DEN HAAG (ANP) - Met ingang van 1 januari verandert er weer het nodige op het
gebièd van belastingen, uitkeringen, minimumloon en premies Hierbij volgt een
overzicht van de belangrijkste gegevens
Minimumloon
De bruto bedragen van het wettelijk minimumloon en het minimumjeugdloon blijven
per 1 januari en 1 juli 1989 gelijk. De netto bedragen zijn in 1989 hoger dan in 1988. Dit
hangt niet alleen samen met de invoering van de zogenaamde 'nominale' premie (dat
is het deel van de premiebijdrage dat als een vast bedrag bovenop een percentage van
het loon moet worden betaald) die niet op het loon wordt ingehouden, maar ook met
het feit dat voor 1989 het totaal aan door de werknemer af te dragen sociale premies
lager is dan voor 1988.
Voor een werknemer van 23 jaar of ouder blijft het bruto minimumloon per 1 januari
1989:
per maand: 1.987,70 gulden
per week 458,70 gulden
per dag 91,74 gulden
mjeugdLonen bedragen per 1 januari 1989:
72,5
61,5
52,5
45,5
39,5
34,5
1.689,50
1.441,10
1.222,40
1.043,50
904,40
785,10
685,80
596,30
389,90
332,60
282,10
240,80
208,70
181,20
158,30
137,60
De werkgever is niet wettelijk verplicht aan gedeeltelijk leerplichtige jongeren het mi
nimumloon te betalen voor de dagen waarop de leerplicht geldt. Zo is bijvoorbeeld
per 1 januari 1989 het minimumjeugdloon voor een 16-jarige bij twee dagen partiële
leerplicht en een werkweek van drie dagen 411,48 gulden per maand en 94,98 gulden
per week.
De netto minimumloon- en minimumjeugdloonbedragen kunnen per bedrijfstak
verschillen. Dit komt onder meer door verschillen in premieheffing door bedrijfsvere
nigingen en door andere inhoudingen. De onderstaande netto bedragen geven daar
om alleen een globale aanduiding.
De netto minimumloonbedragen v
globaal als volgt:
r werknemers van 23 jaar en ouder zijn afgerond
Belastingroep
per maand (in guldens)
per week (in guldens)
I
1.442 (was 1.404)
333
II
1.508 (was 1.471)
348
III
1.551 (was 1.514)
358
IV
1.534 (was 1.497)
354
Voor ongehuwde werknemers van 22 jaar en jonger bedraagt het netto minimumloon
globaal:
leeftijd:
per maand (in guldens)
per week (in guldens)
22
1.262
291
21
1.091
252
20
940
217
19
816
188
18
720
166
17
638
147
16
557
129
15
485
112
u wmMjo'Hmm amvm..en.
trnmn- wiwmi w? ik., wilt u m
m mwi.M v ons Mmmmomm
Aow
bruto per maand bruto vakantie-
uitkering per mnd.
Gehuwden, partner ouder dan 65 807,16 55,26
Gehuwden met toeslag 1.614,32 110,53
Gehuwden zonder toeslag en ongehuwden 1.117,98 77,37
Ongehuwden met kind tot 18 jaar 1.452,54 99,47
Maximale toeslag: 496,34.
Aww
bruto per maand
bruto vakantie-
uitkering per mnd.
Weduwen met kind tot 18 jaar
1.614,32
110,53
Weduwen zonder kind tot 18 jaar
1.117,98
77,37
Wezen tot 10 jaar
357,75
24,76.
Wezen van 10-16 jaar
536,63
37,14
Wezen van 16-27 jaar
715,51
49,52
Kinderbijslag
De prijzen zijn in de periode april 1988-oktober 1988 gemiddeld met 1,22 procent ge
stegen. Als gevolg daarvan zullen de kinderbijslagbedragen per 1 januari 1989 met
eenzelfde percentage worden verhoogd. Bovendien wordt met ingang van 1 januari
1989 de kinderbijslag extra verhoogd met gemiddeld 4 procent, om de invoering van
de nominale ziekenfondspremie te compenseren. Deze verhoging heeft de vorm van
een opslag op het gezinsbedrag dat aan kinderbijslag wordt ontvangen. De aanpassing
van de kinderbijslagbedragen aan de prijsontwikkeling leidt per 1 januari 1989 tot de
volgènde kinderbijslagbedragen. Deze bedragen worden overigens voor hetge/st mi
Kinderbijslagbedragen naar leeftijd, per kind, bij verschillende gezinsgrootten met
ingang van 1 januari 1989 (in guldens, per kind, per kwartaal):
0 t/m 5 jaar
6 t/m 11 jaar
18 t/m 27 jaar
2 t/m 17 jaar
70 pet
100 pet
130 pet
Gezinnen met:
1 kind
214,51
306,44
398,37
2 kinderen
281,36
401,94
522,52
3 kinderen
301,27
430,39
559,51
4 kinderen
329,08
470,11
611,14
5 kinderen
345,74
493,92
642,10
6 kinderen
363,94
519,91
675,88
7 kinderen
376,94
538,48
700,02
8 kinderen
392,45
560,64
728,83
9 kinderen
404,52
577,89
751,26
10 kinderen
414,18
591,69
769,20
Nadrukkelijk zij vermeld, dat op bovenstaande netto bedragen de nominale premie
voor de ziekenfondswet nog niet in mindering is gebracht. Deze premie wordt niet
door de werkgever op het loon ingehouden, maar moet door de werknemer zelf aan
het ziekenfonds worden betaald. De nominale premie bedraagt 13 gulden per volwas
sene per maand en de helft van dit bedrag per kind (voor ten hoogste 2 kinderen). Ter
compensatie van deze maatregel wordt de kinderbijslag in 1989 extra verhoogd.
Het gezinskinderbij slagbedrag wordt voor een gezin met één kind verhoogd met een
opslag van 17,69 gulden per kwartaal. Voor een gezin met twee of meer kinderen be
draagt de opslag 35,38 per kwartaal.
In verband met de wet op de studiefinanciering is het recht op kinderbijslag voor
kinderen van 18 tot 25 jaar afgeschaft. Echter, heeft een kind van 18 tot 25 jaar geen
recht op studiefinanciering dan kan toch nog recht op kinderbijslag bestaan.
Daglonen
De daglonen waarnaar de uitkeringen op grond van de wao (wet arbeidsongeschikt
heid), de ww (werkloosheidswet) en de wwv (wet werkloosheids voorziening) worden
berekend, worden per 1 januari 1989 niet verhoogd.
Minimum/maximumdaglonen
In een aantal gevallen wordt op grond van de overgangswetgeving in het kader van de
stelselherziening sociale zekerheid de uitkering nog berekend naar het minimumdag
loon.
Deze minimumdaglonen zyn per 1 januari 1989:
ww 141,51 gulden
wwv 141,59 gulden
Het maximumdagloon voor de berekening van de ww-, wwv, wao- en de ziektewetuit
keringen blijft per 1 januari 1989 ongewijzigd vastgesteld op 263,50 gulden.
Kopjes op.de uitkeringen
Om te voorkomen dat voor bepaalde groepen van uitkeringsgerechtigde alleenstaan
den tussen 21 en 27 jaar de uitkering beneden het voor die groep geldende sociale mi
nimum daalt, kan een verhoging op de uitkering worden verstrekt, het zogenaamde
'kopje op de uitkering'.
Deze kopjesbedragen zijn per 1 januari als volgt vastgesteld:
(Alle bedragen in guldens).
Alleenstaanden
aaw/wao
ww
WWV
van 23 tot 27
65,29
65,66
70,82
van 22 jaar
56,50
56,74
61,30
van 21 jaar
48,11
48,33
52,20
Aow en aww
Nu de Eerste en Tweede Kamer het wetsvoorstel hebben aangenomen om het mini
mumloon en de sociale uitkeringen in 1989 te bevriezen, zullen de uitkeringen, daglo
nen en premiepercentages voor de sociale verzekeringen volgens onderstaand over
zicht worden vastgesteld. Ondanks de bevriezing stijgen de netto-uitkeringen over
het algemeen als gevolg van een verlaging van de belasting-en premiedruk. De bevrie
zing geldt niet voor de kinderbijslag. De verlaging van de belastingdruk is een gevolg
van de 200 miljoen gulden die de regering beschikbaar heeft gesteld voor inkomens
verbetering van de uitkeringsgerechtigden.
Het aow-pensioen voor gehuwden is netto gelijk aan 50 procent van het netto-mini
mumloon als beide partners 65 jaar of ouder zijn. Het netto-pensioen van een gehuwde
met een partner jonger dan 65 jaar en van een ongehuwde is gelijk aan 70 procent van
het netto-minimumloon. Éénoudergezinnen ontvangen een pensioen dat netto gelijk
is aan 90 procent van het netto-minimumloon. Het gaat hierbij om ongehuwde bejaar
den met een kind dat jonger is dan 18 jaar voor wie zij kinderbijslag ontvangen.
De gehuwde gepensioneerde met een partner jonger dan 65 jaar kan een toeslag op
het ouderdomspensioen ontvangen die afhankelijk is van het inkomen van die jonge
re partner. Van dit inkomen wordt eerst een deel buiten beschouwing gelaten. Deze
vrijlating bedraagt 15 procent van het bruto-minimumloon en een derde deel van de
meerdere bruto inkomsten. Wat daarna overblijft wordt in mindering gebracht op de
toeslag. Bij een bruto partnerinkomen van meer dan 1042,50 gulden bestaat geen recht
meer op een toeslag.
Premieheffing
De 'vereveningsbijdrage' die in mindering wordt gebracht op wwv-uitkeringen be
draagt 4,3 procent, namelijk 1,2 procent ziektewetpremie, 0,7 procent wachtgeldpre
mie en 2,4 procent werkloosheidspremie. Voor de aaw-uitkeringen bestaat de vereve
ningsbijdrage eveneens uit 4,3 procent alsmede uit 11,00 procent wao-premie met een
premievrije voet van 91 gulden per dag.
Over ziektewet-, ww- en wao-uitkeringen worden premies werknemersverzekerin
gen geheven. Daarbij wordt voor de heffing van de wachtgeldpremie en ziektewetpre
mie uitgegaan van een gemiddeld percentage. Dat gemiddelde bedraagt voor de
wachtgeldpremie 0,7 procent voor zowel de uitkeringsgerechtigde als voor de be
drijfsvereniging.
De gemiddelde ziektewetpremie bedraagt 1,2 procent voor de uitkeringsgerechtig
de en 5,6 procent voor de bedrijfsvereniging. Deze gemiddelden gelden niet wanneer
de uitkering via de werkgever aan de uitkeringsgerechtigde wordt betaald. In dat ge
val gelden de percentages van de betreffende bedrijfstak.
Awbz
De eigen-bijdrageregeling voor degenen die een uitkering op basis van de algemene
wet bijzondere ziektekosten ontvangen (awbz) verandert per 1 januari 1989 niet. Het
minimum ter vrije besteding blijvende bedrag (het zogenaamde zakgeld) wordt even
min gewijzigd. Op jaarbasis is dit voor ongehuwden 3.742,60 gulden en voor gehuw
den 6.237,56 gulden.
Premies
Per 1 januari 1989 bedragen de premies die vanwege de verschillende wetten pp het
inkomen worden ingehouden in procenten:
werkg.
werkn.
totaal
maximum inkomen
aow 5)
10,80
10,80
65.900 per jr.
aww
1,20
1,20
idem
aaw 1)
6,20
6,20
idem
awbz 1)
5,20
5,20
idem
wao 2)
11,00
11,00
263,00 per dag
wachtgeld-verzekering 3)
0,58
0,58
1,16
idem
werkloosheids-verzekering 4)
1,00
2,40
3,40
idem
zw 3)
4,30
1,00
5,30
idem
zfw 5)
4,95
3,15
8,10
164,00 per dag 6)
vorstverlet 3)
0,29
0,29
vut 3)
1,05
0,46
1,51
1) de opslagpremies per 1 januari 1989 zijn: aaw 51,70, awbz 43,30
Het gaat hierbij om de premiepercentages uit bovenstaande tabel, omgerekend in een
percentage van de aow/aww-premie. de verschuldigde premiebedragen voor de aaw
en awbz worden namelijk afgeleid van het verschuldigde premiebedrag aan aow/aww.
2) De franchise of premievrije voet bedraagt 91,00 gulden per dag.
3) Geraamd gemiddelde voor bedrijven: deze premies worden vastgesteld door de be
sturen van de bedrijfsverenigingen.
4) Over de verdeling van de premie moet de Raad van State nog adviseren.
5) Voor aow-uitkeringsgerechtigden die verzekerd zijn krachtens de verplichte zie
kenfondsverzekering geldt een premie van 1,90 procent over de aow-uitkering. over
het meerdere dient een premie te worden betaald van 8,10 procent. Alle verzekerden
zijn bovendien een vaste premie (naast de procentuele premie) verschuldigd. Deze be
draagt per verzekerde en medeverzekerde elk 156,00 gulden per jaar. Voor medeverze
kerde kinderen is die premie 78,00 gulden per jaar, te betalen voor maximaal twee kin
deren.
Premievrijstelling
Met ingang van 1 januari 1989 zullen de premievrijstellings- en reductiegrenzen voor
de volksverzekeringen worden aangepast. De regeling voor vrijstelling of reductie
van premiebetaling is bedoeld voor mensen van wie de premie volksverzekering (aow,
aww, awbz en aaw) worden geïnd via een aanslag en die beschikken over een gering
inkomen. Het betreft hier onder meer kleine zelfstandigen en mensen die werk ver
richten zonder een dienstbetrekking te hebben (zoals thuiswerkers en alfahulpen) en
die niet onder de loonbelasting en de werknemersverzekeringen vallen, omdat zij
minder dan 40 procent van het wettelijk minimumloon verdienen.
De regeling geldt niet voor mensen die een aanslag voor de premies volksverzeke
ringen ontvangen, waarmee al betaalde premies aow en aaw worden verrekend. Dege
nen van wie premie wordt ingehouden met toepassing van de zogenaamde roze loon
belasting- en premietabellen (vooral name mensen onder de 65 jaar met een pensioen),
kunnen in beginsel wel een beroep doen op de regeling.
Op grond van de premievrijstellings- en reductieregeling worden bij een gering in
komen de premies volksverzekeringen niet of slechts gedeeltelijk ingevorderd. De in
komensgrenzen die daarbij gehanteerd worden, gelden voor iedere premieplichtige
afzonderlijk, terwijl bovendien alleen het eigen inkomen wordt betrokken bij de be
oordeling of men in aanmerking komt voor vrijstelling of reductie.
De premievrijstellingsgrens bedraagt 90 procent van de belastingvrije som. Dat wil
zeggen dat men is vrijgesteld van premiebetaling als het premie-inkomen lager is dan
dit bedrag. Uitkeringen op grond van van de aow en aaw worden by de berekening
van de hoogte van het premie-inkomen meegeteld. De belastingvrije som is voor ie
dereen verschillend. Deze kan bestaan uit de algemene belastingvrije som, een tarief
groeptoeslag, de arbeidstoeslag, de aanvullende arbeidstoeslag of de aanvullende al-
leenstaande-ouder-toeslag. Voor tweeverdieners kan daar eventueel nog het bedrag
van de voetoverheveling bijkomen; daarmee wordt het onbenutte deel van de belas
tingvrije som van de (huwelijkse) partner bedoeld.
De reductiegrens is vastgesteld op het bedrag van de premievrijstellingsgrens ver
meerderd met 70 procent van die vrijstellingsgrens. Bij een inkomen tussen de vrij
stellingsgrens en de reductiegrens is een oplopend percentage van de premie ver
schuldigd. Bij een inkomen gelijk aan of hoger dan de reductiegrens moet de volledi
ge premie worden betaald. De premie wordt eveneens volledig ingevorderd als de ver
zekerde (of zijn/haar partner) in aanmerking komt voor een aanslag in de vermogens
belasting.
De volgende vrijstellings- en reductiegrenzen (in guldens) zijn van toepassing.
De tariefgroepen zijn als volgt:
I: allen die niet worden ingedeeld in tariefgroep II, III of IV (jongeren ongehuw
den, tweeverdieners, samenwonenden)
II: alleenstaanden van 27* jaar en ouder
III: alleenverdieners (gehuwden en ongehuwd samenwonenden met een partner die
geen inkomen heeft)
IV: alleenstaande ouders met afhankelijke kinderen.
Tarief
belasting
vrijstel
reductie
groep
vrije som
lingsgrens
grens
I
zonder arbeidstoeslag
7.415
6.674
11.346
- met arbeidstoeslag
7.828
7.046
11.979
- met aanvullende toeslag
8.625
7.763
13.198
- met voetoverheveling
-
II
zonder arbeidstoeslag
11.123
10.011
17.019
- met arbeidstoeslag
11.536
10.383
17.652
III
zonder arbeidstoeslag
14.830
13.347
22.690
- met arbeidstoeslag
15.243
13.719
23.323
- met dubbele aanvullende
arbeidstoeslag (echtgenoot
werkt mee in onderneming 16.837
zonder arbeidstoeslag 13.347
- met arbeidstoeslag 13.760
- met aanvullende alleen
staande ouder-toeslag maximaal 18.242
15.154
12.013
12.384
25.762
20.423
21.053
Woonkosten
Huurders met een huur tussen 264,16 en 725 gulden per maand hebben meestal recht
op huursubsidie. Bijstandsontvangers met een eigen huis waarvan de woonkosten
tussen 264,16 en 725 per maand liggen, kunnen een toeslag krijgen die gelijk is aan de
huursubsidie. By woonkosten boven de 725 gulden per maand kan hooguit tijdelijk
een toeslag worden gegeven.
Van het geld dat een bijstandsontvanger verdient, wordt 25 procent niet van de uit
kering afgetrokken. Voor éénoudergezinnen geldt dat de eerste 76,70 van wat de ou
der per maand verdient niet wordt afgetrokken.
Op de uitkering van ouders met inwonende kinderen met eigen inkomsten wordt -
ongeacht het aantal kinderen - een bedrag van 37,59 gulden per week of 162,90 gulden
per maand in mindering gebracht.) Dezelfde aftrek geldt voor bijstandsgerechtigden
met één onderhuurder. Voor mensen met één kostganger geldt een aftrek van 57,04
gulden per week of 247,19 gulden per maand. Heeft men meer dan één onderhuurder
of kostganger, dan stelt de gemeente per geval vast welk gedeelte van het kostgeld of
de bruto onderhuur wordt aangemerkt als netto inkomsten die op de uitkering in min
dering worden gebracht. Dit blijft achterwege, als er uitsluitend kinderen zijn die stu
diefinanciering hebben of (beneden 21 jaar) een inkomen dat ongeveer zo hoog is als
de rww-uitkering voor een thuiswonende.
Van inkomsten uit arbeid mag niet meer worden behouden dan (in guldens):
- 230,10 per maand voor het hoofd van een éénoudergezin en voor een echtpaar met
of zonder kinderen;
- 161,05 per maand voor een alleenstaande van 23 jaar of ouder;
- 67,00 per maand voor een thuisinwonende van 20 jaar.
Voor alleenstaanden beneden de 23 jaar en thuisinwonenden onder de 20 jaar gel
den andere bedragen.
Niet al het spaargeld behoeft te worden aangesproken voordat men voor bijstand in
aanmerking komt. Het vrij te laten vermogen is: (in guldens)
15.800 voor gezinnen
7.900 voor alleenstaanden
Voor mensen jonger dan 65 jaar die een bijstandsuitkering ontvangen en een eigen
huis bewonen, geldt een extra vrijlating. By hen wordt van het vermogen in het huis
namelijk nog eens 15.000 volledig vrijgelaten en van het meerdere de helft. De totale
vermogensvrijlating is begrensd tot 75.600 voor gezinnen en 67.700 voor alleenstaan
den.
Ziekenfonds-/ziektekostenpremie
Wie verplicht is verzekerd bij een ziekenfonds moet vanaf 1 januari 1989 van zyn/haar
uitkering de 'nominale premie' zelf aan het ziekenfonds betalen. Wie niet verplicht is
verzekerd ontvangt by het normbedrag een vergoeding voor de betaling aan een parti
culiere ziektekostenverzekering die dezelfde risico's dekt als de verplichte zieken
fondsverzekering. De vergoeding wordt verminderd met het bedrag dat een verplicht
verzekerde in dezelfde onstandigheden als nominale premie aan het ziekenfonds
moet betalen. Voor aow-uitkeringsgerechtigden die zijn verzekerd krachtens de ver-