Oorlogskinderen kruipen uit hun schulp 'We moeten hoe dan ook voorkomen dat we elkaar weer pijn doen' ZATERDAG 14 MEI 1988 EXTRA PAGINA 23 Kort voor bevrijdingsdag hebben ze met elkaar gedanst. Tineke Derks, dochter van een door de illegaliteit geliquideerde NSB- vader, en Willy Diemer, wiens vader als verzetsstrijder werd opgepakt. Twee totaal verschillende, elkaar zelfs bestrijdende werelden. Gedanst, ze staan er zelf ook van te kijken. Het gebeurde onlangs op een landelijke bijeenkomst van oorlogskinderen in Bennekom. Kinderen van verzetsstrijders, NSB-ers, communisten, joden, Duits-Nederlandse ouders en geïnterneerde Indie-gangers de tweede generatie oorlogsgetroffenen allen beleefden ze bewust of onbewust hun eigen oorlog. De uitkomst van die hectische jaren komt bij de meesten overeen: een verdrongen jeugd, ontheemd, het vertrouwen in de wereld werd blijvend beschadigd. In het pas opgerichte Bondgenootschap voor Kinderen van de Oorlog vinden ze troost en steun. "We hoeven ons verleden niet langer te ontkennen". In het centrum voor oorlogsgetrof fenen in Utrecht kwamen ze deze maand voor de tweede keer bijeen. Een onverwacht snel weerzien, en een bevestiging van de pas gesmede vriendschapsband. door Jan van Damme Het is nog even wennen, want de vrou wen zijn niet gewend met hun proble men te koop te lopen. Tientallen jaren hebben ze gezwegen over hun oorlogser varingen. Een individuele worsteling zonder uitzicht, zo leek het. Pas in ge sprekken met lotgenoten wordt de herin nering zachter. Zes vrouwen, die zich in een persbe richt als Kinderen van de Oorlog presen teren. Kinderen van de Oorlog: de twee de met oorlogstrauma's opgezadelde ge neratie. De eerste generatie getroffenèn de volwassenen, die een actieve rol in de jaren '40-'45 speelden heeft na de bevrijding volop in de belangstelling ge staan. Hun kinderen, die door eigen en via de ouders overgebrachte ervaring met een drukkende erfenis werden grootgebracht, hebben nog weinig er kenning gekregen. In hun streven naar een aanvaarde plaats in de maatschappij hebben ze elkaar gevonden. Het Vrou wen Vormingscentrum De Born in Ben nekom gaf met een themabijeenkomst van 29 april tot en met 1 mei een eerste aanzet. Het persbericht: "De nu volwassen vrouwen, kinderen van verzets-, NSB- en Duitse ouders, de joodse kinderen en kinderen uit de Japanse bezetting wis selden overeenkomsten en verschillen uit met betrekking tot beleving en ver werking van de effecten van de Tweede Wereldoorlog. Het werd de deelneem sters duidelijk dat, gezien de overeen komsten in de problematiek, zij de gren zen tussen de bovengenoemde histo risch bepaalde groeperingen niet meer als fundamentele barrières ervaren. Ge zien hun gevoelens van verbondenheid stellen zij zich ten doel gezamenlijk te streven naar begrip voor en erkenning van hun problemen". De zes vertegenwoordigsters van de oorlogskinderen verklaren zich nader. Het verhaal van hun jeugd, hun isole ment daarna, en de in hun bondgenoot schap herwonnen vrijheid. Ongelukje Anneliese Groeneveld uit St. Oedenro- de, in 1945 geboren in het toen door de geallieerden veroverde Bochum in Duitsland: "Mijn verhaal begint met mijn grootvader in Bochum. Vóór de oorlog had hij daar een bloeiende melk en levensmiddelenhandel, hij was heel rijk. Van de partij wilde hij geen lid wor den, dus in 1933 betekende dat armoede. Hij is ook geen soldaat geworden. Ik ge loof dat mijn grootvader een sterk ver mogen had om zich zielig voor te doen, en hij had vrienden bij de partij die hem beschermden. Tijdens de oorlog heeft hij een aantal Nederlandse dwangarbeiders opgevangen. Eén van hen was mijn va der, die in Sliedrecht werkloos was ge raakt. Ik ben als ongelukje gekomen. Voor mijn moeder was het eerst een schande: met zo'n dumme Hollander omgaan en ongehuwd een kind van hem krijgen. Later mochten ze van de gealli eerden niet trouwen, omdat mijn vader beneden zijn stand met een mof was om gegaan. Dat duurde een hele tijd, ik was 15 maanden voordat ze trouwden. In 1949 trokken mijn ouders naar Slie drecht, want in Duitsland werd nog steeds honger geleden. Als klein kind werd ik veel bij familie en kennissen on dergebracht. Het is nooit goed gekomen, ik zag hen niet als mijn echte ouders". Willy Diemer uit Rotterdam, geboren in Groningen, 1944: "Ik ben grootge bracht met verbittering tegen de NSB en alles wat daarmee te maken had. Mijn va der zat in het verzet. Op mijn eerste ver jaardag in januari 1945 is hij opgepakt. Verraden. Nee, niet door een NSB'er. Hij werd op 17 maart op het allerlaatste transport naar het concentratiekamp Neuengamme gezet. Daarna is hij jn het krijgsgevangenkamp Sandbostel te rechtgekomen. Een paar dagen na de be vrijding is hij daar overleden, en werd met 400 anderen in een massagraf ge gooid. Maar dat weten we pas sinds 1960, tot die tijd was hij vermist. Dat jaar werd hij naar de erebegraafplaats in Loenen overgebracht". "Mijn moeder is na de arrestatie uit haar huis gezet. Ze had alleen haar drie kinderen nog. voor de rest was ze alles kwijt. Na de oorlog hielp het Rode Kruis. We kregen onder andere meubels die bij NSB'ers waren weggehaald. Dat was voor mij als kind heel bijzonder: dat ta feltje is van een NSB'er, maar dat bed is wel goed. Kinderen van verzetsstrijders moesten trots zijn,op hun ouders, je mocht geen problemen hebben. De moe ders zijn ontzettend goed opgevangen, die hadden veel meegemaakt. Voor een kind was dat niet aan de orde". Tineke Derks uit Middelburg, geboren in 1935 in Hilversum: "Mijn vader was lid van de NSB. Nadat hij in november 1944 door het verzet is geliquideerd is hij met militaire eer begraven. Er werden zeven saluutschoten over zijn graf afgevuurd. Dat vond ik heel erg, hij was toch al door een kogel omgekomen. Mijn moeder had maar twee handen, en drie kinderen. Niemand heeft op dat moment mijn hand vastgehouden". "Ik was 5 jaar toen de oorlog begon. Mijn vader schilderde in zijn vrije tijd. Ik denk dat hij in het begin van de oorlog lid van de NSB is geworden. Mijn moeder niet, ze was eigenlijk tegen. Van vóór die tijd herinner ik me dat mijn ouders zeer sociaal bewogen waren. Ze gaven geld aan gezinnen waar mijn moeder als ge zinsverzorgster werkte. Op straat werd ik in de oorlog al gepakt, ik was vies, werd uitgestoten. Natuurlijk begreep ik dat niet, lange tijd dacht ik dat het aan mezelf lag. Rond Bijltjesdag in septem ber 1944 zijn we naar Wierden in Fries land gevlucht. Mijn vader werd op het gemeentehuis ingezet op de post Ar- beitseinsatz, waar juist iemand was on dergedoken. Drie weken later is hij geli quideerd, omdat ze dachten dat hij adressen had. Het gekke is dat ik nooit haatgevoelens heb gehad ten opzichte van de mensen die hem gedood hebben". Overleden Gelske van der Vlugt uit Drachten, in 1941 geboren in het toenmalige Indië: "Ik stam uit een onderwijzersgezin. Mijn vader verdween toen ik een jaar was. Eerst krijgsgevangene, daarna te werk gesteld aan de Birma-spoorweg. Ik werd met mijn moeder en drie broers in een beschermde wijk zoals dat heette in Malang ondergebracht. Daarna moesten we naar Semarang, het kamp Lampersa ri. Mijn moeder is daar overleden. Je ba sisveiligheid was volledig in het geding. Als ik op appèl stond wist ik donders goed dat ze mij niet zouden pakken. De moeders plaatsten de kinderen voorop, vlak voor de Jap. Ze gebruikten de kin deren voor hun eigen veiligheid. Weiger den wij te buigen, dan was dat voor hen gevaarlijk. Dat geeft een onveilig gevoel, alsof je er niet mag zijn". "Na de bevrijding werden we eerst door de Jappen beschermd tegen de vrij heidsstrijders. Voor mij duurde de oor log tot ik met mijn broers in het voorjaar van 1946 in Nederland aankwam. We za ten op een troepentransportschip, net een kamp, alleen kregen we beter eten. Mijn vader kwam een paar maanden la ter. Dat zei me niets, ik had de man nooit gezien. Een tegenstrijdig gevoel, je wist dat hij doodsblij was om je weer te zien, en voor mij leek hij op alle andere enge mannen. In mijn beleving was hij een soldaat". Communistisch Marianne Paalvast uit Amstelveen, in 1940 in Leiden geboren: "Ik kom uit een communistisch gezin. De hele familie woonde in de rode buurt van Leiden, de band was heel hecht. Mijn vader was huisschilder, maar was in de oorlog werkloos. Drie dagen na de inval in de Sovjetunie op 22 juni 1941 pakte de Ne derlandse politie hem op omdat hij lid was van de Vereniging Nederland-Rus land. Samen met mijn grootvader en twee van diens broers werd hij in Duits land gevangen gezet. Na verschillende kampen werd mijn vader naar Grosz-Ro- Inbeslagneming van NSB-eigendommen in Leiden (8 mei 1945): is wel goed''. 'Dat was voor mij als kind heel bijzonder. Dat tafeltje is van een NSB-er, maar dat bed sen, een vernietigingskamp in Silezie, getransporteerd". "Vorige maand, na zo veel jaren, heb ik zijn kameraad ontmoet die daar ook ge vangen zat. Op 24 april is mijn vader weer op transport gezet. Wat er toen ge beurd is? Bij de grens van Tsjechoslowa- kije is hij gestorven. Of hij doodgescho ten is weet ik niet. In 1984 ben ik in Grosz-Rosen geweest om op mijn manier afscheid te nemen". "In Leiden werd ik beschermd opge voed, we zaten te wachten op wat er ko men zou. Van de vier mannen is er één te ruggekeerd. Bij mij persoonlijk niet, maar in de familie is de verbitterdheid heel groot". Lisette Cohen uit Laren, in 1947 gebo ren in Utrecht: "Bij ons werd nooit over het oorlogsverleden gepraat. Toch had ik vanaf mijn vierde nachtmerries over de oorlog. Ik vermoed dat mijn ouders er over hebben gesproken toen ik heel klein was. Ze waren naar het neutrale Zwitserland gevlucht, waar ze elkaar leerden kennen. Toen ze in Nederland te rugkwamen was een heel groot deel van de familie weg. Ik wist niet dat we joods waren, we deden er niets aan. Op mijn zesde mochten de buurkinderen niet met me spelen, omdat we Christus had den vermoord. Zo realiseerde ik me dat we anders waren". "Ik haólde alles wat met de oorlog te maken had uit de bibliotheek, vooral over het verzet. Als 12-jarige werd ik lid van de joodse jeugdbeweging en collec teerde voor het Joods Nationaal Fonds. Twee jaar later heb ik Israël bezocht. Daar voelde ik me veilig, tussen allemaal joden. Hier. in Nederland, maakt de bui tenwereld je anders. In de opvoeding krijg je de boodschap mee datje, om er te mogen zijn, het net iets beter moet doen dan de ander. Ik was oók altijd te vroeg op mijn werk. Na de Israël-reis raakte ik alles mijn geloof, mijn joodse vrienden kwijt. Ik denk dat ik me isoleerde". Nooit geaccepteerd Anneliese: "In Nederland zijn we nooit geaccepteerd. Tot mijn zeventiende was er niemand die eens echt voor me op kwam, die wilde begrijpen wat er met me aan de hand was. In Sliedrecht had ik al tijd horden kinderen achter me aan, scheldend, met stenen gooiend. Ik wist wat er in de oorlog gebeurd was, dat maakte het heel moeilijk om me staande te houden. Mijn ouders, mijn broertje en ik werden voor mof uitgescholden. Het werd met zo'n woede gezegd dat er wel veel achter moest zitten. Ik was daar nieuwsgierig naar, luisterde alle ge sprekken af. Een keer op de dijk is het me ook gezegd: daarom hoeven we jou niet". "Dat was begrijpelijk, maar niet te ver werken. Ook na mijn zeventiende ben ik nog afgewezen. Pas sinds mijn huwelijk, de laatste zestien jaar, heb ik vrienden gekregen. Ik heb altijd getwijfeld of ik wel een mens was. Als kind herkende ik me heel erg in stenen, dat waren mijn broertjes en zusjes. Andere mensen had den emoties, ik wist niet wanneer ik me verdrietig of boos mocht voelen". "Lange tijd heb ik gedacht dat het mijn schuld was, dat ik een slecht mens was. De dag van de geboorte van mijn eerste kind had ik zoiets van: ik ben met een ko nijn ook heel tevreden. Ik was ontzet tend verbaasd dat het een kind was. Daarna bleef de angst dat het zou dood gaan". Willy: "Bij de herbegrafenis van mijn vader in 1960 hebben we gezwegen. Over de oorlog wordt niet gepraat. Ik schrik als de bel gaat, dat had mijn moeder ook. Soms werd ons gezegd: je moet maar blij Dodenherdenking in Leiden: "Verschillende keren heb ik helemaal achteraan gestaan. Ik wist niet of het wel mocht". zijn dat je vader niet terug is gekomen, want wie weet wat hij eraan zou hebben overgehouden. Ik heb een tekening ge maakt van een eenzaam kind. Rechts is het oorlogsgeweld, het prikkeldraad symboliseert de moeilijke toegóng tot de mensen die ermee te maken hadden. Links is de gewone wereld, ook een zaam, je ziet er niemand". Gehaat Tineke: "Na de oorlog heb ik me door mijn vader ontzettend in de steek gelaten gevoeld. Ik heb hem echt gehaat en ver weggezet, zodat ik niet meer wist wat ik met hem gemeen had. Achteraf bezien moet ik veel van hem gehouden hebben, ik heb zijn warmte gemist. Het hele enge voor mij is dat iemand die het zo goed be doelt zulke verkeerde keuzes kan doen. Dat maakt me onzeker". "Omdat mijn moeder geen NSB'er was vielen we na de dood van mijn vader tus sen wal en schip. Een hele vreemde ver latenheid. De herdenkingen later waren moeilijk. Ik wilde graag de vierde mei herdenken, maar wist niet of het wel mocht. Verschillende keren heb ik hele maal achteraan gestaan. Op de herden king van de bevrijding heb ik met vrien den meegedanst, maar ik voelde me een verraadster. Dat gevoel ben ik nu groten deels kwijt. Ik heb veel wantrouwen naar anderen moeten overwinnen". Gelske: "Het wonderlijke is dat ieder een bevrijding kon vieren, behalve dege nen die het aangaat. Zo voelt dat, het is niet opgehouden na de oorlog. Dat idee, dat je volledig machteloos bent in deze wereld, ging gewoon door. Om als kind op te groeien moet je een beetje geloven in de onschuld. Dat is heel vroeg kapot gemaakt. De illusie van een betrouwbare wereld was weg. Daardoor word je heel vroeg oud. Heel essentieel is dat mijn bevrijding ver weg in Indië ligt. Er zit een scheiding in de beleving met de mensen om je heen. Het is zo anders. In Dordrecht, op de HBS, heb ik meegedaan aan een de monstratie tegen de afschaffing van 5 mei. Ik liep daar niet voor mezelf, dat stuk van mijn geschiedenis hoorde hier niet thuis. Ik kon het ook geen plek ge- Marianne: 'Bij ons lag het isolement heel erg op het politieke vlak. Commu nisten, de Koude Oorlogje mocht er niet over praten. Dat kan je eenzaam maken. Heel veel mensen weten mijn achter grond niet, ik verzwijg dat meestal. Mijn man is een grote steun, hij heeft dezelfde politieke achtergrond. Drie jaar geleden kwam ik in een gespreksgroep van het centrum voor oorlogsgetroffenen. In kleine kring kon ik me veilig voelen". Heel alert Lisette: "Door mijn naam zijn er din gen gebeurd... Ik kreeg een kamer niet, of juist wèl. Mensen denken dat joden al tijd zwart haar hebben. Ik ben blond, en heb zo veel anti-semitisme gehoord. Al tijd keek ik naar mensen, als het weer zou gebeuren, of ze me zouden helpen. Ik ben heel alert, wantrouwend, ik hoor en zie alles. Als er één woord naar anti-semi tisme ruikt dan...". "De nachtmerries zijn gebleven. De angst dat je eruit gepikt kon worden werkte hét isolement in de hand. Ner gens bij horen, het gevoel datje niet echt dicht bij iemand kon komen. Leer een vak, kregen we te horen, zorg dat je mocht het nodig zijn overal opnieuw kunt beginnen. Je moest controle hou den, je kon je nooit overgeven, ook niet in een relatie. Ik was getrouwd met een niet-joodse man. Na de scheiding zes jaar geleden kwam ik er achter dat hij in een jappenkamp heeft gezeten. Ik had mijn joods-zijn jaren verstopt. Uiteindelijk heb ik een bewuste keuze gemaakt voor mijn meisjesnaam. Een bordje met L. Cohen op de deur, ik ben uit de onzicht baarheid gekomen. Mijn kinderen heb ben joodse namen: Ruth en Machiel-Da- vid". Anneliese: "Vorig jaar heb ik voor het eerst heel bewust de bevrijding gevierd. Vóór die tijd was dat feest voor mij zó dubbel dat ik maar net deed alsof ik er niet was. We hebben de vlag van de Vere nigde Naties uitgehangen. Toen dacht ik: ja, nu klopt het. Een Nederlandse vlag kon niet, ik voel me geen Nederlandse en voel me ook niet zozeer in Nederland be vrijd. Een Duitse vlag was eveneens on mogelijk, ondanks alle goede wil die daar wat mij betreft achter zou hebben gezeten". "Met de andere vrouwen in het Bond genootschap heb ik me zo gelukkig ge voeld. Voor het eerst het idee dat je aan wezigheid waardevol is. Eindelijk had ik het gevoel van het kleine kind, eindelijk kreeg ik een eigen plek". Jaloers Willy: "Vijf jaar geleden was ik jaloers op de aandacht die naar NSB-kinderen ging. In deze groep heb ik zelf erkenning gekregen. Ik ben contactpersoon voor het Bondgenootschap. Een kind van ver- zetsouders. dat is naar buiten toe heel be langrijk. We gaan werken aan gemengde gespreksgroepen, waar ook mannen in zitten. De gezamenlijheid moet uitge bouwd worden". "Op de eerste bijeenkomst heb ik met Tineke gedanst. Mijn vader, dacht ik, zou het daarmee eens geweest zijn. Hij streed in de oorlog tegen het onrecht dat on schuldige mensen werd aangedaan. Ik heb een denkverandering ondergaan en probeer over de verbittering in mijn op voeding heen te stóppen. Tineke was voor mij het symbool van het NSB- kind". Tineke: "We zijn ons heel bewust dat we met onverwerkte kindgevoelens zit ten. Ik ben er trots op dat de scheidingen tussen de verschillende groepen in het Bondgenootschap zijn doorbroken. Door de raakpunten kun je met elkaar aan de slag, samen proberen te voorko men dat er nog eens zoiets gebeurt. Dit bij elkaar zijn is voor mij opnieuw een stuk bevrijding". Gelske: "We moeten hoe dan ook voor komen dat we elkaar weer pijn doen. Je moet mogen voelen waar je vandaan komt, dicht bij jezelf blij ven en goed luis teren. De littekens kunnen getoond wor den, we hoeven ons verleden niet langer te ontkennen. Op die manier hebben we ontdekt dat we dezelfde verwondingen hebben. We hadden allen verdriet dat niet gevoeld mocht worden. Nu kunnen we ontspannen, we zijn niet meer al leen". Marianne: "We zijn heel alert op racis me. Laatst heb ik bij de schippersacties de Mobiele Eenheid lachend op de brug in Rotterdam zien staan. Dan keert alles bij me om, verschrikkelijk. Ik weet dat het hun werk is, maar dat lachen... Het deed me aan de film Sjoah denken, de mensen die in Polen aan de kant van de weg stonden. Le Pen in Frankrijk, je hart draait om. De laatste jaren ga ik meer in de openbaarheid. Een school in Leiden heeft het oorlogsmonument geadop teerd. Ik heb het gemeentebestuur ge vraagd waarom ik daar niet in gehoord ben". Zichtbaar Lisette: "Ik heb de indruk dat racisme op de een of andere manier weer mag. Ook door wat in Israël gebeurt, de gelui den worden steeds opener. Mijn vader heeft een anoniem briefje gekregen: zes miljoen zijn je voorgegaan, nu ben jij aan de beurt. Dat maakt me bang, ik ben hartstikke zichtbaar. Hier zitten we in een club vrouwen, die geen regels kent. Geen autoriteit en geen dwang, dat is heel belangrijk".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1988 | | pagina 23