Het is zonde om dood te gaan als de zon schijnt' Regionale ziekenhuizen beginnen vertrouwd te raken met aids-patiënten ZATERDAG 8 AUGUSTUS 1987 PAGINA 19 Het Amsterdams Medisch Centrum is tot op dit moment het belangrijkste opvangcentrum van aids-patiënten in Nederland. Maar gaandeweg beginnen ook regionale ziekenhuizen die functie noodzakelijkerwijs aan te vullen. Het Academisch Ziekenhuis Utrecht bijvoorbeeld, dat sinds kort ook een aids-coördinator kent. Over de medische zorg is menigeen er zeer te spreken. Meer dan een kwart eeuw leven ze al samen. Voor de buitenwacht heb ben ze al die jaren een monogame relatie gehad. En eigenlijk was dat ook zo, vinden ze nu nog steeds. Zo heel af en toe bezochten ze geza menlijk homo-bars in Amsterdam en dan hadden ze beiden sex met anderen. Negen jaar geleden waren ze samen in San Francisco, en ook daar waren een paar vluchtige con tacten. Maar hun eigen verhouding leed er niet onder. Zes, zeven jaar geleden banden ze die ontmoetingen met derden uit hun leven. De eerste Amerikaanse berichten over een in homo-kringen de kop opstekende dodelijke ziekte ontnam hun de lust. door Peter van der Maat Vlak voor afgelopen Pinksteren werd Jan ziek. In eerste instantie leek het een gewone longontsteking. Maar het is aids. De afgelopen weken heeft hij op de in terne afdeling van het Academisch Zie kenhuis in Utrecht doorgebracht. Dood ziek is hij geweest, maar de ontstekings haarden in zijn longen zijn tot'rust ge bracht. Sinds enkele dagen slikt hij het aids-remmende middel retrovir en de verwachting is dat het aanslaat. Morgen mag hij naar huis. „Rust, rust, rust, dat is het belangrijk ste voor mij", weet hij. Jan en Bert, alle bei eind vijftig, zijn net met'de vut en hadden zich een plezierige, kalme oude dag gewenst. Het is een wrange consta tering, maar de rust waartoe ze zijn ver oordeeld is toch wel een andere dan die waarop ze hadden gehoopt. Eerder moe Nu pas komt Jan er voor uit dat hij de afgelopen drie jaar bevreesd is geweest. Hij had soms een schimmelinfectie en was eerder moe dan vroeger. „Maar ik stak mijn kop in het zand. Ik wilde niets over die ziekte weten, heb al die depri merende krante-artikèlen overgesla gen". Bert: „Ik heb ze wèl gelezen, maar we hebben er nooit over gesproken. We zijn ook nooit naar die toneelstukken over aids geweest, zoals dat van Jos Brink. En dat kwam meer door Jan dan door mij. Nu pas realiseer ik me dat hij de laatste jaren panisch werd als hij een wondje had; ik mocht dan niet bij hem in de buurt komen. Nu begrijp ik die angst". Jan: „Ja, dat is een idiote toestand ge weest. Maar ik had het gevoel dat het wel eens mis zou kunnen zijn. Dan word je voorzichtig. We hebben de laatste ja ren ook alleen safe-sex gehad". Met wat een gewone longontsteking leek te zijn, werd hij eerst opgenomen in een ander ziekenhuis. Zijn specialist vroeg hem op een bepaald moment of hij zich niet eens op het HIV-virus (de ver oorzaker van aids) zou laten testen. Zelf voelde Jan er weinig voor, op aandrin gen van zijn partner deed hij het. De uit slag was positief, hij was geïnfecteerd: „De hele wereld zakte onder me weg. Die eerste dagen zijn een hel geweest". Inmiddels is ook Bert getest en hij blijkt niet met het virus in aanraking te zijn gekomen. Onderling spreken ze over de ziekte, niet over aids. Bert heeft de buren eerst een paar dagen ontlopen, maar dat kon toch niet langer. Als ze hem nu naar Jan vragen antwoordt hij dat zijn vriend aan longontsteking lijdt en dat zijn bloed niet goed is. Tegenover de familie hebben ze wel meteen open kaart gespeeld. Bert: „Dat was niet eenvoudig, omdat wij toch als een monogaam stel bekend stonden. Be halve dat we moesten vertellen dat Jan aids heeft, dienden we ook uit te leggen dat onze relatie toch iets anders in elkaar stak dan zij altijd hadden gedacht. Maar vroeger hebben we al genoeg komedie moeten opvoeren, we wilden nu geen verstoppertje spelen". Angst Jan: „De eerste nachten heb ik liggen grienen van de angst om vrienden te ver liezen. Gelukkig zijn alle reacties opval lend positief. Ook van de kant van hete ro's. De meeste broers, zusters, vrienden en vriendinnen omhelsden me. Dat is echt enorm fijn". Bert: „Er heeft nie mand afgehaakt". Met het verleden zegt Jan zich niet be zig te houden: ,-,Ik vind het geen interes sante vraag hoe ik aan de ziekte ben ge komen. Dat is zo'n bijkomstigheid, het maakt niets meer uit. Het enige dat voor mij geldt is dat ik geholpen wil worden". Over zijn behandeling in het AZU is hij meer dan tevreden: „Dat ik zo snel ben opgeknapt is het resultaat van de verzorging hier. Het verplegend perso neel heeft een weldadige invloed op me gehad en mijn herstel bijzonder bespoe digd. Ze hebben me geen gekke dingen beloofd in de trant van: we maken u wel weer in orde. Nee, ze zijn realistisch ge weest: we doen wat we kunnen". Hij is blij dat hij niet naar de aids-kli- niek van het Amsterdams Medisch Cen trum (AMC) is gegaan. „Dat is zo groot en uitgebreid, je bent er één van de ve len. Ik kan me niet voorstellen dat ik daar weer zo vlug hoop en moed had ge kregen. Vaak was ik verschrikkelijk la biel en dan was er hier steeds wel ie mand die met me wilde praten. Ik raak ontroerd als ik er aan denk hoe ze me hebben geholpen..." Retrovir is geen wondermiddel, beseft Jan. „Mijn stille wens is dat ik het er een paar jaar mee kan volhouden en dat men ondertussen vooruitgang boekt in het onderzoek naar een echt geneesmiddel. Als dat lukt...tjonge, dat zou wat zijn". Met opzet is er in het Academisch Zie kenhuis Utrecht geen aparte aids-afde- ling ingericht. In de eerste plaats omdat het aantal patiënten nog vrij gering is en in de tweede plaats omdat een dergelijke isolatie overbodig en ongewenst wordt geacht. De patiënten liggen op de afde ling algemene interne geneeskunde; in de meeste gevallen echter wel op aparte kamers. Controle Tot eind vorig jaar zijn er zes aids-pa tiënten opgenomen geweest in het AZU. Het aantal neemt nu belangrijk toe; dit jaar zijn er al zeven verpleegd. Het betrof in alle gevallen homoseksuele mannen. Over het algemeen liggen de zieken vier tot zes weken in het ziekenhuis. Met me dicijnen worden de infecties bestreden, die konden ontstaan doordat het HIV- virus het afweermechanisme van de mannen had aangetast. Zodra de patiënt weer op de been is kan hij naar huis, maar hij blijft uiteraard onder strenge controle. De helft van de patiënten is door de huisarts naar het AZU doorverwezen. De andere helft is het ziekenhuis via de drempelvrije polikliniek voor geslachts ziekten binnengekomen. Daar kunnen mensen zich anoniem op het aids-virus laten testen. Als het bloedonderzoek uit wijst dat er inderdaad sprake is van in fectie met het virus, maar dat de betrok kene geen lichamelijke klachten heeft, dan kan er wegens het niet-bestaan van geneesmiddelen niets worden onderno men. Hij krijgt het advies zijn gezond heid nauwlettend in de gaten te houden. Indien de onderzochte persoon bij voorbeeld last heeft van nachtzweten, vermageren of temperatuurverhcging, wordt hij doorgestuurd naar immunopa- thologie, een onderafdeling van interne geneeskunde. Sinds kort is daar inter nist dr. Jan Borleffs de aids-coördinator: „In dergelijke gevallen spreek je van een Aids Related Complex. Als de situatie van zulke personen stabiel is, vragen wij hen om ons één keer in de twee, drie maanden te bezoeken. Dan blijft er con tact, leren we elkaar kennen en zullen zij niet schromen direct naar naar ons toe te komen als de klachten toenemen. Dat is belangrijk, omdat de echte aids-sympto- men (zoals een bepaalde vorm van long ontsteking, herseninfectie en huidkan ker) nog in een vroeg stadium kunnen worden bestreden. Als arts moet je daar heel agressief op reageren. Het klinkt overdreven, maar in feite mag je dan geen minuut verloren laten gaan". Voorlichting Het AZU is een van de ziekenhuizen die de komende jaren een steeds grotere functie krijgt in de regionale opvang van aids-patiënten. Daarop vooruitlopend is dr. Borleffs aangetrokken en wordt er gezocht naar een verpleegkundig aids- consulent(e). Behalve met de behande ling van de patiënten, houdt de internist zich onder andere ook bezig met de voorlichting aan het verplegend perso neel. Borleffs: „Er is een bewustwordings proces gaande. Verpleegkundigen moe ten wennen om bij ieder bloedonder zoek plastic handschoenen te dragen. Gebruikte ipjectienaalden mogen niet worden teruggestoken in het kokertje, omdat daarbij het risico bestaat dat de verpleegkundige zichzelf prikt. Nou is de kans dat iemand daardoor aids op loopt niet groot, maar toch moet je het vermijden. Die naalden dienen daarom in een blikje te worden gedeponeerd. Bij onderzoeken waarbij de verpleegkundi gen in contact zouden kunnen komen met excreten, stoffen die het lichaam verlaten door bijvoorbeeld zweten, uri neren of ontlasten of het uithalen van slangen, gebruiken ze handschoenen. Als daarbij de kans bestaat dat er bloed vrij komt is het raadzaam om mondkap jes en plastic brillen te dragen". Tot en met 1990 is er in het AZU ruim vier miljoen gulden extra nodig ten be hoeve van de behandeling van de immu niteit-afbrekende ziekte. De voorzichti ge schatting van Borleffs is dat het zie kenhuis in 1989 in totaal honderd aids- patiënten kent. „Gevoelsmatig zal een aantal mensen denken dat de behandeling van aids-pa tiënten in het Amsterdams Medisch Centrum beter is", zegt Borleffs. „Op het gebied van de medische zorg is dat zeker niet het geval, maar er bestonden daar inderdaad wel meer mogelijkheden voor de begeleiding van de patiënten. Dat verschil bestaat nu niet meer. Kijk, wij hoeven natuurlijk niet opnieuw het wiel uit te vinden. Er is veel contact met het AMC, wij kunnen voortborduren op de ervaringen die daar zijn opgedaan en dat doen we dus ook." Pech gehad „Je kunt geluk en je kunt pech hebben in het leven. Ik heb pech gehad". Erik (35) constateert het nuchter. Uitgeput belandde hij drie weken geleden in het AZU. In iets meer dan een halve maand was hij bijna twaalf kilo afgevallen. Hij is nu herstellende van de veel bij aids- patiënten voorkomende longontsteking. Hij beleefde de feitelijke mededeling dat hij aan aids lijdt als een soort opluch ting: „Ik was blij dat er duidelijkheid was". Dat het binnen enkele dagen met hem afgelopen kon zijn, was iets dat hij volledig besefte. En vanuit het zieken huisbed regelde hij zijn testament, zijn overlijdensadvertentie en zijn crematie. „Ik wilde alles onmiddellijk vastgelegd hebben, zodat ik me daarover niet meer druk hoefde te maken". Half mei werd hij een keer 's nachts wakker met hoge koorts. Griep, dacht hij. De volgende dag was zijn tempera tuur normaal. Een week later herhaalde zich dat en toen merkte hij dat hij ge wicht begon te verliezen. „Dat was alar merend, want sinds m'n achttiende woog ik exact 123 pond". Desondanks dacht Erik niet alleen aan aids. „Als homoseksueel behoor ik wel tot de risicogroep, maar ik heb zelden anaal geslachtsverkeer gehad en sinds de eerste berichten over aids vrij ik ab soluut veilig". Hij meldde zich op de polikliniek voor geslachtsziekten. Wachtend op de uit slag van het bloedonderzoek realiseerde hij zich dat het toch wel eens mis zou kunnen zijn. Hii had er altijd alles over gelezen, maar kocht om zelf meer duide lijkheid te krijgen het boekje „Aids, voorlopig ongrijpbaar". Zijn conditie ging steeds verder achteruit en op de middag dat hij een afspraak had met dr. Borleffs was hij werkelijk opgebrand. Zijn longcapaciteit bedroeg nog maar vijftig procent. Hij zegt het volstrekt oninteressant te vinden bij wie hij het heeft opgelopen. Ook met de vraag waarom ik?' houdt hij zich niet bezig. Zijn vriend, met wie hij al tien jaar samenwoont, heeft een iden tiek leven geleid en gaat er van uit dat ook hij geïnfecteerd is; hij laat zijn bloed niet onderzoeken. „Wat heb je eraan als je weet dat je besmet bent, maar verder geen klachten hebt? Veilig vrijen moet toch", zegt Erik. Geen schaamte „Ik heb geen enkele reden voor schaamtegevoelens. Rationeel gezien vind ik dat ik er net zo voor moet durven uitkomen als in het verleden voor mijn flikker-zijn. Toch zal ik het nog niet aan de grote klok hangen. Ik heb het aan zo'n twintig mensen in mijn omgeving verteld, maar de bakker en de slager hoeven het niet te weten. En dat geldt op dit moment ook voor m'n collega's". „Werk is voor mij heel belangrijk en ik wil weer proberen om gewoon aan de slag te gaan. Maar ik zou het heel akelig vinden als niemand het toetsenbord meer durft aan te raken waarop ik heb gewerkt. Of dat het toilet waarop ik ben geweest door niemand meer wordt ge bruikt. Dan is het net of ik melaats ben - en dat ben ik niet". Hij is wel van plan het ook aan zijn werkster te vertellen. Zij moet dan zelf maar zien wat ze doet: ver trekken of blijven, maar ik hoop natuur lijk dat ze blijft." Hij gaat als hij uit het ziekenhuis is .verstandig' leven: op tijd naar bed, veel rust, geen zestig uur meer werken zoals hij dat gewend was. „Wat meer aandacht voor mezelf, m'n vrienden en vriendin nen en verder is het afwachten en hopen dat er spoedig een geneesmiddel op de markt komt". Sinds enkele dagen krijgt hij het remmende middel retrovir. Hij is uitermate tevreden over de be handeling in het AZU: „Ik heb de in druk dat iedereen hier veel meer uren maakt dan eigenlijk moet. Men legt een grote professionele inzet aan de dag. Nee, ik heb niet overwogen om naar het AMC te gaan. Het is voor mijn familie en vrienden veel handiger dat ik hier lig en ik vind zo'n gemengde afdeling wel pret tig. Het lijkt mij zo deprimerend om al leen omringd te zijn met aids-patiënten, dat vind ik een trieste toestand". Hij hoopt dat hem een lijdensweg be spaard blijft. „Infectie op infectie en langzaam aftakelen, afschuwelijk. Het is natuurlijk een aflopende zaak, maar ik zou het op prijs stellen als de komende periode toch nog een aangename zou kunnen zijn". Janneke van Weelderen is sinds een jaar hoofdverpleegkundige op de afde ling. Ze bekent eerst te hebben moeten wennen: „Die patiënten komen uit de homo-wereld en dat is toch een subcul tuur waarvan ik geen notie had". De zorg voor aids-patiënten wijkt volgens haar af van die voor andere zieken: „Ze eisen dat je je inleeft in hun privésitua- tie. Het zijn gevoelige, aardige mensen en willen op alle fronten steun en bege leiding". Haar indruk is dat een aids-patiënt sneller accepteert dat hij doodgaat dan bijvoorbeeld iemand met kanker. „Ze weten waarom ze ziek zijn, hoe ze aan hun ziekte zijn gekomen. En dat geeft een zekere berusting. Mensen met kan ker zijn opstandiger en vragen zich af: waarom ik?" Homo-relaties heeft Janneke „als bur ger nooit zo serieus genomen". Van dat standpunt is ze teruggekomen: „Als je ziet hoe goed de patiënten door hun partners worden verzorgd en begeleid - ik heb daar veel bewondering voor. Dat gaat op een manier waaraan een hele boel hetero-stellen in soortgelijke situa ties een voorbeeld zouden kunnen ne- De hoofdverpleegkundige zegt waar dering te hebben voor het verplegend personeel op de afdeling: „Ze zetten zich enorm in. Het verbaast me wel eens dat ze dat kunnen opbrengen, want het is zeer zwaar werk". Door personele verschuivingen bin nen het ziekenhuis is het verpleegkun dig team het afgelopen jaar vrijwel ge heel vernieuwd; de gemiddelde leeftijd ligt vlak boven de twintig. Leerling-verpleegkundige Margreet Florentinus vertelt wel eens moeite te hebben met de gelatenheid van een en kele aids-patiënt: „Ik had het laatst met één van hen over het laten rechtzetten van het neustussenschot. Ach, dat heeft voor mij geen zin meer, zei hij. Tja, wat moet ik daar dan op antwoorden?" Niet overdrijven Haar collega Bea Groeneveld vindt dat soort dingen ook niet eenvoudig: „Je kan moeilijk zeggen: kom op, het valt best mee. Maar je moet je ook weer niet door zulke wrange opmerkingen laten meeslepen". Zij zit vijf jaar in de verpleging. „Het woord aids is in de laatste week op mijn opleiding één keer gevallen". Al haar kennis over de ziekte heeft ze later met cursussen en in de praktijk moeten ver garen. Angst voor besmetting heeft ze absoluut niet. Plastic handschoenen be horen inmiddels tot de standaarduitrus ting („maar je moet die veiligheidsvoor schriften nou ook weer niet overdrij- Ze voelt zich heel erg bij de patiënten betrokken: „Je weet dat ze niet genezen en daardoor benader je hen toch anders dan iemand met een gebroken been. Tot voor kort waren deze jongens nog ge zond; nu zijn ze doodziek en puur afhan kelijk. Ze vertellen je alles en je leert ze binnen een paar dagen heel goed ken- Zaalarts Cylla Fried berg heeft de on dankbare taak om de patiënten te vertel len dat ze aids hebben. „Dat is natuurlijk geen eenvoudige opgave. Ik hou die boodschap vrij zakelijk en wacht dan op de reactie. De één zegt niks, de ander be gint te huilen. Emotioneel doet mij dat best wat, ik vind het onrechtvaardig dat zulke jonge mensen doodgaan. Toch moet je als arts blijven functioneren. Hoewel het voor de patiënt misschien wel prettig zou zijn als de dokter mee- huilt, doe ik dat niet". Over het algemeen probeert ze de be trokkenen hoop te geven. „We zijn in staat om de infecties te bestrijden en we hebben tegenwoordig de beschikking over retrovir, dus er is geen reden om meteen over sterven te praten. In de loop van de ziekte groei je dan samen met de patiënt naar het moment waarop de mogelijkheden uitgeput zijn". Zeven jaar al is de 34-jarige Bas ziek. Moe, opgezette klieren, koorts, huid- en darminfecties. Geen arts wist er raad mee. In de loop van 1984 werd duidelijk dat hij aan het Aids Related Complex lijdt. Pas toen zich op 1 januari van dit jaar de door het HIV-virus veroorzaakte huidkanker openbaarde, werd hij offi cieel als aids-patiënt genoteerd. „Dit is voor mij het jaar van de waar heid", weet Bas. „Ik heb het idee dat ik steeds sneller achteruit ga, nee, ik geloof niet dat ik het nog erg lang kan volhou den". „Het klinkt misschien raar, maar toch geniet ik nog steeds van het leven. Hoe wel ik sinds januari eigenlijk niets meer heb gedaan, niets meer heb kunnen doen. Ik wou dat ik naar buiten kon lo pen, een gewoon leven kon gaan lei den..." Hij is niet in de Verenigde Staten ge weest, heeft géén sex met een Ameri kaan gehad („ik heb geen idee van wie ik het gekregen heb"). In eerste instantie had hij de neiging zichzelf af te zonde ren. „Dat leek me beter dan dat anderen mij zouden isoleren. Op een zeker mo ment realiseerde ik me dat het stom was om me terug te trekken en toen ben ik daar ook mee gestopt. Gelukkig hebben mijn vrienden me niet laten vallen". Hij is lid van de Belangenvereniging Mensen met Aids, en onlangs bezocht hij een koffieshop voor aids-patiënten in Amsterdam: „Ik kende niemand anders die het heeft, en had soms echt het idee dat ik de enige was. Maar wat ben ik daar in die koffieshop geschrokken zeg: een ellende, ongelooflijk. Er zat een jon ge Amerikaan die zesentwintig vrienden aan aids had zien doodgaan. Voorlopig hoef ik er niet meer heen". Hij prijst zich gelukkig niet op de aids- afdeling van het AMC te liggen: „Hier zie je nog eens andere mensen. Het lijkt me afschuwelijk om omringd te zijn door aids-patiënten". Huidtumor Bas ondergaat nu chemotherapie ter bestrijding van de huidtumor onder zijn rechter oksel. Zo lang die behandeling voortduurt kan hij geen retrovir krijgen. Hij heeft trouwens helemaal niet zo veel behoefte aan dat remmende middel: „Liever niet. Die capsules zien er leuk uit, maar het is rotzooi, vergif. De bijwer kingen zijn niet mis. Ach, ik heb natuur lijk geen keus, ik ben overgeleverd aan de beschikbare middelen. Je grijpt elk strohalmpje aan". Thuis wordt hij door zijn tien jaar jon gere vriend verzorgd. „Dat is een hele opgave voor die jongen. Ik weet dat het hem moeite kost, maar hij houdt het vol". Sex hebben ze niet meer met el kaar. „Mijn seksuele gevoelens zijn naar de knoppen. Alleen al als ik eraan denk, denk ik aan aids. Ik ben zo impotent als een kanariepiet". Zijn vriend heeft zich niet laten testen, hij wil niet weten of hij al dan niet geïn fecteerd is. Bas' ex-vriend Freek heeft zijn bloed wèl laten onderzoeken. Hij is net op bezoek en vertelt: „Ik wilde we ten waar ik aan toe was. De druk werd mij te groot". De opluchting was enorm: „Het is raar, maar ik ben negatief. Mijn verklaring is dat ik in tegenstelling tot Bas nooit passief anaal contact heb ge had". Bas: „Ik heb gewoon pech. Als ik tien jaar terug had geweten hoe je het kan oplopen had ik geen aids gekregen - dat is vrij simpel. Maar dat wist toen nog niemand, dus ik hoef geen spijt te heb ben van wat ik op seksueel gebied heb gedaan". Hij hoopt dat grote infecties hem be spaard blijven. „Eigenlijk ben ik het na zeven jaar wel zat. Toch heb ik voorlopig nog geen zin om er de brui aan te geven, ik blijf knokken. Maar als ik bijvoor beeld ten gevolge van een zware long ontsteking echt aan het eind van m'n la- tijn ben, mogen ze er van mij de stekker uithalen. Als dat maar niet op een dag is dat de zon schijnt - het is zonde om dood te gaan als het mooi weer is". Artsen en verpleegkundigen omringen een aids-patiënt in het AZU: "Ik heb de indruk dat iedereen hier veel meer uren maakt dan eigenlijk moet' (foto GPD)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1987 | | pagina 19