LBO-leerling kan best yuppie worden Kruistocht tegen 'verprutste handschriften' Goede voorlichting damt roken en drinken van schooljeugd in Onderwijs Lager beroepsonderwijs wil uit verdomhoekje Nieuwe schrijfwijze voorkomt moeilijkheden met dictaat Nederland telt 750 duizend alcoholverslaafden. Een aanzienlijk aantal daarvan behoort tot de jeugd. Uit onderzoek blijkt dat jongeren op steeds vroegere leeftijd beginnen te drinken. De Nationale Commissie tegen het Alcoholisme en andere Verslavingen (NCA) in Utrecht houdt onder meer landelijke voorlichtingscampagnes op scholen in het basis- en voortgezet onderwijs om jongeren te informeren over de gevaren van overmatig alcoholgebruik. door Xandra Feije Volgens projectleider Pieter Wet- ser is het heel belangrijk op welke wijze jongeren worden voorgelicht over alcoholgebruik. Hij verzet zich tegen de veel gehoorde kritiek als zou voorlichting over roken en drinken dit gedrag bij jongeren juist bevorderen. „Er zijn wel voor lichtingscampagnes geweest waar bij juist de nieuwsgierigheid naar het gebruik van bij voorbeeld drugs werd opgewekt. Dat gevaar bestaat als je enkel wijst op de ge varen hiervan". Zijn organisatie, die voor het grootste deel wordt gefinancieerd door de overheid, heeft voor een andere aanpak gekozen. „Wij wij zen jongeren zowel op de positieve als op de negatieve effecten van ro ken en drinken. Daarbij speelt ken nis over alcohol en tabak een be langrijke rol. Het is bovendien niet onze bedoeling de jeugd het roken of drinken te verbieden. Wij hou den onze oordelen voor ons. Het is uiteindelijk hun eigen verantwoor delijkheid". Wetser maakt een onderscheid tussen alcoholgebruik en roken. „Alcohol is zo nauw verweven met onze cultuur, dat je het niet meer weg kunt denken. Tabak ligt de laatste tijd veel slechter in de markt. Denk maar aan de spreuk: 'Wie rookt, is niet gezien"'. Hij denkt dat het gedrag van ouders een belangrijke rol speelt in de houding van kinderen tegenover alcohol en tabak. „Want hoe geloof waardig is nu een vader die rookt en drinkt, maar zijn zoon verbiedt hetzelfde te doen?". De projectleider vindt dat ouders het drink- en rookgedrag van de kinderen moeten bespreken. „Als ze daar op vroege leeftijd van hun kinderen al mee beginnen, dan is het niet vreemd wanneer dit ook ter spraken komt als er werkelijk een probleem dreigt. Vooral in de puberteit hebben kinderen behoef te om te experimenteren. Ze zijn dan bovendien veel minder bereid om te bepraten wat ze doen. Als er echter al een bepaalde gewenning is om over deze zaken te praten, zullen ze dat ook doen als ze op de middelbare school zitten". De NCA heeft zich sinds kort ac tief gericht op voorlichting aan leerlingen op de basisscholen. Het motto: 'beter voorkomen dan gene zen', vat volgens Pieter Wetser in het kort samen waarom voor deze doelgroep is gekozen. Inmiddels hebben de hoogste groepen van de Utrechtse basisscholen kennis ge maakt met de voorlichting van de NCA. Dit met succes, zoals een on derzoek dat vorig jaar is uitge voerd door de Rijksuniversiteit Utrecht heeft uitgewezen. Want 12-jarigen, die in de hoogste klas van het basisonderwijs zitten en zijn voorgelicht over de gevolgen van tabak en alcohol, blijken hier aan minder behoefte te hebben dan anderen die niet zijn voorgelicht. Nu worden eenmalig basisscho len in de regio bezocht, met het uit eindelijke doel dat leerkrachten het jaar daarop zelf de voorlichting in hun onderwijsprogramma opne men. Zij kunnen, waar nodig, blij ven rekenen op steun van de NCA. De organisatie tracht schoolbestu ren er bovendien van te overtuigen dat deze voorlichting jaarlijks zou plan vastleggen", aldus Pieter Wet- Het lager beroepsonderwijs (lbo) zit in het verdomhoekje. Dit is een bijna algemene klacht van degenen die werken in deze tak van het voortgezet onderwijs. Het lbo is voor de kinderen die achteraan stonden toen de verstandelijke vermogens werden uitgedeeld. Zo luidt ongeveer de mening van een niet te onderschatten deel van 'het publiek'. Sterk verouderde vooroordelen, vinden docenten aan lbo-scholen. In oostelijk West-Friesland is een zogenoemde promotiecommissie lbo ingesteld om juist die opvattingen uit de wereld te helpen. Schooldecaan Hans Vos vertelt was de commissie voor ogen heeft. Leerlingen in het lager be roepsonderwijs doen meer dan een taartje bakken of een tafel tje knutselen, zegt de 'proco', zoals de promotiecommissie- lbo zichzelf in turbotaal noemt. Veel meer, en dat moeten de mensen weten ook. Want als hij wil, kan een lbo'er best een yuppie worden. En voor alle duidelijkheid: een lbo'ster ook. De commissie wil vooral laten mer ken dat het lbo meer is dan 'huis houdschool en technische school'. Beide begrippen zijn achterhaald. Lbo is de verzamelnaam voor lager technisch onderwijs (Ito), lager huishoud- en nijverheidsonderwijs (lhno), lager agrarisch onderwijs (lao), lager economisch en admini stratief onderwijs (leao), lager mid- denstandsonderwijs (lmo) en lager nautisch onderwijs (lno). Ruim 350.000 scholieren zitten op een lbo-school. 'Kansarm Hans Vos, decaan bij 'De Cuyp' een scholengemeenschap voor be roepsonderwijs in Enkhuizen, is in het dagelijkse leven een opgewekt mens. Maar hij wordt soms wat moe en treurig als hij praat over de positie van het lbo. „Het blijkt dat ouders en basisscholen leerlingen met technische aanleg nog steeds naar de mavo sturen, als gekozen moet worden tussen lbo en mavo. door Fred Hoogendoorn Ik moet daarbij wel zeggen dat ik het idee heb dat leerkrachten op basisscholen steeds beter weten wat onderwijs op een lbo-school in houdt. Bij veel ouders en een deel van de basisscholen heerst echter nog steeds onbegrip", aldus Vos. „Er werd over lbo-scholieren al tijd gezegd: 'het zijn kansarme jon geren, wat moeten ze na hun schooltijd...'. Maar nu blijkt dat het bedrijfsleven er ook achter komt dat het lbo-onderwijs wel degelijk iets heeft te bieden. Bedrijven zit ten te springen om mensen die met hun handen kunnen werken, die in beginsel al een vak hebben ge leerd. De contacten tussen het be drijfsleven en het beroepsonder wijs hebben steeds gunstiger effec ten. Die contacten worden dus ook uitgebreid. We proberen allereerst werkgevers in de school te halen. Want ook zij hebben nog vaak een verkeerd idee over het lbo. Ze we ten niet dat het een beroepsvoorbe reidende opleiding is. „Door het bedrijfsleven binnen te halen en te laten zien wat het lbo .écht is, bereik je soms leuke din gen. We worden de laatste jaren ook steeds vaker gebeld met de vraag: Heb je iemand voor vak zus of zo?". Ineens zijn er allerlei com missies die zich bezighouden met de relatie bedrijfsleven-lbo. Dat heeft zijn nut, zo blijkt. Want aan beide kanten bestaat de behoefte aan een goede samenwerking. Werkgevers willen vakmensen op leiden. En scholen willen dat hun leerlingen aan de bak komen en willen natuurlijk ook zo veel moge lijk leerlingen aantrekken. Want het leerlingental op lbo-scholen stijgt bepaald niet. Mavo Ondanks de positieve contacten met bedrijven, is er voor de promo tiecommissie nog veel werk aan de winkel. „Het kost ontzettend veel inspanning en tijd voor ouders be seffen dat een kind met technische aanleg of met interesse voor de ver zorgende sector, op het lbo een heel behoorlijk opleiding krijgt. De doorstroming naar hét middelbaar beroepsonderwijs verloopt over het algemeen uitstekend. Jongens die van het Ito naar een school voor middelbaar technisch onderwijs gaan, doen het zeker zo goed als jongens die van de mavo naar het mto gaan. Hetzelfde geldt voor lhno-mdgo en leao-meao. Het aantal mogelijkheden om door te leren is dus groot. Dat weten veel mensen niet, meent Vos. Verder is het een voordeel dat lbo-leerlingen naast theoretische kennis ook veel praktische kennis opdoen. Op die manier kunnen ze bekijken of ze wel geschikt zijn voor het beroep waarvoor ze willen worden opge leid. Leerlingen van de mavo we ten dat vaak nog niet." „Wat ook weinig bekend is, is het lbo-d. Dat houdt in dat leerlingen diverse theoretische vakken, zoals Engels, wiskunde, Nederlands en natuurkunde, op het zogenoemde d-niveau leren en daarbij prakti sche vakken krijgen. Dat staat ge lijk aan mavo-d. De eindexamen- opgaven zijn hetzelfde. Leg dan de waarde van de diploma's ppnc naast elkaar. Wat biedt een mavo- papiertje eigenlijk meer dan het feit dat je rechtstreeks kunt door stromen naar havo?" Hans Vos is voorzichtig: „Ik ga niet zeggen dat het lbo beter is, maar ik zeg: zet het eens naast elkaar. Wat theoretische vakken betreft, zitten lbo-d-leerlin- gen op hetzelfde niveau als mavo- d-leerlingen. Alleen hebben lbo'ers wat minder theoretische vakken in hun pakket. In plaats daarvan heb ben zij praktijkgerichte vakken die op de mavo ontbreken". „Vaak kiezen ouders die van de onderwijsbegeleidingsdienst of een leerkracht het advies krijgen hun kind na de basisschool naar lbo óf mavo te sturen, voor de rnavo. De meeste ouders kennen het d-niveau niet. Het lbo, voor die ouders 'technische school of huis houdschool', is minder in hun ogen. 'Lbo, oh, zal wel zoiets zijn als blo', zie je ze soms denken", zegt de Vos verontwaardigd. Zelfs als wordt benadrukt dat het kind graag met zijn handen be zig is en technische aanleg heeft, zeggen veel ouders nog: 'Dan kan hij na de mavo wel naar de mts'. „Dat kan ook, maar hoe vaak ge beurt het niet dat wij na twee jaar mavo een leerling totaal gedemoti veerd toch op het lbo krijgen? Om dat die jongen bezig wilde zijn en zijn ei niet kwijt kon op de mavo... Dat komt gewoon door het algeme ne beeld: lbo is slecht. Inderdaad, in het verleden is er door het lbo te weinig gedaan om verandering te brengen in dat beeld. Dat proberen we nu dus wel". Verleiding De verleiding is groot, maar Hans Vos wil in elk geval voorkomen dat er door het lbo een agressief wer vingsbeleid wordt gevoerd, waar bij de positie van de mavo wordt uitgespeeld. „Dan begeef je je op een levensgevaarlijk terrein. We moeten er voor waken dat ons 'pro- motiewerk' neerkomt op het min of meer afkraken van de mavo. Dan krijg je een soort schoolstrijd en daar is niemand bij gebaat. Het zou prima zijn als we zo ver zouden kunnen komen dat 'men' zegt: lbo en mavo liggen op gelijk niveau, al is de een meer praktisch en de an der meer theoretisch gericht. Maar het gaat er vooral om dat ouders de goede opleiding kiezen voor hun kind." „We komen pas in een betere si tuatie als het bedrijfsleven zou zeg gen: wij wil per se iemand van een lbo omdat die wat praktijkervaring heeft. Ze zouden daar bij voorbeeld mee kunnen adverteren. Pas dan kan de publieke opinie ten opzich te van het lbo goed omslaan." Het beeld van 'een lbo'er' wordt door de dagelijke praktijk verte kend. Vos: „Een meisje van het lh no is voor de meeste mensen een 17-jarig meisje dat hooguit ergens achter een kassa zit. Maar de men sen zien niet al die meisjes die doorstromen naar het middelbaar beroepsonderwijs en later als ze wat ouder zijn, ergens in de maat schappij terechtkomen. Die staan dan niet meer bekend als 'een huid- houdschoolmeisje', terwijl ze wel zo zijn begonnen, al heet het dan nu lhno. Maar de naam 'huishoud school' is er met geen plank uit te Hans Vos geeft toe dat het lbo zo'n tien, vijftien jaar geleden geen al te beste indruk gaf. Het lbo-on- derwijs leek toen vaak op een geor ganiseerde chaos. „Dat was niet zo zeer een lbo-probleem, als wel een onderwijs-probleem. We praten nu over het sociale tijdperk, meeprate- rij, de sfeer van 'alles moet kun nen'. De mensen stuurden hun kin deren met een ander idee naar school. Het moest er een beetje 'ge zellig' zijn. Maar nu zitten we in de jaren tachtig. De economie is min der, de maatschappij is zakelijker geworden. Aanpakken die handel, hoor je nu. Daar spelen de scholen natuurlijk bliksemsnel op in. Ook het lager beroepsonderwijs raakt steeds beter georganiseerd. Doel treffender, afgestemd op de eisen van de tijd. Alleen, dat moet nog doordringen tot de massa". Het dictaat is voor veel leerlingen in het voortgezet onderwijs een crime. Menigeen heeft grote moeite om de teksten van de docent even snel te noteren als die wordt uitgesproken of op het bord worden gezet. Meestal houdt een docent op een lbo-, mavo-, havo- of vwo- school een 'gemiddeld' tempo aan. Wie dat niet kan bijbenen, legt moedeloos de pen neer of forceert zich, waarna het eigen handschrift later grotendeels onleesbaar blijkt. Weg aantekeningen, weg goede voorbereiding op de volgende les en - vaak - weg goed cijfer. door Fred Hoogendoorn Drs. Aaldert van Engen uit het Drentse Vries probeert een einde te maken aan deze problemen. Hij voert een soort kruistocht tegen verpeste handschriften. Zijn wapen is een door hem ontwikkelde schrijfmethode voor de basisschool: simpelweg 'Schrijven in de basisschool' genoemd. Van Engen begon zijn levenswerk in 1960 als hoofd van een basisschool in het Friese Koudum. Hij verdiepte zich in het schrijven, behaalde de middelbare akte schoonschrijven en studeerde aan de universiteit in Groningen onderwijskunde met als specialiteit schrijven. Gedurende negen jaar was hij docent schrijven aan de onderwijzersopleiding in Heerenveen. In '76 stapte hij over naar de schoolbegeleidingsdienst in Drenthe waar hij tot schijfspecialist gebombardeerd werd. Omdat hij weinig ontwikkeling zag in het schrijfonderwijs, besloot Van Engen in de jaren zestig zelf een vernieuwende methode te schrijven. Daarin vertaalde hij zijn ideeën in adviezen aan leerkrachten. Slecht gesteld „Het is heel slecht gesteld met het schrijven in Nederland", vindt Van Engen. „Ik schreef dus een boek over wat er in mijn ogen verkeerd ging en nog gaat en gaf aan wat er mijns inziens moet veranderen." Uitgeverij Dijkstra in Groningen verzocht hem in 1980 een compleet nieuwe methode te maken voor het schrijfonderwijs. Van Engen ging aan de slag, produceerde boekje na boekje, folder na folder en bleek een gat in de markt te hebben aangeboord. Zijn 'workshops' worden overal in het land goed bezocht door leerkrachten van basisscholen die over het algemeen enthousiast aan de slag gaan met het door Van Engen gepropageerde lesmateriaal. Het behandelen van linkshandigheid neemt een belangrijke plaats in bij Van Engen. „Op de universiteit heb ik daar erg veel onderzoek naar gedaan. Het blijkt een sterk verwaarloosd gebied te zijn. We kunnen rustig stellen dat leerkrachten weinig weten van linkshandigen. Ze weten niet waar ze op moeten letten om vast te stellen of een kind aangeboren of aangewend linkshandig is. Maar bovendien: ze weten niet hoe een linkshandig kind moet worden begeleid. Zaken als penhouding, papierligging, lettervormen, plaatsen in het lokaal, lichtinval en al dat soort dingen, spelen daarbij een rol." Hele klus Van Engen noemt het ontwerpen van zijn methode 'een hele klus'. „Je weet niet waar je aan begint. Ik ben in 1980 begonnen, maar nu nog ben ik er dagelijks mee bezig. Gelukkig met plezier. Het is een idealisme, daarom ben ik erg gedreven. Nu ik praktisch klaar ben kan ik zeggen dat er het nieuwste van het nieuwste in staat wat Nederland betreft. Ik durf dat te zeggen omdat de universiteit van Nijmegen er aan heeft bijgedragen. Dat betekent onder meer dat ik nu harde uitspraken durf te doen omtrent lettervormen. Een letter moet er zó uitzien, dat hij kan worden geschreven zonder de pen op te lichten". „De vorm van de letters die we eerst hadden, vooral uit de methode 'Eerst duidelijk, dan snel' uit de jaren dertig, is niet goed", aldus Van Engen. Het gevaar van deze methode die nog steeds op scholen wordt gehanteerd is, dat de leraar blijft steken in het aanleren van een keurige letter. Dan houdt het meestal op. Vooral in de hoogste jaren van de basisschool is schrijfonderwijs humeurgevoelig, vrijblijvend. Wat zie je dan? Als de kinderen van de basisschool af gaan, vallen de klappen in het voortgezet onderwijs. Want in de basisschool is geen aandacht besteed aan dictaat-schrijven. En bij het voortgezet onderwijs wordt veel te snel gedicteerd, omdat de leraren daar vaak niet in de gaten hebben hoe zij dat dictaat moeten geven, welke snelheid ze moeten hanteren, aldus Van Engen. „Het gevolg is dat kinderen in het voortgezet onderwijs in drie maanden hun handschrift vernielen, omdat èr op de basisschool niets wordt gedaan aan het opvoeren van het tempo. Nou, ik ben met mijn methode in dat 'gat' gaan zitten door een boekje te maken waarin staat hoe je het dictaat-schrijven in de bovenbouw van de basisschool systematisch kunt aanpakken. Dat kost leerkrachten niet meer dan een kwartiertje per week. Je behoudt dan een mooi schrift en er kan ook op snelheid worden geschreven." Pionier Van Engen kan worden beschouwd als een pionier op het gebied van modern schrijfonderwijs. „Het komt neer op een kruistocht. Ja, ik heb in Nederland eigenlijk een unieke positie. Ik ben de enige die dit doet. Waarom precies? Puur idealisme. Schrijven heeft mij altijd geboeid, nog steeds. Daar loop ik warm voor." Het gaat Van Engen niet zozeer om de schoonheid van de letter, ofschoon hij een liefhebber is van kalligrafie. „Het is mij in de eerste plaats te doen om een schrijftechniek. Penhouding, houding in de bank, alles. Alles Van Enqen:"Het is slecht gesteld met het schrijven in Nederland. draait om de manier waarop de kinderen de letters wordt aangeleerd, hoe het alfabet wordt onderwezen. Dat gebeurt op een speelse manier, waarachter een zwaar stuk kinderpsychologie zit." De 'hobby' van Van Engen legt hem geen windeieren. „Na enkele jaren ervaring met de methode kan ik zeggen: het is momenteel een rage. Vanaf '85 zijn bijna 2.000 van de 8.000 basisscholen er mee begonnen, dus dat is nogal wat." Volgens de inspectie wordt zijn methode het meest verkocht. Dat komt omdat het een complete methode is. Voor rechtshandigen en aangeboren linkshandigen zijn er verschillende toetsen en methodes. Het valt niet mee om alles nu zo maar even uit te leggen, vindt Van Engen. Vandaar ook de workshops voor leerkrachten. „In tweeëenhalf uur kun je met voorbeelden aantonen waar het om gaat. Ze gaan zelf ook aan het werk op die workshops en dan ervaren ze wat er nu fout gaat en hoe het zou kunnen." Extra werk Als leerkracht een school besluiten over te stappen op 'de methode Van Engen', betekent dat wel extra werk voor de docenten. Van Engen: „Dat valt reuze mee. En bovendien, als ze bang zijn voor extra werk. moeten ze een ander vak kiezen. Het gaat immers om karaktervorming. Je geeft leerlingen een handschrift mee waar ze hun hele leven iets aan hebben. Het is een investering in de toekomst". Schrijven moet niet beperkt blijven tot een half uurtje per dag. Het komt steeds weer terug in andere vakken. Veel leerkrachten van nu hebben nooit goed geleerd hoe ze schrijfles moeten geven. Op pedagogische academies voor de basisschool vloeien vaak zittende schrijfleraren af. Die worden vervangen door collega's die die specifieke bekwaamheid ontberen. Daarom weten veel leerkrachten niet hoe ze met schrijven moeten omgaan. Vandaar mijn methode." Veel scholieren die roken en drinken zijn zich niet bewust van de gevaren. (foto GPD)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1988 | | pagina 23