'Alle vreugde in de bijbel is voorpret'
m
Minderwaardig
Denkwijzer
Leidse theoloog prof. Ter Schegget: 'Er zit wel degelijk humor in dat boek'
Onze taal
ZATERDAG 27 FEBRUARI 1988
EXTRA
PAGINA 25
Een gelovig man heeft zijn hele leven alleen maar tot
Jozef gebeden. Als hij na zijn dood bij de hemelpoort
aankomt weigert Petrus hem de toegang. Ten einde
raad vraagt hij aan Petrus of hij Jozef misschien even
zou mogen spreken. Dat mag. Jozef probeert Petrus
over te halen de man toch binnen te laten in de hemel,
maar die is onvermurwbaar. "Als hij er niet in komt",
zegt Jozef, op zijn aanbidder wijzend, "dan ga ik ook
weg". "Dat moet je dan maar doen", antwoordt Petrus
droog. Jozef denkt even na en zegt dan: "Goed. Maar
dan neem ik mijn vrouw en mijn zoon mee". Een grapje
dat een tijdlang heeft gecirculeerd onder theologen.
Godslasterlijk? Welnee. Ook voor wie zich ernstig buigt
over het woord Gods kan de boog niet altijd gespannen
staan. Maar is er in de de bijbel zelf ook humor aan te
treffen, een passage die de lachlust opwekt van de
Humor kan worden misverstaan.
Dat gevaar wordt groter als wij er in
tijd verder van verwijderd raken.
Met andere woorden: wat vroeger
leuk was, hoeft dat nu niet meer te
zijn. Zou er met de bijbel soms ook
zoiets aan de hand zijn? Hebben wij,
stervelingen uit de twintigste eeuw,
soms geen oog meer voor de humo
ristische trekjes in dit boek?
door Cees van Hoore
Hans Freiherr von Campenhausen,
professor aan de Universiteit van Heidel-
berg, heeft in 1963 over dit onderwerp
een interessante, maar helaas niet erg
diepgravende verhandeling gepubli
ceerd onder de titel 'Een grap van Apos
tel Paulus en het begin van de christelij
ke humor'.
In zijn essay wijst Von Campenhausen
op een nogal wrede grap die Paulus
maakt in zijn Brief aan de Galaten. De
apostel gaat in dit epistel fel tekeer tegen
het ritueel van de besnijdenis. Diegenen
die nog de besnijdenis prediken kunnen
zich volgens hem maar beter meteen la
ten castreren. 'Zij moesten zich maar la
ten snijden, die u verontrusten', zo
schrijft hij letterlijk. Dus niet besnijden,
maar 'snijden'. Als het dan toch moet, zo
lijkt Paulus te zeggen, dan maar liever
niet van dat halve werk. Met deze 'sick
joke' wil Von Campenhausen de humor
in de bijbel laten beginnen. Het is een
soort humor die de volgelingen van Je
zus voornamelijk gebruikten om er de
heidenen mee belachelijk te maken.
Nog een voorbeeld. Een waarin de hu
mor duidelijker aan het licht komt. Wij
vinden het in Handelingen 19:13. Daarin
gaat het over joodse geestenbezweerders
die bij de uitoefening van hun beroep de
naam van Jezus ijdel gebruiken. De pas
sage luidt als volgt: 'En ook enige van de
rondreizende joodse geestenbezweerders
waagden het over hen, die zulke boze
geesten hadden, de naam van de Here Je
zus te noemen met de woorden: Ik be
zweer u bij de Jezus, die Paulus predikt.
Het waren nu zeven zonen van een zekere
Skevas, een joodse overpriester, die dit
deden. Maar de boze geest antwoordde en
zeide tot hen: Jezus ken ik en van Paulus
weet ik, maar wie zijt gij? En de mens, in
wie de boze geest was, sprong op hen af,
overweldigde hen tezamen en bleek zo
veel sterker dan zij, dat zij zonder kleren
en gewond uit dat huis moesten vluch
ten'.
Verborgen
Wat bij beide voorbeelden opvalt is dat
de humor nogal verborgen is. We moeten
ernaar zoeken en barsten na lezing van
de desbetreffende tekst niet spontaan in
lachen uit. Er is geen sprake van het
soort gevatheid zoals wij die kunnen aan
treffen in de vele anekdotes over ziele-
herders. Bijvoorbeeld in het verhaal over
die pastoor die, toen een mus iets op zijn
kale hoofd liet vallen, reageerde met de
woorden: 'Heer, ik dank U dat U de koei
en geen vleugels hebt gegeven'.
Hoe denkt de godsdienstwetenschap
anno 1988 over het wel of niet voorko
men van humor in 'de bijbel? Professor
Ter Schegget, kerkelijk hoogleraar aan
de Faculteit der Godsgeleerdheid van de
Rijksuniversteit te Leiden: "Natuurlijk
komen er humoristische passages voor
in de bijbel. Neem Koningen 18, waarin
de Baaipriesters hun afgoden smeken
om regen. Als dat niet lukt bespot Elia
hen met de woorden: 'Ha, misschien is
die god van jullie wel op reis of zit hij te
peinzen".
"Zo levert hij commentaar op mensen
die zich verslingeren aan het zielloze. Als
profeet werpt hij zijn humor, zijn gevat
heid, in de strijd. En omgekeerd probe
ren natuurlijk ook de heidenen de chris
tenen belachelijk te maken. Ze zeggen:
'Die God van jullie, laat eens zien, waar is
Hij dan, we zien niks. Onze goden zijn
tenminste tastbaar'. Het is gek, maar als
ik dat lees moet ik altijd denken aan een
joods verhaal waarin een man een afgod
typeert met de woorden: 'Ik heb hem nog
als boom gekend".
Voortbordurend op de 'onzichtbaar
heid van God' refereert Ter Schegget aan
Ernst Bloch. Deze Filosoof zag in het
christendom een tendens naar het
atheïsme. Daarmee bedoelde hij dat de
God van het christendom er voor het oog
niet was. Hij wenste zich 'verborgen' te
houden, nam geen gestalte aan tussen de
andere goden. Dat zorgde voor enige ver
warring.
Vrolijke keuken
Ter Schegget: "De theoloog Miskotte
heeft eens gezegd dat de God van het
christendom een vrolijke keuken aan
richtte in het pantheon van de andere go
den. Die goden waren de verdrukkers
van de mensen. Zij waren de goden van
een slaafse religie. In het christendom is
dat niet het geval. Misschien dat daarom
de blijheid, de humor zo u wilt, een zeke
re plaats inneemt in de bijbel. Maar die
humor ligt niet meteen aan de opper
vlakte, barst er niet uit, om het zo eens uit
te drukken. Alle vreugde in de bijbel is
voorpret. Meer dan voorpret, binnenpret
misschien, kan het ook niet zijn. De ech
te vreugde komt natuurlijk later. Humor,
misschien is het wel een typisch christe
lijk fenomeen. Humor heeft immers te
maken met relativeren. De dingen hier
op aarde niet al te ernstig nemen".
"Neem nu dat verhaal over Jona in de
walvis. Als je daarvan de bloedige ernst
af haalt hou je een uiterst humoristisch
verhaal over. Jona die naam betekent
trouwens Duifje, profeet Duifje! heeft
er zwaar de pest over in dat God Ninive
wil sparen. Hij wil die stad koste wat het
kost vernietigd zien. Buiten de stad gaat
hij op de ondergang ervan zitten wach
ten, in de schaduw van een worider-
boompje, speciaal door God voor hem
neergeplant. Dan zendt God een worm
die de wonderboom doet verdorren. Weg
schaduw! Jona is woedend. Hij wil liever
meteen maar sterven. Dan zegt God: om
wille van zo'n boompje zou jij willen ster
ven. De dood van dat boompje gaat jou
zeer aan het hart. Mag ik me dan mis
schien ontfermen over een stad met hon
derdtwintigduizend mensen? Zoiets, dat
is van een humor, een gevatheid!".
"Trouwens, dat hele verhaal over Jona
vind ik prachtig. Je zou er een musical
van kunnen maken. Dat moet dan met
veel humor gebeuren. Ik zie dat al voor
me: zo'n surrealistische bordkartonnen
walvis die in twee, drie kotsbewegingen
Jona uitspuwt. En dan voor de muziek
het liefst Leonard Bernstein".
Omstreden
Harvey Cox heeft Jezus in zijn boek
'Het narrenfeest' vergeleken met een sa
tiricus. Net zoals de satiricus dat doet, zo
schrijft Cox, bespot Jezus de heersende
zeden en hekelt hij de gevestigde autori
teit. Cox' visie is in theologische kringen
nogal omstreden. Maar dat Jezus in zijn
uitspraken een enorme gevatheid aan de
dag legt staat buiten kijf.
Professor Ter Schegget: "Ja, je kunt
Jezus ad rem noemen. Neem nu zo'n uit
drukking als 'Als je oog je tot zonde ver
leidt, ruk het uit'. Daarin doelt Jezus na
tuurlijk op de mannen die hun rokkenja-
gerij proberen te vergoeilijken met de
smoes: 'Ja, ik kan er ook niks aan doen,
ik heb mijn ogen nu eenmaal niet in mijn
zak zitten'. Net alsof hun ogen hen zou
den verleiden. Met zo'n uitdrukking over
het uitrukken van het oog wil Jezus zeg
gen: gooi het niet op je ogen. Die heb je
nu eenmaal en als je vindt dat die zondig
zijn, welnu, weg ermee dan!"
"En zo zijn er nog legio andere voor
beelden van gevatheid. Neem dat stuk in
Mattheüs 22:15-22. Daarin proberen de
Farizeeën Jezus te verlokken tot, laten
we zeggen, burgerlijke ongehoorzaam
heid. Ze vragen hem of het de mens ge
oorloofd is aan de keizer belasting te be
talen, met andere woorden: zich te on
derwerpen aan een wereldlijke macht.
Jezus vraagt dan of ze hem een geldstuk
willen laten zien. Als ze het hem hebben
gebracht vraagt Hij: 'Wiens beeldenaar
en opschrift is dit?' De Farizeeën ant
woorden: 'Van de keizer'. Jezus reageert
daarop met het antwoord: 'Geef dan de
keizer wat des keizers is...'. Met andere
woorden: 'Zijn jullie blind? De kop van
de keizer staat er toch op, dus dan is die
munt ook van de keizer'. Dat is natuur
lijk uiterst humoristisch! Nee, geen dij
enkletser, dat niet. Die komen in de bij
bel niet voor. Daarvoor is de boodschap
natuurlijk toch te ernstig. Dat speelt al
tijd mee op de achtergrond. Maar er zit
wel degelijk humor in dat boek, maar het
is een humor die slechts 'Feingeiste' er
uit zullen halen."
Prof. Ter Schegget: "Humor, misschien is het wel een typisch christelijk fe
nomeen". (foto Wim Dijkman)
Dichter Anton Korteweg: "Van zekere gebruiken en tradities binnen het
christendom kan ik de humor wel inzien". <f0to gpd>
Dichter Anton Kortweg, die een groot
aantal verzen heeft geschreven waarin
wordt venvezen naar bijbelteksten of
waarin deze integraal worden opgeno
men, is niet zo overtuigd van het humo
ristische karakter van de bijbel. Mis
schien heeft hij wel iets weg van die man
die tijdens een emotionele preek als eni
ge geen tranen plengt. En die op de vraag
waarom hij dat niet doet, antwoordt met:
'Ik ben niet van deze parochie'.
Hoewel, bij Korteweg gaat het er na
tuurlijk om dat hij niet mee kan lachen.
"Nee, echte humor ben ik in de bijbel
niet tegengekomen. Wel spreken bepaal
de passages mij aan vanwege het veel-be-
lo ven-weinig-ge ven-karakter ervan.
Daar kun je als dichter natuurlijk alle
lezer? Volgens de schrijver Marcel Proust zou dat wel
zo moeten zijn. Naar zijn mening moest ieder 'groot'
werk 'een sprankje humor' hebben. Hoe denkt
professor G.H. ter Schegget, kerkelijk hoogleraar aan
de Rijksuniversiteit te Leiden, hierover? En de dichter
Anton Korteweg, die in het verleden zoveel
bijbelteksten door zijn verzen heeft gestrooid. Heeft hij
wel eens moeten schuddebuiken bij het lezen van een
Oud-Testamentische tekst?
leven doen. Als je een flinke knal hebt
gekregen, zeggen: 'Hier (tikt tegen
zijn wang), kom maar, dan mag je nog
een keer'. Dan weten ze toch even niet
hoe ze het hebben".
"Als kind merk je die dingen natuur
lijk niet op. Je zat tijdens het bijbellezen
aan tafel alleen maar te wachten tot je va
der zei: 'Laatste woord!'. Dan produceer
de je dat netjes. Misschien beschouwde
ik die bijbel toen wel als een groot
sprookjesboek. Prachtig toch, dat ver
haal over de vernietiging van Jericho.
Moeten ze zeven keer om die stad heen
lopen en dan gebeurt het. Dat heeft toch
iets magisch. Dat getal zeven alleen al."
Distantie
Letterkundig criticus R.F.L. Fokkema
heeft Kortewegs houding ten opzichte
van het geloof eens getypeerd als 'soli
daire distantie'. De toonzetting van Kor
tewegs gedichten is dan wel cynisch, iro
nisch, maar echt commentaar op bijbel
teksten meestal teksten trouwens
waarin geluk wordt beloofd geeft de
dichter niet. Hij houdt een slag om de
arm: hij 'maakt' die bijbelteksten humo
ristisch, zet ze in de buurt van regels
waarin de realiteit hoogst nuchter door
hem is geregistreerd. Door die contrast
werking wekken de bijbelteksten dan op
de lachspieren. Maar op zich hebben ze
niets grappigs, volgens Korteweg. Hij
ziet de humor, de tragi-komische humor,
veeleer in de manier waarop gelovigen
zich gedragen, in hun gebruiken ook.
Korteweg:"Ik zal een voorbeeld geven.
Ik las eens een klein verhaaltje in de
Groene Amsterdammer waarin de schrij
ver inging op een zeker gebruik dat in
Vlaams België plaats heeft tijdens het
maal ter gelegenheid van de Eerste Com
munie. Zo'n diner eindigt daar met het
opdienen van een enorme ijstaart in de
vorm van een lam. 'Lam Gods' noemen
ze dat toetje. Dat heeft voor mij iets tragi
komisch, en daar maak ik dan een ge
dicht over. Zo'n lammetje dat daar in al
zijn wolligheid, maar intussen ijskoud
ligt te wachten totdat ze hem zullen aan
snijden".
"Van dat soort gebruiken en tradities
binnen het christendom kan ik de humor
wel inzien. En ook zo'n knotsgekke actie
rondom een zeker wasmiddel. Er is een
tijd geweest datje bij aankoop van zoveel
pakken van dat wasmiddel twaalf zilve
ren theelepeltjes cadeau kreeg, theele
peltjes die de twaalf apostelen voorstel
den. Ik schrijf dan in een gedicht: Als het
dan toch moet/roer ik mijn koffie nog het
liefst met Thomas".
Taalgevoel
"In die zaken schuilt voor mij veel
meer humor dan in de bijbel zelf. Maar
één ding is wel zo: de bijbel heeft mij een
grote liefde voor de taal bijgebracht.
Prachtig toch, al die psalmen. Vooral als
ze goed gezongen worden. Ik kan dat
niet. Zingen is heel leuk, maar je moetje-
zelf erbij kunnen vergeten. Echte gelovi
gen kunnen dat. Dan maakt het niet
meer uit of je zingt 't Hijgend hert der
jacht ontkomen' of 'We gaan naar Rome'.
Nee toch?".
"Maar ik dwaal af. We hadden het over
humor. Nee, die is volgens mij in de bij
bel nauwelijks aan te treffen".
kanten mee op. Neem nu zo'n uitspraak
als 'de eersten zullen de laatsten zijn'. Als
je zoiets leest en daarna goed om je heen
kijkt, dan zie je toch een enorme frictie
tussen ideaal en werkelijkheid. Dat wekt
bij mij geen hoongelach, wel een scham
pere lach. Ik vraag me daarbij dan altijd
af: waarom heeft God, als hij bestaat, de
wereld niet meteen volmaakt gemaakt?
Hij was toch degeen die zomaar kon
scheppen, uit het niets. Nee, pas later
mogen wij 'tot de gouden zalen ingaan'.
Waarom nu niet?"
"Die onverwachte dingen in de bijbel,
die vind ik wel leuk. Neem zo'n raadge
ving van Jezus: als je wordt geslagen,
keer degeen die je slaat dan de andere
wang toe. Dat moetje eens in het gewone
eu.
ij-
ui.
oe
DOOR JOOP VAN DER HORST
Laatst op de tv weer eens een discussie
over werkeloosheid gehoord. Zoals altijd
is er dan een middelbare mevrouw bij, die
werkeloos een verkeerd woord vindt.
Werk genoeg, zegt ze. We zouden moe
ten spreken van baanloosheid. Wie geen
betaald werk heeft, is baanloos, maar
daarom nog niet werkeloos. Aldus die
middelbare mevrouw.
Ik weet niet of het steeds dezelfde me
vrouw is, maar tien jaar geleden hoorde je
precies hetzelfde. Als het telkens iemand
anders is die dit zegt, is het een duizend
koppig monster, dat we hier niet kunnen
verslaan.
In elk geval vergist die mevrouw zich; ze
begrijpt maar weinig van taal. Dat is niet
erg zolang je je koest houdt. Maar wie
hoog van de toren blaast dient beter geïn
formeerd te zijn. Dit stukje is speciaal
voor die ene mevrouw met die duizend
hoofden geschreven.
In Nederland heet een krant een krant.
Het had anders gekund, maar omdat ie
dereen dit ding nu eenmaal een krant
noemt kunnen we vaststellen dat het een
krant heet. Dat is een feit waaraan niet te
tornen valt.
Het is een feit omdat iedereen het woord
zo gebruikt. Als er morgen een mevrouw
op de tv vertelt dat ze krant eigenlijk een
verkeerd woord vindt, lachen we haar
vierkant uit. Wat die mevrouw vindt heeft
namelijk niets te maken met hoe het in
onze taal is gesteld. De krant heeft zijn
naam niet te danken aan de goedkeuring
van wie dan ook, hij heet zo Er is dan ook
niemand die de krant anders zou willen
Met werkeloosheid is het niet anders ge
steld. Dat woord betekent dat iemand
zonder betaald werk is. Die betekenis is
niet goed en niet fout, die betekenis is een
feit. Net zo'n feit als dat de krant krant
heet. Wie het niet gelooft moet maar eens
goed kijken en luisteren.
Als we gaan hakketakken op de taal zou
er weinig overblijven. We zouden niet
meer mogen spreken van een slachtoffer
als daarbij niet geslacht werd en iets ge
offerd. Het woord armslag zou slechts te
gebruiken zijn zolang iemand met zijn ar
men slaat. Een giro-overschrijving zou
anders moeten heten omdat daar niet ge
schreven wordt, de gootsteen moet an
ders gaan heten als die niet van steen is
en die middelbare mevrouw zou geen
mevrouw zijn als ze niet van mij is. Ik durf
haar al haast geen mevrouw meer te noe
men.
Een andere kwestie is dat sommige men
sen verschil willen maken tussen werke
loos en werkloos. Het eerste moet dan
betekenen dat iemand geen betaald werk
heeft, het tweede dat iemand niets om
handen heeft. Het omgekeerde hoor je
ook wel eens beweren werkeloos voor
niets om handen hebben, en werkloos
voor zonder betaald werk zitten.
Tja. dat kan je wel verzinnen en je kan
vinden dat het zo zou moeten in onze
taal. maar daarom is het nog niet zo. het
is en blijft een verzinsel. Aangezien vrij
wel niemand dit onderscheid hanteert
moeten we vaststellen dat het in de Ne
derlandse taal niet bestaat. Er zijn alleen
twee verschillende manieren van uitspre
ken en twee manieren van spellen, maar
met dezelfde betekenis. Jammer voor de
verzinners, maar taal is nu eenmaal niet
iets waarin je zomaar veranderingen of
verbeteringen kunt aanbrengen. Verloren
moeite.
"Als kind en als tiener voelde ik me altijd
minder dan mijn leeftijdgenoten. Ik was
lelijk, klein, een schlemielig lichaam dat
er met sporten en bij de meisjes niks van
terecht bracht. Ik zat heel vaak gierend
van jaloezie maar ook met stil verdriet in
de bioscoop te kijken naar al die stoere
filmbinken. Ik voelde me dan door de
schepping verschrikkelijk onrechtvaar
dig behandeld. Zelfs toen mijn eigen
films een succes werden bleef dat gevoel
van minderwaardigheid van binnen
toch zitten. Ik ben dus zelden echt géluk
kig".
Aan het woord is Woody Allen - beroemd,
rijk, partner van de mooie en al even suc
cesvolle Mia Farrow in een openhartig
interview in het blad Figaro Magazine.
Het lijkt maar moeilijk te geloven dat ie
mand in zijn situatie gebukt kan gaan
onder minderwaardigheidsgevoelens.
Toch kan dat heel goed. Uit een onderzoek
onder 100 succesvolle managers en we
tenschappers bleek dat bijna eenderde
van hen diep weggeborgen het idee heeft
dat ze bedriegers zijn. Bedriegers in de
zin van personen die op de een of andere
manier, welke weten ze vaak zelf niet, de
buitenwereld een rad voor ogen hebben
weten te draaien en daardoor maat
schappelijk veel verder zijn gekomen
dan ze op grond van hun talenten of ca
paciteiten wel verdienen. Een van de
managers zei het zo: "Altijd is er op de
achtergrond de angst dat op een dag de
wereld, de andere mensen, wakker zullen
worden en zullen zien wat ik werkelijk
waard ben en me dan meteen zullen weg
jagen, me zullen afdanken".
Het opvallende is dat, net als Woody Al
len, de meeste van deze 'bedriegers' dat
idee hadden zolang ze het zich konden
herinneren. In elk geval al sinds hun pu
berteit. Het is inderdaad zo dat het beeld
dat wij van onszelf hebben vaak sterk is
bepaald door ervaringen in onze vroege
kindertijd en in het begin van de puber
teit. Heel jonge kinderen hebben nog geen
duidelijk beeld van zichzelf. Ze kunnen
zich wel slecht, schuldig of juist heel goed
voelen, maar die gevoelens wisselen snel
en worden vooral bepaald door hoe be
langrijke volwassenen, vooral ouders, te
genover hen staan op een bepaald mo
ment. Straf of een uitbrander, vooral als
het gepaard gaat met het terugtrekken
van genegenheid door de ouder, kan een
jong kind. tijdelijk otilust doen voelen.
Maar vijf minuten later, als de aandacht
door iets spannends wordt getrokken, is
dat gevoel alweer verdwenen. Pas gelei-
delijkaan ontwikkelt het kind een min oj
meer samenhangend beeld van zichzelf,
een beeld dat aanvankelijk vooral de
spiegel is van wat anderen ervan vinden.
En daar zit 'm ook de kneep. Heel grof ge
zegd kunnen opvoeders tegenover hun
kinderen twee houdingen innemen, die
elk heel verschillende gevolgen kunnen
hebben. De ene houding is die waarbij de
ouder bepaald gedrag of bepaalde nei
gingen van het kind duidelijk goed- of af
keurt zonder daarbij het kind het gevoel
te geven dat het als persoontje, mensje
wordt afgewezen. Bij slecht gedrag gaat
de ouderlijke liefdeskraan dus niet
meteen dicht. Het kind ontwikkelt op die
manier een fundamenteel gevoel van ver
trouwen of veiligheid bij zijn opvoeders
en later ook bij andere mensen: "Als ik
faal, dan nóg kan ik bij hen terecht". Op
die manier krijgt het de gelegenheid om
zonder al te veel angst ook de schaduw
kant, de minder gunstige kanten van de
eigen persoonlijkheid, te onderzoeken en
is daardoor ook in een betere positie ze te
veranderen. Bovendien ontstaat daar
door tolerantie voor de eigenaardighe
den van anderen. De kern van deze hou
ding kunnen we omschrijven met: een
mens die zich slecht gedraagt is daarom
nog geen slecht mens en een mens die zich
goed gedraagt is daarom nog niet (een in
door René Diekstra
hoogleraar psychologie te Leiden
alle opzichten) goed mens.
De andere opvoedershouding, die helaas
veel vaker voorkomt, is er een waarin het
gedrag, de eigenaardigheden of het ui
terlijk van het kind bepalend is voor de
liefde of genegenheid die het ontvangt.
Het kind komt met een heel slecht rapport
thuis en de ouder roept ontsteld: "Hoe
kun je me zoiets aandoen, je snapt toch
zeker wel dat ik zwaar teleurgesteld ben
in mijn eigen kind". Zulke kinderen
groeien op met het idee dat wat je als
mens waard bent bepaald wordt door
watje presteert of afhangt van wat ande
ren van je vinden. Helaas zijn het niet al
leen ouders, maar de samenleving in het
algemeen die zo'n houding van 'menselij
ke waarde op voorwaarden' sterk bena
drukt. Daarom zijn er zoveel volwasse
nen die ervan overtuigd zijn dat anderen
hen alleen maar accepteren, hen mogen,
als ze geen fouten maken, niet stotteren of
zenuwachtig zijn, als ze prestaties leve
ren. Kortom, als ze goed en competent
zijn.
Zulke mensen zijn altijd gespannen over
hoe ze 'het doen', hoe ze overkomen. Zelfs
als ze het ene moment succes hebben blij
ven ze zich zorgen maken of dat succes
wel blijft en of ze op een bepaald moment
toch niet zullen falen en daarmee alles
verliezen. Schadelijk is vooral dat jonge
ren en volwassenen, die met dit idee over
zichzelf opgroeien, juist daarom sterk ge
neigd zijn zich te concentreren op de ont
wikkeling van een enkel iets waar ze
goed in zijn of talent voor lijken te heb
ben. Of dat nu werken, studeren, sporten,
hun uiterlijk of zelfs hun huwelijk is. Het
hele gebouw van hun zelfwaardering
rust als het ware op dat ene punt waarop
ze al hun aandacht en energie richten.
Gaat er op dat punt op een bepaald mo
ment iets fout, dan dondert ook heel hun
gevoel van zelfrespect in elkaar. Zoals
een man, die buiten zijn schuld om wer
keloos was geworden mij ooit eens zei: "Ik
durf andere mensen niet meer goed onder
ogen te komen. Nu ik mijn werk niet meer
heb voel ik me niks meer en het feit dat het
mijn schuld niet was is nauwelijks een
troost".
Hetzelfde overkomt mensen die hun hele
gevoel van zelfrespect hebben opgehan
gen aan een relatie of aan hun rol als ou
der. Loopt de relatie op de klippen of wor
den ze als ouder aan de kant gezet door
hun kind, dan voelen ze zich reddeloos
minderwaardig. Ze vergelijken zich met
andere mensen, wier relatie of gezin oj
werk wel goed lopen, en vragen zich dan
vaak wanhopig af waarom het die men
sen wel lukt en hen niet. In stilte geven ze
zichzelf dan meestal het antwoord dat er
met hen iets fundamenteels mis moet
zijn, dat ze niet net zulke goede of vol
waardige mensen zijn als de rest van de
mensheid. Bij jongeren zien we vaak het
zelfde minderwaardige idee over zichzelf
vanwege het feit dat ze zich lelijk vinden
of een lichamelijke handicap hebben.
Mensen met minderwaardigheidsge
dachten gaan zich daar vaak ook naar
gedragen. Ze durven minder, onderne
men minder, trekken zich sneller terug
als dingen moeilijk worden, en worden
daardoor werkelijk minder aantrekke
lijke personen dan ze zouden kunnen
zijn. Veel mensen denken dat ze het min
der goed doen in het leven omdat ze min
derwaardig zijn en daardoor doen ze het
vaak ook minder goed en voelen ze zich
minder gelukkig.
Er is een Japans verhaal dat dit prachtig
laat zien. Een samoerai, zo'n trotse rid
der, bezocht op een dag een oude wijze
Zen-meester. De ridder was heel be
roemd, maar toen hij de wijze man zag
met zijn innemende gezicht, zijn stralen
de ogen, zijn sympathie voor alle levende
dingen en alle mensen die om zijn raad
kwamen, voelde hij zich plotseling min
derwaardig. Hij vroeg aan de meester:
"Waarom voel ik me minderwaardig?
Een ogenblik geleden, voordat ik hier
kwam, voelde ik me nog prima. Maar zo
gauw ik u zag begon ik me minder te voe
len. Zo heb ik me nog nooit gevoeld. Ik heb
de dood vele malen onder ogen gezien,
maar ik was nooit bang. Waarom nu
wel"? De oude man zei: "Wacht. Wanneer
vanavond iedereen weg is zal ik ant
woorden". De hele dag kwamen er men
sen de meester raadplegen en de ridder
begon zich steeds minderwaardiger te
voelen. Toen er tegen de avond niemand
meer was, vroeg hij: "Nou, geeft u mij nu
het antwoord"? De oude man zei: "Kom
mee naar de tuin". Het was volle maan
en het licht ervan scheen op de bomen in
de tuin. De wijze zei: "Kijk naar deze
twee bomen hier. Die ene grote en die klei
ne ernaast, die nu in volle bloesem staat.
Beide staan ze al jaren naast elkaar in
mijn tuin, en dat heeft nooit problemen
gegeven. De kleine boom heeft nooit tegen
de grote gezegd: "Waarom voel ik me
minderwaardig naast jou? Deze boom is
klein en die andere is groot. Waarom heb
ik nooit iets over minderwaardigheid ge
hoord"? De ridder verzonk in gedachten
en zei toen: "Omdat ze zich niet met el
kaar vergelijken". Waarop de oude man
antwoordde: "U kent dus het antwoord.
Ook kleine bomen bloeien prachtig, als ze
zich niet met andere vergelijken".