'Alle vreugde in de bijbel is voorpret' m Minderwaardig Denkwijzer Leidse theoloog prof. Ter Schegget: 'Er zit wel degelijk humor in dat boek' Onze taal ZATERDAG 27 FEBRUARI 1988 EXTRA PAGINA 25 Een gelovig man heeft zijn hele leven alleen maar tot Jozef gebeden. Als hij na zijn dood bij de hemelpoort aankomt weigert Petrus hem de toegang. Ten einde raad vraagt hij aan Petrus of hij Jozef misschien even zou mogen spreken. Dat mag. Jozef probeert Petrus over te halen de man toch binnen te laten in de hemel, maar die is onvermurwbaar. "Als hij er niet in komt", zegt Jozef, op zijn aanbidder wijzend, "dan ga ik ook weg". "Dat moet je dan maar doen", antwoordt Petrus droog. Jozef denkt even na en zegt dan: "Goed. Maar dan neem ik mijn vrouw en mijn zoon mee". Een grapje dat een tijdlang heeft gecirculeerd onder theologen. Godslasterlijk? Welnee. Ook voor wie zich ernstig buigt over het woord Gods kan de boog niet altijd gespannen staan. Maar is er in de de bijbel zelf ook humor aan te treffen, een passage die de lachlust opwekt van de Humor kan worden misverstaan. Dat gevaar wordt groter als wij er in tijd verder van verwijderd raken. Met andere woorden: wat vroeger leuk was, hoeft dat nu niet meer te zijn. Zou er met de bijbel soms ook zoiets aan de hand zijn? Hebben wij, stervelingen uit de twintigste eeuw, soms geen oog meer voor de humo ristische trekjes in dit boek? door Cees van Hoore Hans Freiherr von Campenhausen, professor aan de Universiteit van Heidel- berg, heeft in 1963 over dit onderwerp een interessante, maar helaas niet erg diepgravende verhandeling gepubli ceerd onder de titel 'Een grap van Apos tel Paulus en het begin van de christelij ke humor'. In zijn essay wijst Von Campenhausen op een nogal wrede grap die Paulus maakt in zijn Brief aan de Galaten. De apostel gaat in dit epistel fel tekeer tegen het ritueel van de besnijdenis. Diegenen die nog de besnijdenis prediken kunnen zich volgens hem maar beter meteen la ten castreren. 'Zij moesten zich maar la ten snijden, die u verontrusten', zo schrijft hij letterlijk. Dus niet besnijden, maar 'snijden'. Als het dan toch moet, zo lijkt Paulus te zeggen, dan maar liever niet van dat halve werk. Met deze 'sick joke' wil Von Campenhausen de humor in de bijbel laten beginnen. Het is een soort humor die de volgelingen van Je zus voornamelijk gebruikten om er de heidenen mee belachelijk te maken. Nog een voorbeeld. Een waarin de hu mor duidelijker aan het licht komt. Wij vinden het in Handelingen 19:13. Daarin gaat het over joodse geestenbezweerders die bij de uitoefening van hun beroep de naam van Jezus ijdel gebruiken. De pas sage luidt als volgt: 'En ook enige van de rondreizende joodse geestenbezweerders waagden het over hen, die zulke boze geesten hadden, de naam van de Here Je zus te noemen met de woorden: Ik be zweer u bij de Jezus, die Paulus predikt. Het waren nu zeven zonen van een zekere Skevas, een joodse overpriester, die dit deden. Maar de boze geest antwoordde en zeide tot hen: Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijt gij? En de mens, in wie de boze geest was, sprong op hen af, overweldigde hen tezamen en bleek zo veel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluch ten'. Verborgen Wat bij beide voorbeelden opvalt is dat de humor nogal verborgen is. We moeten ernaar zoeken en barsten na lezing van de desbetreffende tekst niet spontaan in lachen uit. Er is geen sprake van het soort gevatheid zoals wij die kunnen aan treffen in de vele anekdotes over ziele- herders. Bijvoorbeeld in het verhaal over die pastoor die, toen een mus iets op zijn kale hoofd liet vallen, reageerde met de woorden: 'Heer, ik dank U dat U de koei en geen vleugels hebt gegeven'. Hoe denkt de godsdienstwetenschap anno 1988 over het wel of niet voorko men van humor in 'de bijbel? Professor Ter Schegget, kerkelijk hoogleraar aan de Faculteit der Godsgeleerdheid van de Rijksuniversteit te Leiden: "Natuurlijk komen er humoristische passages voor in de bijbel. Neem Koningen 18, waarin de Baaipriesters hun afgoden smeken om regen. Als dat niet lukt bespot Elia hen met de woorden: 'Ha, misschien is die god van jullie wel op reis of zit hij te peinzen". "Zo levert hij commentaar op mensen die zich verslingeren aan het zielloze. Als profeet werpt hij zijn humor, zijn gevat heid, in de strijd. En omgekeerd probe ren natuurlijk ook de heidenen de chris tenen belachelijk te maken. Ze zeggen: 'Die God van jullie, laat eens zien, waar is Hij dan, we zien niks. Onze goden zijn tenminste tastbaar'. Het is gek, maar als ik dat lees moet ik altijd denken aan een joods verhaal waarin een man een afgod typeert met de woorden: 'Ik heb hem nog als boom gekend". Voortbordurend op de 'onzichtbaar heid van God' refereert Ter Schegget aan Ernst Bloch. Deze Filosoof zag in het christendom een tendens naar het atheïsme. Daarmee bedoelde hij dat de God van het christendom er voor het oog niet was. Hij wenste zich 'verborgen' te houden, nam geen gestalte aan tussen de andere goden. Dat zorgde voor enige ver warring. Vrolijke keuken Ter Schegget: "De theoloog Miskotte heeft eens gezegd dat de God van het christendom een vrolijke keuken aan richtte in het pantheon van de andere go den. Die goden waren de verdrukkers van de mensen. Zij waren de goden van een slaafse religie. In het christendom is dat niet het geval. Misschien dat daarom de blijheid, de humor zo u wilt, een zeke re plaats inneemt in de bijbel. Maar die humor ligt niet meteen aan de opper vlakte, barst er niet uit, om het zo eens uit te drukken. Alle vreugde in de bijbel is voorpret. Meer dan voorpret, binnenpret misschien, kan het ook niet zijn. De ech te vreugde komt natuurlijk later. Humor, misschien is het wel een typisch christe lijk fenomeen. Humor heeft immers te maken met relativeren. De dingen hier op aarde niet al te ernstig nemen". "Neem nu dat verhaal over Jona in de walvis. Als je daarvan de bloedige ernst af haalt hou je een uiterst humoristisch verhaal over. Jona die naam betekent trouwens Duifje, profeet Duifje! heeft er zwaar de pest over in dat God Ninive wil sparen. Hij wil die stad koste wat het kost vernietigd zien. Buiten de stad gaat hij op de ondergang ervan zitten wach ten, in de schaduw van een worider- boompje, speciaal door God voor hem neergeplant. Dan zendt God een worm die de wonderboom doet verdorren. Weg schaduw! Jona is woedend. Hij wil liever meteen maar sterven. Dan zegt God: om wille van zo'n boompje zou jij willen ster ven. De dood van dat boompje gaat jou zeer aan het hart. Mag ik me dan mis schien ontfermen over een stad met hon derdtwintigduizend mensen? Zoiets, dat is van een humor, een gevatheid!". "Trouwens, dat hele verhaal over Jona vind ik prachtig. Je zou er een musical van kunnen maken. Dat moet dan met veel humor gebeuren. Ik zie dat al voor me: zo'n surrealistische bordkartonnen walvis die in twee, drie kotsbewegingen Jona uitspuwt. En dan voor de muziek het liefst Leonard Bernstein". Omstreden Harvey Cox heeft Jezus in zijn boek 'Het narrenfeest' vergeleken met een sa tiricus. Net zoals de satiricus dat doet, zo schrijft Cox, bespot Jezus de heersende zeden en hekelt hij de gevestigde autori teit. Cox' visie is in theologische kringen nogal omstreden. Maar dat Jezus in zijn uitspraken een enorme gevatheid aan de dag legt staat buiten kijf. Professor Ter Schegget: "Ja, je kunt Jezus ad rem noemen. Neem nu zo'n uit drukking als 'Als je oog je tot zonde ver leidt, ruk het uit'. Daarin doelt Jezus na tuurlijk op de mannen die hun rokkenja- gerij proberen te vergoeilijken met de smoes: 'Ja, ik kan er ook niks aan doen, ik heb mijn ogen nu eenmaal niet in mijn zak zitten'. Net alsof hun ogen hen zou den verleiden. Met zo'n uitdrukking over het uitrukken van het oog wil Jezus zeg gen: gooi het niet op je ogen. Die heb je nu eenmaal en als je vindt dat die zondig zijn, welnu, weg ermee dan!" "En zo zijn er nog legio andere voor beelden van gevatheid. Neem dat stuk in Mattheüs 22:15-22. Daarin proberen de Farizeeën Jezus te verlokken tot, laten we zeggen, burgerlijke ongehoorzaam heid. Ze vragen hem of het de mens ge oorloofd is aan de keizer belasting te be talen, met andere woorden: zich te on derwerpen aan een wereldlijke macht. Jezus vraagt dan of ze hem een geldstuk willen laten zien. Als ze het hem hebben gebracht vraagt Hij: 'Wiens beeldenaar en opschrift is dit?' De Farizeeën ant woorden: 'Van de keizer'. Jezus reageert daarop met het antwoord: 'Geef dan de keizer wat des keizers is...'. Met andere woorden: 'Zijn jullie blind? De kop van de keizer staat er toch op, dus dan is die munt ook van de keizer'. Dat is natuur lijk uiterst humoristisch! Nee, geen dij enkletser, dat niet. Die komen in de bij bel niet voor. Daarvoor is de boodschap natuurlijk toch te ernstig. Dat speelt al tijd mee op de achtergrond. Maar er zit wel degelijk humor in dat boek, maar het is een humor die slechts 'Feingeiste' er uit zullen halen." Prof. Ter Schegget: "Humor, misschien is het wel een typisch christelijk fe nomeen". (foto Wim Dijkman) Dichter Anton Korteweg: "Van zekere gebruiken en tradities binnen het christendom kan ik de humor wel inzien". <f0to gpd> Dichter Anton Kortweg, die een groot aantal verzen heeft geschreven waarin wordt venvezen naar bijbelteksten of waarin deze integraal worden opgeno men, is niet zo overtuigd van het humo ristische karakter van de bijbel. Mis schien heeft hij wel iets weg van die man die tijdens een emotionele preek als eni ge geen tranen plengt. En die op de vraag waarom hij dat niet doet, antwoordt met: 'Ik ben niet van deze parochie'. Hoewel, bij Korteweg gaat het er na tuurlijk om dat hij niet mee kan lachen. "Nee, echte humor ben ik in de bijbel niet tegengekomen. Wel spreken bepaal de passages mij aan vanwege het veel-be- lo ven-weinig-ge ven-karakter ervan. Daar kun je als dichter natuurlijk alle lezer? Volgens de schrijver Marcel Proust zou dat wel zo moeten zijn. Naar zijn mening moest ieder 'groot' werk 'een sprankje humor' hebben. Hoe denkt professor G.H. ter Schegget, kerkelijk hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden, hierover? En de dichter Anton Korteweg, die in het verleden zoveel bijbelteksten door zijn verzen heeft gestrooid. Heeft hij wel eens moeten schuddebuiken bij het lezen van een Oud-Testamentische tekst? leven doen. Als je een flinke knal hebt gekregen, zeggen: 'Hier (tikt tegen zijn wang), kom maar, dan mag je nog een keer'. Dan weten ze toch even niet hoe ze het hebben". "Als kind merk je die dingen natuur lijk niet op. Je zat tijdens het bijbellezen aan tafel alleen maar te wachten tot je va der zei: 'Laatste woord!'. Dan produceer de je dat netjes. Misschien beschouwde ik die bijbel toen wel als een groot sprookjesboek. Prachtig toch, dat ver haal over de vernietiging van Jericho. Moeten ze zeven keer om die stad heen lopen en dan gebeurt het. Dat heeft toch iets magisch. Dat getal zeven alleen al." Distantie Letterkundig criticus R.F.L. Fokkema heeft Kortewegs houding ten opzichte van het geloof eens getypeerd als 'soli daire distantie'. De toonzetting van Kor tewegs gedichten is dan wel cynisch, iro nisch, maar echt commentaar op bijbel teksten meestal teksten trouwens waarin geluk wordt beloofd geeft de dichter niet. Hij houdt een slag om de arm: hij 'maakt' die bijbelteksten humo ristisch, zet ze in de buurt van regels waarin de realiteit hoogst nuchter door hem is geregistreerd. Door die contrast werking wekken de bijbelteksten dan op de lachspieren. Maar op zich hebben ze niets grappigs, volgens Korteweg. Hij ziet de humor, de tragi-komische humor, veeleer in de manier waarop gelovigen zich gedragen, in hun gebruiken ook. Korteweg:"Ik zal een voorbeeld geven. Ik las eens een klein verhaaltje in de Groene Amsterdammer waarin de schrij ver inging op een zeker gebruik dat in Vlaams België plaats heeft tijdens het maal ter gelegenheid van de Eerste Com munie. Zo'n diner eindigt daar met het opdienen van een enorme ijstaart in de vorm van een lam. 'Lam Gods' noemen ze dat toetje. Dat heeft voor mij iets tragi komisch, en daar maak ik dan een ge dicht over. Zo'n lammetje dat daar in al zijn wolligheid, maar intussen ijskoud ligt te wachten totdat ze hem zullen aan snijden". "Van dat soort gebruiken en tradities binnen het christendom kan ik de humor wel inzien. En ook zo'n knotsgekke actie rondom een zeker wasmiddel. Er is een tijd geweest datje bij aankoop van zoveel pakken van dat wasmiddel twaalf zilve ren theelepeltjes cadeau kreeg, theele peltjes die de twaalf apostelen voorstel den. Ik schrijf dan in een gedicht: Als het dan toch moet/roer ik mijn koffie nog het liefst met Thomas". Taalgevoel "In die zaken schuilt voor mij veel meer humor dan in de bijbel zelf. Maar één ding is wel zo: de bijbel heeft mij een grote liefde voor de taal bijgebracht. Prachtig toch, al die psalmen. Vooral als ze goed gezongen worden. Ik kan dat niet. Zingen is heel leuk, maar je moetje- zelf erbij kunnen vergeten. Echte gelovi gen kunnen dat. Dan maakt het niet meer uit of je zingt 't Hijgend hert der jacht ontkomen' of 'We gaan naar Rome'. Nee toch?". "Maar ik dwaal af. We hadden het over humor. Nee, die is volgens mij in de bij bel nauwelijks aan te treffen". kanten mee op. Neem nu zo'n uitspraak als 'de eersten zullen de laatsten zijn'. Als je zoiets leest en daarna goed om je heen kijkt, dan zie je toch een enorme frictie tussen ideaal en werkelijkheid. Dat wekt bij mij geen hoongelach, wel een scham pere lach. Ik vraag me daarbij dan altijd af: waarom heeft God, als hij bestaat, de wereld niet meteen volmaakt gemaakt? Hij was toch degeen die zomaar kon scheppen, uit het niets. Nee, pas later mogen wij 'tot de gouden zalen ingaan'. Waarom nu niet?" "Die onverwachte dingen in de bijbel, die vind ik wel leuk. Neem zo'n raadge ving van Jezus: als je wordt geslagen, keer degeen die je slaat dan de andere wang toe. Dat moetje eens in het gewone eu. ij- ui. oe DOOR JOOP VAN DER HORST Laatst op de tv weer eens een discussie over werkeloosheid gehoord. Zoals altijd is er dan een middelbare mevrouw bij, die werkeloos een verkeerd woord vindt. Werk genoeg, zegt ze. We zouden moe ten spreken van baanloosheid. Wie geen betaald werk heeft, is baanloos, maar daarom nog niet werkeloos. Aldus die middelbare mevrouw. Ik weet niet of het steeds dezelfde me vrouw is, maar tien jaar geleden hoorde je precies hetzelfde. Als het telkens iemand anders is die dit zegt, is het een duizend koppig monster, dat we hier niet kunnen verslaan. In elk geval vergist die mevrouw zich; ze begrijpt maar weinig van taal. Dat is niet erg zolang je je koest houdt. Maar wie hoog van de toren blaast dient beter geïn formeerd te zijn. Dit stukje is speciaal voor die ene mevrouw met die duizend hoofden geschreven. In Nederland heet een krant een krant. Het had anders gekund, maar omdat ie dereen dit ding nu eenmaal een krant noemt kunnen we vaststellen dat het een krant heet. Dat is een feit waaraan niet te tornen valt. Het is een feit omdat iedereen het woord zo gebruikt. Als er morgen een mevrouw op de tv vertelt dat ze krant eigenlijk een verkeerd woord vindt, lachen we haar vierkant uit. Wat die mevrouw vindt heeft namelijk niets te maken met hoe het in onze taal is gesteld. De krant heeft zijn naam niet te danken aan de goedkeuring van wie dan ook, hij heet zo Er is dan ook niemand die de krant anders zou willen Met werkeloosheid is het niet anders ge steld. Dat woord betekent dat iemand zonder betaald werk is. Die betekenis is niet goed en niet fout, die betekenis is een feit. Net zo'n feit als dat de krant krant heet. Wie het niet gelooft moet maar eens goed kijken en luisteren. Als we gaan hakketakken op de taal zou er weinig overblijven. We zouden niet meer mogen spreken van een slachtoffer als daarbij niet geslacht werd en iets ge offerd. Het woord armslag zou slechts te gebruiken zijn zolang iemand met zijn ar men slaat. Een giro-overschrijving zou anders moeten heten omdat daar niet ge schreven wordt, de gootsteen moet an ders gaan heten als die niet van steen is en die middelbare mevrouw zou geen mevrouw zijn als ze niet van mij is. Ik durf haar al haast geen mevrouw meer te noe men. Een andere kwestie is dat sommige men sen verschil willen maken tussen werke loos en werkloos. Het eerste moet dan betekenen dat iemand geen betaald werk heeft, het tweede dat iemand niets om handen heeft. Het omgekeerde hoor je ook wel eens beweren werkeloos voor niets om handen hebben, en werkloos voor zonder betaald werk zitten. Tja. dat kan je wel verzinnen en je kan vinden dat het zo zou moeten in onze taal. maar daarom is het nog niet zo. het is en blijft een verzinsel. Aangezien vrij wel niemand dit onderscheid hanteert moeten we vaststellen dat het in de Ne derlandse taal niet bestaat. Er zijn alleen twee verschillende manieren van uitspre ken en twee manieren van spellen, maar met dezelfde betekenis. Jammer voor de verzinners, maar taal is nu eenmaal niet iets waarin je zomaar veranderingen of verbeteringen kunt aanbrengen. Verloren moeite. "Als kind en als tiener voelde ik me altijd minder dan mijn leeftijdgenoten. Ik was lelijk, klein, een schlemielig lichaam dat er met sporten en bij de meisjes niks van terecht bracht. Ik zat heel vaak gierend van jaloezie maar ook met stil verdriet in de bioscoop te kijken naar al die stoere filmbinken. Ik voelde me dan door de schepping verschrikkelijk onrechtvaar dig behandeld. Zelfs toen mijn eigen films een succes werden bleef dat gevoel van minderwaardigheid van binnen toch zitten. Ik ben dus zelden echt géluk kig". Aan het woord is Woody Allen - beroemd, rijk, partner van de mooie en al even suc cesvolle Mia Farrow in een openhartig interview in het blad Figaro Magazine. Het lijkt maar moeilijk te geloven dat ie mand in zijn situatie gebukt kan gaan onder minderwaardigheidsgevoelens. Toch kan dat heel goed. Uit een onderzoek onder 100 succesvolle managers en we tenschappers bleek dat bijna eenderde van hen diep weggeborgen het idee heeft dat ze bedriegers zijn. Bedriegers in de zin van personen die op de een of andere manier, welke weten ze vaak zelf niet, de buitenwereld een rad voor ogen hebben weten te draaien en daardoor maat schappelijk veel verder zijn gekomen dan ze op grond van hun talenten of ca paciteiten wel verdienen. Een van de managers zei het zo: "Altijd is er op de achtergrond de angst dat op een dag de wereld, de andere mensen, wakker zullen worden en zullen zien wat ik werkelijk waard ben en me dan meteen zullen weg jagen, me zullen afdanken". Het opvallende is dat, net als Woody Al len, de meeste van deze 'bedriegers' dat idee hadden zolang ze het zich konden herinneren. In elk geval al sinds hun pu berteit. Het is inderdaad zo dat het beeld dat wij van onszelf hebben vaak sterk is bepaald door ervaringen in onze vroege kindertijd en in het begin van de puber teit. Heel jonge kinderen hebben nog geen duidelijk beeld van zichzelf. Ze kunnen zich wel slecht, schuldig of juist heel goed voelen, maar die gevoelens wisselen snel en worden vooral bepaald door hoe be langrijke volwassenen, vooral ouders, te genover hen staan op een bepaald mo ment. Straf of een uitbrander, vooral als het gepaard gaat met het terugtrekken van genegenheid door de ouder, kan een jong kind. tijdelijk otilust doen voelen. Maar vijf minuten later, als de aandacht door iets spannends wordt getrokken, is dat gevoel alweer verdwenen. Pas gelei- delijkaan ontwikkelt het kind een min oj meer samenhangend beeld van zichzelf, een beeld dat aanvankelijk vooral de spiegel is van wat anderen ervan vinden. En daar zit 'm ook de kneep. Heel grof ge zegd kunnen opvoeders tegenover hun kinderen twee houdingen innemen, die elk heel verschillende gevolgen kunnen hebben. De ene houding is die waarbij de ouder bepaald gedrag of bepaalde nei gingen van het kind duidelijk goed- of af keurt zonder daarbij het kind het gevoel te geven dat het als persoontje, mensje wordt afgewezen. Bij slecht gedrag gaat de ouderlijke liefdeskraan dus niet meteen dicht. Het kind ontwikkelt op die manier een fundamenteel gevoel van ver trouwen of veiligheid bij zijn opvoeders en later ook bij andere mensen: "Als ik faal, dan nóg kan ik bij hen terecht". Op die manier krijgt het de gelegenheid om zonder al te veel angst ook de schaduw kant, de minder gunstige kanten van de eigen persoonlijkheid, te onderzoeken en is daardoor ook in een betere positie ze te veranderen. Bovendien ontstaat daar door tolerantie voor de eigenaardighe den van anderen. De kern van deze hou ding kunnen we omschrijven met: een mens die zich slecht gedraagt is daarom nog geen slecht mens en een mens die zich goed gedraagt is daarom nog niet (een in door René Diekstra hoogleraar psychologie te Leiden alle opzichten) goed mens. De andere opvoedershouding, die helaas veel vaker voorkomt, is er een waarin het gedrag, de eigenaardigheden of het ui terlijk van het kind bepalend is voor de liefde of genegenheid die het ontvangt. Het kind komt met een heel slecht rapport thuis en de ouder roept ontsteld: "Hoe kun je me zoiets aandoen, je snapt toch zeker wel dat ik zwaar teleurgesteld ben in mijn eigen kind". Zulke kinderen groeien op met het idee dat wat je als mens waard bent bepaald wordt door watje presteert of afhangt van wat ande ren van je vinden. Helaas zijn het niet al leen ouders, maar de samenleving in het algemeen die zo'n houding van 'menselij ke waarde op voorwaarden' sterk bena drukt. Daarom zijn er zoveel volwasse nen die ervan overtuigd zijn dat anderen hen alleen maar accepteren, hen mogen, als ze geen fouten maken, niet stotteren of zenuwachtig zijn, als ze prestaties leve ren. Kortom, als ze goed en competent zijn. Zulke mensen zijn altijd gespannen over hoe ze 'het doen', hoe ze overkomen. Zelfs als ze het ene moment succes hebben blij ven ze zich zorgen maken of dat succes wel blijft en of ze op een bepaald moment toch niet zullen falen en daarmee alles verliezen. Schadelijk is vooral dat jonge ren en volwassenen, die met dit idee over zichzelf opgroeien, juist daarom sterk ge neigd zijn zich te concentreren op de ont wikkeling van een enkel iets waar ze goed in zijn of talent voor lijken te heb ben. Of dat nu werken, studeren, sporten, hun uiterlijk of zelfs hun huwelijk is. Het hele gebouw van hun zelfwaardering rust als het ware op dat ene punt waarop ze al hun aandacht en energie richten. Gaat er op dat punt op een bepaald mo ment iets fout, dan dondert ook heel hun gevoel van zelfrespect in elkaar. Zoals een man, die buiten zijn schuld om wer keloos was geworden mij ooit eens zei: "Ik durf andere mensen niet meer goed onder ogen te komen. Nu ik mijn werk niet meer heb voel ik me niks meer en het feit dat het mijn schuld niet was is nauwelijks een troost". Hetzelfde overkomt mensen die hun hele gevoel van zelfrespect hebben opgehan gen aan een relatie of aan hun rol als ou der. Loopt de relatie op de klippen of wor den ze als ouder aan de kant gezet door hun kind, dan voelen ze zich reddeloos minderwaardig. Ze vergelijken zich met andere mensen, wier relatie of gezin oj werk wel goed lopen, en vragen zich dan vaak wanhopig af waarom het die men sen wel lukt en hen niet. In stilte geven ze zichzelf dan meestal het antwoord dat er met hen iets fundamenteels mis moet zijn, dat ze niet net zulke goede of vol waardige mensen zijn als de rest van de mensheid. Bij jongeren zien we vaak het zelfde minderwaardige idee over zichzelf vanwege het feit dat ze zich lelijk vinden of een lichamelijke handicap hebben. Mensen met minderwaardigheidsge dachten gaan zich daar vaak ook naar gedragen. Ze durven minder, onderne men minder, trekken zich sneller terug als dingen moeilijk worden, en worden daardoor werkelijk minder aantrekke lijke personen dan ze zouden kunnen zijn. Veel mensen denken dat ze het min der goed doen in het leven omdat ze min derwaardig zijn en daardoor doen ze het vaak ook minder goed en voelen ze zich minder gelukkig. Er is een Japans verhaal dat dit prachtig laat zien. Een samoerai, zo'n trotse rid der, bezocht op een dag een oude wijze Zen-meester. De ridder was heel be roemd, maar toen hij de wijze man zag met zijn innemende gezicht, zijn stralen de ogen, zijn sympathie voor alle levende dingen en alle mensen die om zijn raad kwamen, voelde hij zich plotseling min derwaardig. Hij vroeg aan de meester: "Waarom voel ik me minderwaardig? Een ogenblik geleden, voordat ik hier kwam, voelde ik me nog prima. Maar zo gauw ik u zag begon ik me minder te voe len. Zo heb ik me nog nooit gevoeld. Ik heb de dood vele malen onder ogen gezien, maar ik was nooit bang. Waarom nu wel"? De oude man zei: "Wacht. Wanneer vanavond iedereen weg is zal ik ant woorden". De hele dag kwamen er men sen de meester raadplegen en de ridder begon zich steeds minderwaardiger te voelen. Toen er tegen de avond niemand meer was, vroeg hij: "Nou, geeft u mij nu het antwoord"? De oude man zei: "Kom mee naar de tuin". Het was volle maan en het licht ervan scheen op de bomen in de tuin. De wijze zei: "Kijk naar deze twee bomen hier. Die ene grote en die klei ne ernaast, die nu in volle bloesem staat. Beide staan ze al jaren naast elkaar in mijn tuin, en dat heeft nooit problemen gegeven. De kleine boom heeft nooit tegen de grote gezegd: "Waarom voel ik me minderwaardig naast jou? Deze boom is klein en die andere is groot. Waarom heb ik nooit iets over minderwaardigheid ge hoord"? De ridder verzonk in gedachten en zei toen: "Omdat ze zich niet met el kaar vergelijken". Waarop de oude man antwoordde: "U kent dus het antwoord. Ook kleine bomen bloeien prachtig, als ze zich niet met andere vergelijken".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1988 | | pagina 25