voor zieke vrouwen Elisabeth-gasthuis: eeuwenlang wijkplaats Een exotisch Leids hoekpand in sobere art nouveau-stijl EXTRA TaCTTTT In 1428 kochten Jan Dire Coenen- zoon en Katrijn Willem Teden- dochter een huis en een erf 'in On- ser Vrouwenprochye in den Camp'. Zij besloten het tot gast huis te laten verbouwen en ter be schikking te stellen van de zo broodnodige armenzorg. Het gasthuis moest dienen 'totter ar mer, siecker vrouwenpersonen be hoef. Het was het eerste tehuis in de stad dat speciaal voor zieken werd ge bouwd. Nog in datzelfde jaar werd het onder de bescherming van de stad gesteld. Die verleende op haar beurt enige privi leges: zo mochten de twee gasthuis- meesters in de Onze Lieve Vrouwekerk collecteren, het Elisabeth-gasthuis had recht op de nalatenschappen van bewo ners, het mocht legaten aanvaarden en het werd van te betalen lasten vrijge steld. Het gasthuis werd gewijd aan de Hei lige Elisabeth van Thuringen. Het was het jongste van de stad, maar kreeg de zelfde rechten als de beide andere, het Catharina-gasthuis aan de Breestraat en het Vrouwengasthuis aan de Hoog landse Kerkgracht (later weeshuis, en tegenwoordig het Rijksmuseum voor Geologie en Mineralogie). Behalve een huis schonken Jan en Katrijn overi gens ook nog wat grond en enige koei en. Versnaperingen Een dergelijk gasthuis speciaal voor zieken vereiste nogal wat organisatie. Er werden regels en voorwaarden op gesteld, die zowel in het lichamelijk als het geestelijk welzijn moesten voor zien. Zo mocht men bijvoorbeeld dage lijks de mis lezen. Het huis stond onder leiding van een "gasthuismoeder". Zij moest onder an dere de etenskorfjes van de zieken' schoonhouden en belangrijker nog, da gelijks vullen met versnaperingen. De moeder werd in haar werk bijgestaan door drie of vier devote, concienciose maechden of weduen". Voor het werk op de ziekenzaal werd een sieke Marthe aangesteld. Zij verzorgde de zieken, al dan niet bijgestaan door een assistente. Men veronderstelt dat deze 'verpleeg sters' zich naar de liefdevolle" heilige Martha noemden. Behalve een ziekenzaal had het gast huis ook een 'passantenhuis', de baai erd. Doortrekkende vrouwen konden er voor enige nachten onderdak krij gen. Hoewel aanvankelijk verboden was het zogenaamde 'proveniers' (een soort pensiongasten) op te nemen, werd ook dat al snel toegestaan vanwe ge de daaraan verbonden financiële voordelen. Proveniers waren namelijk burgers, soms zelfs vermogend, die zich in het gasthuis inkochten om daar de rest van hun leven te kunnen blijven wonen en verzorgd te worden. Kapel Helaas is er niets bekend over de om vang van het gasthuis in de vroegste pe De achttiende eeuwse proveniershuizen op de binnenplaats. Inzet: de oor kamér. spronkelijke zeventiende eeuwse hoofdingang met daarachter de regenten- (foto s Loek Zuyderduin) riode van z'n bestaan. Vast staat wel dat men beschikte over een ziekenzaal, een passantenhuis en enige huishoudelijke ruimten. In de tweede helft van de zes tiende eeuw is het gasthuis al iets uitge breid en waarschijnlijk is in die periode ook de kapel gebouwd die direct aan sloot op de ziekenzaal, zodat de zieken ook vanuit bed de missen konden vol gen. Ten gevolge van de Tachtigjarige Oorlog en de daardoor ontstane slechte economische omstandigheden hadden de gasthuizen aan het einde van de zes tiende eeuw moeilijkheden met het na komen van hun financiële verplichtin gen. Het stadsbestuur besloot dan ook tot een efficiëntere vorm van armen zorg. Tot voordien had elke parochie de beschikking over een eigen gasthuis gehad, maar het stadsbestuur besloot nu tot samenvoeging. De onderafde ling van het Catharina-gasthuis in het voormalige St. Hiëronimusklooster (in dc buurt van de huidige Morsweg) ver huisde naar het hoofdgebouw aan de Breestraat, en het Vrouwengasthuis aan de Hooglandse Kerkgracht werd met het Elisabeth-gasthuis samenge voegd, op 31 december 1583 om precies te zijn. Tien jaar later werd ook nog eens het Leprooshuis naar het Elisabeth-gast huis overgebracht. Tot 1576 was dit huis buiten de stad gevestigd geweest, en van 1576 tot 1583 aan de Oude Vest in het Nazarethklooster. In het begin van de zeventiende eeuw bestond het gasthuis uit de oude ziekenzaal, een nieuwe ziekenzaal, de kapel, het Huis van Tienen, het passan ten huis, en ten slotte het Leprooshuis met leprooszaal en 'loophuis' (slaapzaal voor doortrekkende leprozen). Daar naast beschikte het over enige dienst en personeels vertrekken. De toegang bevond zich, evenals tegenwoordig, aan de Campstraat, de huidige Caecilia- straat. In de noordelijke stadsuitleg van 1350 tot 1355 waren in de vijftiende eeuw veel kloosters en gasthuizen ge sticht. Het waren allemaal vrouwen kloosters, en ook het Elisabeth-gast huis was alleen voor vrouwen bedoeld. In de onser Vrouwen Parochie in de Camp waren zoveel vrouwen gehuis Niet voor niets heeft Leiden de reputatie van monumentenstad. De officiële lijst vermeldt alleen al zo'n 1500 bouwsels die uit oogpunt van schoonheid, wetenschappelijke betekenis of volkskundige waarde als zodanig wettelijk zijn erkend. Maar ook veel gebouwen die niet op die lijst staan, verdienen het predikaat monumentaal. De laatste aflevering van een tiendelige serie in Extra. leprozenafdeling. De combinatie van kapel en zieken zaal is een uniek overblijfsel in ons land van een dergelijk type 'ziekenhuis'. Al leen in Gent en het Bourgondische Be- aune is nog een dergelijke combinatie van ziekenzaal en kapel bewaard geble ven. De Leidse kapel is typerend voor de tijd waarin hij gebouwd is, met onder het dak. een tandlijst (de zogenaamde muizetanden) en de prachtige gotische vensters. Tegen de kapel is bij de res tauratie van 1970 aan de zuidzijde het zeventiende eeuwse poortje geplaatst dat in 1612 aan de Oude Vest was ge bouwd ter markering van de doorgang naar het gasthuis. Op de binnenplaats bevindt zich dc eigenlijke zeventiende eeuwse hoofd ingang met daarachter de indrukwek kende regentenkamer uit dezelfde tijd. De huizen aan deze zijde van de bin nenplaats zijn het oudst, en dateren nog uit de middeleeuwen. De proveniers huizen aan de noord- en oostzijde date ren uit de achttiende eeuw. Over de gang van zaken in de zeven tiende en achttiende eeuw valt weinig bijzonders te zeggen. De aantekenin gen van de regenten uit die tijd zijn niet bewaard gebleven. Aan de zijde van de Ursulasteeg naast het gasthuis werden in 1730 zes proveniershuizen gebouwd. De grond van het oorspronkelijke Ur- sula-klooster werd toen verkocht voor het Coninxhof, en bij deze gelegenheid werd dit deel van de Ursulasteeg opge heven. Het z.g. Hof van Zessen werd bij het gasthuis getrokken, waardoor een tweede binnenplaats ontstond. Slechter In de loop van de achttiende eeuw ging het met het Elisabeth-gasthuis fi nancieel gezien steeds slechter. In maart 1773 begonnen onderhandelin gen met de regenten van het Catharina- en Caecilia-gasthuis om de bewoners daarheen te brengen. Op 30 april van dat jaar 'zijn de elf persoonen in de zaaien uit het Elisabeth-gasthuis over gegaan in het Cathariiia-gasthuis, en wel drie der zwakste lieden als een de zelve in een stoellam zijnde, en de twee andere met het laage koetsje'. De gebouwen bleven gelukkig be waard en zijn in de loop der jaren voor allerlei doeleinden gebruikt. Zo is de regentenkamer een tijdje als militair keurlokaal gebruikt. De stichting 'St. Elisabeth-gasthuishof heeft het in 1970 herbestemd voor de huisvesting van zieke bejaarden, een functie die wel zeer het doel benadert waarmee het oorspronkelijk werd gebouwd. De res tauratie duurde een paar jaar, vanwege de slechte staat waarin het complex verkeerde. In de loop der jaren is het een toeristische trekpleister geworden. vest dat het zeer begrijpelijk is dat men dit deel van de stad op een gegeven mo ment Vrouwencamp is gaan noemen. Toen in 1611 de stad weer naar het noorden toe werd uitgebreid kon de ou de vestwal, de Oude Vest bebouwd worden. Tussen de nieuwgebouwde huizen in werd een entree gemaakt naar het Elisabeth-gasthuis. zodat het ook vanaf de 'nieuwe' straat, de Oude Vest, bereikbaar was. De ingang van deze doorgang werd gemarkeerd door een in 1612 gemaakt poortje dat bij de restauratie in 1970 naar de zuidzijde van de kapel is verplaatst. Ook in de zeventiende eeuw (na de fusie met het Vrouwengasthuis) wer den alleen vrouwen in het huis opgeno men. Uitzondering hierop vormde de Tegen de kapel in de Caeciliastraat is bij de restauratie van 1970 het ze ventiende eeuwse poortje geplaatst dat in 1612 aan de Oude Vest was ge bouwd. Het exotisch aandoende gebouw op de hoek van de Hogewoerd en de Watersteeg behoort onmisken baar tot de ons al bekende Ju- gendstil-stroming rond het begin van deze eeuw. Het is niet opgetrokken in de zwieri ge art nouveau-stijl die in België en Frankrijk zo populair was. Ook heeft de architect, in tegenstelling tot bijvoor beeld de winkelpanden van Jesse en Fontein in de Maarsmansteeg, vrijwel geen ijzer gebruikt. Veel mensen, vooral in de architec tenwereld, waren fel gekant tegen de 'krullemie- of vermicellistijl'. H.W. Mol zei er eens over: "Puisten, knobbels, uitwassen en bochels zijn de grondsla gen en motieven van deze treurige ar chitectonische misgeboorte". En W. Kromhout, architect van het prachtige Hotel Americain in Amsterdam noem de deze gebouwen 'produkten van een ziekelijke fantasie'. Soberder In Nederland werd de extreme krul lerige variant van de art nouveau, be halve in steden als Rotterdam en Dan Haag, dan ook niet zo vaak toegepast. Men hield het hier liever wat soberder en maakte veel meer gebruik van gegla zuurde baksteen, muurschilderingen en gehouwen steen. Vooral tegelta bleaus met bloem- en plantmotieven waren in Nederland in trek. Een voorbeeld daarvan is het mooie tableau dat in het pand van Kooreman en Stolk aan de Nieuwe Rijn is ver werkt. Hoe dan ook, rond 1910 was de Jugendstil als bouwstijl in Nederland over het algemeen wel voorbij. Het pand op de hoek van de Hoge woerd en de Watersteeg werd in 1910 en 1911 door architect P.J. Perquin (gebo ren in Berkel, 1870) gebouwd. In op dracht van de heer B. van Linden moest het een winkel/woonhuis wor den. Andere panden van Perquin in Leiden zijn o.a. Breestraat 45 en Lam mermarkt 1, 3 en 5. In 1913 kreeg hij voor zijn ontwerp van de gevels van het pand aan de Hogewoerd de eerste prijs in een door het gemeentebestuur van Leiden uitgeschreven gevelwedstrijd. Twee voorgevels Door de ligging op een hoek heeft het pand twee voorgevels. De ingang is pre cies op de hoek geplaatst. De beide ge vels zijn vrijwel identiek. Ze zijn opge trokken in wit en groen geglazuurde baksteen en bekroond met verschillen de topgevels. De onderpui van het win kelgedeelte is in rood graniet uitge voerd. Links van de ingang staat in na tuursteen geschreven: De Nederland- sche NatuursteenhandeL P.J.M. van Stokkum. R'dam. Het pand (waarin thans een pizzeria is gevestigd) is versierd met allerlei hardstenen elementen, o.a. rozetten en venster- en ingangsomlijstingen. De gevels zijn speels uitgewerkt met ver schillende topgeveltjes, vijfhoekige er kers en de twaalfzijdige toren met zui lengalerij op de hoek. Het staat op een van de drukste punten van de stad. Als u er langs komt, kijkt u dan eens naar boven. Waren die grappige vensterom lijstingen u al opgevallen? BIANCA VAN DEN BERG Het fraaie hoekpdnd Hogewoerd/Watersteeg: onmiskenbaar Jugendstil. (foto Wim Dijkman)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1988 | | pagina 23