Ontstonden aardse oceanen door kosmische 'sneeuwballen'? Astronomen zien bijna het begin Deel van Halley-vloot gaat andere kometen onderzoeken Absurde proef Supernova: nog steeds grote aandacht Twee jaar geleden veroorzaakten de na tuurkundige Louis Frank en zijn colle ga's, verbonden aan de universiteit van Iowa, de nodige opschudding in de we reld van aardwetenschappers. Aan de hand van beelden die de om de aarde cir kelende satelliet Dynamics Explorer-I steeds van de atmosfeer maakt, spraken zij het sterke vermoeden uit dat de aarde onafgebroken met 'plenzen water' vanuit de ruimte werd bekogeld. De satellietbeelden, die het ultraviolet lieten zien dat door het in de atmosfeer aanwezige zuurstof wordt uitgezonden, vertoonden regelmatig donkere vlekken die alleen maar vertaald konden worden als 'gaten' in het ultraviolet. Op die plaat sen hadden steeds processen plaats waarbij (delen van) ultraviolette straling werd geabsorbeerd en dat kon, volgens Frank en zijn medestanders, alleen maar grote hoeveelheden waterdamp zijn. Elke vlek was gemiddeld twee tot drie minuten zichtbaar en besloeg een opper vlak van ongeveer 2.000 vierkante kilo meter, bijna zo groot als de kleinste Ne derlandse provincie. De Iowa-onderzoe- kers leidden daaruit af dat elke vlek werd veroorzaakt door een mini-komeetje met een massa van ongeveer 100 ton. Tien miljoen Zo'n komeetje zou moeten zijn samen gesteld uit een bros samenraapsel van bevroren gassen, waterdamp en stof. Bij de ontmoeting met de hoge, ijle luchtla gen van onze atmosfeer valt het geheel uit elkaar en de waterdamp verspreidt zich in de bovenlagen van de atmosfeer. Uit de beelden van de satelliet bere kenden de natuurkundigen dat er elk jaar gemiddeld tien miljoen van zulke mini-komeetjes in de dampkring te rechtkomen. Elk etmaal wordt zodoende maar liefst drie miljoen ton water in de dampkring gedeponeerd. Volgens de onderzoekers is die hoe veelheid voldoende om in minder dan twee miljard jaar de huidige zeeëen en oceanen te doen ontstaan en dat is na tuurlijk heel wat anders dan de klassieke en algemeen aanvaarde theorie volgens welke al ons water door vulkanische pro cessen ontstond. De stormen van kritiek op Frank's ver metele uitspraken logen er dan ook niet om. Een groot aantal sterrenkundigen wees op het vaststaande feit dat behalve het water onvermijdelijk ook grote hoe veelheden stofdeeltjes in de atmosfeer terecht zouden komen en die zouden zich, zelfs merendeels voor het blote oog zichtbaar, onherroepelijk als zwermen 'vallende sterren' aan het zwerk verra den. Elke 'plons' zou gedurende een paar minuten dus vergezeld moeten gaan van een fraai stukje vuurwerk in de vorm van een aantal zwakke en heldere meteoren (een meer wetenschappelijke term voor 'vallende sterren'). Ondersteuning Maar Frank en de zijnen lieten zich hierdoor niet uit het veld slaan en wezen met mysterieuze vastberadenheid op hun beeldschermen waarop de vlekjes bleven komen en gaan.... In een weerwoord in 'Geophysical Re search Letters' zegt Louis Frank:"In de eerste plaats zullen die meteoren bij lan ge na niet allemaal kunnen worden waar genomen. Denk aan bewolking en vaak zal de afstand tot de waarnemer ook te groot zijn om echt duidelijk iets te kun nen zien. Daarbij komt nog dat dergelij ke fragiele massa's door de aantrek kingskracht van de aarde al op 3.000 kilo meter hoogte uiteenvallen waarbij de zon het vrijkomende water verdampt'. Frank redeneert verder dat de water damp op zo'n 1.000 kilometer hoogte uit elkaar is gedreven tot 'waterwolken' van 50 en meer kilometer in middellijn en in die vorm komt dat de dampkring binnen om aldus een 'uv-gat' te veroorzaken. Verschillende sterrenkundigen heb ben zich nu op het probleem gestort om de kwestie voor eens en voor altijd naar het rijk der fabelen te verwijzen of...om aan te tonen dat Frank en zijn collega's wel eens gelijk zouden kunnen hebben. Een punt in het voordeel van Frank's theorie is de recente ontdekkipg van wa terstof in de ruimte dat niet alleen vrij is van stofdeeltjes maar ook afkomstig moet zijn van kleinere objecten dan de 'gewone' kometen. De bekende astronoom Tom Gehrels van het Lunar and Planetary Laboratory in Tucson, aanvankelijk een fervent te genstander van de kosmische waterplen- zen, heeft de hemel gedurende een aantal maanden met behulp van een aan de Space-Watchtelescoop van de Kitt Peak- sterrenwacht gekoppelde elektronische beeldversterker in de gaten gehouden. Hij ging uit van het rotsvaste gegeven dat dergelijke mini-komeetjes, vlak voordat deze in de atmosfeer terecht zou den komen, met zijn instrumentarium zouden zijn te 'zien'. Tot dusverre ver kreeg Gehrels 1.500 elektronische beel den, elk twaalf seconden belicht, en een collega van hem, Clayne Yeates van Cal- tech's Jet Propulsion Laboratory, mocht op elk van die beelden naar iets ver dachts gaan zoeken. Inmiddels is Yeates op 400 beelden 'uitgekeken' met als resultaat: 'Het is bij na niet te geloven maar op die beelden zijn echt vage sporen te zien, vegen ei genlijk meer. Maar het zijn onmisken baar de vage lichtsporen van tientallen meters grote voorwerpen die zich buiten de dampkring bevinden'. Sterker nog, uitgaande van het aantal lichtsporen op de Space-Watchbeelden komt men op een totaal uit van ruim dui zend van dergelijke voorwerpen die elk uur in de dampkring terecht komen. En dat getal klopt griezelig goed met Frank's aantal per uur: gemiddeld 1.200. Er zullen nog wel wat hindernissen moeten worden genomen voordat iedere astronoom overtuigd is, maar als Frank echt gelijk krijgt...Gehrels: "Ja, dan kun je gerust spreken van één van de belang rijkste ontdekkingen van de laatste tijd", Misschien goed om daar op onze stran den gedurende de komende zomerdagen eens over na te denken; of zouden de kosmische waterplenzen ons ook deze zomer weer te veel parten spelen Aan alles om ons heen moeten we, hoe lang het ook geleden is, een begin toeschrijven. We kunnen het ons gewoonweg niet voorstellen dat iets er 'altijd' al was. Die gedachte passen we ook toe op het grootste begrip dat we kennen: het heelal. Wat voor bizarre vorm het heelal misschien ook heeft, het zal ooit ergens mee begonnen moeten zijn. door Ben Apeldoorn Het eerste tipje van de sluier werd enkele honderden jaren geleden opgelicht door de Deense astro noom Ole Roemer. Hij stelde aan de hand van het bewegingspatroon van de manen van de planeet Jupi ter vast dat ook het licht een eindi ge snelheid bezat: 300.000 kilome ter per seconde. Dit betekent dat de informatie die we via het licht van onze maan verkrijgen ruim een seconde oud is, bij onze zon acht minuten terwijl het licht er ongeveer vijf uur over doet om van het buitenste deel van ons zonnestelsel tot ons te komen. Daarom noemen we die afstanden dan ook respectievelijk één lichtseconde, acht lichtminuten en vijf lichtuur. Om de afstanden tot de sterren uit te drukken volstaan lichtminu ten of lichturen niet meer; hiervoor hebben we lichtjaren nodig. Net zoals een lichtminuut de afstand is die het licht in één minuut aflegt (60 x 300.000 kilometer dus) zo is een lichtjaar de afstand die het licht in één jaar aflegt: het aantal seconden in een jaar maal 300.000 kilometer. Op die manier vinden we voor een lichtjaar 9,5 biljoen kilometer (een biljoen is duizendmiljard). Met die afstandsmaat vinden we de dichtstbijzijnde ster, de zon uit gezonderd, op een afstand van ruim vier lichtjaar. Alle sterren die we 's nachts met het blote oog aan de hemel kunnen zien staan bevin den zich bijna allemaal binnen een bol om ons heen met een straal van duizend lichtjaar. Melkwegstelsel In het begin van deze eeuw bleek dat de sterren niet willekeurig in de ruimte zijn verdeeld maar dat ze deel uitmaken van een gigantisch discusvormig 'eiland' dat behalve miljarden sterren ook uitgestrekte ijle stof- en gasmassa's bleek te be vatten. Halverwege deze eeuw stel den waarnemingen bij een gol flengte van 21 centimeter met be hulp van radiotelescopen sterren kundigen voor het eerst in staat de grillige vorm van dat 'heelaleiland', dat tot melkwegstelsel werd omge doopt, in kaart te brengen. Daarbij bleek dat de zon niet meer dan een onbeduidend sterre tje was dat bijna aan de rand van het stelsel in één van de spiraalar- men was gelegen op een afstand van 30.000 lichtjaar van het cen trum. De enorme uit sterren, stof en gas bestaande armen lijken uit de min of meer bolvormige kern te ontspringen en liggen daar spi raalsgewijs omheen gewonden. Van bovenaf gezien heeft het melk wegstelsel wel wat weg van een momentopname van een kopje koffie waar-in hevig is geroerd: in het midden een bolletje melk- schuim met spiraalvormige uit waaierende 'armen' daaromheen. Die spiraalsgewijs gewonden sterrenarmen wijzen dus onmis kenbaar op het feit^dat het melk wegstelsel roteert. Die rotatie heeft onder meer tot gevolg dat onze zon met de haar omringende planeten, evenals de sterren in onze 'omge ving', elke 220 miljoen jaar één vol ledige omloop rond het centrum van dat immens grote sterrenei land volbrengen. Met haar leeftijd van 4,7 miljard jaar heeft de aarde deze ontzaggelijke cirkel dus al ruim twintig maal afgelegd. Duizenden stelsels Met het steeds beter worden van de telescopen kreeg men in het be gin van deze eeuw ook een idee van de ware aard van de talloze nevel achtige objecten die men waar kon nemen. Het bleek al spoedig dat men die in twee categorieën diende onder te verdelen: galactische en extra-galactische nevels. Het woord galactisch betekent dat de nevels tot ons eigen melk wegstelsel behoren en het betreft dan ook nevels in de ware beteke nis des woords: ijle nevelflarden die door nabijgelegen sterren al dan niet tot lichten .worden ge bracht. Daarentegen zijn extra-galacti sche (buiten ons melkwegstelsel gelegen) nevels zelf weer hele melkwegstelsels. Daar kwam men achter toen men met behulp van de grootste telescopen sommige van die nevels kon 'oplossen' in ster ren. De afstanden tot deze melk wegstelsels bedragen miljoenen tot honderden miljoenen iichtja- ren. Doordat men in de dichtstbij ons gelegen melkwegstelsels een bekend type sterren vond dat ook in ons melkwegstelsel voorkwam en dat zich als kosmisch lichtba ken heel goed leende voor het be palen van afstanden, kon men van die naburige stelsels de afstanden betrekkelijk nauwkeurig bepalen. Toen men met behulp van tot lichtsterke camera's omgebouwde reuzentelescopen de hemel syste matisch fotografisch in kaart be gon te brengen bleek dat het aantal melkwegstelsels veel groter was dan men ooit had vermoed. Op sommige plaatsen aan de hemel, op honderden miljoenen lichtjaren afstand, vond men hele 'hopen', clusters genaamd, die soms uit dui zenden melkwegstelsels beston den. Men vond echter nog iets vreemds. Vlak na de tweede we reldoorlog had de Amerikaanse as tronoom Edwin Hubble gevonden dat er met het licht van die verre stelsels iets niet klopte. Uitdijende beweging Het bleek dat dat licht ietsje ro der was dan het behoorde te zijn. Hubble verklaarde dat doqr aan te nemen dat de stelsels zich van ons af bewegen met snelheden die des te groter zijn naarmate de afstan den tot ons groter worden. Door die wegvluchtende bewe ging wordt het licht als het ware een beetje uitgerekt, de golflengte wordt groter en dat verraadt zich door het feit dat de karakteristie ken van het licht (spektraallijnen genaamd) naar het rood zijn opge schoven. Met de eerder genoemde dichterbij gelegen melkwegstel sels waar men de afstanden langs directe weg kon meten was Hubble in staat een relatie af te leiden tus sen de mate van roodverschuiving en de afstand. Deze 'Hubble-konstante' wordt nog steeds gebruikt voor het bepa len van extreem grote afstanden. Het komt er op neer dat de vlucht- snelheid steeds met 75 kilometer per seconde toeneemt voor elke ruim drie miljoen lichtjaar dat de afstand groter is. Bij een afstand van ruim driehonderd miljoen lichtjaar hoort dus een vluchtsnel- heid van 7500 kilometer per secon de. De volgende vraag was natuur lijk wat dat wegvluchten veroor zaakte. De enige zinnige verklaring die men er tot dusverre voor heeft kunnen vinden, is dat het een be wijs moet zijn dat het heelal als ge heel groter wordt. Dit schept meteen een mooie kans om die overal in het heelal ge constateerde vluchtsnelheden in gedachten om te keren en terug te rekenen hoe lang geleden dat alle maal moet zijn begonnen. Verras send genoeg blijkt dat alle stelsels, minder ver en vreselijk ver bij ons vandaan, toch allemaal zo onge veer op hetzelfde 'moment' aan hun snelle en verre reizen moeten zijn begonnen. Dat moment ligt on geveer 20 miljard jaar terug in de geschiedenis en hoe kunnen wij stervelingen iets anders bedenken dan een kolossale gebeurtenis, een onvoorstelbare scheppingsvorm van materie uit pure energie, waar mee dat begin gestalte kreeg: de 'grote klap' (big bang). 17 miljard Met behulp van de grootste kij kers en de modernste electroni- sche beeldversterkingstechnieken hebben sterrenkundigen inmid dels het flauwe, haast onzichtbare licht kunnen ontwaren van stelsels die zo ver bij ons vandaan staan dat hun vluchtsnelheden bijna gelijk zijn aan de lichtsnelheid. Boven afstanden van een miljard lichtjaar vindt men de zogeheten quasars; geweldige energieprodu centen die, bij een nadere beschou wing, hele melkwegstelsels blijken te zijn waarvan de kernen onme telijke hoeveelheden energie de ruimte inspuiten. Misschien vormen die quasars wel een heel belangrijke fase in de geschiedenis van het heelal. We moeten namelijk niet vergeten dat we, als we een object bekijken op een afstand van een miljard licht jaar, ook een miljard jaar terug kij ken in de tijd. Objecten op tien mil jard lichtjaar afstand zien we in een toestand waarin zij verkeerden ruim vijfmiljard jaar voordat de aarde ontstond. Door steeds verder weg te kijken kijken we dus ook steeds verder terug in de geschie denis van het heelal. Om die reden zijn astronomen nu zo benieuwd naar wat er achter die zichtbaarheidsgrens op vijf tienmiljard lichtjaar afstand is te zien. Die grens wordt bepaald door de achtergrondhelderheid van de hemel, een ververwijderd object dat nog zwakker is verdrinkt in die achtergrondruis. De astronomen Richard Elston en Marcia en George Rieke van de universiteit van Arizona hebben nu, gebruik makend van de aller nieuwste en voor het nabije infra rood gevoelige detectoren, de grens van het zichtbare toch weer wat verder opgeschoven. Zeer sterk voor infraroodlicht gevoelige instrumenten zijn juist nodig bij ververwijderde objecten wier vluchtsnelheden nagenoeg gelijk zijn aan de lichtsnelheid en waar van de spektraallijnen om die re den bijna geheel naar het infrarood zijn opgeschoven. Het begin Met behulp van de aan de 61 cen timeter telescoop van het Steward observatorium gekoppelde detec toren ontdekten zij een hele groep melkwegstelsels die nog in het beginstadium van ontwikkeling moeten zijn. Het grote verschil in helderheid tussen golflengten van zichtbaar licht en die van infrarood suggereert, volgens de onderzoe kers, dat we hier te maken hebben met 'oermelkwegstelsels' die pas zijn of worden gevormd. Althans, dat zien wij pas nu want het licht van deze extreem verver wijderde objecten was niet minder dan 17 miljard jaar onderweg voor dat het hier aanlandde. Dit bete kent dat we deze objecten zien in een tijdperk dat het heelal 'pas' drie miljard jaar oud was. Verder hebben de astronomen het idee dat de hele hemel op die af stand vol moet zitten met proto- melkwegstelsels. Men schat dat elk stukje hemel ter grootte van de maanschijf er honderden van moet bevatten. Kosmologen, die zich bezighou den met de evolutie van het heelal, menen dat misschien de hele theo rie over de ontstaansgeschiedenis van het heelal op de helling moet. Het bestaan van zoveel melkweg stelsels kort na de 'big bang' is in tegenspraak met de algemeen aan vaarde modellen van dichtheids- fluctuaties van de oermaterie. Volgens die modellen was de materie nog gelijkmatig verdeeld tot ver na de tijd waarin nu de pro- to-melkwegstelsels zijn gevonden. "Als alle melkwegstelsels al zo vroeg zijn gevormd", meent Simon White, een kosmoloog van de uni versiteit van Arizona. "Dan kun nen we onze huidige theorie gevoe gelijk afschrijven". Bronnen: Scientific American en New Scientist. Je kunt geen omelet maken zonder eieren te breken. Men kan geen plutonium maken zonder ketting reactie in uranium te veroorzaken, waarbij altijd radioactiviteit buiten de reactor terecht komt en wordt geloosd door de installatie, waarin het plutonium uit het bestraalde uranium wordt gewonnen. Dat blijkt bij alle kerncentrales en op werkingsfabrieken. Maar is de prijs, betaald in radio actieve besmetting van het milieu, niet te hoog? Het antwoord op die vraag maakt de radioactieve lozin gen nog niet tot een schandaal, wel het opzettelijk verzwijgen van (en liegen over) de gezondheidseffec ten van die lozingen. Zoals in het Amerikaanse Hanford gebeurde. Bovendien is er waanzinnig geëx perimenteerd. Het komt nu pas uit, nu de overheid gedwongen is de gegevens over de eerste twintig ja ren Hanford te openbaren. Een verbijsterend voorbeeld meldt het Bulletin of Atomic Scientists. In militaire kringen in de VS was men eind jaren veertig bang dat de Sovjetunie bezig was in ijltempo kernbommen te ma ken. Daartoe zouden de Russen het bestraalde uranium niet eerst zo'n 100 dagen laten 'afkoelen', maar - de enorme veel grotere lozing van radioactieve stoffen op de koop toe nemend - het al enkele dagen na verwijdering uit de reactor in sal peterzuur oplossen om plutonium te winnen. En dus besloot merf die situatie in Hanford na te bootsen om een methode te ontwikkelen, waarmee eventuele Russische lozingen zou den kunnen worden opgespoord. Op 2 december 1949 werd in 24 uur tijds uit een ton bestraald uranium, dat maar 16 dagen was 'afgekoeld', het plutonium gewonnen. De 'green run' heette dit experiment. Vastgesteld werd dat er inderdaad een grote lozing van radioactieve stoffen plaatshad. Er werd zo'n 5500 curie jodium-131 de atmosfeer in geblazen en daarnaast vele ande re splijtingsprodukten - de Atomic Energy Commission heeft dat nauwkeurig gemeten, maar de meetresultaten nog niet vrijgege ven. De wolk jodium was inder daad tot op grote afstand waar neembaar (o.a. in de buurstaat Ore gon); de radioactiviteit over schreed de toen geldende veilig heidsnorm van eenmiljardste curie per kilogram vegetatie maar liefst elfduizend maal. De bevolking werd niet gewaar schuwd, hoewel de weersomstan digheden zodanig waren dat zoveel mensen als maar mogelijk was be smet werden. Ter vergelijking: rondom Harrisburg werd in 1979 geëvacueerd, toen er 15 tot 24 curie jodium werd geloosd. KEES WIESE In de eerste helft van de maand maart 1986 werd de beroemde komeet Halley, die elke 75 tot 76 jaar een langgerekte baan om de zon beschrijft en dan ook steeds in de 'buurt' van de aarde vertoeft, bezocht en on derzocht door een hele vloot ruimterobots van de $arde. De kroon op alle metingen en ob servaties werd daarbij ongetwij feld gezet door het ruimtevaartuig Giotto, dat de mysterieuze kern van de al ver voor het begin van on ze jaartelling waargenomen ko meet op minder dan 600 kilometer afstand passeerde. Giotto maakte voor zijn kamikaze-stunt gebruik van nauwkeurige positiebepalin gen van de komeetkern die met be hulp van twee van zijn collega- vaartuigen, de Russische Vega-1 en Vega-2, werden verkregen. Beide Vega's passeerden de kern enkele dagen eerder dan Giotto en datzelf de gold voor twee ruimtesondes van Japanse makelij: de Suisei en Sakigake. Giotto's Halley Multicolour Ca mera (HMC) maakte op een specia le manier een groot aantal beelden van de komeetkern. In die vroege ochtend van de 14e maart 1986 werd voor het eerst in de geschie denis van de mensheid een beeld verkregen van dat deel van een ko meet dat, bezien vanaf de aarde, al tijd in stof- en gassluiers verborgen ligt: de kern. Overigens zijn de on derzoekers die betrokken zijn, bij 'het HMC-project nog steeds bezig met verfijningen aan te brengen aan de Giotto-beelden. Dat werk wordt hoofdzakelijk gedaan in het Max Planck Institut fur Aeronomie in het Westduitse Lindau waar de HMC ook werd ontwikkeld. Door speciale wiskun dige bewerkingstechnieken (zoge heten algorithmen) op de compu terbeelden los te laten worden steeds meer bijzonderheden van de bizar ogende, roetzwarte kern zichtbaar. De beelden tonen al eni ge spectaculaire details met de in terpretatie waarvan men de ko mende tijd nog wel zoet zal zijn. De Giotto is niet zonder kleer scheuren tevoorschijn gekomen uit de stofrijke 'kop' van de komeet van Halley. Zo lijkt het er op dat de externe kap, die de HMC moest be schermen tegen zonlicht dat door het satellietlichaam werd ver strooid, door inslaande stofdeeltjes geheel werd weggerukt. De snel heid van Giotto ten opzichte van de komeet bedroeg maar liefst bijna 70 kilometer per seconde en bij die snelheid heeft een ontmoeting met een stofdeeltje ter grootte van een zandkorreltje zo ongeveer hetzelf de effect als een inslaande anti- tankgranaat. Het ESA-vaartuigje, dat na de Halley-passage in een soort 'slui mering' is gebracht, is nu een satel liet van de zon geworden en be schrijft een baan die hem op 2 juli 1990 weer in de onmiddellijke om geving van de aarde zal brengen. j Tijdens een bijeenkomst in juni van dit jaar zal de wetenschappelij ke afdeling van de ESA die zich met het Giotto-project bezighoudt wellicht besluiten om de gehaven de maar toch nog goed functione rende sonde naar een andere ko meet te sturen. Onder invloed van de zwaartekracht van de aarde moet Giotto dan koers zetten naar een komeet die luistert naar de naam Grigg-Skjellerup (kometen dragen meestal de naam of de na men van hun ontdekkers). Die ont moeting moet volgens schema plaats hebben op 10 juli 1992 en men verwacht dat de HMC zijn spiedende taak dan even feilloos zal volbrengen als meer dan zes jaar voor die ontmoeting. Ook de Japanse Sakigake en Suisei zullen naar andere kometen worden gestuurd, gebruik makend van de gravitatiekracht van de aar de tijdens hun komende 'fly-by' langs onze planeet. Beide sondes ondergingen daarvoor een halfjaar geleden al een lichte koerscorrec tie. Japanse geleerden onderzoe ken de mogelijkheden voor de Sa kigake om de komeet Honda-Mr- kos-Pajdusakova (dat zijn dus de namen van drie ontdekkers) op 4 februari 1996 op minder dan 10.000 kilometer afstand te passeren en in november 1998 de komeet van Gia- cobini-Zinner op een miljoen kilo meter afstand. De Japanse Suisei-sonde zal de Giacobini-Zinnerkomeet, op 24 no- De satelliet Giotto, tijdens een test in de ruimtesimulator. (foto esa) vember 1998, nog veel dichter dan zijn collega Sakigake moeten kun nen naderen. Maar veel eerder dat jaar, in februari 1998, zal de Suisei een heel beroemde komeet moeten bezoeken: de komeet van Tempel- Tuttle. Deze laatste komeet, althans de afvalproducten daarvan in de vorm van miljoenen stofdeeltjes, houdt men voor de verantwoordelijke ko meet voor de kolossale 'sterrenre gens' die hier op aarde in de jaren 1799, 1833, 1866 en ook 1966 steeds in de maand november waren te zien. Gezien de 33-jarige periode van deze komeet verwacht men een hernieuwde Tegen' van 'vallen de sterren' (de in de dampkring verbrandende stofdeeltjes van de komeet) op 17 november 1999. La ten we hopen dat de hemel boven Europa dan onbewolkt zal zijn. De Giotto, de Sakigake en de Suisei zullen van dat adembene mende schouwspel echter niets merken; zij zijn dan ver, heel erg ver weg. Maar wie weet wat zij dan allang hebben gezien... Eind februari '87 verscheen aan de alleen vanaf het zuidelijke halfrond zichtbare deel van de sterrenhemel een betrekkelijk heldere ster: een supernova. Vroeger dacht men met nieuwe sterren te maken te hebben. Tegen woordig weten we dat het om be staande sterren gaat, die aan het eind van hun energierijke cyclus als een kosmische bom uit elkaar klappen. Grote delen van het ster- renlichaam worden hierbij met snelheden tot enkele tienduizen den kilometers per seconde wegge slingerd en de stervende ster geeft gedurende korte of lange tijd vele miljoenen malen meer licht dan oorspronkelijk alvorens weer zwakker te worden. Op 24 februari '87 kregen astro nomen een unieke kans om een su pernova van 'nabij' te zien. Een zware blauwe reuzenster, gelegen in één van de twee Magelhaense wolken, barstte in een baaierd van licht en kracht uiteen. Tot grote verbazing van de op enkele grote zuidelijke sterrenwachten werkza me astronomen verscheen in de Grote Wolk van Magelhaen ineens een 'nieuwe ster'. In betrekkelijk korte tijd werden vrijwel alle grote en kleine instru menten van de op het Zuidelijke Halfrond gelegen observatoria op het heldere object gericht. Later volgden waarnemingen in het in frarood en het röntgen- en gamma gebied met behulp van hoog in de dampkring gebrachte instrumen ten en satellieten. De registraties die in die stra- lingsgebieden worden gedaan, ge ven inzicht in de vorming en het vervalproces van (radioactieve) elementen (zoals ijzer, cobalt en nikkel) die bij de explosie een rol spelen. Niet alleen was men be nieuwd of de verkregen gegevens klopten met de theoretische mo dellen van supernovae die men aan de hand van de kernfusieprocessen in de sterrenlichamen had ontwik keld maar vooral was - en is - men geïnteresseerd naar wat er nu tij dens en na de explosie van de oor spronkelijke ster overblijft. Overeenstemming Uit de waarnemingen blijkt dat men met de theoriëen voor super novae en de sterevolutie als geheel op het goede spoor zit. Zo had men op grond van die modellen bij een supernova, op het moment van de uitbarsting, een plotselinge stroom snelle, allesdoordringende deeltjes (neutrino's) voorspeld. Deze deel tjes heeft men inderdaad gemeten. Men heeft twee betrekkelijk vlak na elkaar optredende neutrino-uit barstingen waargenomen en uit de energieverdeling van de tweede hebben onderzoekers onlangs af geleid dat het overblijfsel van de ontplofte ster nog net geen zwart gat is geworden maar....ook geen neutronenster. Als een dergelijke zware ster, met zijn geweldige zwaarte- krachtsveld, supernova wordt, schrompelt het overblijvende bin nenste sterrenlichaam in elkaar tot iets hards en zwaars. Afhankelijk van de zwaartekracht worden zelfs de electronenschillen rond de atoomkernen als eierschalen in el kaar gedrukt, de electronen zelf worden in de protonen van de kern geperst om zo neutronen te vor men: een neutronenster. Quark-ster Bij een zwart gat is zelfs dat niet meer aanwezig en bevinden we ons in een gesloten iets waarin het be grip oneindigheid misschien wel veel substantiëlere vormen heeft aangenomen dan ruimte en tijd. Een fase verder? Nee, meldden die Russische en Oost-Duitse as tronomen onlangs in het blad As tronomy and Astrophysics; die tweede neutrino-uitbarsting wijst op een tussenfase tussen een neu tronenster en een zwart gat. Het 'in elkaar kraken' van de sterrenkern ging nog net iets verder dan het neutronenstadium en wel tot een fase waarbij één van de bouwste nen van een atoomkern domineer de: een quark. Om die reden den ken deze onderzoekers dat er geen neutronenster is gevormd maar een quark-ster. Medio april werd ook nog iets heel belangwekkends bekend ge maakt: voor het eerst heeft men zo iets als gravitatiegolven aange toond en wel afkomstig uit de rich ting van de supernova. Het kolossale proces van de ster- uitbarsting en het vrijwel geheel ineenstorten van de kern tot iets ongelofelijk zwaars zou volgens moderne theoriëen gepaard moe ten gaan met 'zwaartekracht-rim pels', gravitatiegolven dus. Onafhankelijk van elkaar blijken drie stations in de VS en in Europa in februari '87 vrijwel gelijktijdig registraties gedaan te hebben die wijzen op gravitatiegolven van de supernova.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1988 | | pagina 23