'Iedereen is zo op z'n profijt bedacht'
Leiden trok in de loop der eeuwen menige beroemde kunstenaar
ZATERDAG 29 OKTOBER 1988
PAGINA 23
Als een Engelsman tegen u zegt dat
u zingt als 'een Hollandse nachte
gaal' dan ligt er geen carrière op het
concertpodium voor u in het ver
schiet. Dan bedoelt hij namelijk dat
u kwaakt als een kikvors. Wanneer
diezelfde Engelsman uw partijtje na
afloop typeert als 'een Hollands
feest', dan bedoelt hij dat u eerder
dronken was dan uw gasten.
door Cees van Hoore
Franz Liszt gaf een soirée musicale in de Leidse studentensociëteit Miner- De schrijver Hans Christiaan Andersen vond Leiden zeker geen 'lelijk
va, en kreeg als beloning een gouden snuifdoos. (archieffoto» eendje' {foto gpd»
als de overgeblevenen van een door ziek
te ontvolkte stad en men vindt niets
anders dan verlatenheid, stilte en het wa
ter, dat de sombere naargeestigheid van
de vervallen stad weerkaatst".
Toverspiegel
Ook de dichter Heinrich Heine heeft
enkele regels geschreven over Leiden. In
'Uit den gedenkschriften van den heer
Von Schnabelewopski' behandelt hij de
studentikoze omzwervingen van Von
Schnabelewopski in Leiden. In het Leid
se huis waar hij deze schelm laat wonen
"woonde eens Jan Steen". Die "herinne
ring aan Jan Steen was het beste of
liever het enige goede aan mijn woning
te Leiden. Zonder deze gezellige ver
dienste had ik het daar geen acht dagen
uitgehouden. Van buiten zag het huis er
ellendig en klagelijk en onvriendelijk
uit, helemaal niet Hollands. Het sombe
re, vervallen huis stond dicht aan het wa
ter, en als men aan de overzijde van de
gracht liep, geloofde men een oude heks
te zien, die zichzelf in een glimmende to
verspiegel bekeek. Op het dak stonden
steeds een paar ooievaars, zoals op alle
Hollandse daken".
Heine laat zijn personage acht dagen in
Leiden verblijven. Zelf is hij er ook ge
weest, maar niet zo lang. In 'Uit de Ge
denkschriften van den heer Schnabele
wopski' wordt de hoofdpersoon verliefd
op de waardin uit 'de Rode Koe', wat aan
leiding geeft te veronderstellen dat Hei
ne in de Rode Leeuw moet hebben gelo
geerd. Uit zijn verzamelde correspon
dentie blijkt dat hij in 1827 drie a vier da
gen in Holland is geweest. Hij was op
doorreis naar het eiland Norderney. Op
20 augustus 1827 schrijft hij vanaf dat ei
land aan zijn vriend Friedrich Merkel:
"Ik heb in Holland veel lol gehad. Maar
ik heb me gehaast hier te komen en het
badseizoen niet mis te lopen".
In de gefingeerde belevenissen van de
heer Schnabelewopski dragen 'de scho
ne dochters van het zeeomspoelde Hol
land' onderbroeken van flanel, wat als
een remedie tegen de liefde wordt be
schouwd. Bij meer schrijvers is het ach
terwerk van de Nederlandse vrouw on
derwerp van beschouwing. Ze vinden
haar derrière over het algemeen te groot,
zo groot 'dat er geen einde aan lijkt te ko
men'. Echt harstochtelijk zijn de Hol
landse vrouwen ook niet. Al in de zeven
tiende eeuw circuleert onder buitenland
se reizigers de grap dat de Nederlandse,
vrouw tijdens de coïtus boven de rug van
haar minnaar een appel ligt te schillen.
Waterdicht
Ér zijn nog wel meer schrijvers van
Heines kaliber in Leiflen geweest. Be
kend is natuurlijk het bezoek van Paul
Verlaine, die in zijn 'Quinze jours en Hol-
lande' gewag maakt van de gastvrijheid
die hij hier in literaire kringen ontmoet
te, een gastvrijheid die vooral tot uiting
kwam in de gratis consumptie van grote
glazen jenever. Dat echter de literaire
reus Victor Hugo hier in augustus 1861
heeft gelogeerd, ja, dat hij zowaar vanuit
Leiden de laatste versie van 'Les Miséra-
bles' in een waterdichte envelop naar
zijn uitgever heeft gestuurd, is veel min
der bekend.
Tijdens drie weken 'spijbelen' in Hol
land, die hij gebruikte om uit te blazen
van het schrijven aan 'Les Miserables',
zijn 'walvis die hij te water moest laten',
verbleef hij zegge en schrijve één dag in
Leiden. In zijn aantekenboekje noteerde
hij over dat verblijf: '8 augustus - Leyde.
De Franse schrijver Victor
Hugo, die vanuit Leiden zijn be
roemde werk 'Les Misérables' in
een waterdichte envelop naar
zijn uitgever stuurde.
Als ik uit mijn raam kijk, zie ik dit op
schrift: Cubicula locanda (kamer te
huur, CvH). En voor mijn deur vier lito-
graphieén van Esmeralda en Quasimo
do'.
Meer woorden spendeerde Victor
Hugo niet aan Leiden. Holland viel hem
over het algemeen trouwens toch een
beetje tegen, zo schreef hij aan zijn zoon.
Bovendien hadden ze in Oudewater nog
een boekje met notities van hem gesto
len. die verdomde Hollanders!
'Waarlijk, men slaapt in dit land!', zei
de Franse filosoof en schrijver Diderot
toen hij in 1773 door Nederland reisde.
De hier reeds genoemde Italiaanse
schrijver Edmondo de Amicis kwam die
uitspraak in gedachten toen hij hier in
1870 aankwam op het station in Leiden,
een station 'dat zo stil en rustig was als
een klooster'.
Aardige stad
Op datzelfde station kwam de Deense
sprookjesschrijver Hans Christiaan An
dersen in 1866 aan in Leiden. Met een rij
tuig van de Hollandsche Yzeren Spoor
wegen. Hij werd ontvangen door zijn
vriend, de schrijver Kneppelhout, bij wie
hij een paar dagen logeerde, 's Avonds,
tijdens het diner, luisterde hij naar de
toespraken van vele Leidse professoren
en schrijvers.
In zijn dagboeken heeft Andersen en
kele pagina's gewijd aan dit bezoek. Aar
dig is wat hij schrijft over de Rijn: "In
een open rijtuig reed ik met Kneppel
hout en zijn vrouw op een mooie zonnige
dag naar de duinen, waar een nieuw reus
achtig sluiswerk de Rijn in zee brengt, en
dus niet, zoals de aardrijkskunde van
mijn schooljaren mij leerde: De Rijn lost
zich op en verdwijnt in het zand".
Over het algemeen is het oordeel van
de buitenlandse kunstenaars die Leiden
in het verleden bezochten niet ongun
stig, al blazen ze nooit zo hoog van de to
ren als de wetenschappers. Leiden is
voor hen gewoon een aardige stad in Hol
land, dat 'land van het kleine geluk'. En
dat is toch mooi, of niet soms? Wij zitten
toch immers niet op complimenten te
wachten? Tenminste, als je de Franse
schilder en schrijver Asselin moet gelo
ven. Over onze ontvankelijkheid voor
complimenten schreef hij eens: 'De Hol
lander, in wiens bijzijn men de verdien
sten van zijn volk, de charme van zijn
land, de schoonheid van zijn steden
prijst, of de Hollandse gastvrouw, die
men met enige exquise formules begroet
of in levendige termen bedankt, kijkt u
onmiddellijk ongelovig aan'.
'Hollands' er is een tijd geweest
waarin dat woord in het buitenland
stond voor alles wat vals en leugenachtig
was. Vooral onze belustheid op geld was
daarbij het mikpunt van spot. Het ver
haal van de Franse dichter Aloysius Ber-
trand is daarvan een goed voorbeeld.
We schrijven 1830. In Leiden zijn veel
Fransen, en onder hen bevindt zich Aloy
sius Bertrand. Hij staat bij de universiteit
ingeschreven als student in de medicij
nen, maar zal zich later ontpoppen als de
dichter van 'Gaspard de la nuit'. Hij heeft
net zijn collegeld betaald bij ene meester
Blasius. Het moment waarop deze hoog
geleerde hem het wisselgeld teruggeeft,
zal later door hem vastgelegd worden in
het gedicht 'De student van Lëyden'.
Hij schrijft: 'Hij zet zich, meester Blasi-
us, in zijn trijpen leunstoel, de kin in de
fijne kanten halskraag, als een gebraden
vogel die een kok zichzelf op een platelen
schaal heeft voorgeschoteld. Zou men
aan het lange gezicht van Meester Blasi
us, en aan zijn knokige vingers die tril
lend de goudstukken aftellen, niet zeggen
dat hier een dief op heterdaad betrapt
werd - en die nu, het pistool op de borst,
zich gedwongen ziet Gode weer te geven
wat hij met de hulp des duivels heeft ge-
Schraapzucht
De schraapzucht dus, de ordinaire
Hollandse schraapzucht. Het is iets dat
menige buitenlander bij zijn bezoek aan
deze kleidelta in het verkeerde keelgat is
geschoten. In 1840 schrijft René Descar
tes, de Franse filosoof die op kasteel
Endegeest in Oegstgeest werkte aan zijn
beroemde 'Discours de la méthode': 'Ie
dereen is zo op zijn profijt bedacht dat ik
hier mijn hele leven zou kunnen wonen
zonder ooit door iemand gezien te zijn'.
Maar Descartes overdrijft. Zijn aanwe
zigheid is wel degelijk opgemerkt in
Oegstgeest en Leiden. Wat dat betreft
zou Franz Liszt heel wat meer te klagen
hebben gehad. Over zijn bezoek aan Lei
den in de vorige eeuw is in de krant Van
die tijd geen letter te vinden. Om die ge
schiedenis boven water te krijgen moest
de hulp worden ingeroepen van het ar
chief van de Leidse Studentenvereni
ging 'Minerva'.
In de vorige eeuw organiseerde mu
ziekvereniging 'Sempre Crescendo' de
zogenaamde 'armenconcerten'. De op
brengsten van die evenementen waren
bestemd voor de armen hier ter stede. In
1834 trad de componist Franz Liszt op tij
dens zo'n concert in Leiden. Na afloop
werd de maestro uitgenodigd op de so
ciëteit Minerva. De studentenalmanak
schreef over die gedenkwaardige ge
beurtenis:
'Liszt, hier ter stede met Rubini (een
heldentenor - red) een concert gevende,
werd na afloop van hetzelve.door eenigen
onzer uitgenoodigd om op de sociëteit Mi
nerva te komen, waarbij men den jongen
toonkunstenaar tot magister bibendi
(drankmeester) benoemde, eene betrek
king waarvan hij zich, op eene eervolle
wijze, en, eene verwonderlijke welspre
kendheid aan den dag leggende, tot aller
genoegen kweet. Deze kennismaking gaf
aanleiding tot eene Soirée Musicale, die
door Liszt, eenige dagen later, aan het
Leydsche Studeiiten-Corps gegeven werd
bij welke gelegenheid men zich nogmaals
door het betooverende talent van den jon
gen pianospeler en componist mogt laten
wegslepen. De jongelui boden den virtu
oos, den fidelen Brüder, een gouden
snuifdoos aan, welk geschenk door hem,
die bekend staat als iemand met hoogst
cynische gevoelens omtrent aardsche
schatten vervuld, nogtans met veel be
leefdheid en in deszelfs ware beteekenis
werd aangenomen e'n beantwoord'.
Overstapplaats
Leiden was in vroeger eeuwen vooral
aantrekkelijk voor wetenschappers.
Boerhaave was wat dat betreft natuurlijk
een grote 'trekpleister'. Maar voor schrij
vers, schilders en musici was Amster
dam interessanter. Of Den Haag. Als ze al
in Leiden kwamen, dan was het omdat ze
hier moesten overstappen. Overstappen
op een andere trekschuit, een vervoer-
mus, heeft in een van zijn reisboeken ver
slag gedaan van die beleefdheid. Hij
schreef: "Tijdens uw bezoek aan deze
stad moet ik u waarschuwen voor de in
geburgerde en noodzakelijke ceremonie
van het hoed afnemen. Het is in Holland,
en in Leiden in het bijzonder, de gewoon
te voor elke vreemdeling een diepe bui
ging te maken en men verwacht van die
vreemdeling hetzelfde. In de hoofdstraat
van Leiden, die ongeveer één Engelse
mijl lang is, was ik verplicht om keer op
keer mijn hoed af te nemen. En ook al
waren het steeds dezelfde mensen die ik
tegenkwam, dat maakte niet uit. Telkens
weer namen ze hun hoed voor mij af. En
de beleefdheid gebood mij hetzelfde te
doen voor hen. En net als die vreemden
was ik verplicht om die verdomde hoed
zo'n vijftig passen lang boven mijn hoofd
te houden. En wat het vreemde is: dege
ne die mij op deze manier groetten, ver
trókken geen spier in hun gezicht. Het
was een groet zonder werkelijke belang
stelling, een mechanisch gebaar".
Zijn de gedragingen van de Leidena-
ren nogal eens onderwerp van kritiek bij
de reizende kunstenaars, de stad zelf
wordt over het algemeen erg mooi ge
vonden. Maar de Italiaanse schrijver Ed
mondo de Amicis, die Leiden in 1860 be
zocht en daarvan verslag deed in zijn
boek 'Olanda', kon niet aan 'het oude
Athene van het Noorden' terugdenken
zonder een zekere droefgeestigheid in
zijn hart te voelen opwellen.
"Zodra men in de stad komt, voelt men
het kille van een dode stad De voor
naamste straten zijn er zeer breed, met
oude en zwarte.huizen (...)en in die grote
straten, op de pleinen en kruispunten,
ziet men niemand, of althans weinig
mensen, die in die ruimten wegzinken
ceremonie van het hoed afnemen. Het is hier de
gewoonte om voor elke vreemdeling een diepe buiging
te maken en men verwacht van die vreemdeling
hetzelfde", aldus een schrijver van reisliteratuur over
de Sleutelstad. Leiden mag dan in de loop der eeuwen
vooral voor heelmeesters aantrekkelijk zijn geweest,
ook voor schilders, schrijvers en componisten had dit
'oude Athene van het Noorden' een zekere bekoring.
Hoewel, ook weer niet altijd. Cees van Hoore ging op
zoek naar de Leidse belevenissen van enkele
beroemde 'toeristen'.
middel dat door veel buitenlanders als
ideaal werd gezien. Men zat in zo'n schuit
'als een slak in zijn huisje en kwam zo
toch ongemerkt vooruit'.
De Franse schrijver en filosoof Charles
Lemaitre reist in 1681 per trekschuit
door Holland. Als hij vanuit Utrecht in
Leiden aankomt ziet hij daar net de koets
vertrekken die hem moet brengen naar
de trekschuit die aansluiting geeft op
Den Haag. Men houdt er in die tijd een
stipte 'dienstregeling' op na, zodat het
voor Lemaitre geen zin heeft zich te haas
ten. Hij besluit wat te gaan wandelen in
Leiden, totdat de volgende schuit ver
trekt.
Zijn wandeling brengt hem in de buurt
van het Galgewater. Het is een zeer war
me dag en hij besluit in de schaduw van
een boom wat te gaan uitrusten. Hij
neemt plaats onder een berkje, waarvan
de onderkant tegen honden en andere
wateraars is afgeschermd met een drie
hoekig hekje. Deze hekjes worden goed
onderhouden. Ze worden van tijd tot tijd
opgeschilderd. Dat is wel nodig in ons
klimaat, in dit land 'waar men de huizen
scheef bouwt zodat het regenwater ge
makkelijk van de daken afkan lopen'. En
tegen zo'n pas geschilderd hekje moet de
Fransman nu net gaan zitten. Dag jas!
Een schilder, die net met de hekjes be
zig is en die ziet wat er is gebeurd, loopt
naar Lemaitre toe. Hij geeft hem de raad
de met verf besmeurde jas in te wrijven
met het meel van wittebrood. De schrij
ver volgt die raad op. Hij koopt bij een
bakker wat meel en wrijft zijn jas daar
mee flink in. Zonder resultaat. Als hij bij
de schilder terugkomt, raadt deze hem
aan het eens te proberen met groene
zeep.
Hoedje wip
Is de Franse schrijver hier in de maling
genomen? Mogelijk, maar dat druist wel
in tegen de aard van de Leidenaar, die in
het verleden tegen vreemdelingen
meestal zeer beleefd was. Een Engelse
schrijver van reisliteratuur, een anony-