De strijd tegen een kunstgebit
m
Hulp bij zelfdoding
Denkwijzer
Onze taal
Bert Herckenrath vraagt de Kroon om kronen
eu.
■j-
ui.
oe
ZATERDAG 24 OKTOBER 1987
PAGINA 23
Wie tot de minima behoort en
een aanvraag indient voor
(extra) bijstand inzake een
medische ingreep, kan in een
moeizame procedure terecht
komen. Twee instanties zijn
bepalend in dat soort kwesties:
het ziekenfonds en de
Gemeentelijke Sociale Dienst.
Wie wordt afgewezen kan tot
drie keer in beroep gaan: bij het
gemeentebestuur,
Gedeputeerde Staten en de
koningin (lees: de Raad van
State). Het afleggen van deze
weg duurteen paar jaar.
Nijmegenaar Bert Herckenrath
(40 jaar; ongehuwd; levend van
een HWW-uitkering) liep die
weg af.
door Peter Heerkens
"Hebben personen die lagere inkomens
hebben en aangewezen zijn op het zie
kenfonds, recht op vergelijkbare medi
sche voorzieningen als mensen die zich
financieel meer kunnen veroorloven.
Populair gezegd: worden rijkere mensen
beter behandeld dan arme mensen?"
Aldus de Nijmeegse advocaat mr.
F.J.N. van Osch, raadsman van Bert
Herckenrath voor de afdeling geschillen
van de Raad van State. Zijn eigen ant
woord op die vraag luidde ontkennend.
Hij vindt dat zijn cliënt, gezien diens fi
nanciële positie (een uitkering van
f 919.- per maand), recht heeft op aanvul
lende bijstand voor het plaatsen van kro
nen en geen genoegen hoeft te nemen
met een door het ziekenfonds opgedron
gen kunstgebit.
Op de zitting zelf kwam Bert Hercken
rath met een variant op die vraag. Toen
hij het woord kreeg van voorzitter Til
Gardeniers vroeg Herckenrath: „Hoe zit
het eigenlijk met üw gebit? Heeft u kro
nen?" Met de aantekening 'dat is een pri-
vé-zaak' bleef het antwoord uit. „Inder
daad", reageerde Herckenrath, „dat is
een privé-zaak. Maar hééft u nou kronen,
of heeft u ze niet?" Op dat aandringen
deed Til Gardeniers alsnog haar mond
open: „Ja".
Daar liet Bert Herckenrath het bij. „Ik
wilde me niet verlagen tot een persoon
lijke aanval op haar. Het ging me erom
dat de commissie zich bewust moest
worden van het feit dat iemand met kro
nen in de mond zomaar tegen een ander
kan zeggen dat zo'n voorziening voor
hem, of haar, niet nodig is en genoegen
moet worden genomen met een kunst
gebit":
Bij de Raad van State kreeg Hercken
rath de vraag voorgehouden of hij zijn
actie voor zichzelf voerde of dat hij
streefde naar verbetering voor alle mini
ma. Zijn antwoord: „Ik doe het voor alle
minima". Hij vermoedt dat hij met die
opmerking zijn eigen vonnis tekende,
zoals vervat in de laatste zin van de uit
spraak: „Het bestreden besluit dient te
worden gehandhaafd".
Laag inkomen
Daarmee eindigde na ruim vier jaar
een taaie, slepende, procedure die in
1982 begon met een aanvraag bij de Ge
meentelijke Sociale Dienst van Nijme
gen. Bert Herckenrath wilde aanvullen
de bijstand 'voor het plaatsen van 10 12
kronen'. Zijn toenmalige tandarts schat
te de kosten op een bedrag tussen 15.000
en 20.000 gulden. "Hij vond dat veel te
veel geld voor iemand met zo'n laag in
komen".
Alvorens hij aan de discussie over kro
nen toekwam, had Bert Herckenrath bij
deze tandarts (naar wie hij overschakel
de door verhuizing), een in. alle opzich
ten pijnlijke tijd achter de rug want naar
diens mening was zijn gebit totaal ver
waarloosd. "Daar snapte ik niets van. Ik
was al jaren gesaneerd. Zijn begroting
kwam uit op f 1800. Duizend gulden kon
ik krijgen uit het noodfonds van mijn
studentenverzekering. De rest moest ik
zelf betalen, maar die achthonderd gul
den had ik niet. Ik moest leven van een
beurs van 8000 gulden per jaar. Na een
hoop gezeur, kon ik het afkopen met 100
gulden zwart".
De vreugde bleek van korte duur.
Herckenrath: „Na enige tijd begonnen
die vullingen als rijpe appels uit mijn ge
bit te vallen. Later hoorde ik dat er zo
veel klachten over die man zijn binnen
gekomen dat ze hem bij het ziekenfonds
aan de kant hebben gezet. In 1981
schreef hij op myn controle-kaart: bo
venkaak opgegeven. Bij elk volgend be
zoek voelde ik grote weerstanden. Uit
eindelijk maakte hij me attent op de mo
gelijkheid van kronen. Daar had ik geen
seconde aan gedacht. Ik wist niet beter
of mijn gebit was reddeloos verloren".
Toen begon de lange trektocht langs de
instanties.
Die begon bij de sociale dienst. Zijn
tandarts had hem gewezen op de beper
kende bepalingen van het ziekenfonds
waarin hij na zijn studententijd ierecht
was gekomen. De beperkende bepaling,
dat men een minimum aantal gave tan
den moet hebben (het zogenaamde
DMF-getal) om via het aanvullingsfonds
in aanmerking te komen voor een ge
deeltelijke vergoeding van kronen.
Voor Bert Herckenrath lag die norm te
hoog. Zijn gebit telde slechts zeven gave
tanden; „By de sociale dienst zeiden ze:
ach meneer, u moet gewoon een kunst
gebit nemen". Naar zijn motieven om
een kunstgebit af te wijzen en te pleiten
voor kronen, werd niet geluisterd.
„Ik zou dat ook niet exact hebben
kunnen aangeven. Dat kwam later pas.
Op dat moment dacht ik alleen maar: ik
wil het gewoon niet. Afschuwelijk zo'n
ding in je mond". Voor het bepalen van
een definitief standpunt inzake aanvul
lende bijstand, kreeg Herckenrath een
doorverwijzing naar een GG&GD-arts
„Die ging om advies naar een specialist
en dat werd mijn eigen tandarts. Toen
kon ik het wel vergeten. Het schijnt dat
mijn tandarts gezegd heeft: die boven
kaak moet eruit bij die vent. Vijftien mil
le voor kronen, dat is belachelijk".
r Bert Herckenrath: "Allemaal mensen met
uitleggen waarom ik een kunstgebit moet hebben".
Twee maanden later, op 19 april 1983
had Herckenrath het schriftelijke ant
woord op zijn vraag: 'Afwijzend is be
schikt, omdat bijstand wordt gevraagd
voor een voorziening welke in de gege
ven omstandigheden niet geacht kan
worden te behoren tot de noodzakelijke
kosten van het bestaan'. Met een brief op
17 mei, maakte Bert Herckenrath ge
bruik van de mogelijkheid om beroep
aan te tekenen. Hij had intussen vastge
steld waarom hij geen kunstgebit wilde.
In zijn bezwaarschrift aan het Nij
meegse college van B. en W. schreef hij:
'Zo'n prothese wil ik alleen als er geen
restauratie meer mogelijk is en ik mij
dan noodgedwongen moet behelpen
met een kunstmatig bovengebit. Waar
om is een kunstgebit een noodoplos
sing? Dat is een kunstgreep die men toe
past wanneer er geen andere mogelijk
heden meer zijn. Het gehemelte, een be
langrijk stukje eigen lijf, wordt met een
plastic plaatje afgedekt. Je voelt het
nooit meer. De smaak en de kauwfunc-
tie gaat achteruit, met slechte gevolgen
voor de vertering van het voedsel".
Wat zijn weerzin vooral deed toene
men, was zijn vaststelling dat er onder
degenen die vonden dat hij het met een
kunstgebit moest doen, heel wat waren
die zelf royaal in de kronen zaten. „Zon
der geld kun je die voorziening dus niet
krijgen en dat staat me enorm tegen. Dat
de minima zich nou eenmaal niet de din
gen kunnen permitteren van de finan
cieel sterkeren, vind ik een gegeven dat
niet kan en mag gelden voor de gezond
heidssector. Tandverzorging dient onaf
hankelijk gesteld te zijn van inkomen".
Afwijzing
Na gehoord te zijn door de gemeente
lijke beroepscommissie, ontving Bert
Herckenrath op 6 september 1983 een af
wijzing van het Nijmeegse college. 'Ook
op medische gronden wordt de door u
voorgestane voorziening als niet noodza
kelijk in de zin van de Algemene Bij
stands Wet beschouwd, terwijl een so
ciale noodzaak eveneens niet voorligt'.
Tussen de procedures door schakelde
Bert Herckenrath over op een andere
tandarts die een behandelingsplan op
stelde waarvan de financiële uitkomst
belangrijk verschilde met die van zijn
vorige tandarts: rond 8000 gulden.
De afwijzing door het gemeentebe
stuur deed Bert Herckenrath belanden
bij Gedeputeerde Staten van Gelder
land. Hij ging vanaf dat moment werken
met een pro-deo-advocaat (Van Osch).
Herckenrath: „Ik dacht: hier moet een
jurist aan te pas komen, dit ontstijgt mij.
Ik word gevangen in regeltjes die ik niet
ken".
Mr. Van Osch bestookte de Gelderse
GS met een beroepsschrift waarin hij ci
teerde uit een artikel in een universi
teitsblad dat het verstrekkingenpakket
van het ziekenfonds veroordeelde. 'Die
hele regeling dateert nog uit de iaren
dertig toen de patiënt de keus had tus
sen wat normaal gebruikelijk was en de
puur luxe artikelen. Er bestaat tegen
woordig een enorme variëteit aan moge
lijkheden: van vullingen tot protheses
die men vroeger niet had. Maar wat zegt
het ziekenfonds? Nee, wij zitten nog
steeds aan die eenvoudige middelen en
het eenvoudigste middel wordt door ons
vergoed".
Over het belangrijke discussie-punt
'noodzakelijke kosten van bestaan', stel
de advocaat Van Osch: „De invulling
van dit begrip is afhankelijk van de om
standigheden en mogelijkheden van be
trokkene en noodzaakt het gemeentebe
stuur tot individualisering. Dat gebeurt
niet. Verder heeft de Kroon heeft op 3
mei 1978 beslist dat ten behoeve van
kosten voor tandheelkundige voorzie
ningen bijstand kan worden verleend.
Bij uitspraak van 16 februari 1982 beslis
te de Kroon voorts, dat in het gegeven
geval de kosten van tandheelkundige
voorzieningen als noodzakelijke kosten
van bestaan kunnen worden aange
merkt".
Tijdens de hoorzitting van GS op 8 fe
bruari 1984, drong Van Osch aan op het
advies van een onafhankelijke specia
list. De commissie honoreerde dat ver
zoek met het inschakelen van de me
disch adviseur van de Provinciale Raad
voor het Gehandicaptenbeleid, P.C.
Broeksma. Bert Herckenrath: „Ook al
iemand die mét kronen in z'n mond zat
uit te leggen waarom hij voor mij een
kunstgebit moest adviseren. Die man
heeft hier drie uur zitten praten, maar
we kwamen er niet uit".
Schande
"Op een gegeven moment heb ik ge
zegd: weet u wel waar u aan meewerkt?
U werkt mee aan de situatie dat je aan
iemands gebit kunt zien wat z'n inko
men is. Schande". Ook het rapport
Broeksma voor de commissie bijstands
geschillen van GS, viel dus negatief uit.
Met een paar curieuze zinnen, maakte
Broeksma in zijn rapport echter toch
nog een gebaar naar Herckenrath. 'Ver
der kwam ter sprake dat hij deel uit
maakt van een amateur-toneelgezel
schap. Er bestaan plannen om te komen
tot een professioneel toneelgezelschap.
Bij toneelspelen, waarbij in de eerste
plaats duidelijk spreken een vereiste is,
maar waarbij men ook moet kunnen
eten en drinken, zingen en schreeuwen,
kan het hebben van een gebitsprothese
mijns inziens als een handicap worden
aangemerkt. Naar mijn mening zijn dit
de enige sociale gronden die ervoor zou
den kunnen pleiten de door de heer
Herckenrath gewenste behandeling te
laten plaatshebben'.
Op 13 december 1984 verklaarden GS
van Gelderland het bezwaar niet ontvan
kelijk. 'Noch uit de stukken, noch uit het
verhandelde ter zitting, is overigens van
feiten en omstandigheden gebleken, die
bijstandsverlening alsnog zouden
rechtvaardigen'.
Na op 18 januari 1985 in beroep te zijn
gegaan bij de Raad van State, werd Bert
Herckenrath ruim een jaar later gehoord
door de commissie. Mr. Van Osch wa
pende zich met een dikke pleitnota en
twee getuige-deskundigen (de tandarts
van zijn cliënt en de aan de Universiteit
van Amsterdam verbonden dr. H.H.
Tan). Ze stelden de verouderde normen
van de ziekenfondsbepalingen nog eens
aan de orde, de visie van de autoriteiten
op 'noodzakelijke kosten van bestaan'
werd bestreden, evenals het standpunt
dat een kunstgebit een 'adequate' voor
ziening is.
Citaat van Dr. Tan: „Stel u voor dat
voor elk ander lichaamsonderdeel de
zelfde redenering wordt gehanteerd als
bij een gebit. Namelijk: hoewel het tech
nisch mogelijk is om dit onderdeel te be
houden, besluit men tot amputatie en
het aanmeten van een prothese. Waarom
zou men voor het gebit een uitzonde
ringspositie maken waar het om ampu
tatie gaat? Het gaat niet aan om hierbij
aan het individu voorbij te gaan. Im
mers, het doel van de gezondheidszorg
is de gezondheid en daarmee het welzijn
van de bevolking in stand te houden,
c.q. te bevorderen".
Sparen
De uitspraak van de Raad van State:
'Bedoelde ziekenfondsregeling is naar
ons oordeel in beginsel een toereikende
voorliggende voorziening'.
Bert Herckenrath is met moeizaam
sparen aan het behandelingsplan begon
nen. Hij beschikt thans over vijf kronen,
die hem 3000 gulden kostten; daarvan is
1100 gulden nog niet betaald. De
GG&GD-arts bij wie hij indertijd terecht
kwam, heeft hem geadviseerd een nieu
we aanvraag in te dienen. Op dat ant
woord, wacht Bert Herckenrath nu twee
maanden.
DOOR JOOP VAN DER HORST
Het komt niet vaak voor dat twee woor
den aanelkaar iets anders betekenen
dan los van elkaar. Maar soms is er ver
schil in betekenis. Opletten, want wie
het verkeerd doet, schrijft dan eigenlijk
iets anders dan wat hij bedoelt.
Een goed voorbeeld is teveel of te
veel. Wanneer het zelfstandig naam
woord bedoeld wordt, schrijven we te
veel: Het teveel moet teruggegeven
worden; Een teveel kan schadelijk zijn.
Maar in een zin als: Er zijn te veel werk
lozen of Er wordt te veel gelachen moet
er los geschreven worden want fe en
veel zijn dan twee aparte woorden. Dat
is ook te merken doordat te hier wegge
laten kan worden.
Hetzelfde verschil zien we bij tekort of
te kort, en bij tegoeden te goed. Bijvoor
beeld in de volgende zinnen: Het tekort
is nog verder opgelopen, tegenover Zijn
benen zijn te kort en Hij kwam daar veel
te kort. Ik heb nog een tegoed bij de
bank tegenover Ik heb nog iets van je te
goed en Je bent te goed voor deze we
reld.
De algemene regel is eenvoudig ge
noeg, maar in de praktijk is de beslissing
tussen aanelkaar of los schrijven soms
moeilijk. De regel luidt: wat samen één
woord is, moet aanelkaar geschreven
worden; wat twee of meer woorden zijn,
moet los van elkaar. De moeilijkheden
komen bij de vraag wét nu twee woor
den zijn en wat samen één woord is. Bij
voorbeeld met tenslotte en ten slotte.
Ten slotte is een oude naamvals
vorm. Het betekent letterlijk 'aan het
slot', tot slot'. Vandaar dat als het om
een einde of slot gaat, er los geschreven
moet worden. Dan is immers het woord
slot in het geding. Zo kan men aan het
eind van een brief schrijven: Ten slotte
kan ik u nog meedelen, dat... Is er geen
sprake van een slot of einde, dan schrij
ven we aanelkaar: Afke is tenslotte pas
twaalf. Hier betekent het zoiets als 'wel
beschouwd'. Vergelijk ook Hij heeft er
tenslotte niets mee te maken en Ik wil
ten slotte nog vragen of... We noemen
tenslotte in de betekenis van 'welbe
schouwd' één woord omdat die beteke
nis niet in de afzonderlijke delen zit: al
leen de combinatie heeft die betekenis.
Twijfelgevallen zijn zinnen als Hij aar
zelde een hele tijd maar deed het ten
slotte/tenslotte toch. En zelf zie ik een
betekenisverschil tussen Hij is ten slotte
gekomen en Hij is tenslotte gekomen.
De eerste zin geeft aan dat iemand uit
eindelijk gekomen is. De tweede bete
kent iets anders: de spreker wijst erop
dat zeker persoon al met al wel degelijk
gekomen is. Hij kwam misschien te laat,
hij trok een lang gezicht, maar gekomen
is hij. Die tweede zin wordt ook met een
andere intonatie uitgesproken.
Andere gevallen waarin de keuze tus
sen het los of aanelkaar schrijven nogal
belangrijk kan zijn, zijn allesbehalve (al
les behalve) en evengoed (even goed).
Hij is allesbehalve vriendelijk tegenover
Je krijgt alles behalve het horloge. Jij
bent evengoed schuldig tegenover Hij
spreekt even goed als hij schrijft.
Wie tot zover aardig mee kon komen,
zou nu eens kunnen nadenken over de
volgende gevallen. Ook hier is er tel
kens een betekenisverschil tussen los of
aanelkaar geschreven. Probeer een zin
te bedenken waarin het woord aanel
kaar geschreven past en een zin waar
de delen los van elkaar moeten staan.
Daar komen ze: nietwaar en niet waar
teneinde en ten einde: zojuisten zo juist;
zomin en zo min; erop en er op; allang
en al lang.
Die laatste met allang is hier speciaal
erbij gedaan voor de zeer trouwe lezers,
want daarover is een paar maanden ge
leden op deze plaats uitvoering ge
schreven.
In 1922 verscheen er bij een uitgever in
Parijs een monumentaal boek onder de
titel Zelfdoding en Moraal. De schrijver
ervan, Bayet genaamd, legt daarin uit
hoe de opvattingen over zelfdoding en
hulp bij zelfdoding zich in de laatste
twintig eeuwen ontwikkeld hebben. Hij
laat zien, dat er steeds twee tegenstrij
dige opvattingen bestaan hebben. De
eerste noemt hij die van de 'simpele mo
raal'. Mensen met die simpele moraal
staan op het standpunt, dat zelfdoding
altijd verwerpelijk is, dat niemand het
recht heeft om zichzelf het leven te bene
men en dat de samenleving de plicht
heeft het uiterste te doen om zelfdoding,
iedere zelfdoding, te voorkomen.
In tegenstelling tot wat veel mensen
denken, is die simpele moraal niet van
christelijke, maar van voor-christelijke
of heidense oorsprong. Ze kwam voort
uit het idee, dat een mens die zichzelf
doodde, bezeten was van boze, duistere
geesten, die er uiteindelijk op uit waren
de hele gemeenschap of stam te vernieti
gen. De christenen van de eerste eeuwen
hadden, zoals Bayet de tweede opvat
ting noemt, een 'genuanceerde moraal'.
Zij vonden, dat zelfdoding onder be
paalde omstandigheden, zoals uitzicht
loos lijden, bedreiging met dodelijke
marteling of bedreiging met seksueel
misbruik, aanvaardbaar was. Deze op
vatting hadden ze overgenomen van de
niet-christelijke Griekse en Romeinse
beschaving. In sommige provincies van
Rome zoals Marsilia het tegenwoordi
ge Marseille) was het in die dagen zelfs
mogelijk voor iemand die zijn leven
wilde beëindigen om een verzoek om
hulp daarbij in te dienen bij een specia
le commissie van de overheid.
Deze bekeek de situatie van de per
soon in kwestie en in het geval dat deze
als ondraaglijk en uitzichtloos werd be
oordeeld, werd een snelwerkend gif ter
beschikking gesteld. Beëindigde de per
soon in kwestie vervolgens zijn leven
ook op die wijze, dan werd dat als een
eervolle dood beschouwd. In sommige
geschriften wordt opgemerkt, dat niet
iedereen die het gif kreeg, het ook daad
werkelijk gebruikte.
Een van de redenen daarvoor was
kennelijk, dat het idee 'ieder moment
waarop men dat wenst, het lijden te
kunnen beëindigen' voor sommige men
sen een levensverlengende geruststel
ling betekende. Een verzoek om hulp bij
levensbeëindiging kon ook door ouders
worden gedaan voor een kind en door
tneesters voor een slaaf. Met de ineen
storting van de Romeinse beschaving
rond de 4e eeuw na Christus en het aan
breken van de duistere middeleeuwen,
waarin christendom en heidendom el
kaar steeds meer beïnvloeden, ver
dwijnt ook de genuanceerde moraal.
Ze is althans niet meer aanwijsbaar
in het openbare leven, de rechtspraak
en de officiële standpunten van de
christelijke autoriteiten. De simpele
moraal komt tot grote bloei en heeft de
meest afschuwelijke gevolgen. Van alle
misdaden wordt zelfdoding nu als de
ergste beschouwd, want zegt men, het is
de enige doodzonde waarover de dader
geen spijt kan hebben. Het lichaam van
een zelfmoordenaar wordt vaak aan
een schandpaal genageld en zo dagen
lang tentoongesteld. Een fatsoenlijke
begrafenis wordt niet toegestaan. Vaak
wordt het lijk als voer voor wilde dieren
buiten stad of dorp gesmeten.
In sommige gebieden werd buiten de
muren van de officiële begraafplaats
een apart stuk grond gereserveerd voor
het begraven van de zelfmoordenaar.
Grafstenen of een naamsaanduiding
mochten niet worden gebruikt. De bezit
tingen van de dode werden verbeurd
verklaard. In veel gebieden werden ook
door René Diekstra
hoogleraar psychologie te Leiden
de bezittingen van de familie van de
overledene afgenomen, zodat deze let
terlijk berooid achterbleef. Een zelf
moordenaar in de familie betekende
zo'n grote schande, dat veel nabestaan
den uit hun stad. of dorp wegtrokken.
Kinderen uit zo'n familie werden als
huwelijkspartners door de buitenwe
reld ongeschikt geacht. Niet zelden wer
den nabestaanden van functies bij de
overheid voorgoed uitgesloten.
Pas in de loop van de 18e eeuw wer
den de straffen geleidelijk aan ver
zacht. Maar nog tot ver in onze eeuw
bleëf zelfdoding in veel landen een
strafbaar feit. In 1951 werd in Enge
land nog iemand naar het tuchthuis ge
stuurd, nadat hij een 'mislukte' poging
tot zelfdoding had gedaan. In de Franse
wetgeving die onder Napoleon aan het
begin van de vorige eeuw ook in ons
land werd ingevoerd, waren zelf doding
en hulp bij zelfdoding niet meer straf
baar.
Dat veranderde weer rond 1880 bij de
invoering van een nieuw wetboek van
strafrecht, waarin zelfdoding niet,
maar hulp bij zelfdoding wel strafbaar
werd gesteld. Geen enkele jurist heeft
mij ooit overtuigend kunnen uitleggen,
waarom die hulp nu opeens wel straf
baar moest zijn, terwijl dat bijna 80
jaar lang niet zo was geweest. Het argu
ment, dat zonder een wet die hulp bij
zelfdoding verbiedt, de kans op allerlei
misstanden groot is, snijdt absoluut
geen hout. In de ons omringende landen
als België, Frankrijk en Duitsland is
hulp bij zelfdoding niet strafbaar en we
kunnen moeilijk hard maken dat het
daar de spuigaten uitloopt met die
hulp.
Tegenwoordig is in de levensbeschou
wing van veel mensen het recht op zelf
beschikking in zaken van eigen leven en
dood een groot goed. Of wij het daar nu
mee eens zijn of niet, heel wat mensen
vinden dat ze van de mogelijkheid om
hun leven te beëindigen gebruik mogen
maken, als ze dat leven niet meer aan
vaardbaar vinden. Toen onlangs aan
een grote groep Amerikaanse en Neder-,
landse jongeren gevraagd werd. of ze
vonden dat zelfdoding door henzelf of
hun leeftijdsgenoten onder bepaalde
omstandigheden, gerechtvaardigd
was, antwoordde ruim de helft met 'ja'.
Gevraagd naar omstandigheden waar
onder zelfdoding naar hun mening 'te
recht' was, noemden jongeren vooral
uitzichtloos lichamelijk lijden en onge
neeslijke geestesziekte.
Sommige mensen, die voor hun eigen
gevoel ondraaglijk lijden en voor de
medischewetenschap geen uitzicht op
verbetering hebben, missen de moge
lijkheid om op een voor hen waardige
en menselijke wijze hun wens tot levens
beëindiging uit te voeren. Dus vragen
ze aan een dokter hen een 'zacht' mid
del, zoals pillen, voor te schrijven, zodat
ze niet hun toevlucht tot gruwelijke en
ook voor anderen soms gevaarlijke
middelen hoeven te nemen. Er zijn in
middels nogal wat artsen, die zo'n
vraag respecteren en, als aan bepaalde
zorgvuldige voorwaarden is voldaan,
zelfs inwilligen.
Strikt genomen, gezien de wet, is dat
een misdaad. Maar of het ook een mis
daad is jegens de mensheid, of liever de
menselijkheid, of juist een daad. van
naastenliefde, dat moet van 'geval tot
geval' worden beoordeeld. Meestal
blijkt dan dat zelfdoding, zeker bij jon
geren, een voorkoombare en onnodige
dood is. Maar soms is het gezien het lij
den, de wens en de levensinstelling van
de betrokkene een 'natuurlijke' dood.
En is het dus even natuurlijk om daar
bij hulp en bijstand te verlenen. Willen
we die zelfdodingen voorkomen, die
voorkoombaar zijn en die zelfdodingen
niet gruwelijker maken (door mens
waardige middelen te onthouden) die
niet voorkoombaar zijn, dan zullen we
als samenleving een genuaTiceerde mo
raal moeten aannemen. En die moet tot
uiting komen in onze wetgeving.
De moraal: het heeft geen enkele zin
om als mens of als samenleving zelfdo
ding en hulp daarbij absoluut te ver
oordelen, te bestraffen, het bestaan er
van te ontkennen of te verzwijgen. Er is
geen samenleving, en er is er ook geen
geweest, waarin zelfdoding niet voor
komt. Er zal naar alle waarschijnlijk
heid ook nooit een samenleving zonder
zelfdoding bestaan. Helaas? Niet hele
maal. Zelfdoding is meestal een vloek.
Maar soms, heel soms, is het voor die be
paalde mens ook een zegen.
r Leidsch/Alphens Dag-