'Gekooide dieren worden abnormaal'
Conclusies aspirine-onderzoek voorbarig
Leidse biologe verricht onderzoek naar geestelijk lijden van dieren
Amerikaanse uitkomsten door Britten weer op losse schroeven gezet
ZATERDAG 6 FEBRUARI 1980
PAGINA 23
Tijdens haar studie biologie vroeg
Francoise Wemelsfelder zich al af
hoe het zat met het 'eigen specifieke
lijden van dieren', zoals zij het
noemt. Niemand kon haar daarop
antwoord geven. De wetenschap be
steedt weinig aandacht aan de psy
chologie van het dier. Onderzoekers
verdiepen zich niet in het geestelijk
functioneren van een beest. „Omdat
het niet wetenschappelijk is".
door Margot Klompmaker
Natuurlijk is onderzoek ernaar ook ra
zend moeilijk, meent de biologe. „Een
mens kun je nog vragen wat hij voelt. Bij
een dier kun je alleen op zijn gedrag af
gaan om erachter te komen wat zich in
zijn geest afspeelt".
De Leidse biologe voelt zich met haar
zaak ten onrechte in het defensief ge
drongen. „Het is vreemd dat ik me moet
verdedigen tegenover andere weten
schappers en met bewijzen moet komen
in plaats van zij. Waarop baseren zij ei
genlijk dat een dier evenals een mens
niet in staat zou zijn geestelijk te lijden?
Experiment
Al ruim een jaar verricht Francoise
Wemelsfelder in opdracht van het minis
terie van WVC een onderzoek naar het
bewustzijn bij dieren: in hoeverre zijn
dieren zich bewust van veranderingen in
hun omgeving en lijden ze daaronder?
Het onderzoek staat onder leiding van
prof. dr. Tj. De Cock Buning. hoogleraar
dierproefvraagstukken aan de Leidse
universiteit en bestaat uit een theoreti
sche en een praktische kant.
Wemelsfelder neemt de theorie voor
haar rekening, de psychologe Hanneke
Receveur toetst die theorie aan de prak
tijk. Zij experimenteert momenteel met
ratten en bekijkt de invloed van omge
vingsverandering op het gedrag van de
dieren. Ontwikkelt het gedrag van ratten
die veel verandering in hun omgeving
meemaken zich anders dan van soortge
noten die steeds in een eentonige omge
ving zitten? Daarvan zijn Wemelsfelder
en Receveur overtuigd.
Francoise Wemelsfelder: „Kijk, elk
dier in de vrije natuur beweegt zich. Het
doet dat om voedsel te zoeken, een nest
te bouwen, voor de vijand te vluchten,
gevaarlijke plekjes te lokaliseren of ge
woon om zich te vermaken". Achter elke
struik of boom kan immers iets span
nends wachten.
Voor dieren die in kooien opgroeien
vallen deze bezigheden weg. Voedsel
wordt door de mens aangereikt, vijanden
zijn verdwenen evenals de spannende
plekjes. Er is slechts een kale kooi. Het
dier verveelt zich, wordt agressief en
zoekt een uitlaatklep. Het is niet zo dat
dieren die hun leven lang in een kooitje
hebben gezeten 'niet beter weten'. Het
gedragspatroon van vrije dieren en hun
soortgenoten in gevangenschap is in
aanleg hetzelfde.
Een gekooid dier gaat knagen op zijn
staart of aan de tralies van de kooi. „Dat
is op den duur ook niet genoeg", aldus de
biologe. „Het dier vervalt in een soort
neurotisch gedrag, verricht abnormale
handelingen om toch maar iets te doen.
Urenlang rondjes lopen bijvoorbeeld.
Uiteindelijk ontstaat een soort hopeloos
heid en apathie: niets heeft meer zin. Het
dier gaat in een hoekje zitten. Die apathie
gaat niet meer voorbij, ook niet als het
dier wordt vrijgelaten".
Gevangenschap
Francoise Wemelsfelder vergelijkt het
gedrag van dieren i'n kooien met het ge
drag van mensen na jarenlange gevan
genschap. Zij moeten zorgvuldig bege
leid worden voordat ze weer normaal
kunnen functioneren. Als ze daartoe nog
in staat zijn, althans. Hetzelfde geldt voor
dieren, meent zij. Sterker fk>g: het zou
wel eens kunnen zijn dat een dier de situ
atie waarin het verkeert nog indringen
der ondergaat dan een mens. Als je een
mens opsluit heeft hij tenminste nog uit
zicht op het moment dat hij vrij zal ko
men. Een dier heeft daar geen weet van.
Dieren in gevangenschap vallen in vier
groepen in te delen. Huisdieren en die
ren in dierentuinen, in de bio-industrie
en in laboratoria. De eerste groep is vaak
nog het beste af. De biologe: „Men be
weert dat huisdieren zich volkomen bij
vrije kip die een soortgenoot zal dood
pikken".
De uitwassen van de bio-industrie zijn
voor haar duidelijke voorbeelden van ab
normaal gedrag van dieren in een voor
hen abnormale omgeving. „Dat ze niet
doodgaan van ellende is bij gratie van
dierenartsen die hen met spuiten in le
ven houden".
Onderzoeken
Francoise Wemelsfelder zet ook een
vraagteken bij het gebruik van proefdie
ren voor allerlei onderzoeken. „Ik be
grijp dat sommige onderzoeken niet zon
der proefdieren kunnen worden gehou
den. Wat ik alleen niet begrijp is waarom
de dieren nog meer moeten lijden dan ze
al doen. Apen leveren wat dat betreft de
meest gruwelijke vorbeelden op. Het zijn
heel intelligente dieren die dicht bij de
mens staan. En wat doen wij? We plaat
sen hen in kleine, steriele kooien waarin
de beesten niets anders kunnen doen
dan heen en weer lopen. Geen wonder
dat apen in laboratoria allerlei tics verto
nen, hun uitwerpselen over de muur
smeren of zichzelf zelfs verminken". Ze
voegt eraan toe dat Nederland wat dat
betreft een redelijk gunstige uitzonde
ring vormt en dat extreme misstanden
voornamelijk in buitenlandse laborato
ria voorkomen.
„Het gaat me vooral om een mentali
teitsverandering", betoogt de biologe.
"Dieren zijn geen dingen of machines.
Voor iemand die met dieren omgaat of ze
gebruikt, is het belangrijk zich te verdie
pen in de psychologie van het dier. Ik
heb een onderzoeker meegemaakt die
onderscheid maakte tussen zijn eigen
hond thuis en de honden op het laborato
rium. 'Mijn hond kan denken en voelen'.
En die in het laboratorium dus niet? Dat
is toch onzin".
„Begrijp me goed: ik ben niet a priori
tegen dierproeven. Wel ben ik tegen heel
ingrijpende dierproeven die worden uit
gevoerd om bijvoorbeeld de registratie
van pijn nog verder te verfijnen, zonder
dat de praktische toepassing duidelijk is.
En als een pijnlijke operatie onvermijde
lijk is, geef het dier dan op z'n minst goe
de nazorg. Zet het niet alleen in een kale
kooi zonder warmte, maar bijvoorbeeld
op stro bij soortgenoten die het dier kun
nen troosten. Het zijn zulke simpele din
gen".
„Het zou nuttig zijn als onderzoekers
nadenken over de waarde van de proe
ven die met psychisch ongezonde dieren
worden gedaan. Je doet in feite proeven
met gestoorde dieren om iets te testen
voor gezonde mensen. Dat geldt niet al
leen voor proeven met apen, maar ook
met honden, katten, ratten en muizen".
Dat probleem de waarde van proe
ven met gestoorde proefdieren zou
volgens de biologe wel eens ernstiger
kunnen zijn dan men denkt, „Ik wil dui
delijk stellen dat ik niet uit ben op een
oorlog met wetenschappers in laborato
ria. Ik denk alleen dat hun experimenten
veel waardevoller zijn als hun proefdie
ren beter zijn. Dat betekent minder die
ren, een veel betere leefomgeving en veel
gedetailleerder onderzoek. Uiteindelijk
kunnen dan zowel mens als dier hopelijk
tevreden zijn".
Niet anders
Wat vindt een onderzoeker van de twij
fels van Francoise Wemelsfelder over de
kwaliteit van proefdieren? Dr. Herman
Dienske, werkzaam als etholoog aan het
TNO-onderzoekslaboratorium in Delft,
noemt haar bewering „knap overdre
ven". Hij bestrijdt dat alle proefdieren
zich in gevangenschap abnormaal zou
den gedragen. „Ze gedragen zich wel an
ders, maar niet zo anders dat je moet
twijfelen aan je onderzoeksresultaten".
Voor een aantal onderzoeken maakt het
volgens Dienske niet uit of dieren zich al
dan niet 'anders' gedragen. „Ook in de
natuur komt stress voor en gebeuren er
onaangename dingen".
Maar de klinische, steriele huivesting
van bijvoorbeeld apen en de bij hen ge
constateerde afwijkingen dan? Dienske:
„Bij TNO behandelen wij apen niet zo.
Vroeger deed men dat misschien wel,
maar wetenschappers kregen zelf wel
door dat de dieren er raar van werden.
Het gebeurt alleen als het niet anders
kan".
Wat de waarde van dergelijke onder
zoeken betreft: inderdaad, in die geval
len kun je er vraagtekens bij zetten, geeft
Dienske toe. „Maar dat zijn uitonderin-
gen. Ik geloof niet dat als je proefdieren
goed huisvest, ze zich zo abnormaal ont
wikkelen dat onderzoeken waardeloos
worden".
Trap iemand flink tegen zijn
schenen: het slachtoffer zal het
uitschreeuwen van pijn. Schop
een kat of hond en het beest zal
jankend en piepend wegkruipen.
Niemand zal ontkennen dat een
dier evenals een mens pijn kan
voelen.
Zet een mens jarenlang in een
kale cel of kamer, zonder enige
afleiding of vermaak. De mens
raakt depressief, neurotisch,
apathisch. Zo'n opsluiting is een
geestelijke marteling, die nog veel
pijnlijker is dan een trap tegen de
schenen.
Zet nu eens een dier in een kale
kooi: kwijnt dit ook in een hoekje
weg of schikt het zich in zijn
nieuwe omgeving? Anders
gezegd: geeft ook het dier zich net
als een mens over aan geestelijk
lijden? Daar zijn de meningen
sterk over verdeeld.
De Leidse biologe Francoise
Wemelsfelder verricht momenteel
een uniek onderzoek naar 'het
geestelijk lijden van dieren'.
„Iedereen is het erover eens dat
een dier fysiek pijn kan lijden.
Maar-dat het ook psychisch kan
lijden vindt men allerminst
vanzelfsprekend. Voor mij is het
een logische zaak. Probleem is
alleen: hoe bewijs ik het".
Dieren in de bio-
industrie: "Bij
kippen in een
legbatterij wordt
de snavel
afgebrand omdat
ze elkaar anders
voortdurend
pikken", zegt
Francoise
Wemelsfelder'En
gekooide varkens
herken je meteen
aan hun apatische
en depressieve
houding".
(foto's GPD)
het huiselijk leven hebben aangepast en
het contact met mensen op prijs stellen.
Ik ben het daar gedeeltelijk wel mee
eens. Maar mensen mofeten dieren niet
als wollige pluisbeesten zien. Ook huis
dieren willen zelfstandig kunnen beslis
sen over hun bezigheden en bewegin
gen".
"Als het dier daarin wordt belemmerd,
raakt het gefrustreerd en gaat het zich
abnormaal gedragen: dingen kapot kna
gen, plassen buiten de bak. De oorzaak
van deze frustraties ligt niet bij het dier,
maar bij de mens. Wie in een kleine flat
een bakbeest van een hond houdt en die
nauwelijks uitlaat, vraagt om proble-
Dierentuinen
Ook dierentuinen vindt de biologe
geen direct probleem. „Het ligt eraan hoe
ze zijn ingericht. Het opsluiten van die
ren in kleine kooitjes geeft zeker aanlei
ding tot ernstig lijden. Neem dan minder
dieren, zodat ze grotere gebieden kun
nen krijgen. Zoals in de dierentuin in
Emmen waar grote stukken gebied spe
ciaal zijn afgestemd op de specifieke be
hoeften van bepaalde dieren. Dat is ook
voor de bezoekers leuker".
Is het geestelijk lijden dan minder?
Het blijven immers dieren in gevangen
schap. „Ik denk dat je moet voorkomen
dat een dier in een omgeving zit die vol
komen voorspelbaar is en waarin hij zich
kapot verveelt. Verveling leidt tot apa
thie. Als het dier in de dierentuin op een
plek zit die zijn natuurlijke omgeving zo
veel mogelijk benadert, doe je het mis
schien wel iets tekort (het dier is zijn ech
te vrijheid kwijt), maar je geeft hem er
ook iets voor terug, namelijk de omgang
met mensen".
Veel ernstiger vindt Francoise Wemel-
felder het dierenleed in de bio-industrie.
De dieren daarin batterijkippen, var
kens, kistkalveren zijn door de mens
tot vleesproducerende machines ge
maakt. De ruimtes waarin ze staan of lig
gen, zijn zo klein dat ze zich amper kun
nen bewegen. Het is niet verwonderlijk
dat juist deze dieren zich sterk abnor
maal gedragen vergeleken met hun
soortgenoten die rondscharrelen op het
erf of in de stal.
„Vrij rondlopende varkens kunnen
uren bezig zijn met het zoeken naar voed
sel. In de bio-industrie krijgen ze in enke
le minuten hun eten. Wat moet zo'n beest
verder met zijn drang tot wroeten en kna
gen? Het zoekt daarvoor een alternatief
door te knagen op zijn staart of de stan
gen van zijn kooi. Of het zwaait ritmisch
met zijn kop heen en weer, wat je geen
normaal varken ziet doen. Gekooide var
kens herken je meteen aan hun apathi
sche en depressieve houding".
„Kist-kalveren worden te vroeg bij
hun moeder weggehaald. Je ziet ze dan
ook de hele dag zuigen bij elkaar of ge
woon in het niks. Bij kippen in de legbat
terij wordt de snavel afgebrand, omdat
ze elkaar anders voortdurend pikken".
De bio-industrie moet allerlei kunstgre
pen toepassen om het abnormale gedrag
te verbloemen, meent de biologe. „Geen
Francoise Wemelsfelder: "Het is vreemd dat ik me moet verdedigen tegen
andere wetenschappers". (foto wim Dijkman).
Geleerden in de Verenigde Staten
hebben onlangs een opmerkelijke
beslissing genomen: zij hebben een
onderzoek gestopt omdat de
resultaten te goed waren. Er was zo'n
duidelijk verband tussen het slikken
van aspirine en een daling van het
aantal hartinfarcten dat zij het
onverantwoord achtten de resultaten
omwille van de wetenschap geheim
te houden. Het betekent overigens
niet dat iedereen nu aspirine moet
gaan slikken.
De overwegingen die tot deze ongebrui
kelijk stap leidden werden onlangs be
kendgemaakt in het gezaghebbende
Amerikaanse tijdschrift New England
Journal of Medicine. Onder artsen die
om de dag een aspirientje slikken kwam
bijna de helft minder hartinfarcten voor
dan onder artsen die dat niet deden. Zo
wel fatale als niet-fatale infarcten waren
veel zeldzamer onder de groep die aspiri
ne slikte.
Het onderzoek werd in 1982 groots op
gezet. In totaal deden meer dan 22.000 ge
zonde Amerikaanse mannelijke artsen
tussen 40 en 84 jaar mee. Zij moesten om
de dag een pilletje slikken waarvan zij
niet wisten of het een echt aspirientje
was of een namaakpilletje dat niet werk
te, De helft kreeg dus aspirine, de andere
helft een z.g. placebo. Zo slikten 11.037
willekeurig gekozen artsen aspirine en
11.034 artsen een placebo. Dat zijn grote
aantallen, waardoor het onderzoek aan
belang wint. Ook in andere opzichten
lijkt er weinig op de wetenschappelijk
heid ervan aan te merken.
Verklaring
Na bijna vijf jaar onderzoek blijkt dat
van de artsen die een placebo kregen er
achttien waren overleden aan een hartin
farct, en van de artseh die aspirine slik
ten slechts vijf. Het verband is nog ster
ker als ook de niet-fatale infarcten wor
den geteld: 171 onder de placebo-groep
en slechts 99 onder de aspirine-groep. In
totaal 189 tegen 104, een daling van maar
liefst 47 procent. Dat kan, aldus de on
derzoekers, geen toeval zijn.
Een verklaring ligt ook wel voor de
hand. Aspirine (de tot soortnaam ver
worden merknaam voor acetyl-salicyl-
zuur, een in 1899 door Bayer ontwikkeld
medicijn) werkt niet alleen pijnstillend
en koortswerend, het gaat ook bloedstol-
ling tegen. Vandaar dat bijvoorbeeld
mensen die gewond zijn of last van
maagbloedingen of een kater hebben,
andere pijnstillers moeten slikken. De
logische gedachte achter het onderzoek
was dan ook dat aspirine hartinfarcten
kan voorkomen, want infarcten komen
door bloedproppen in de slagaders. En
die voorzien het hart van zuurstof.
De resultaten van het onderzoek lijken
deze veronderstelling glansrijk te beves
tigen. Het feit dat onder de aspirine-slik
kers iets meer hersenbloedingen voor
kwamen is een bewijs te meer en doet
niets af aan de totale resultaten. Onder de
aspirine-slikkers kwamen in totaal 80
hersenbloedingen voor, onder de andere
groep 70. Beide cijfers samengenomen
blijkt het risico dank zij het aspirinege-
bruik te zijn gedaald met 23 procent.
Vraagtekens
Men mag aannemen dat de opzet van
het onderzoek boven twijfel is verheven.
Toch is er nog wel een aantal vraagte
kens bij de interpretatie van de resulta
ten te zetten, zeker zoals die de laatste da
gen in het nieuws zijn gekomen.
Allereerst moet worden opgemerkt dat
de proefpersonen allemaal gezonde blan
ke mannen waren, met een goed inko
men, een goede voeding en een goede
baan. Daarop waren ze immers tevoren
uitgekozen. Dat betekent echter ook dat
de resultaten niet zomaar mogen worden
vertaald naar de gehele bevolking. Bij
standsmoeders kunnen niets van het on
derzoek leren. Maar ook andere mannen
zonder een goed inkomen: de onderzoe
kers wijzen er al op dat in de vijf jaar on
derzoek er 733 'gewone' mannen overle
den aan een hartaanval of een verwante
ziekte terwijl er slechts 88 proefpersonen
overleden. Dat is een zeer opmerkelijk
verschil, en het zet een groot vraagteken
bij de 'generaliseerbaarheid', de toepas
baarheid op de totale bevolking.
Aan de andere kant is het moeilijk voor
te stellen dat aspirine alleen bij artsen
zo'n weldadig effect kan hebben. En Ne
derlandse mannelijke artsen vanaf veer
tigjaar kunnen in elk geval overwegen of
ze om de dag een aspirientje willen slik
ken.
Een tweede vraag is of een afname van
het risico van 47 procent werkelijk voor
hen van belang is. Om 85 infarcten te
voorkomen hebben ruim elfduizend art
sen bijna vijfjaar lang om de dag een as
pirientje geslikt. Dat zijn 9.675.000 aspi
rientjes van 7 cent (de goedkoopste) of
van 50 cent (de duurste). Als alle middel
bare mannen gaan slikken willen de kas
sa's van de aspirinefabrikanten wel rin
kelen.
Toch hebben van de 11.037 artsen er
10,952 (ruim 99,2 procent) voor niets aspi
rine geslikt: hoewel het aantal infarcten
drastisch is gedaald, is het profijt per arts
dus zeer gering. Elk infarct is er een te
veel, maar de prijs van veertig jaar of lan
ger slikken is toch wel hoog vergeleken
met de in wezen zeer geringe kans aan
een hartinfarct te overlijden.
De bijverschijnselen van aspirine zijn
niet zo heel erg, al kan men de hersen
bloedingen die optraden er wel toe reke
nen. Het profijt neemt daardoor nog iets
verder af. Daarnaast zijn maag- en
darmstoornissen gebruikelijk: minder
dan een kwart van de mensen die regel
matig aspirine slikken (bijvoorbeeld te
gen reumatische pijnen) heeft daar last
van. Geheel onschuldig is aspirine zeker
niet.
Ten slotte komen de twijfels uit het
kamp der wetenschap zelf. Een eveneens
vorige week in het even gezaghebbende
British Medical Journal gepubliceerd
onderzoek kon geen verband vinden tus
sen het slikken van aspirine en de daling
van het aantal infarcten. Dit onderzoek
betreft 5139 Britse artsen die niet om
de dag maar dagelijks aspirine slikten.
Het verschil tussen beide bevindingen is
even opmerkelijk als onverklaarbaar.
Het zet de uitkomsten van het Ameri
kaanse onderzoek voorlopig enigszins
op losse schroeven.
En zo blijft het voorschrijven van aspi
rine ter voorkoming van een hartaanval
toch weer een kwestie van persoonlijke
keus van huisarts en patient. In de Vere
nigde Staten beweren de aspirinefabri
kanten overigens al jaren dat het ver
band is bewezen. Ieder merk heeft zijn
eigen dokter die op de televisie vertelt
dat hij het zelf ook gebruikt. Dat lijkt nu
misschien niet eens ten onrechte, maar
de conclusie dat iedereen dus maar moet
gaan slikken blijft voorbarig.
HANS VAN MAANEN