen weer terugduikelen in paniek.
De gedachte 'waren we er maar' rent
dan als een bezetene door mijn innerlijke
huishouding. Naarmate de tijd verstrijkt
en het ding nog steeds blijkt te vliegen,
lukt het me iets gemakkelijker om te ver
keren in de cocon van fatale gevoelens,
waarin ik opgesloten zit.
Af en toe berust ik zelfs echt even, en
durf dan ook wat rond te kijken. En ver
dorie, iedere keer wordt die rust door zo'n
luchthobbel in de war gegooid. Het is net
een springprocessie met steeds twee klei
ne stappen vooruit, en dan weer een grote
terug.
Ik begin me af te vragen waarvoor ik
nou eigenlijk bang ben. Ik houd me voor
dat ik in de auto 25 keer meer risico loop
op een ongeluk dan hier. Maar de statis
tiek kalmeert mij niet. Ik zit op dit mo
ment toevallig wel in een vliegtuig. Bo
vendien zit ik niet zo redelijk in elkaar
dat kansberekening mijn angst bepaalt.
En ik voel me nou eenmaal veiliger met
grond onder mijn banden dan lucht on
der mijn voeten. Een mens is tenslotte een
landrot en geen vogel.
Maar als niet het risico de oorzaak van
mijn angst is, wat dan? De dood? Als ik
me voorstel dood te zijn, voel ik me inder
daad niet zo lekker. Alles wat ik dan ach
terlaat! De mensen van wie ik hou, die
ontredderd zullen achterblijven. Die ik
niet zal kunnen troosten omdat ik niet
door René Dièkstra
hoogleraar psychologie te Leiden
meer bij ze kan zijn. Die verdér zullen le
ven zonder dat ik erbij ben. Nooit zal ik
weten hoe het ze vergaat. Om maar niet te
spreken van al die dingen die ik nog wil
doen, maar dan niet meer kan. De dood is
het meest absolute 'verlies. Maar toch
klopt er eigenlijk niets van die angst,
want een verlies, betekent alleen iets als je
kunt ervaren datje iets verloren hebt. Als
ik dood ben kan ik (zo denk ik) niets meer
ervaren, dus heb ik ook niets te verliezen
door mijn eigen dood. Een beetje effect
heeft dit inzicht wel op mijn angst, maar
erg veel helpt het niet.
Welke andere oorzaken zijn er dan nog
meer? De angst voor het moment dat ik te
horen krijg "nou gaat het mis" en alles
wat er dan aan ellende volgt, totdat het
definitief, voorgoed afgelopen is? Ik be
gin me te realiseren dat het inderdaad de
angst is voor hoe ik me zal voelen die
laatste minuten - de angst voor de angst,
de paniek - die een belangrijke rol speelt.
Ik ga me voorstellen hoe die laatste mi
nuten er zullen uitzien. Ik heb er geen
duidelijk idee van, maar denk aan de ge
zagvoerder die aankondigt dat er een
technisch probleem is aan het toestel, dat
rare bewegingen gaat maken. De oncon
troleerbare duikvlucht naar de aarde.
Het gegil en gejammer vai
me heen. De laatste gedachten aan ieder
een die ik achterlaat. En dan de ontzet
tende klap, het gescheur van metaal, het
door de cabine geslingerd worden. Tot
dat het stil is, over, ik niks meer voel, er
niet meer ben. En als ik wel iets voel, zelfs
al is het pijn, bedenk ik opeens verheugd,
dan ben ik er nog. Dan heb ik nog een
ka-ns.
Ik begin me af te vragen of het niet iet
wat gestoord is om zo uitvoerig naar
mijn ondergang te gaan zitten navelsta
ren. Maar het helpt wel. Zoiets van "als
het zo ongeveer gaat, dan 'overleef ik die
laatste paar minuten ook wel".
Langzamerhand dringt het tot me door
dat sterven in een vliegtuig in wezen wei
nig verschilt van sterven in een auto, een
touringcar, een boot, door een moordaan
slag of andere ongein, zoals bijvoorbeeld
een aardbeving.
Alleen voel ik me door die andere
doodsoorzaken minder bedreigd, omdat
ik me op de aarde nou eenmaal meer
thuis voel, veiliger voel dan in de lucht.
Hoewel het op aarde onveiliger is!
Als ik langzamerhand uit al deze ge
dachten ontwaak en vrijer om me heen
begin te kijken, valt mijn blik op de kaart
met veiligheidsinstructies in de stoelzak
voor me. Verrek, denk ik. En het licht dat
me opgaat, is het grote verschil in aan
dacht voor veiligheid tussen het vlieg- en
het wegverkeer. In een vliegtuig krijg je
veiligheidsinstructies, mondeling en
schriftelijk, bij de vleet. Je bent verder
omringd met spannende bordjes als
nooduitgang, riemen vast, sigaretten uit.
Allemaal herinneringen aan je sterfelijk
heid.
Stel je voor dat ze bij de Spoorwegen -
ook niet ongevaarlijk - hetzelfde zouden
gaan doen: "Dames en heren, in geval
van nood dient u de wagon te verlaten
via de ramen links en rechts naast de wa
gondeur. Hoe ze te openen beschrijft de
kaart in de zijtas van uw stoel". Of in de
touringcar: "Als bij de afdaling uit de
Pyreneeën de remmen het mochten bege
ven, dient u allen uit alle macht tegengas
te geven".
Of stel je voor dat de sprekende board
computer in onze volgende auto eerst zijn
hele set veiligheidstoespraken zou moeten
hebben afgedraaid, alvorens we de wa
gen zouden kunnen starten. Dan zouden
we ons ook op de weg wat kwetsbaarder
gaan voelen en wat oppassender, wat
menselijker rondtoeren.
Op het moment dat we beginnen aan de
afdaling, vraagt de vrouw naast me of ze
(over me heen) een foto mag maken door
het raampje. Zoals altijd wanneer we
weer bijna in veiligheid zijn, wil ik uit
dankbaarheid niets liever dan de mens
heid grote edelmoedigheid tonen en ik
schuif in de uiterste hoek om haar de
ruimte te geven.
Op de klap waarmee het toestel op de
landingsbaan terecht komt, doet mijn
angst nog heel even één oog open. Als ik
later naar de paspoortcontrole loop, be
denk ik dat iets in het heelal me weer wat
tijd kado heeft gedaan. En ik bedenk ook
dat die zekerheid maar een kortstondig
moment is, ingeklemd tussen twee grote
onzekerheden.