Op zoek naar de sporen van de VOC
Omgang met huispersoneel in de tropen
MAAINDALi ZD JAIN UAm 13ÖT~
Het Westfries Museum in Hoorn maakte op uitnodiging een
studiereis naar Malaysia om in Malakka de sporen die de
Verenigde Oostindische Compagnienaliet, te onderzoeken. Een
stukje Hollandse historie in de tropen.
We zijn los van de grond. Altijd weer
een schitterend gezicht, dat scala
van kermislichten op en om Schip
hol. Ik ben op weg naar Malakka.
Mijn taak is het spoor te volgen van
de zeelui in de periode dat de Vere
nigde Oost-Indische Compagnie
daarheen voer.
door Ruud Spruyt
Voorshands valt het moeilijk in de
sfeer te komen. De barre reizen van de
verre voorvaderen zijn niet te vergelij
ken met de comfortabele trip die ik nu
maak. Geen scheepsbeschuiten, in pek
gepakte kaas of raasdonders door ruwe
koksmaten rondgedeeld, maar een sou
per van vijf gangen dat door wonder
mooie oosterse stewardessen wordt ge
serveerd.
Straks, als ik land, is het acht uur vroe
ger dan mijn klokje aanwijst. Glimla
chend denk ik aan Schouten en Le Maire
die het VOC-monopoly meenden te kun
nen ontduiken door in de tegenoverge
stelde richting de wereld om te varen. De
vlieger ging niet op. Bij aankomst in Ba
tavia werden schip en lading in beslag
genomen. Er onstond bovendien een
woordenwisseling, omdat de datum in
het logboek niet klopte.
Niemand realiseerde zich dat de we
reldreizigers bij hun tocht om de globe
een volle dag verschil hadden opgelo-
In Kuala Lumpur gaat juist de zon on
der. Natgroene bossen, kronkelende ri
vieren, moderne blokkendozen, een hel
verlichte moskee en dan taxiën we over
de grond. Palmen langs de startbaan,
jongens met rikshaws staan achter het
hek te kijken. In de aankomsthal kruipt
de warmte omhoog langs mijn benen.
Achter de ruiten zie ik moslims in ge
bed verzonken. Mijn gastheer houdt een
bordje met mijn naam omhoog. Wij rij
den langs de gloednieuwe tolweg. Tel
kens vergeet ik tot mijn grote schrik dat
in Malaysia links wordt gereden.
Tussen de beleefdheidsbezoeken aan
ministers en staatssecretarissen door
heb ik het geluk Robert Tan Sin Nyen te
treffen. De man is bezeten van zijn stad
en heeft zich voorgenomen de Hollandse
invloed in den brede te tonen.
Portugezen
Na een langdurig beleg slaagde de
VOC er in 1641 eindelijk in om Malakka
op de Portugezen te veroveren. De felbe
geerde havenplaats werd versterkt met
een fort. Er kwamen een VOC-gebouw,
een kerk en twee straten koopmanshui
zen. Ruim honderdvijftig jaar bleef Ma
lakka Hollands bezit.
Tan sleept mij langs alle monumenten.
Het meest indrukwekkend is het 'Stadt-
huys' in Malakka, nog altijd zo genoemd
en geschreven. We dwalen er door verla
ten gangen en zalen. Tan wijst mij op de
moer- en kinderbalken, de kruiskozij
nen, muurankers en brutale Hollandse
leeuwekoppen. „Hollandse invloed",
roept hij enthousiast. Ik zal hem dat nog
vele malen horen zeggen.
Voor mijn geestesoog zie ik de klerken
en kooplui die hier in warme lakense
pakken hun dagen sleten tot profijt van
de compagnie. Op de heuvel achter de
compagniesgebouwen liggen ze begra
ven in een schilderachtige, tot ruïne ver
vallen, kerk.
Een grafsteen klaagt dat Malakka bin
nen een familie het leven heeft geeïst van
een grootvader, zoon en kleinzoon. Een
gaffelboot, de trots van de familie, staat
tot in de details op de zerk afgebeeld.
„We hebben plannen om de hele zeekant
te restaureren", vertelt de staatssecreta
ris later. Philips heeft al een klank- en
lichtspel ontworpen met hologrammen
en al.
We lunchen in een Chinees restaurant.
De eigenaar brengt zijn specialiteiten op
tafel. Sharon, zijn dochter, komt naast
mij zitten en vertelt over haar studie in
Londen. Aan de muur hangt een dam
bord. Wij spelen 'dam', wijst Tan, Hol
landse invloed.
We trekken de Chinese wijk in. In de
huizen zie ik voorouderportretten en
huisaltaartjes. Grijsaards hurken op de
drempels, kinderkopjes steken nieuws
gierig tussen de luiken. Ieder huis is min
of meer een winkel. „Dit is een Hollands
huis geweest", zegt Tan en loopt pardoes
een woning binnen. De bewoners knik
ken vriendelijk. Boven blijkt een kan
toor te zijn. Er wordt zowel met compu
ters als met houten telramen gewerkt.
Als Tan het doel van ons bezoek heeft
verteld, begint iedereen zoekend door
het pand te dwalen. Ik word van sleutel
stuk naar muuranker gesleurd. „Hol
landse invloed", roept Tan onophoude
lijk.
Het wordt tijd om afscheid te nemen.
De chauffeur, die ik twee weken tot mijn
beschikking heb, schuift zijn regerings-
Mercedes voor. Tan schudt mij de hand
en trekt een ooglid omlaag. Ik zie een
blauwe rand om de pupil. „Hollandse in
vloed", straalt hij. De chauffeur stuift het
verkeer in, en ik bedenk mij dat ik toch
maar een hogere reisverzekering had
moeten afluiten. Een tegemoetkomende
bus heeft in een bocht onze weghelft ge
kozen. We duiken het talud in, zoals je
dat wel ziet in Amerikaanse films, zwe
ven even en dan is daar toch weer het as
falt.
Kerk
„In den beginne was het woord", staat
met Oudhollandse krullen op de koperen
bijbellessenaar in de uit 1753 daterende
Christuskerk. Een aan de buitenkant wat
frivool aandoende, maar van binnen
kloeke Hollandse dorpskerk met een ba
lustrade waar het orgel moet hebben ge
staan en graven van Hollanders, Engel
sen en zelfs een Armeense koopman.
De Engelsen hebben de vroeger witge
pleisterde kerk rood geschilderd, vol
gens de overlevering om de sirihspuwers
de lust te ontnemen om de witte muur te
ontsieren. In den beginne was het woord,
en daar is het bij gebleven.
De bewoners van Malaysia moeten
weinig van het christendom weten, ge
tuige ook een spotprent in een krant op
de door twisten verscheurde Philippij-
nen met het wrange onderschrift: „De
enige christelijke natie in Azië". Dat wil
niet zeggen dat er geen religie is in Ma
lakka. Integendeel, wolken wierook
waaieren uit in de Chinese buurt, waar
broederlijk naast elkaar een hindoetem
pel, een moskee en twee boeddhistische
tempels staan.
Genoeg religie. Er is werk aan de win
kel, letterlijk. Ieder huis van de Chinese
wijk herbergt op de begane grond een
bedrijfje. De luiken en muren van de ou
de Hollandse en Engelse huizen zijn be
schilderd met Chinese karakters. Mijn
gids blijkt een autoriteit te zijn. Bij ieder
bedrijfje worden we binnen genodigd. Ik
krijg voortdurend kommetjes zoete thee
aangeboden. „Waar komt u vandaan",
klinkt het telkens weer. Bij mijn „uit
Holland", zie je ze peinzen waar dat in 's
hemelsnaam ligt. Maar als ik zeg „Heine-
ken en Maggi", breekt de herkenning
door.
In een bonte rij schakelen de werk
plaatsen zich aaneen. Koperslagers,
mandenmakers, zilversmeden, houtsnij
ders. Hele gezinnen werken mee, van de
kleinste dreumes tot de kromste
grijsaard. Uit een morsige hal klinken
gillende kreten, die plotseling verstom
men. Bloed golft onder de deur door. Met
een handige zwaai wordt een zojuist ge
slacht speenvarken op een tafel aan de
straat gesmeten. Verlekkerd komen de
buurvrouwen keuren.
Op de hoek ratelen schrijfmachines.
Analfabeten dicteren brieven die gedul
dig luisterende schrijvers voor een paar
sen op papier zetten. Aan de gezichten te
zien gaat het over gewichtige zaken. In
een antiekzaak koop ik een houten ko-
kosnootschraper in de vorm van een
kruipende baby met een ijzeren steker
op zijn mutsje. Een typisch Maleis meu
beltje, waar je op kunt zitten, terwijl je
gezellig babbelend met de schraper stuk
jes vruchtvlees oppeuzelt. Door de aan
wezigheid van de Chinees wordt mij een
prijs gevraagd die ik anders pas na om
slachtig onderhandelen zou hebben be
reikt. De eigenaar van de zaak vertelt dat
hij familie in Lelystad heeft.
Rijkdom
Malacca
Het is zaterdag en ik heb een afspraak
met Manuel Lazaroo. Het handen schud
den neemt geen eind. Ik word voorge
steld aan Gomez, De Silva, Da Costa, Pe
rez. Ik ben in „Kampung Portegis". Hier
wonen een duizendtal nazaten van de
Portugezen die zich in 1511 na enkele
vergeefse pogingen in Malakka vestig
den.
De Portugezen hadden gehoord van de
onmetelijke rijkdom in deze stad. Han
delaren uit Arabië en India, uit China, Ja
pan en de Molukken werden met de wis
selende moesson winden als vanzelf naar
Malakka gedreven. Ze brachten specerij
en, zijde, porselein, opium, sitsen en lak-
Boven een afbeelding uit de atlas
van Stolk met Malakka vanuit zee,
zoals het er uitzag in de tijd dat de
haven door de Nederlanders werd
veroverd op de Portugezen. Rechts
een oude tekening van inwoners van
Malakka in kleding die ook nu nog
veelvuldig wordt gedragen.
(foto's GPD)
werk. De eerste Portugese kooplui wer
den met grote verbazing bekeken. De be
woners van Malakka betastten hun han
den, haar en baarden. Ze pakten hun
hoeden en raakten niet uitgekeken op de
in hun ogen zo wonderbaarlijke vreem
delingen. De Portugese kooplui namen
met stijgende verbazing kennis van de
onmetelijk rijkdom in de stad. Sommige
kooplui in Malakka waren in het bezit
van meerdere bahars goud (een bahar va
rieert van 105 tot 283 kg).
De sultan leefde er in onvoorstelbare
weelde, omringd door strijders, slaven
en tal van mooie vrouwen. De Portugese
kooplui begingen de fout de sultan als
eerbetoon een gouden keten om te han
gen, waarop zij bijna waren gelyncht,
want geen sterveling mocht de verheven
vorst aanraken. Maar de heerser weerde
de woedende merïigte af door te zeggen
dat de vreemdelingen de manieren niet
kenden. Opgetogen keerden de Portuge
zen terug in hun vesting Goa.
Onderkoning Albequerque besloot
koste wat het kost de rijke havenstad in
bezit te nemen. Hoewel de soldaten van
de sultan vochten als leeuwen, konden
ze niet op tegen voor hun onbekende wa
pens als musketten en kanonnen. Malak
ka viel en de Portugezen namen er hun
intrek. Anders dan de Hollanders, pro
beerden de Portugezen hun positie te
versterken door hun geloof te versprei
den en te trouwen met Maleise meisjes.
Schoonheid
Ik zit 400 jaar later tussen de resultaten
van deze tactiek. Er wordt wijn rondge
deeld. Gitaren komen te voorschijn. Ik
word opgenomen in een kring onstuimi
ge, temperamentvolle mensen. Het valt
me op dat de meisjes van een uitzonder
lijke schoonheid zijn. Hun taal is recht
streeks voortgekomen uit het Portugees
van vier eeuwen geleden, zij het dat de
grammatica grotendeels is vergeten.
Als ik mijn vakantie-Portugees van
stal haal, kent het enthousiasme geen
grenzen. Men begint te zingen, een oud
visserslied uit Porto. De meisjes begin
nen een wervelende dans op het strand.
Ik word meegesleurd en moet dansen, of
ik wil of niet. Bij het schouwspel van die
rondspringende Hollander onder de pal
men laten de vissers bijna hun zware net
ten schieten van het lachen.
's Zondags is iedereen vrij. Ik word
verondersteld mij die dag zelf te amuse
ren en besluit naar goed vaderlandse ge
woonte een boswandeling te gaan ma
ken. Aan de overkant van de weg ligt een
stuk van het ook in Malaysia bedreigde
regenwoud. Tenminste, dat ving ik op
van een in het hotel verblijvend gezel
schap, dat zorgelijke gesprekken over
het oerwoud voerde. Voorshands staan
er nog heel wat bomen, zo te zien.
Ik zie rook tussen de stammen. Op een
open plek staat een huisje. De bewoner
wenkt mij, hij is juist thee aan het zetten
op de waranda. Het blijkt een poëtisch
mens te zijn. Na de gebruikelijke be-
leefdheidsvragen begint hij te vertellen
over de geschiedenis van zijn land. Hij
begint bij Parameswara, de stichter van
Malakka. Met sierlijke gebaren bewegen
zijn magere armen.
Parameswara was een piratenkoning
die in de 14de eeuw neerstreek bij een
vissersdorp aan de kust. Hij zat onder
een melakaboom en zag dat een van zijh
jachthonden werd gebeten door een
kantjil. Parameswara vond het pittige
optreden van het diertje een goed voorte
ken en bleef. Hij noemde de nederzetting
Melaka.
Ik vertel mijn gastheer dat Jan Huygen
van Linschoten al omstreeks 1600 loven
de woorden over Malakka schreef en ver%
telde dat de bewoners zo goed waren in,
het bedenken van amoureuze liedjes. De
verteller lacht. Hij blijkt enkele van die
versjes te kennen. Het zijn pantuns, vier
regelige rijmpjes, waarbij woordspelin
gen onstaan door het gebruik van de
dubbele betekenis van woorden. Bij-,
voorbeeld:
„Een juweel is gevallen en schittert in
het gras.
De liefde is als de dauw op het gras.
Zij verdwijnt zodra de zon opkomt".
Ik beloof hem een kaart uit Holland te
sturen, maar vraag me af of hier wel een
postbode komt.
Gouden spijkers
Er wonen veel Chinezen in Malakka.
Toen de stad na de stichting door Para
meswara snel groeide, werd het door de
Chinese vertegenwoordiger Cheng Ho
aangeboden bondgenootschap aan
vaard. Weldra voeren de jonken af en aan,
en vestigden zich Chinese kooplui in Ma
lakka.
Honderd jaar later stuurde de Chinese
keizer een gezantschap met een schip
naar Malakka. Alle spijkers in het schip
waren van goud. Tel de spijkers en u1
weet hoeveel onderdanen ik heb, liet de
keizer weten. De sultan stuurde een paar
zakken sago terug. Tel de korrels, zoveel
onderdanen heb ik, berichtte hij. De kei
zer was zo onder de indruk dat hij zijn
dochter.ten huwelijk aanbood. Het meis
je, Hong Lim Poh, arriveerde in Malakka
met een gevolg van 500 hofdames. De
sultan gaf haar een heuvel aan de rand
van de stad met de belofte dat de grond
daar ten eeuwige dage in Chinese han
den zou blijven.
Aan de voet van de heuvel, Bukit Chi
na geheten, is nog altijd de waterbron die
toen werd aangeboord. Het water is glas
helder en staat letterlijk bol van de mine
ralen. De heuvel is bezaaid met vele,
vaak eeuwenoude graven.
Toen het gouvernement van Malakka
enkele jaren geleden overwoog om de
heuvel af te graven en met de aarde een
stuk zee aan te plempen, stond de Chine
se gemeenschap op zijn achterste benen.
De plannen gingen niet door. Het werk
werd geklaard met door Bos en Kalis op
gespoten zand uit zee. Bukit China werd
opgeknapt en er kwam een jogging pad.
Iedere avond zie je een lange rij joggers
hun best doen om temidden van de gra
ven hun stoffelijke lichaam in conditie te
houden.
Eilanden
Als rechtgeaarde Hollander heb ik all.
een paar keer verlangend gekeken naar
de lokkende eilanden in de Straat vanl
Malakka. Dat is mijn gastheer niet ont
gaan. Bij wijze van verrassing heeft hij
op de laatste dag van mijn verblijf de
kustwacht ingeschakeld. Om negen uur
ligt een pracht van een patrouilleboot ge
reed. Een tiental jeugdige matrozen is
druk in de weer om ons kleine gezel
schap een onvergetelijke tochtte bezor
gen.
Eerst gaan we naar Pulau Besar (Groot
Eiland). Een motorsloep wordt gestre
ken en we vliegen over de schuimende
golven. Op het strand ontvouwt mijn
gastheer een grote tekening. In de vallei
zullen lage, in de omgeving passende va
kantiewoningen, worden gebouwd en
dan zal Pulau Besar een toeristisch para
dijs worden. Nu ligt het eiland er nog
maagdelijk bij. Kleurige hagedissen
schieten weg tussen het alang-alang. Ko
kosnoten liggen waar ze van de palmen
zijn geplóft/
Later komen we op Pulau Undan. Het
eiland is niet meer dan een met grote pal
men begroeide rots met een vuurtoren
op de top. Gebouwd door de Hollanders,
wijst de kapitein. We beklimmen de tien
tallen treden en bereiken een stevig
bouwsel met hoge eiken deuren en oer
degelijk Hollands hang- en sluitwerk.
De Engelsen hebben er nog eens een
ijzeren vuurtoren bovenop gebouwd.
Birmingharn.1879 lees ik. Vanaf de toren
zie ik Malakka liggen en de ring van rif
fen waarvoor in oude VOC-journalen zo
wordt gewaarschuwd. Er is thee gezet.
Drie dikke mannen houden de vuurto
ren in werking. Een rustige betrekking
lijkt mij. Voor we vertrekken raap ik een
stuk koraal van het strand om thuis op
mijn bureau te leggen en mij in het win
terse Holland te realiseren dat ik echt in
dit tropische paradijs ben geweest.
Hoe ga je als westerling in niet-
westerse landen met je
huispersoneel om? Het Koninklijk
Instituut voor de Tropen in
Amsterdam geeft antwoord op die
vraag in het boek 'Huispersoneel,
raakvlak met andere culturen', het
eerste deel in een serie 'Wonen en
werken in de tropen'.
door Monique Bedet
Het boek is bedoeld als een prakti
sche handreiking voor mensen die
naar een niet-westers land verhui
zen. Nederlanders die voor het be
drijfsleven of voor ontwikkelingssa
menwerking zijn uitgezonden, wer
den door medewerkers van het
Tropeninstituut geïnterviewd over
hun ervaringen met huispersoneel.
De auteur Peter Slors legt in zijn boek
uit dat je in elk niet-westers land met
huispersoneel krijgt te maken. Van bui
tenlanders wordt vanzelfsprekend aan
genomen dat ze rijk zijn. Dat levert de
verplichting op om een aan je status aan
gepast aantal bedienden te hebben.
Als voorbeeld geeft Slors het verhaal
van een Nederlander die zelf zijn tuin on
derhield. Voor het tuinhek verscheen
■een grote groep Indonesiërs die met ver
bazing naar het verschijnsel keken.
Twee bedienden vroegen daarna ontslag.
De buurtbewoners keken hen er op aan
dat zij hun werkgever niet duidelijk
maakten dat hij met zijn status dit werk
niet kon doen. Hij zou ook te gierig zijn
om het werk uit te besteden. Terwijl het
een soort sociale verplichting is bedien
den aan te nemen, zodat 'welgestelden'
inkomen doorgeven aan 'minder bedeel
den'.
Onwennig
Een nieuwkomer in een vreemd land
weet niet hoe hij met personeel moet om
gaan. De verhoudingen zijn niet duide
lijk. Hij moet wennen aan het geven van
opdrachten aan personeelsleden wier
taal hij niet spreekt. Slors raadt die
nieuwkomers aan zo snel mogelijk de
taal te leren en zich door de bedienden
wegwijs te laten maken in hun dagelijkse
leefwereld.
Hij denkt dat Nederlanders zich in het
begin vooral onwennig voelen omdat zij
zich generen anderen voor zich te laten
werken. Ook het feit dat bedienden in
huis wonen kan hiermee te maken heb
ben. Zo'n inbreuk op de privacy zijn Ne
derlanders niet gewend en kan schaamte
over de bevoorrechte positie teweeg
brengen. Het is zoeken naar een manier
van omgaan met je personeel. Slors geeft
in zijn boek geen definitieve oplossing
maar probeert wel de toekomstige reizi
ger wat inzicht te geven in de situatie die
hij kan verwachten.
Veel buitenlanders hebben het beste
voor met het huispersoneel en willen
graag iets aan hun positie verbeteren.
Slors vindt datje het huispersoneel kunt
laten studeren, helpen met sparen en
steunen bij de aankoop van een eigen
huis. Wie weer naar Nederland vertrekt
kan zorgen voor een nieuwe betrekking
voor de bedienden. Uit een interview in
het boek blijkt dat het ook voorkomt dat
de bedienden mogen meeëten aan tafel,
wat niet in goede aarde blijkt te vallen bij
het personeel. Daarom zou het goed zijn
geweest als Slors ook het huispersoneel
zou hebben geïnterviewd. Zo had hij te
weten kunnen komen hoe het personeel
zelf met westerlingen wil omgaan.
Slors ging bij de presentatie van zijn
boek in discussie met Barbara Henkes.
Henkes stelde dat ze tussen de regels van
het boek door iets proeft van: "Wij kun
nen het ons permitteren ons in te leven
en het personeel moet geholpen wor
den". De buitenlanders denken dat ze
zelf weten wat het beste is voor het per
soneel. "Sommige bedienden kunnen de
hulp accepteren, maar anderen voelen
zich in hun positie aangetast en willen af
stand houden".
Henkes schreef samen met Hanneke
Oosterhof het in 1985 uitgekomen boek
'Kaatje ben je boven? Leven en werken
van Nederlandse dienstbodes 1900-1940'.
Komend uit de tropen of uit een arbei
dersmilieu, in beide gevallen ondergaat
personeel dat bij een westers- respectie
velijk een burgergezin gaat werken een
'cultuurschok'. Daarover zijn Slors en
Henkes het eens.
Kritiek
Verder zijn de overeenkomsten tussen
de twee boeken niet groot. Waar Slors
veelal uitgaat van de ervaringen van de
Nederlandse bazen en bazinnen in het
buitenland, daar beschrijft Henkes de
gevoelswereld van dienstmeisjes in Ne
derland. Haar kritiek is dan ook dat Slors
niet meer heeft gedaan dan het weerge
ven van gesprekken óver het personeel.
Het zou nuttig zijn ook het personeel
zelf aan het woord te laten over hun erva
ringen met westerlingen. "Dat lijkt mij
de aangewezen manier om de wat neer
buigende toon, die ik nu nog wel eens
proef in het werk van Slors te voorko
men", aldus Henkes. Zij vindt ook dat
Slors ten onrechte heeft vermeden iets te
schrijven over seksuele relaties, omdat
juist tussen bazen en bedienden onge
wenste intimiteiten kunnen voorkomen.
Voor een bediende zou het irritant zijn
om bij voorbeeld het volgende citaat in
het boek te lezen: 'Onze bedienden? Fan
tastisch! We hebben steeds gezegd:
als er iemand iets nodig heeft, als er pro
blemen thuis zijn, door ziekte bijvoor
beeld, dan kun je bij ons aankloppen.
Maar betrap ik iemand erop dat hij iets
wegneemt, al is het maar een suikerzak
je, dan gaat hij eruit. Ze hoefden ook
niet te stelen. Ze hadden allemaal een
goed salaris, niet te veel, maar ze kregen
allemaal waar ze recht op hadden". Ze
ker dit laatste klinkt denigrerend.
Vooroordelen
Slors ontkent niet dat de geïnterview
den soms blijk geven van een wat be
perkt gezichtsveld. Maar door juist de
vooroordelen te behandelen en uit te leg
gen hoe deze ontstaan probeert hij ze uit
de wereld te helpen. Een Nederlandse
vrouw die in Maleisië heeft gewoond
zegt het volgende: "Mag ik eens een
voorbeeld geven van hoe mensen kun
nen reageren? Op een dag kom ik de keu
ken in en zie dat daar vrij veel vliegen
zijn, terwijl de kokkin met het bereiden
van de gerechten bezig is. Boos over deze
onhygiënische situatie wijs ik de kokkin j
erop, die de flitspuit pakt en de vliegen
daarmee te lijf gaat, ook de vliegen die op
het eten zitten waar ze mee bezig is. Nou
vraag ik je!"
Een westerling die zoiets zegt, denkt
dat de bediende dom is. In het boek
wordt uitgelegd dat de schadelijke bij
werking van het gif in niet-westerse lan
den onbekend is. Slors geeft aan dat het
nodig is je te verplaatsen in de denkwe
reld van de anderen.
De lezer krijgt door het boèk een klein
beetje inzicht in het denken en handelen
van bedienden in niet-westerse landen.
Maar voor een juist inzicht in de omgang
met personeel moetje met alle betrokke
nen spreken. De opzet van Slors boek is
beperkt en in de inleiding zegt hij zelf
ook al dat het niet zijn bedoeling is om
goede theorieën over het onderwerp te
geven. Dit boek roept het besef op dat er
hoognodig een tweede moet worden ge
schreven over ervaringen van het huis
personeel met Nederlandse bazen en ba
zinnen.
Huispersoneel, raakvlak met andere cultu
ren. Peter A. Slors, uitg.. Koninklijk Insti
tuut voor de Tropen. Kaatje ben je boven?
Leven en werken van Nederlandse dienst
bodes 1900-1940, Barbara Henkes en Hanne
ke Oosterhof, ultg. SUN.