Pers bood nauwelijks verzet in oorlog Historicus schreef waardevol boek over de lotgevallen van 'bovengrondse' kranten ZATERDAG 19 MAART 1988 EXTRA PAGINA 25 De gelijkschakeling van de Nederlandse pers, getekend door L. Jordaan. net ozo-rrotiet voor (cenoerra .-«aar georukt. oe presse-, :en, ole ze opnemen, zal rtentles ais tegen oen opgetreoen. nut voor publicatie. •s.g ravenhage, 15 Januari.- advertenties, waarin onnoodlg engelsche uitdrukkingen worden gebruikt (als voorbeeld werd ter persconferentle een advertentie van een opvoering Sn bellevue te aBSterdaa genoewd, waarin gesprok •erd van een sftow-evond «et optreden van de blue stars, savoy tlgere, bonolulu~queens, enz.) «ogen wet Ingang van waandag 19 Januari e.s. niet weer worden opgenonen. co pretee^btellung verklaart bij deze eededeellng, dat overtredingen tegen dit voorschrift niet licht zullen worden oogenoeen en dat de bladen radicaal aan de genoewde dwaze en ergerlijke gewoonte paal en perk aoeten stellen. (3936/P/St) De Nederlandse pers heeft zich tijdens de Tweede We reldoorlog zonder veel tegen stribbelen naar de wensen van de Duitse bezetter geschikt. Van een duidelijk massaal en principieel protest of verzet was geen sprake. In tegenstel ling tot bijvoorbeeld de artsen en de onderwijswereld liet de pers zich vrij gemakkelijk in het Duitse gareel brengen. De Duitse machthebbers en hun Nederlandse handlangers voerden geen eensgezind en slagvaardig persbeleid. Toch hebben zij met de gelijkscha keling en 'nazificatie' van de pers méér en eerder resultaten bereikt dan op menig ander ter rein. door Jan de Roos Dat concludeert de Voorburgse po liticoloog en pershistoricus R. A. H. Vos in het proefschrift 'Niet voor pu blicatie. De legale Nederlandse pers tijdens de Duitse bezetting', waarop hij donderdag aan de Rijksuniversi teit Leiden promoveerde. Werd tot nu toe in publikaties veel aan dacht geschonken aan de iUegale, onder grondse pers, in het vuistdikke proef schrift van Vos gaat het om de lotgeval len van de bovengrondse pers de bla den die met toestemming van de Duit sers bleven verschijnen. In zijn boek ontrafelt Vos het gecom pliceerde en soms verwarrende persbe leid dat de Duitse en Nederlandse instan ties gedurende de bezetting voerden. Hij onderscheidt daarbij drie perioden. De eerste fase, tot de zomer van 1941, is die van de 'fluwelen handschoen'. De nieu we machthebbers verwachten van de pers een loyale houding. De kranten en tijdschriften worden gestimuleerd (maar nog niet gedwongen) de lezers voor té gaan op de weg naar de 'nieuwe orde'. In de tweede fase, die volgt op de Duit se inval in Rusland in de zomer van 1941, gaan de Duitsers de pers harder aanpak ken. De 'fluwelen handschoen' maakt plaats voor een 'ijzeren vuist'. Loyaliteit is niet meer voldoende de pers wordt nu gedwongen partij te kiezen voor Duitsland. In de derde fase, die medio 1943 aan breekt en tot de bevrijding duurt, blijft die dwang bestaan. De kranten moeten dan ook 'gruwelpropaganda' afdrukken, waarin een afschrikwekkend beeld wordt gegeven van een eventuele 'bevrij ding' door de geallieerden. In de tang Al op 15 mei 1940, vijf dagen na de Duitse inval, wordt het persbureau ANP in de tang genomen. Het mag aan de kranten alleen nog maar berichten door geven van het Deutsches Nachrichten- büro (DNB). De 23 joodse medewerkers krijgen ontslag en er komt een pro-Duit se hoofdredacteur. Deze 'coup' was het werk van de Duitser A. Hushahn, die een groot deel van zijn jeugd in Nederland had doorgebracht en sinds 1937 als cultu reel attaché verbonden was aan het Duit se gezantschap in Den Haag, als verbin dingsman van het Reichspropagandami- nisterium. Volgens eigen zeggen handel de Hushahn in opdracht van een Duitse generaal, maar Vos houdt het er op dat hij een en ander op eigen houtje deed. Twee dagen later, op 17 mei 1940, moe ten de kranten op last van de Duitse mili taire bevelhebber op de voorpagina de volgende verklaring publiceren: „De bla den in Nederland verschijnen voor den duur der bezetting van Nederland door de Duitsche militaire overheid zonder voorafgaande censuur. Deze tegemoet koming veronderstelt een volstrekt loya le houding der verantwoordelijke uitge vers en redacteuren". Zonder dat zij de lezérs hierover mo gen inlichten, worden de kranten ver plicht geen berichten of beschouwingen op te nemen die het aanzien van Duits land, de Duitse politiek en de Wehr- macht schade berokkenen. Berichten over verkeer, reportages over gevechts handelingen in Nederland en berichten uit Engelse, Franse en Belgische bron zijn verboden. Voorts moeten de kranten de dagelijkse legerberichten en allerlei bekendmakingen en mededelingen van de Duitse autoriteiten in ons land opne men. „Daarmee waren de grenzen van de persvrijheid al duidelijk gemarkeerd", aldus Vos. Noten Via de ANP-telex krijgen de bladen weldra een ware regen van 'noten voor de redacties' op hun bureau. Die noten, voorzien van de toevoeging 'niet voor pu blicatie', bevatten allerlei wensen en in structies, geboden en verboden, zoals die worden geventileerd op de door de Pres- se-Abteilung belegde persconferenties. Tot april 1945 rollen er maar liefst 2400 noten van de telex. Vos geeft in zijn boek een bloemlezing van deze soms won derlijke mededelingen. Zo is er een verbod op advertenties waarin Chur- chill-pijpen, Chamberlain-paraplu's en minister Eden-hoeden worden aangebo den en een verzoek om het woord Japan- nezen te vervangen door Japanners. Aanvallen op de NSB kunnen niet door de beugel. Ook een advertentietekst als Onze Zuurkool is Overheerlijk een verwijzing naar het OZO-motief van Oranje Zal Overwinnen mag niet. Maar 'Juliana-tarwe' mag weer wel, om dat deze tarwesoort niet met een andere naam kon worden aangeduid. De pers verzette zich bepaald niet met hand en tand tegen de nieuwe taak die haar werd opgelegd. Vrijwel aUe journa listen en uitgevers bleven op hun post. Van de ongeveer 120 dagbladen die ons land vóór de Duitse inval telde hielden er slechts enkele op te verschijnen geen enkele om principiële redenen. Een van de weinige bladen die dat later (in 1941) wel zou doen was het Friesch Dagblad. Al meteen na de capitulatie schikten "let voor puollc de kranten zich in het 'onvermijdelijke'. Van openlijke woede, verzet of opruiing is geen sprake. Ook de oude persorgani saties gaan zonder noemenswaardig ver zet door de knieën. Vos: „De vergaande bereidheid tot aanvaarding van het on vermijdelijke, die de meeste kranten al onmiddellijk na de capitulatie hadden getoond, bleek ook bij de persorganisa ties de overhand te hebben". Bladen die de Duitse instructies niet (goed) opvolgen, krijgen te maken met verschiUende soorten strafmaatregelen: een politieke ingreep (de benoeming van een pro-Duitse of NSB-hoofdredacteur), een (tijdelijk) verschijningsverbod of een boete. In andere gevallen blijft het bij een krachtige waarschuwing. Opgedoekt In de eerste periode worden door de Duitsers zo'n 140 persorganen verboden. Dag- en nieuwsbladen worden milder behandeld dan tijdschriften die blijk ge ven van een 'negatieve houding'. Meer dan honderd tijdschriften worden opge doekt. t 1 e Bij de dagbladen valt de schade mee. Sommige bladen krijgen een tijdelijk verschijningsverbod, zoals de katholieke Maasbode en de anti-revolutionaire Standaard, die weldra onder toezicht van de beruchte Max Blokzijl wordt ge plaatst. Ook worden geldboetes opge legd. Als eerste krijgt Het Vaderland in november 1940 een boete omdat het een toespraak van Hitier niet op de voorpagi na zet en in plaats daarvan zelfs met een redevoering van Churchill opent. Zowel wat de verschijningsverboden als de boetes betreft, was het beleid volgens Vos overigens nogal grillig. Vanaf de zomer van 1941 worden de teugels strakker aangehaald. Er komen meer en strengere instructies over wat moet en wat niet mag. De kranten krij gen bijvoorbeeld opdracht uitvoerig te berichten over de 'gruweldaden' van de Russen en over de schitterende presta ties van het Vrijwilligerslegioen Neder land. Ook komen er regels voor het ge bruik van foto's. Vanaf oktober 1941 wor den alle aan de bladen aangeboden foto's voorzien van gekleurde stroken: rood be- De Duitse Generalkommissar Rit- terbusch in maart 1944 op bezoek bij de Arbeiderspers, waar Het Volk werd gedrukt. Tweede van links di recteur Kerkmeester van de Arbei derspers, naast hem NSB-leider Mussert. Inzet: twee 'noten' voor re dacties en directies met instructies voor advertenties. (archieffoto) tekent verplicht opnemen, blauw staat voor 'afdrukken is gewenst', bij wit mag men zelf kiezen. Onwillige hoofdredacteuren worden op grote schaal door gewillige vervan gen. Daarnaast wordt het perswezen in grijpend gesaneerd. Tientallen dagbla den. honderden nieuwsbladen en dui zenden tijdschriften worden stopgezet, formeel omdat er niet genoeg papier is, in feite om de ingekrompen pers beter te kunnen controleren en sturen. Heeft de organisatorische gelijkscha keling van de pers reeds in het eerste oor logsjaar haar beslag gekregen, tussen medio 1941 en eind 1942 wordt de inhou delijke gelijkschakeling voltooid. In de derde fase, vanaf medio 1943 totaan het einde van de oorlog, is verscherping en verharding van het beleid niet eens meer nodig; wezenlijk nieuw is alleen nog het element van de verplichte gruwelpropa ganda. Hoofdrollen Vos geeft in detail weer welke rol Duit se en Nederlandse instanties en perso nen in dit hele proces speelden. Hij be spreekt het doen en laten van instanties als de Presse Abteilung, het Departe ment van Volksvoorlichting en Kunsten, het (gelijkgeschakelde) Verbond van Ne- derlandsche Journalisten en het Persgil de van de Nederlandsche Kultuurkamer. Van veel hoofdrolspelers krijgt men bepaald geen hoge dunk. Willi Janke van de Presse Abteilung komt verhoudings gewijs nog redelijk uit de strijd. Als hij na anderhalfjaar het veld moet ruimen is er in Nederlandse perskringen zelfs spra ke van een zekere spijt. Zijn opvolger Dreves is van beduidend lager allooi: een drinkebroer, rokkenjager en klaploper. Referent H. Marinus van de Presse Ab teilung deugt ook al niet: een intrigant van het zuiverste water. T. Goedewaa- gen, die als secretaris-generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten het persbeleid in zijn porte feuille heeft, weet daar nauwelijks zijn stempel op te drukken. H. A. Goedhart, die een zeer groot aandeel heeft in de na zificatie van de Nederlandse pers, vooral door het aanstellen van NSB'ers tot hoofdredacteur, maakte zich ronduit schuldig aan vriendjespolitiek. Opmerkelijk zijn de bevindingen van dr. Vos ten aanzien van De Telegraaf, die na de oorlog niet mag terugkeren. Pas op 12 september 1949 verschijnt de krant weer. Een jaar eerder velt de Commissie voor de Perszuivering (CPZ) nog een zeer hard oordeel over De Telegraaf en het zusterblad De Courant Het Nieuws van den Dag. De CPZ is van mening „dat er uit pure baatzucht en welbewust bij deze beide bladen met de vijand en diens handlangers is geheuld". Telegraaf-di- recteur H.M.C. ('Hak') Holdert (overle den in juli 1944) wist op die manier zijn krant te behouden; volgens de CPZ ver leende hij financiële steun aan de hand langers van de Duitsers en maakte hij zich schuldig aan verraderlijke en vijan dige propaganda. Tot op de dag van vandaag geldt De Telegraaf nog als de exponent bij uitstek van de collaborerende pers tijdens de Duitse bezetting. Zo wordt in een pers- historisch proefschrift uit 1986 De Tele graaf opgevoerd als toonbeeld van de verwording waartoe de commerciële ba sis van de pers kan leiden. En het week blad HP noemt De Telegraaf in hetzelfde jaar „koploper van de collaborerende pers die het Nederlandse volk de weg naar de Nieuwe Orde wees". Vos: „En ook wanneer de afgelopen vier, vijf jaar het onderwerp van deze studie ter sprake kwam was niet zelden de eerste reactie: Aha... De Telegraaf!!!". Steun Volgens Vos heeft Telegraaf-directeur Holdert privé en zakelijk onmiskenbaar steun verleend aan de vijand en diens handlangers. Zo betaalde hij f25.000 aan de WA voor de aanschaf van uniformen en gaf hij aan secretaris-generaal ir. C. Huijgen van de NSB een maandelijks be drag van f 1000 (later f 1500) voor het ver strekken van politieke adviezen. „Op die wijze heeft Holdert een substantiële fi nanciële steun aan de NSB gegeven", al dus Vos. Tegelijkertijd vraagt Vos zich af of er bij De Telegraaf wel sprake was van zo grote dienstbaarheid aan de Duitsers als vaak wordt gezegd. Hij wijst er op dat de krant meer dan eens met de bezetter in conflict is gekomen. De Duitse Sicher- heitsdienst. die zich intensief met de pers bemoeit, rekent in haar jaarverslag over 1942 de kranten van Holdert tot de dwarsliggers. Daar staat onder meer te genover dat De Telegraaf niet schroomt in mei 1942 een fel antisemitisch com mentaar af te drukken. Hebben hoofdredactie en directie van De Telegraaf zich 'fouter' gedragen dan veel van hun collega's? Vos vindt van niet. Hij wijst er op dat hoofdredacteur J. M. Goedemans herhaaldelijk in botsing met de persinstanties kwam en dat Hol dert hem steunde. Goedemans moest uiteindelijk toch het veld ruimen. Zijn opvolger, J. C. Fraenkel, die in 1944 zou worden vervangen door een NSB'er, was zeker niet pro-Duits, al deed hij onder druk wel een aantal concessies. Ook Fraenkel kreeg steun van Holdert, die daarmee de kansen op het voortbestaan van de krant eerder kleiner dan groter maakte. Winst Vos: „Hoewel de Telegraaf weinig re den heeft met trots terug te zien op de be zettingsjaren, moet niettemin worden vastgesteld dat het redactionele beleid van Goedemans en in mindere mate ook dat van Fraenkel, met rugdekking van Holdert, eerder wijst in de richting van een streven kwalijke invloeden zo veel en zo lang mogelijk tegen te gaan dan op capitulatie en dienstbaarheid, zoals door zovelen met grote stelligheid is beweerd of zelfs bewezen geacht". Heeft Holdert met zijn Telegraaf een flinke collaboratiewinst binnengehaald, zoals vaak is gesteld? Volgens Vos is winst gemaakt. Flink zelfs, maar niet buitensporig. Maar „de cijfers duiden er op dat de winst grotendeels, zo niet ge heel, werd gemaakt met Het Nieuws van den Dag, dat weliswaar niet brand schoon was, maar in veel mindere mate als 'fout' geëtiketteerd werd. Voorts werd driekwart van de brutowinst niet door Holdert 'in de zak gestoken', maar gereserveerd, het grootste deel voor pen sioenen". Holdert was niet de enige die tijdens de oorlog winst maakte. De nogal schaar se cijfers die er zijn, wijzen echter niet op buitensporige winsten. Vos: „Uit de cij fers kan evenmin een relatie tussen winst en de houding van de krant wor den afgeleid. Bladen als de Haagsche Courant, De Standaard, de NRC en Het Vaderland, die nimmer een NSB'er als hoofdredacteur hebben gehad, hebben winst geboekt, maar dat was ook het ge val bij bladen als Het Nationale Dagblad, Het Volk, het Dagblad van Rotterdam en het Utrechtsch Dagblad, die tot veel meer medewerking bereid zijn geweest". Overigens is er. wat die veronderstelde collaboratiewinst betreft, volgens Vos sprake geweest van „een opmerkelijk staaltje van dubbele moraal". „Medio 1940 stond De Arbeiderspers (de uitgeef ster van Het Volk) op de rand van bank roet. Dank zij het weinig scrupuleuze be leid van de door (NSB'er) Rost van Ton ningen aangestelde directeur H. J. Kerk meester stond het bedrijf er medio 1944 zeer florissant voor. Op 5 mei 1945 kon den de SDAP en het NW de ongeschon den en bedrijfsklare 'Rode Burcht' weer in bezit nemen. Tegen déze collaboratie winst en redding van het bedrijf werd geen bezwaar gemaakt. Dat de Rode Burcht in feite juist door een NSB'er was gered, werd liever maar niet aan de grote klok gehangen". Verdedigd Na de oorlog hebben honderden jour nalisten en uitgevers hun aanblijven tij dens de bezetting verdedigd. Vos: „Op grond van deze verklaringen krijgt men de indruk dat het doen en laten van veel journalisten bepaald werd door een wel bewuste keuze tussen weggaan of blij ven. Een aantal journalisten heeft die keuze uitdrukkelijk gemaakt en de jour nalistiek eigener beweging verlaten, sommigen reeds in het begin van de be zetting, anderen pas (veel) later. Voor verreweg de meeste journalisten is het echter geen zaak van welbewuste keuze geweest, doch van 'gewoon' blijven". Door te blijven droegen zij er wel toe bij dat de bezetter kon blijven beschik ken over een persapparaat dat, zij het niet van harte en uit overtuiging, deed wat ervan verwacht werd. Behalve het gros van de journalisten bleven ook nagenoeg alle directeuren, vennoten en commissarissen tijdens de oorlog in functie. Ook zij moesten zich verantwoorden. Vos: „Over hun doen en laten werd geoordeeld in een periode en een atmosfeer die weinig ruimte liet voor zorgvuldige afweging en begrip voor be weegredenen. Ten aanzien van de uitge vers gold dat nog in sterkere mate dan ten opzichte van de journalisten". Aan gezien toen in brede kring de overtuiging heerste dat de 'collaboratie' van de pers in de eerste plaats een uitvloeisel was van het winststreven van de uitgevers, is het volgens Vos niet verwonderlijk dat geen enkele uitgever onder die omstan digheden toegaf alleen maar op eigenbe lang te zijn uitgeweest. En verder was bij de uitgevers, net als bij de journalisten, maar zelden sprake geweest van bewus te, pertinente keuzes vóór of tegen stop zetting of weggaan, dan wel vóór of tegen de bezetter. Vos meent dat op de scrupules van een aantal uitgevers zeker wel het een en an der kan worden afgedongen. Sommigen maakten bijvoorbeeld kort na de capitu latie misbruik van de situatie door sala risverlagingen door te voeren en mensen te ontslaan. Maar in het algemeen heb ben de uitgevers zich naar zijn mening tijdens de bezetting niet onttrokken aan hun verantwoordelijkheid jegens hun personeel. „In veel gevallen werden eigenlijk overbodige medewerkers (met name journalisten) ingezet of bezigge houden op andere afdelingen en dege nen die ontslagen moesten worden (ook joods personeel!) bleven vaak financiële en materiële steun ontvangen". Trouw gebleven En de lezers? Die zijn 'hun' krant over het algemeen trouw gebleven. Redactio nele koerswijziging onder Duitse druk leidde in 1940 en 1941 in sommige geval len tot flink abonneeverlies. In de twee de helft van de bezettingsjaren was daar van geen sprake meer. De onderlinge verschillen tussen de kranten waren im mers minimaal, de keuzemogelijkheden waren zeer beperkt (soms maar één dag blad per provincie). Men wilde of moest toch een krant hebben, al was het maar om te weten welke distributiebonnen geldig waren, of om (via een advertentie) een paar schoenen tegen een winterjas te ruilen. De bekende naoorlogse slogan 'De krant kunt u niet missen! Geen dag' gold ook voor de oorlogsjaren. Die oorlog vormde achteraf bezien geen breuklijn in de ontwikkeling van het perswezen. Het naoorlogse perswe zen, zo constateert Vos, was in nagenoeg ieder opzicht gelijk aan dat van voor de oorlog. Vijf jaar bezetting en vijf jaar zui veringsperikelen nadien hebben eigen lijk geen ingrijpende gevolgen gehad. R.A.H. Vos: Niet voor publicatie. De legale Ne derlandse pers tijdens de Duitse bezetting'. Uitg. Sijthofl, Amsterdam (592 pagina's, geïllustreerd,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1988 | | pagina 25