Op zoek naar de sporen van de VOC Omgang met huispersoneel in de tropen MAAINDALi ZD JAIN UAm 13ÖT~ Het Westfries Museum in Hoorn maakte op uitnodiging een studiereis naar Malaysia om in Malakka de sporen die de Verenigde Oostindische Compagnienaliet, te onderzoeken. Een stukje Hollandse historie in de tropen. We zijn los van de grond. Altijd weer een schitterend gezicht, dat scala van kermislichten op en om Schip hol. Ik ben op weg naar Malakka. Mijn taak is het spoor te volgen van de zeelui in de periode dat de Vere nigde Oost-Indische Compagnie daarheen voer. door Ruud Spruyt Voorshands valt het moeilijk in de sfeer te komen. De barre reizen van de verre voorvaderen zijn niet te vergelij ken met de comfortabele trip die ik nu maak. Geen scheepsbeschuiten, in pek gepakte kaas of raasdonders door ruwe koksmaten rondgedeeld, maar een sou per van vijf gangen dat door wonder mooie oosterse stewardessen wordt ge serveerd. Straks, als ik land, is het acht uur vroe ger dan mijn klokje aanwijst. Glimla chend denk ik aan Schouten en Le Maire die het VOC-monopoly meenden te kun nen ontduiken door in de tegenoverge stelde richting de wereld om te varen. De vlieger ging niet op. Bij aankomst in Ba tavia werden schip en lading in beslag genomen. Er onstond bovendien een woordenwisseling, omdat de datum in het logboek niet klopte. Niemand realiseerde zich dat de we reldreizigers bij hun tocht om de globe een volle dag verschil hadden opgelo- In Kuala Lumpur gaat juist de zon on der. Natgroene bossen, kronkelende ri vieren, moderne blokkendozen, een hel verlichte moskee en dan taxiën we over de grond. Palmen langs de startbaan, jongens met rikshaws staan achter het hek te kijken. In de aankomsthal kruipt de warmte omhoog langs mijn benen. Achter de ruiten zie ik moslims in ge bed verzonken. Mijn gastheer houdt een bordje met mijn naam omhoog. Wij rij den langs de gloednieuwe tolweg. Tel kens vergeet ik tot mijn grote schrik dat in Malaysia links wordt gereden. Tussen de beleefdheidsbezoeken aan ministers en staatssecretarissen door heb ik het geluk Robert Tan Sin Nyen te treffen. De man is bezeten van zijn stad en heeft zich voorgenomen de Hollandse invloed in den brede te tonen. Portugezen Na een langdurig beleg slaagde de VOC er in 1641 eindelijk in om Malakka op de Portugezen te veroveren. De felbe geerde havenplaats werd versterkt met een fort. Er kwamen een VOC-gebouw, een kerk en twee straten koopmanshui zen. Ruim honderdvijftig jaar bleef Ma lakka Hollands bezit. Tan sleept mij langs alle monumenten. Het meest indrukwekkend is het 'Stadt- huys' in Malakka, nog altijd zo genoemd en geschreven. We dwalen er door verla ten gangen en zalen. Tan wijst mij op de moer- en kinderbalken, de kruiskozij nen, muurankers en brutale Hollandse leeuwekoppen. „Hollandse invloed", roept hij enthousiast. Ik zal hem dat nog vele malen horen zeggen. Voor mijn geestesoog zie ik de klerken en kooplui die hier in warme lakense pakken hun dagen sleten tot profijt van de compagnie. Op de heuvel achter de compagniesgebouwen liggen ze begra ven in een schilderachtige, tot ruïne ver vallen, kerk. Een grafsteen klaagt dat Malakka bin nen een familie het leven heeft geeïst van een grootvader, zoon en kleinzoon. Een gaffelboot, de trots van de familie, staat tot in de details op de zerk afgebeeld. „We hebben plannen om de hele zeekant te restaureren", vertelt de staatssecreta ris later. Philips heeft al een klank- en lichtspel ontworpen met hologrammen en al. We lunchen in een Chinees restaurant. De eigenaar brengt zijn specialiteiten op tafel. Sharon, zijn dochter, komt naast mij zitten en vertelt over haar studie in Londen. Aan de muur hangt een dam bord. Wij spelen 'dam', wijst Tan, Hol landse invloed. We trekken de Chinese wijk in. In de huizen zie ik voorouderportretten en huisaltaartjes. Grijsaards hurken op de drempels, kinderkopjes steken nieuws gierig tussen de luiken. Ieder huis is min of meer een winkel. „Dit is een Hollands huis geweest", zegt Tan en loopt pardoes een woning binnen. De bewoners knik ken vriendelijk. Boven blijkt een kan toor te zijn. Er wordt zowel met compu ters als met houten telramen gewerkt. Als Tan het doel van ons bezoek heeft verteld, begint iedereen zoekend door het pand te dwalen. Ik word van sleutel stuk naar muuranker gesleurd. „Hol landse invloed", roept Tan onophoude lijk. Het wordt tijd om afscheid te nemen. De chauffeur, die ik twee weken tot mijn beschikking heb, schuift zijn regerings- Mercedes voor. Tan schudt mij de hand en trekt een ooglid omlaag. Ik zie een blauwe rand om de pupil. „Hollandse in vloed", straalt hij. De chauffeur stuift het verkeer in, en ik bedenk mij dat ik toch maar een hogere reisverzekering had moeten afluiten. Een tegemoetkomende bus heeft in een bocht onze weghelft ge kozen. We duiken het talud in, zoals je dat wel ziet in Amerikaanse films, zwe ven even en dan is daar toch weer het as falt. Kerk „In den beginne was het woord", staat met Oudhollandse krullen op de koperen bijbellessenaar in de uit 1753 daterende Christuskerk. Een aan de buitenkant wat frivool aandoende, maar van binnen kloeke Hollandse dorpskerk met een ba lustrade waar het orgel moet hebben ge staan en graven van Hollanders, Engel sen en zelfs een Armeense koopman. De Engelsen hebben de vroeger witge pleisterde kerk rood geschilderd, vol gens de overlevering om de sirihspuwers de lust te ontnemen om de witte muur te ontsieren. In den beginne was het woord, en daar is het bij gebleven. De bewoners van Malaysia moeten weinig van het christendom weten, ge tuige ook een spotprent in een krant op de door twisten verscheurde Philippij- nen met het wrange onderschrift: „De enige christelijke natie in Azië". Dat wil niet zeggen dat er geen religie is in Ma lakka. Integendeel, wolken wierook waaieren uit in de Chinese buurt, waar broederlijk naast elkaar een hindoetem pel, een moskee en twee boeddhistische tempels staan. Genoeg religie. Er is werk aan de win kel, letterlijk. Ieder huis van de Chinese wijk herbergt op de begane grond een bedrijfje. De luiken en muren van de ou de Hollandse en Engelse huizen zijn be schilderd met Chinese karakters. Mijn gids blijkt een autoriteit te zijn. Bij ieder bedrijfje worden we binnen genodigd. Ik krijg voortdurend kommetjes zoete thee aangeboden. „Waar komt u vandaan", klinkt het telkens weer. Bij mijn „uit Holland", zie je ze peinzen waar dat in 's hemelsnaam ligt. Maar als ik zeg „Heine- ken en Maggi", breekt de herkenning door. In een bonte rij schakelen de werk plaatsen zich aaneen. Koperslagers, mandenmakers, zilversmeden, houtsnij ders. Hele gezinnen werken mee, van de kleinste dreumes tot de kromste grijsaard. Uit een morsige hal klinken gillende kreten, die plotseling verstom men. Bloed golft onder de deur door. Met een handige zwaai wordt een zojuist ge slacht speenvarken op een tafel aan de straat gesmeten. Verlekkerd komen de buurvrouwen keuren. Op de hoek ratelen schrijfmachines. Analfabeten dicteren brieven die gedul dig luisterende schrijvers voor een paar sen op papier zetten. Aan de gezichten te zien gaat het over gewichtige zaken. In een antiekzaak koop ik een houten ko- kosnootschraper in de vorm van een kruipende baby met een ijzeren steker op zijn mutsje. Een typisch Maleis meu beltje, waar je op kunt zitten, terwijl je gezellig babbelend met de schraper stuk jes vruchtvlees oppeuzelt. Door de aan wezigheid van de Chinees wordt mij een prijs gevraagd die ik anders pas na om slachtig onderhandelen zou hebben be reikt. De eigenaar van de zaak vertelt dat hij familie in Lelystad heeft. Rijkdom Malacca Het is zaterdag en ik heb een afspraak met Manuel Lazaroo. Het handen schud den neemt geen eind. Ik word voorge steld aan Gomez, De Silva, Da Costa, Pe rez. Ik ben in „Kampung Portegis". Hier wonen een duizendtal nazaten van de Portugezen die zich in 1511 na enkele vergeefse pogingen in Malakka vestig den. De Portugezen hadden gehoord van de onmetelijke rijkdom in deze stad. Han delaren uit Arabië en India, uit China, Ja pan en de Molukken werden met de wis selende moesson winden als vanzelf naar Malakka gedreven. Ze brachten specerij en, zijde, porselein, opium, sitsen en lak- Boven een afbeelding uit de atlas van Stolk met Malakka vanuit zee, zoals het er uitzag in de tijd dat de haven door de Nederlanders werd veroverd op de Portugezen. Rechts een oude tekening van inwoners van Malakka in kleding die ook nu nog veelvuldig wordt gedragen. (foto's GPD) werk. De eerste Portugese kooplui wer den met grote verbazing bekeken. De be woners van Malakka betastten hun han den, haar en baarden. Ze pakten hun hoeden en raakten niet uitgekeken op de in hun ogen zo wonderbaarlijke vreem delingen. De Portugese kooplui namen met stijgende verbazing kennis van de onmetelijk rijkdom in de stad. Sommige kooplui in Malakka waren in het bezit van meerdere bahars goud (een bahar va rieert van 105 tot 283 kg). De sultan leefde er in onvoorstelbare weelde, omringd door strijders, slaven en tal van mooie vrouwen. De Portugese kooplui begingen de fout de sultan als eerbetoon een gouden keten om te han gen, waarop zij bijna waren gelyncht, want geen sterveling mocht de verheven vorst aanraken. Maar de heerser weerde de woedende merïigte af door te zeggen dat de vreemdelingen de manieren niet kenden. Opgetogen keerden de Portuge zen terug in hun vesting Goa. Onderkoning Albequerque besloot koste wat het kost de rijke havenstad in bezit te nemen. Hoewel de soldaten van de sultan vochten als leeuwen, konden ze niet op tegen voor hun onbekende wa pens als musketten en kanonnen. Malak ka viel en de Portugezen namen er hun intrek. Anders dan de Hollanders, pro beerden de Portugezen hun positie te versterken door hun geloof te versprei den en te trouwen met Maleise meisjes. Schoonheid Ik zit 400 jaar later tussen de resultaten van deze tactiek. Er wordt wijn rondge deeld. Gitaren komen te voorschijn. Ik word opgenomen in een kring onstuimi ge, temperamentvolle mensen. Het valt me op dat de meisjes van een uitzonder lijke schoonheid zijn. Hun taal is recht streeks voortgekomen uit het Portugees van vier eeuwen geleden, zij het dat de grammatica grotendeels is vergeten. Als ik mijn vakantie-Portugees van stal haal, kent het enthousiasme geen grenzen. Men begint te zingen, een oud visserslied uit Porto. De meisjes begin nen een wervelende dans op het strand. Ik word meegesleurd en moet dansen, of ik wil of niet. Bij het schouwspel van die rondspringende Hollander onder de pal men laten de vissers bijna hun zware net ten schieten van het lachen. 's Zondags is iedereen vrij. Ik word verondersteld mij die dag zelf te amuse ren en besluit naar goed vaderlandse ge woonte een boswandeling te gaan ma ken. Aan de overkant van de weg ligt een stuk van het ook in Malaysia bedreigde regenwoud. Tenminste, dat ving ik op van een in het hotel verblijvend gezel schap, dat zorgelijke gesprekken over het oerwoud voerde. Voorshands staan er nog heel wat bomen, zo te zien. Ik zie rook tussen de stammen. Op een open plek staat een huisje. De bewoner wenkt mij, hij is juist thee aan het zetten op de waranda. Het blijkt een poëtisch mens te zijn. Na de gebruikelijke be- leefdheidsvragen begint hij te vertellen over de geschiedenis van zijn land. Hij begint bij Parameswara, de stichter van Malakka. Met sierlijke gebaren bewegen zijn magere armen. Parameswara was een piratenkoning die in de 14de eeuw neerstreek bij een vissersdorp aan de kust. Hij zat onder een melakaboom en zag dat een van zijh jachthonden werd gebeten door een kantjil. Parameswara vond het pittige optreden van het diertje een goed voorte ken en bleef. Hij noemde de nederzetting Melaka. Ik vertel mijn gastheer dat Jan Huygen van Linschoten al omstreeks 1600 loven de woorden over Malakka schreef en ver% telde dat de bewoners zo goed waren in, het bedenken van amoureuze liedjes. De verteller lacht. Hij blijkt enkele van die versjes te kennen. Het zijn pantuns, vier regelige rijmpjes, waarbij woordspelin gen onstaan door het gebruik van de dubbele betekenis van woorden. Bij-, voorbeeld: „Een juweel is gevallen en schittert in het gras. De liefde is als de dauw op het gras. Zij verdwijnt zodra de zon opkomt". Ik beloof hem een kaart uit Holland te sturen, maar vraag me af of hier wel een postbode komt. Gouden spijkers Er wonen veel Chinezen in Malakka. Toen de stad na de stichting door Para meswara snel groeide, werd het door de Chinese vertegenwoordiger Cheng Ho aangeboden bondgenootschap aan vaard. Weldra voeren de jonken af en aan, en vestigden zich Chinese kooplui in Ma lakka. Honderd jaar later stuurde de Chinese keizer een gezantschap met een schip naar Malakka. Alle spijkers in het schip waren van goud. Tel de spijkers en u1 weet hoeveel onderdanen ik heb, liet de keizer weten. De sultan stuurde een paar zakken sago terug. Tel de korrels, zoveel onderdanen heb ik, berichtte hij. De kei zer was zo onder de indruk dat hij zijn dochter.ten huwelijk aanbood. Het meis je, Hong Lim Poh, arriveerde in Malakka met een gevolg van 500 hofdames. De sultan gaf haar een heuvel aan de rand van de stad met de belofte dat de grond daar ten eeuwige dage in Chinese han den zou blijven. Aan de voet van de heuvel, Bukit Chi na geheten, is nog altijd de waterbron die toen werd aangeboord. Het water is glas helder en staat letterlijk bol van de mine ralen. De heuvel is bezaaid met vele, vaak eeuwenoude graven. Toen het gouvernement van Malakka enkele jaren geleden overwoog om de heuvel af te graven en met de aarde een stuk zee aan te plempen, stond de Chine se gemeenschap op zijn achterste benen. De plannen gingen niet door. Het werk werd geklaard met door Bos en Kalis op gespoten zand uit zee. Bukit China werd opgeknapt en er kwam een jogging pad. Iedere avond zie je een lange rij joggers hun best doen om temidden van de gra ven hun stoffelijke lichaam in conditie te houden. Eilanden Als rechtgeaarde Hollander heb ik all. een paar keer verlangend gekeken naar de lokkende eilanden in de Straat vanl Malakka. Dat is mijn gastheer niet ont gaan. Bij wijze van verrassing heeft hij op de laatste dag van mijn verblijf de kustwacht ingeschakeld. Om negen uur ligt een pracht van een patrouilleboot ge reed. Een tiental jeugdige matrozen is druk in de weer om ons kleine gezel schap een onvergetelijke tochtte bezor gen. Eerst gaan we naar Pulau Besar (Groot Eiland). Een motorsloep wordt gestre ken en we vliegen over de schuimende golven. Op het strand ontvouwt mijn gastheer een grote tekening. In de vallei zullen lage, in de omgeving passende va kantiewoningen, worden gebouwd en dan zal Pulau Besar een toeristisch para dijs worden. Nu ligt het eiland er nog maagdelijk bij. Kleurige hagedissen schieten weg tussen het alang-alang. Ko kosnoten liggen waar ze van de palmen zijn geplóft/ Later komen we op Pulau Undan. Het eiland is niet meer dan een met grote pal men begroeide rots met een vuurtoren op de top. Gebouwd door de Hollanders, wijst de kapitein. We beklimmen de tien tallen treden en bereiken een stevig bouwsel met hoge eiken deuren en oer degelijk Hollands hang- en sluitwerk. De Engelsen hebben er nog eens een ijzeren vuurtoren bovenop gebouwd. Birmingharn.1879 lees ik. Vanaf de toren zie ik Malakka liggen en de ring van rif fen waarvoor in oude VOC-journalen zo wordt gewaarschuwd. Er is thee gezet. Drie dikke mannen houden de vuurto ren in werking. Een rustige betrekking lijkt mij. Voor we vertrekken raap ik een stuk koraal van het strand om thuis op mijn bureau te leggen en mij in het win terse Holland te realiseren dat ik echt in dit tropische paradijs ben geweest. Hoe ga je als westerling in niet- westerse landen met je huispersoneel om? Het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam geeft antwoord op die vraag in het boek 'Huispersoneel, raakvlak met andere culturen', het eerste deel in een serie 'Wonen en werken in de tropen'. door Monique Bedet Het boek is bedoeld als een prakti sche handreiking voor mensen die naar een niet-westers land verhui zen. Nederlanders die voor het be drijfsleven of voor ontwikkelingssa menwerking zijn uitgezonden, wer den door medewerkers van het Tropeninstituut geïnterviewd over hun ervaringen met huispersoneel. De auteur Peter Slors legt in zijn boek uit dat je in elk niet-westers land met huispersoneel krijgt te maken. Van bui tenlanders wordt vanzelfsprekend aan genomen dat ze rijk zijn. Dat levert de verplichting op om een aan je status aan gepast aantal bedienden te hebben. Als voorbeeld geeft Slors het verhaal van een Nederlander die zelf zijn tuin on derhield. Voor het tuinhek verscheen ■een grote groep Indonesiërs die met ver bazing naar het verschijnsel keken. Twee bedienden vroegen daarna ontslag. De buurtbewoners keken hen er op aan dat zij hun werkgever niet duidelijk maakten dat hij met zijn status dit werk niet kon doen. Hij zou ook te gierig zijn om het werk uit te besteden. Terwijl het een soort sociale verplichting is bedien den aan te nemen, zodat 'welgestelden' inkomen doorgeven aan 'minder bedeel den'. Onwennig Een nieuwkomer in een vreemd land weet niet hoe hij met personeel moet om gaan. De verhoudingen zijn niet duide lijk. Hij moet wennen aan het geven van opdrachten aan personeelsleden wier taal hij niet spreekt. Slors raadt die nieuwkomers aan zo snel mogelijk de taal te leren en zich door de bedienden wegwijs te laten maken in hun dagelijkse leefwereld. Hij denkt dat Nederlanders zich in het begin vooral onwennig voelen omdat zij zich generen anderen voor zich te laten werken. Ook het feit dat bedienden in huis wonen kan hiermee te maken heb ben. Zo'n inbreuk op de privacy zijn Ne derlanders niet gewend en kan schaamte over de bevoorrechte positie teweeg brengen. Het is zoeken naar een manier van omgaan met je personeel. Slors geeft in zijn boek geen definitieve oplossing maar probeert wel de toekomstige reizi ger wat inzicht te geven in de situatie die hij kan verwachten. Veel buitenlanders hebben het beste voor met het huispersoneel en willen graag iets aan hun positie verbeteren. Slors vindt datje het huispersoneel kunt laten studeren, helpen met sparen en steunen bij de aankoop van een eigen huis. Wie weer naar Nederland vertrekt kan zorgen voor een nieuwe betrekking voor de bedienden. Uit een interview in het boek blijkt dat het ook voorkomt dat de bedienden mogen meeëten aan tafel, wat niet in goede aarde blijkt te vallen bij het personeel. Daarom zou het goed zijn geweest als Slors ook het huispersoneel zou hebben geïnterviewd. Zo had hij te weten kunnen komen hoe het personeel zelf met westerlingen wil omgaan. Slors ging bij de presentatie van zijn boek in discussie met Barbara Henkes. Henkes stelde dat ze tussen de regels van het boek door iets proeft van: "Wij kun nen het ons permitteren ons in te leven en het personeel moet geholpen wor den". De buitenlanders denken dat ze zelf weten wat het beste is voor het per soneel. "Sommige bedienden kunnen de hulp accepteren, maar anderen voelen zich in hun positie aangetast en willen af stand houden". Henkes schreef samen met Hanneke Oosterhof het in 1985 uitgekomen boek 'Kaatje ben je boven? Leven en werken van Nederlandse dienstbodes 1900-1940'. Komend uit de tropen of uit een arbei dersmilieu, in beide gevallen ondergaat personeel dat bij een westers- respectie velijk een burgergezin gaat werken een 'cultuurschok'. Daarover zijn Slors en Henkes het eens. Kritiek Verder zijn de overeenkomsten tussen de twee boeken niet groot. Waar Slors veelal uitgaat van de ervaringen van de Nederlandse bazen en bazinnen in het buitenland, daar beschrijft Henkes de gevoelswereld van dienstmeisjes in Ne derland. Haar kritiek is dan ook dat Slors niet meer heeft gedaan dan het weerge ven van gesprekken óver het personeel. Het zou nuttig zijn ook het personeel zelf aan het woord te laten over hun erva ringen met westerlingen. "Dat lijkt mij de aangewezen manier om de wat neer buigende toon, die ik nu nog wel eens proef in het werk van Slors te voorko men", aldus Henkes. Zij vindt ook dat Slors ten onrechte heeft vermeden iets te schrijven over seksuele relaties, omdat juist tussen bazen en bedienden onge wenste intimiteiten kunnen voorkomen. Voor een bediende zou het irritant zijn om bij voorbeeld het volgende citaat in het boek te lezen: 'Onze bedienden? Fan tastisch! We hebben steeds gezegd: als er iemand iets nodig heeft, als er pro blemen thuis zijn, door ziekte bijvoor beeld, dan kun je bij ons aankloppen. Maar betrap ik iemand erop dat hij iets wegneemt, al is het maar een suikerzak je, dan gaat hij eruit. Ze hoefden ook niet te stelen. Ze hadden allemaal een goed salaris, niet te veel, maar ze kregen allemaal waar ze recht op hadden". Ze ker dit laatste klinkt denigrerend. Vooroordelen Slors ontkent niet dat de geïnterview den soms blijk geven van een wat be perkt gezichtsveld. Maar door juist de vooroordelen te behandelen en uit te leg gen hoe deze ontstaan probeert hij ze uit de wereld te helpen. Een Nederlandse vrouw die in Maleisië heeft gewoond zegt het volgende: "Mag ik eens een voorbeeld geven van hoe mensen kun nen reageren? Op een dag kom ik de keu ken in en zie dat daar vrij veel vliegen zijn, terwijl de kokkin met het bereiden van de gerechten bezig is. Boos over deze onhygiënische situatie wijs ik de kokkin j erop, die de flitspuit pakt en de vliegen daarmee te lijf gaat, ook de vliegen die op het eten zitten waar ze mee bezig is. Nou vraag ik je!" Een westerling die zoiets zegt, denkt dat de bediende dom is. In het boek wordt uitgelegd dat de schadelijke bij werking van het gif in niet-westerse lan den onbekend is. Slors geeft aan dat het nodig is je te verplaatsen in de denkwe reld van de anderen. De lezer krijgt door het boèk een klein beetje inzicht in het denken en handelen van bedienden in niet-westerse landen. Maar voor een juist inzicht in de omgang met personeel moetje met alle betrokke nen spreken. De opzet van Slors boek is beperkt en in de inleiding zegt hij zelf ook al dat het niet zijn bedoeling is om goede theorieën over het onderwerp te geven. Dit boek roept het besef op dat er hoognodig een tweede moet worden ge schreven over ervaringen van het huis personeel met Nederlandse bazen en ba zinnen. Huispersoneel, raakvlak met andere cultu ren. Peter A. Slors, uitg.. Koninklijk Insti tuut voor de Tropen. Kaatje ben je boven? Leven en werken van Nederlandse dienst bodes 1900-1940, Barbara Henkes en Hanne ke Oosterhof, ultg. SUN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1988 | | pagina 18