IhüII Een 'brouwerij voor gemeentepils De Kroonvilla ZATERDAG 25 JUNI 1988 PAGINA 2 Tot ver in de negentiende eeuw en werd door de "Verschwaterso- ciëteit" water uit de Vecht per schuit aangevoerd. Rond 1850 ont dekte men bovendien het verband dat bestond tussen verontreinigd drinkwater en het ontstaan van be smettelijke ziekten. Het aanleggen van een gesloten lei dingnet en het zuiveren van het water met behulp van filterbedden vormden belangrijke verbeteringen van de hygi ëne. In die tijd ontstonden regionale waterleidingbedrijven. Met behulp van een hoog geplaatst reservoir kon de be nodigde druk op het leidingstelsel wor den verkregen en bovendien een reser ve-voorraad water worden opgebouwd. Het reservoir plaatste men waar moge lijk op een hooggelegen punt in het landschap, zoals bijvoorbeeld in Maas tricht en Venlo. Ook gebruikte men wel bestaande torens zoals die van de Oude Kerk in Steenwijk, maar in de meeste gevallen bouwden de waterbedrijven, vooral in het vlakke westen, waterto rens. Vooruitgang De aanleg van een waterleidingnet was technisch gezien mogelijk door de vooruitgang als gevolg van de indus triële revolutie. Men beschikte nu over stalen buizen en voor het aandrijven van de pompen konden stoommachi nes worden gebruikt. Als eerste waterleidingnet werd in 1853 dat van Amsterdam aangelegd, zonder dat daarbij een reservoir in een toren werd gebouwd. Het water kwam uit de duinen en werd met behulp van pompinstallaties naar de stad gevoerd. Een standpijp met een klein reservoir zorgde voor de benodigde druk. De eer ste echte watertoren werd in 1856 in Den Helder de tweede Nederlandse gemeente met een waterleidingnet gebouwd. Verschillende typen watertorens zijn in gebruik geweest, zoals de recht door lopende massieve toren en het padde stoelmodel met uitkragende kop. Vier factoren waren bepalend voor het uiter lijk van watertorens: de technische ei sen waarmee men rekening diende te houden; de nieuwe materialen die nieu we vormen en lagere bouwkosten mo gelijk maakten; het budget en de heer sende bouwstijl. Aan de vormgeving werd veel aandacht besteed. Aan het eind van de negentiende eeuw gebruik te men onder andere romaanse, goti sche en renaissancistische elementen. In de twintigste eeuw paste men steeds vaker ijzeren of betonnen constructies toe. Beton De Leidse watertoren aan de Hoge Rijndijk is onlangs op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst waarmee het behoud ervan voor de toekomst is veilig gesteld. De opdracht voor de bouw van deze toren werd aan het be gin van deze eeuw gegeven, toen de Leidse Duinwatermaatschappij (LDM) er een tweede bij wilde hebben, omdat de toren die men in Katwijk (1878) had staan niet meer voldeed. Aanvankelijk ging de opdracht naar de architect-in genieur J. Schotel uit Rotterdam (een bekend ontwerper van watertorens). Zijn ontwerp voor een gemetselde to ren werd door de LDM en door de ge meente goedgekeurd. Op dat moment kwam de "Hollandse Maatschappij tot het maken van wer ken in Gewapend Beton" (kortweg de Hollandse Beton Maatschappij of HBM) met een eigen ontwerp, uiter- De stationsweg was vroeger een van de belangrijkste en oudste toe- ganswegen naar de binnenstad. Tegenwoordig vormt ze de over gang van de twintigste eeuwse be bouwing van het Stationsplein naar de historische architectuur van het beschermde stadsgezicht binnen de singels. Veel van de negentiende eeuwse woonhuizen en villa's hebben plaats moeten maken voor massale en moder ne kantoorgebouwen, en nog steeds worden voor dat doel veel oude panden gesloopt. Des te waardevoller zijn de panden die er nu nog staan, zodat we de voor die tijd karakteristieke architec tuur nog kunnen bekijken. Het pand Stationsweg 25 werd in 1895 gebouwd door de architect C.B. Posthumus Meyes. Het werd bekend als de Kroonvilla, genoemd naar de eer ste bewoner: Arnold Kroon. Christiaan Bernard Posthumus Meyes verkreeg vooral bekendheid als bouwmeester van diverse kerkgebouwen, zoals de Eusebiuskerk in Arnhem, de Oranje kerk in Amsterdam, en de restauraties aan de Nieuwe Kerk en de Nieuwe- zijdskapel in Amsterdam. Ruim In de periode waarin de Kroonvilla werd gebouwd hanteerden veel archi tecten een combinatie van verschillen de stijlen. Ze kozen hun ornamenten uit voorbeeldboeken van bouwstijlen. Afwisseling van kleur en materiaal, toe passing van erkers, hoektorens en top gevels versterkten de schilderachtig heid van het geheel. Het pand had eerst een woonhuis functie; de traditionele indeling ervan is nog steeds min of meer intact. Het heeft een rechthoekige plattegrond, met een erker-uitbouw die over twee verdiepingen doorloopt. Het bestaat uit twee bouwlagen en een zolder, en is op getrokken uit een hardstenen onder bouw; de rest bestaat uit baksteen. Op de begane grond bevinden zich de in gang en een grote erker. Het gebruik van baksteen was ken merkend voor deze bouwperiode. De gedecoreerde omlijstingen van deuren en ramen, gootlijsten en balkonba lustrade boven de erker verfraaien het aanzicht van de toch al indrukwekken de voorgevel. De indeling van het huis is zeer ruim; grote, hoge kamers op de begane grond en op de verdieping. De vroegere woon kamer op de begane grond heeft aan de achterzijde een zogenaamde oranjerie; een serre van zeer grote afmetingen, op getrokken uit glas en ijzer. De zolderverdieping bestaat uit een aantal kamers die vroeger gereserveerd waren voor de dienstbodes; die zijn veel minder ruim van opzet, en heel eenvoudig gehouden. Bedreigd Het interieur bevat veel decoratieve elementen: een majestueus trappen huis voorzien van glas-in-lood vensters, veel prachtige gestucte plafonds en een paar bijzondere schouwen. Het is haast ondenkbaar dat dit woonhuis alsmede het belendende pand (nummer 23) in 1982 door sloop werd bedreigd. De hui zen zouden toen plaats maken voor een kolossaal kantoorgebouw. Na een lan ge juridische strijd werd de villa in 1984 aangekocht door de gemeente. Op haar kosten werd Stationsweg 25 in 1985 ge restaureerd, en daarna voor vijf jaar verhuurd aan de Stichting Research voor Beleid. De villa heeft daarmee een kantoorfunctie gekregen. De plaatsing op de monumentenlijst van dit huis, alsmede de naastgelegen panden, heeft nog net op tijd de vernie tiging van dit fraaie stukje negentiende eeuwse architectuur kunnen voorko men. JOYCE BRINK De Kroonvilla (Stationsweg 25): plaatsing op de monumentenlijst voor kwam net op tijd de vernietiging. aard uitgevoerd in beton. De LDM be sloot dit ontwerp slechts ftan uit te voe ren indien dat een belangrijke kosten besparing zou betekenen. In.de tiende algemene vergadering van de "Vereni ging voor Waterleidingsbelangen in Nederland", gehouden op 4 en 5 sep tember 1908, zei de toenmalige direc teur van de LDM Van Spall hierover het volgende: "Het zal u wel interesse ren het verschil in prijs te vernemen. De oorspronkelijke begroting was 67.000,-; van de Hollandse Beton Maat schappij kregen wij toen een aanbie ding van 53.900,-, een verschil dus van 13.000,-. Dat was natuurlijk van belang genoeg om de bakens te verzetten en ons opnieuw tot de gemeente te wen den van welke wij de vergunning kre gen de toren in gewapend beton te bou wen". Vanwege deze besparing en het feit dat Schotel geen bezwaar maakte, ging de opdracht over naar de Holland se Beton Maatschappij. ïiden de reputatie van ifficiële lijst vermeldt alleen al zo'n De Leidse watertoren aan de Hoge Rijndijk. Inzet boven: zijaanzicht. Inzet onder: hoogtedoor snede. (foto-s wtm Dijkman» (Frans voor koeie-ogen, ronde ven sters) toe te passen zijn de gevelvlak ken verlevendigd. De kanteel-achtige lijst aan de bovenzijde van de kop doet denken aan de gebruikelijke versiering van gebouwen uit de begintijd van de industriële revolutie, toen men voor be drijfsgebouwen nog geen eigen bouw stijl had ontwikkeld en men allerlei mo tieven, ontleend aan de gotiek en de re naissance, toepaste. Niet veel veranderd Aan de zuidzijde bevindt zich de in gang met een houten deur. voorzien van smeedijzeren scharnieren: boven het kozijn bevindt zich een hardstenen latei met de inscriptie "anno 1908" en naast de deur een gevelsteen, die ver telt dat "Johannes Hendrik van Spall, oud acht jaar, 15 februari 1909" de eer ste steen legde. Hij was de zoon van de toenmalige directeur van de LDM. De toren is nu 79 jaar oud en er is ei genlijk niet veel aan het uiterlijk veran derd. Bij de renovatie in 1964 werd het bord met de letters LDM. dat op de zuidzijde van de kop stond, wegge haald. In de toren is ten behoeve van de in 1978 gehouden tentoonstelling "Een eeuw drinkwater", op de oude lekvloer een café gebouwd, dat sedertdien niet meer in gebruik is. Nieuwe torens worden niet of nauwe lijks meer gebouwd. In plaats daarvan gebruikt men tegenwoordig mechani sche systemen om de druk op het lei dingnet op te bouwen. Veel waterto rens worden door deze ontwikkelingen met afbraak bedreigd, maar gelukkig niet overal. In een aantal gevallen wor den de torens als hulp-reservoir ge bruikt om onverwachte drukschomme- lingen in het buizennet op te vangen en om in het geval van stroomuitval toch de benodigde druk te behouden. De LDM heeft de Leidse watertoren onlangs laten restaureren en hij staat er weer prachtig bij. Over de toekomstige functie van de toren heeft men nog geen beslissing genomen. Drie moge lijkheden staan open: de toren kan in gebruik worden genomen als hulp-re servoir; men kan de omliggende wijk er weer op aansluiten; maar het is ook mo gelijk de toren te verkopen, waardoor hij een heel andere bestemming zou kunnen krijgen. BIANCA VAN DEN BERG Kolommen De constructie werd ontworpen door W.C. van Maanen, in dienst van de Hol landse Beton Maatschappij. Men vond wel dat er rekening moest worden ge houden met de esthetische vormge ving, ook al bouwde men in beton. Toen het project in ruwe lijnen vast stond. werden de lijsten en andere ver sieringen dan ook bepaald in overleg met de architect S. de Clercq te Den Haag. Deze wilde het karakter van het materiaal en de constructie benadruk ken in het uiterlijk van de toren, wat hem uiteindelijk goed is gelukt. De toren bestaat uit een sokkel, een schacht en een overkragende kop. De totale constructie wordt gedragen door 12 betonnen kolommen. Aan de buiten zijde zijn deze kolommen zichtbaar ge houden en gepleisterd, waardoor de ge metselde gevel in 12 velden wordt ver deeld. De kolommen springen naar vo ren en lopen onder de uitkragende kop uit in consoles die de kop dragen. Het metselwerk is slechts als vulling toege past en is dan ook eenvoudig en vlak gehouden. Slechts het verschil in kleur van de stenen geeft enige variatie: op de begane grond zijn donkere Utrecht se klinkers gebruikt, terwijl het metsel werk van de schacht bestaat uit rode, en dat van de kop uit oranje verblends- tenen. De versiering van de toren kan sober worden genoemd. De toren lijkt door de verticale nadruk erg rank; door vari atie in ramen, zoals de "oeil de boeufs" De zeer ruime serre aan de achterzijde (een z.g. oranjerie), opgetrokken :it glas en ijzer. „im DUta»,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1988 | | pagina 23