De weegschaal
als schijnvijand
Jong geleerd
Denkwijzer
Ex-anorexia-patiënten
begel
eic
en ze
[fl
m
pgroepen
Onze taal
ZATERDAG 25 JULI 1987
EXTRA
PAGINA 23
Sorns wordt het denken van mensen zo2eer geobsedeerd
door eten, dat ze de controle op zichzelf gaandeweg
volledig verliezen. De tragiek van anorexia nervosa en
bulimia nervosa is dat degenen die eraan lijden zich er
meestal terdege van bewust zijn dat ze met hun
dwangmatige vermageringskuur (respectievelijk
vraatzucht) hun leven onleefbaar maken zonder dat besef
te kunnen vertalen in een gezonder leefwijze.
Anorexia-patiënten denken psychi
sche problemen te kunnen weg
stoppen met een dieet dat neigt naar
een zelfverhongeringsproces en dat
hen voert van het ene naar het ande
re streefgewicht. De bulimia's daar
entegen, grijpen juist naar alles wat
eetbaar is in een wanhopige poging
al datgene wat hen kwelt weg te
eten.
door Gerard van Putten
„Je leeft voortdurend in een isole
ment. Je trekt je als het ware terug uit
het openbare leven", spreken Maja
Neijssel en Maija Veenman uit ervaring.
„Uitnodigingen van mensen om ergens
te gaan eten sla je vriendelijk af. Je mijdt
ook zoveel mogelijk de gelegenheden
waar eten geserveerd wordt. Alleen als
het echt niet anders kan, als je voor je
fatsoen wel op bijvoorbeeld een receptie
moet verschijnen, ga je. Maar dan alleen
om hier en daar vlug, vlug een handje te
geven om je daarna zo snel moge'ijk uit
de voeten te maken".
Hels gevecht
De één (Maija Veenman) had geruime
tijd anorexia nervosa, de ander (Maja
Neijssel) beschouwt zich thans genezen
van bulimia-nervosa. Zoals ze het zelf
uitdrukken hebben ze met hulp van bui
tenaf een hels gevecht met zichzelf moe
ten aangaan om te kunnen ontsnappen
aan dat krankzinnige leefpatroon. Zowat
het hele bijstandsteam van huisartsen,
internisten, psychiaters en andere zie-
leknijpers hebben ze afgewerkt. En al
hebben ze uiteindelijk baat gevonden bij
psychiatrische therapie, ze zijn niette
min van mening dat het voor hulpverle
ners moeilijk is om de psyche van anore
xia's en bulimia's te kunnen doorgron
den als ze zelf nooit aan die kwalen heb
ben geleden.
Maija Veenman: „Ik geef onmiddellijk
toe dat mensen die anorexia hebben
voor artsen en hulpverleners niet de
makkelijkste patiënten zijn. Het is moei
lijk om iemand die brood- en broodma
ger is ervan te overtuigen dat-ie meer
moet gaan eten, terwijl de persoon in
kwestie vindt dat-ie te dik is. De makke
van anorexia-patiënten is dat ze zichzelf
voortdurend een lachspiegel voorhou
den, ze wanen zichzelf dikker dan ze in
werkelijkheid zijn. Voor iemand die
nooit zelf aan den lijve heeft ondervon
den hoe het is aan anorexia te lijden, is
dat moeilijk te vatten. Toen ik voor me
zelf het gevoel had dat ik grotendeels af
was van het anorexia nervosa-syn-
droom, heb ik contact gezocht met de
stichting Anorexia Nervosa. Ik had het
immers zelf allemaal meegemaakt en ik
dacht, misschien kunnen ze ook met
mijn ervaringen wat doen".
Ze werd door de stichting uitgenodigd
een open dag bij te wonen. Haar werd
gevraagd zitting te nemen in een zelf
hulpgroep en al was dat voor Maija
Veenman een volstrekt onbekend feno
meen („tot dat tijdstip had ik nooit ande
re vrouwen gesproken die anorexia had
den gehad"), ze stemde toe. Ze volgde
trainingen, werd als het ware klaarge
stoomd om anorexia-patiënten bij te
staan. „Doodeng" vond ze het, toen haar
vanuit kringen van de reeds tien jaar be
staande stichting werd gevraagd een
zelfhulpgroep op te zétten om anorexia-
en bulimia-patiënten op te vangen. In
middels heeft ze al twee zelfhulpgroe
pen begeleid en ze is vast van plan per 1
oktober een nieuwe groep op te zetten.
Vrouwen
Anorexia-nervosa en bulimia-nervosa
zijn geen kwalen die specifiek met vrou
wen in verband mogen worden ge
bracht, maar wei is het zo dat vooral
vrouwen eraan lijden. Voorzichtig ge
schat ligt de verhouding één op tien.
Hoewel de lijders aan deze kwalen wat
lichaamsomvang betreft belangrijk ver
schillen, de anorexia nervosa-patiënten
als regel broodmager zijn en de bulimia-
patiënten een normaal gewicht hebben
of behoorlijk gezet zijn, hebben mager-
zucht en vraatzucht wel degelijk raak
vlakken. Afgezien van het feit dat ze na
genoeg iedere minuut van de dag geeste
lijk worden gemanipuleerd en beheerst
door voedsel en afslankingsmiddelen,
wordt het ontzag voor de weegschaal
voornamelijk gevoed door jeugdtrau
ma's, door een chronisch minderwaar
digheidscomplex. Of zoals M^ja Neijssel
als ex-bulimia-patiënte het probleem
bondig samenvat: „Je houdt voor jezelf
de schijn op dat je ontevreden bent met
je uiterlijk, terwijl je in feite in onvrede
leeft met je innerlijk".
Het heeft lang geduurd voordat dit tot
haar doordrong. Maja Neijssel walgde
ooit van haar lichaam, Maija Veenman
deed dat in het verleden ook. Maar an
ders dan Veenman stelde Neijssel zich
telkens min of meer tevreden met het
bereiken van een streefgewicht, waar
Veenman nooit genoeg kreeg van haar
vermageringskuur.
Kenmerkend
Neijssel: „Dat is het kenmerkende ver
schil tussen mensen die lijden aan buli
mia-nervosa en anorexia-nervosa. Dege
nen die anorexia hebben zijn nooit te
vreden met hun lichaam, die gaan maar
door met vermageren. Bulimia's stop
pen daarmee op eeri gegeven moment
Maar zodra ze dan weer problemen op
het emotionele vlak krijgen, dan gaan ze
zich weer stiekem volproppen met eten.
Als ik me neerslachtig voelde was ik niet
te stoppen. Dan bleef ik maar vreten tot
ik werkelijk geen pap meer kon zeggen.
Kijkje na een paar van die vreetbuien in
de spiegel, dan bekruipt je vervolgens
een schuldgevoel. Dan besluit je maar
weer een dieet te gaan volgen, terwijl er
ook zijn die dan laxeermiddelen gaan
halen. Bulimia-patiënten draaien rond
in een vicieuze cirkel van aankomen en
afslanken".
Er is een tijd geweest dat Maja Neijssel
zwalkte van 49 naar ruim 100 kilo, waar
Maija Veenman op een zeker ogenblik
niet méér gewicht dan 38 kilo in de
schaal legde. „Anorexia-patiënten zijn
nooit tevreden met hun lichaam", stelt
Veenman. „Het is niet zo dat ze zeggen:
nu weeg ik zestig kilo en dat moet vijftig
kilo worden. Want op het moment dat ze
dat gewicht hebben bereikt, vinden ze
zichzelf nog te dik".
Ze benadrukt dat anorexia-patiënten
een vermageringskuur in wezen niet zo
zeer aangrijpen als middel om af te slan
ken, maar bovenal om zich te onder
scheiden van anderen. En de behoefte
daaraan is, zegt Maija Veenman, meestal
in de jeugdjaren ontstaan. Ze wil daar
mee overigens niet beweren dat alle ano
rexia- en bulimia-patiënten slachtoffers
van hun opvoeding zijn. „Maar ik durf
wel te stellen dat de onvrede die iemand
in zich heeft heel dikwijls een gevolg is
van bepaalde ervaringen, opgedaan in
de jeugdjaren. Dat die onvrede een
erfenis is van de opvoeding".
Analyseren
Voor ex-bulimia-patiënte Maja Neijs
sel gaat dat zeker op. Achteraf kan ze het
probleem waarmee ze van haar achttien
de tot haar veertigste heeft geworsteld
nuchter analyseren en in verband bren
gen met haar jeugdjaren. „Mijn ouders
moesten altijd keihard werken voor de
centen, daardoor schoot er weinig tijd
over om veel aandacht aan mij te beste
den. Bovendien had ik voor mijn tiende
nooit de zekerheid van een vaste plek.
Keer op keer verhuisden wij, telkens
kwam ik op andere scholen terecht waar
ik me vervolgens weer moest waarma
ken. Daarna hebben we nog zes jaar in
Australië gewoond, kortom ik heb de ze
kerheid van een vaste plek gemist en dat
werkte naderhand door".
„De anorexia- en bulimia-vrouwen die
wij kennen zijn heel gevoelige vrouwen
die nooit hebben geleerd hoe ze met hun
gevoelens moeten omspringen", zeggen
Veenman en Neijssel aan de hand van de
groepsgesprekken die ze met lotgenotes
hebben gevoerd. „En vaak is hun dan
ook voorgehouden dat ze op een bepaal
de manier tekortschieten. Kijk, het ene
kind kan daar tegen. Dat haalt z'n schou
ders op als het op z'n donder krijgt om
dat het iets niet kan. Maar er zijn er ook
die dan op een bepaalde manier vrese
lijk hun best gaan doen, op hun tenen
gaan lopen om zodoende de aandacht
van anderen te vangen".
„Dergelijke kinderen zullen niet gauw
het gevoel krijgen dat ze voldoen aan de
normen van anderen", zegt Maija Veen
man ook. „Gevoel voor eigenwaarde is
ze nooit bijgebracht en ook later voelen
ze zich waardeloos, minderwaardig ten
opzichte van anderen. Zo is het ook mij
vergaan, ik vond mezelf helemaal niets
voorstellen. Bovendien vond ik mezelf
ook nog te dik toen ik een keer in de
spiegel keek. En dus besloot ik af te val
len. In principe is dat natuurlijk een heel
onschuldige beslissing. Maar ik kon me
Maja Neijssel (links) en Marja Veenman: ''Je houdt voor jezelf de schijn op dat je ontevreden bent met je uiterlijk,
terwijl je in feite in onvrede leeft met je innerlijk". (foto Holvast»
zelf niet afstoppen, omdat er voor mij
ook nog iets van een competitie-element
aan vast zat".
Vinger
Maijan Veenman vertelt dat ze als het
ware doorsloeg toen ze merkte dat ande
ren ophielden met vermageren waar zij
het volhield. Voor haarzelf had ze het
idee dat ze zich ten opzichte van anderen
onderscheidde. „Dat ik meer afviel dan
anderen, dat ik toch iets kon wat ande
ren kennelijk niet konden. En hoe ma
gerder je wordt, des te moeilijker het
wordt om nog meer af te vallen. Dus
ging ik nog minder eten, ik ging dwang
matig hardlopen, nog harder werken
dan voorheen, laxeermiddelen gebrui
ken. En wat ik als vele andere anorexia-
patiënten ook deed: ik stak de vinger af
en toe in de keel als ik iets had gegeten.
Als anorexia-patiënte word je namelijk
voortdurend bezeten van de gedachte:
als ik nou maar slanker word tel ik mee.
Dan verdwijnen je problemen vanzelf
wel naar de achtergrond. Maar in
werkelijkheid zet je voor jezelf een val
op, de problemen worden juist groter".
Mensen die aan anorexia of bulimia lij
den, proberen die kwalen krampachtig
voor anderen te verstoppen. Met leu
gens, list en bedrog. Weliswaar roept dat
gezwendel met de waarheid doorgaans
een schuldgevoel op, maar het geweten
weten ze dan weer met zelfbedrog te sus
sen. Als voormalig bulimia-patiënte
kent de Zoetermeerse Maja Neijssel die
schijnwereld, waarin het moeilijk is te
leven en (maar al te vaak) te overleven
als geen ander: „Je hebt ontzettende
angst om het toe te geven. Ook al zie je
dat je relatie op de klippen dreigt te lo
pen. Anorexia- en bulimia-patiënten
denken dubbel en dat weten ze zelf maar
al te goed. Voor mij ging dat ook op. Het
is gelukkig allemaal goed gekomen,
maar ik had geen vrede met mezelf en ik
voelde me onbegrepen door m'n part
ner. Ik wist dat ik mezelf schade toe
bracht omdat ik van de ene in de andere
depressie verviel en toch ging ik ermee
door. In een dergelijke situatie kan al
leen verandering komen wanneer je
voor jezelf toegeeft dat je het hebt. Want
dat betekent datje er iets aan moet doen
en dat ervaar je als heel erg bedreigend".
Huisarts
De ervaring heeft hen geleerd dat lang
niet iedere medicus bij het eerste het
beste consult de diagnose zal stellen dat
de geuite lichamelijke klachten („bij
anorexia-patiëntes verdwijnen de bor
sten, de menstruatie blijft weg") zijn te
rug te voeren op anorexia dan wel buli
mia-nervosa. „Je kunt een arts heel lang
voor de gek houden, terwijl je in feite
jezelf voor de gek houdt", zegt Maja
Neijssel. „Destijds is mijn lichaam bin
nenstebuiten gekeerd. Ontelbare bloed-
prikken heb ik gehad, zoals er in de loop
der jaren ook vele maag- en darmfoto's
zijn gemaakt. Maar veel ben ik daarmee
natuurlijk niet opgeschoten, omdat ik de
artsen niet vertelde wat er werkelijk aan
mij schortte".
„Praten over je probleem doe je so-
wie-so niet, maar op een gegeven mo
ment moetje wel naar de huisarts", vult
Maija Veenman aan. Als je lichamelijke
klachten krijgt, als de maag en darmen
gaan opspelen. En kom je dan toevallig
bij een huisarts die weinig of niets te ma
ken heeft gehad met anorexia- of buli
mia-patiënten, dan zullen er al gauw pil
len tegen de honger worden voorge
schreven. Of anti-depressiemiddelen.
En wat natuurlijk ook gebeurt, je wordt
verwezen naar een diëtiste. Alleen de
arts die eerder met anorexia en bulimia-
patiënten te maken heeft gehad zal de
Riagg of een psychiater inschakelen".
Destijds hebben Maija Veenman en
Maja Neijssel uiteindelijk zelf het initia
tief genomen om in therapie te gaan.
Neijssel, nadat ze voor zichzelf tot de
conclusie was gekomen dat ze met haar
eet- en dieetprobleem „de gevangene
van zichzelf' was geworden. Veenman,
nadat ze in een damesblad een verhaal
had gelezen over anorexia-nervosa. „In
dat stuk herkende ik mezelf en dat was
heel pijnlijk. Heel erg was het voor mij
om te ontdekken dat het hele proces van
afslanken waarmee ik bezig was niet
klopte, dat ik een rommeltje van mijn
leven had gemaakt. In elk geval was ik
gemotiveerd om het anders te gaan
doen. En dat is nodig, want het heeft
geen zin om een anorexia of bulima on
der behandeling te laten stellen als-ie
zelf niet wil".
Rust
Anorexia-patiënte Veenman kreeg on
middellijk bedrust voorgeschreven, na
dat ze was gewogen en letterlijk te licht
bevonden. In de therapie paste een straf-
en beloningssysteem. Haar werden „en
kele uurtjes buiten bed" in het vooruit
zicht gesteld als ze de voorgeschreven
hoeveelheid voedsel tot zich nam. Maar
at ze weinig of helemaal niet, dan moest
ze in bed blijven. „Ik werd daardoor in
zoverre gestimuleerd dat ik in elk geval
deed wat ze wilden. In eerste instantie
om een paar uurtjes tv te kunnen kijken,
daarna om zo snel mogelijk dat zieken
huis uit te komen".
Om niet in een gat te vallen zocht Mar-
ja Veenman naderhand contact met de
Stichting Anorexia Nervosa („een lande
lijke stichting die in het leven is geroe
pen door mensen die vonden dat er aan
de hulpverlening het een en ander
schortte"). Ze richtte vervolgens op ver
zoek van de stichting haar zelfhulpgroep
op. Elke keer dat de dames bijeenko
men, beweert Veenman, bewijst die haar
bestaansrecht.
Weliswaar hebben Maija Veenman en
Maija Neijssel er niet voor gestudeerd
om anorexia's en bulima's te begeleiden,
maar op grond van hun verleden en de
speciale trainingen die ze bij enkele vor
mingscentra hebben gevolgd, zijn ze er
van overtuigd dat ze een zinvolle bijdra
ge kunnen leveren aan de hulpverlening
i bulimia-patiënten.
Spiegel
„We vormen zeker geen gezellig praat
clubje dat over alles praat behalve over
eten. Wat wij doen is elke keer een the
ma aan de orde stellen. Met behulp van
oefeningen en spelvormen houden wij
elkaar de spiegel voor met de bedoeling
een bepaalde erfenis van de opvoeding
naar boven te halen en die vervolgens
weg te werken. Dat kan heel pijnlijk en
tegelijk bevrijdend werken bij vrouwen
die van jongsaf hebben geleerd een an
der voor te stellen. Ze leren zichzelf te
zijn in een vrijblijvende, vertrouwelijke
sfeer. Niets moet. Bij ons in de groep be
staat de gelegenheid aan jezelf te
werken, maar wat je ermee wilt doen
moet jezelf weten. Er zijn officiële hulp
verleners die ons niet serieus nemen om
dat wij vrijwilligsters zijn. Die zien ons
als een bedreiging van hun boterham,
terwijl een zelfhulpgroep een prima ver
lengstuk van de therapie zou kunnen
zijn. Temeer omdat wij met z'n allen ook
elkéér in de gaten houden. De dames
bellen elkaar geregeld op om elkaar ook
buiten groepsverband tot steun te zijn.
Maja en ik houden steeds contact met
elkaar en met een geïnteresseerd maat
schappelijk werker. Hier in Zoetermeer
is de Riagg wel zo ver dat ze mensen
naar ons sturen. Wij beseffen dat het nog
lang zal duren voordat ook andere hulp
verlenende instanties daartoe zullen
overgaan. Dat er op een breed vlak het
inzicht zal rijpen dat eigenlijk niet het
brood van de therapeut, maar het belang
van de patiënt voorop staat".
Nadere informatie over de zelfhulpgroep
Zoetermeer is telefonisch te verkrijgen bij
Marja Veenman (079-417378) en Maja Neijssel
(079-314106).
DOOR JOOP VAN DER HORST
De meeste zelfstandige naamwoorden
krijgen ofwel de, ofwel het bij zich. Er
zijn niet veel woorden waarbij we kun
nen kiezen, maar ze bestaan wel. Vori
ge week noemde ik op deze plaats on
der andere deksel, matras, aanrecht,
kussensloop en schilderij. De deksel en
het deksel zijn allebei even goed, net
als de aanrecht en het aanrecht. Er zijn
ook gevallen waarbij de keuze een be
tekenisverschil aangeeft. Dat is het ge
val met woorden als patroon, stof, bos
en wurm.
Maar bij de grote meerderheid van
onze zelfstandige naamwoorden is er
geen keuze mogelijk. Tafel en stoel
moeten altijd de bij zich hebben, huis en
eierdopje altijd het. Dat leer je als kind
en dat vergeet je nooit meer. Maar je
hebt het moeten leren, want er zit geen
enkel systeem in. Pas als buitenlanders
onze taal leren en proberen Nederlands
te spreken, beseffen we hoe moeilijk het
is. Vreemdelingen die al jaren in ons
land zijn en die onze taal heel behoorlijk
spreken, blijven zich toch af en toe ver
gissen in de en het. Gisteren ben ik naar
de ziekenhuis geweest; het was erg
druk in het wachtkamer. Zelf kennen we
die problemen als we Frans of Duits le
ren. Le rue of la rue? Der Tisch, das
Tisch? Of was het die Tisch? Een van
de gemakken van het Engels is dat alle
woorden er the krijgen. Daardoor den
ken we al gauw dat we een aardig
mondje Engels spreken, ook al hoort de
echte Engelsman aan andere dingen
toch wel meteen dat er een buitenlander
aan het woord is.
Wie Duits leert, leert bij alle woorden
of het een der-woord, een die-woord of
een das-woord is. Evenzo voor het
Frans of het een le-woord of een la-
woord is. Daardoor kan het lijken alsof
in die talen het onderscheid altijd duide
lijk is, terwijl er bij ons allerlei gevallen
zijn als deksel, aanrecht en schilderij.
Omdat veel Nederlanders toch al den
ken dat onze taal minder waard is dan
andere talen, gaat men beweren dat an
dere talen beter geregeld zijn, minder
uitzonderingen vertonen en een helder
der grammatica hebben. Dat is een ver
gissing. Een voor de hand liggende ver
gissing die veroorzaakt wordt doordat
we onze eigen taal zoveel beter ken
nen. Zo heeft het Duits honderden
woorden waarbij de keuze tussen der,
die en das niet vastligt. Bijvoorbeeld Be-
reich, Bonbon, Chor, Elastik, Radar en
Spatel. Kortom, net als bij ons dus.
De oorzaak van zo'n keuze tussen de
en het (en in het Duits tussen der, die en
das) is vaak een taalverandering. Het
gebeurt namelijk regelmatig dat een
woord in de loop der eeuwen anders
wordt. Vroeger zei men de beest en dat
is later het beest geworden. Onze uit
drukking de beest uithangen herinnert
daar nog aan. Misschien is het wel het
beest geworden naar analogie van het
dier. In ieder geval kunnen bij taalveran
dering in een overgangsfase het oude
en het nieuwe gebruik wel naast elkaar
voorkomen.
Andere voorbeelden van zo'n veran
dering kunnen we zien in ter dood bren
gen naast ten dode opgeschreven. In
het eerste geval is aan de verbuiging
van ter nog te zien dat dood er een
vrouwelijk woord is. terwijl uit ten zou
moeten blijken dat het een mannelijk
woord is. In ter harte nemen zien we dat
hart vroeger vrouwelijk was terwijl we
nu het hart zeggen. Evenzo valt aan ter
ore komen nog te zien dat oor vroeger
vrouwelijk was, dus een de-woord. De
ze uitdrukkingen zijn al heel lang volko
men versteend. Daardoor konden ze de
sporen van een vroegere toestand be
waren.
f waarop wij ons als jonge kin
deren gedragen is een belangrijke aan
wijzing voor hoe wij later in ons leven
tekeergaan. Die conclusie valt althans te
trekken uit de resultaten van studies van
kinderen die op de leeftijd van 6 a 7 jaar
en vervolgens nog eens na hun puberteit
(17 a 18 jaar) door psychologen werden
onderzocht. Een van de meest uitgebrei
de werd uitgevoerd door onderzoekers
van de John Hopkins Universiteit in Bal-
timore in de Verenigde Staten. In een
wijk van Chicago, Woodlawn genaamd,
werden onderwijzers getraind om kinde
ren in de eerste klas van de lagere school
te beoordelen op kenmerken als agressi
viteit, verlegenheid, aandacht, concen
tratie en leer- en emotionele problemen.
Vervolgens werd onderzocht wat het ver
band was tussen het oordeel van de on
derwijzers en emotionele en gedragspro
blemen van de kinderen tien jaar later.
Daarbij kwam een aantal interessante
zaken aan het licht. Het bleek bijvoor
beeld dal kinderen met leerproblemen in
de eerste klas van de lagere school veel
kans maken om als tieners gebukt te
gaan onder emotionele problemen en
vooral depressieve gevoelens. Dat geldt
zowel voor jongens als voor meisjes. Het
ligt voor de hand te denken dat leerpro
blemen een aanwijzing zijn voor lagere
intelligentie, die de desbetreffende kin
deren in de volgende schooljaren ook
parten zal spelen en hun gevoel van zelf
vertrouwen in vergelijking met andere
kinderen negatief zal beïnvloeden. Maar
die verklaring gaat maar zeer gedeelte
lijk op.
De onderzoekers vonden dal in de
meeste gevallen leerproblemen in de eer
ste klas vooral samenhangen met proble
men of spanningen in de gezinssituat ie
van het kind. Bijvoorbeeld als gevolg
van het feit, dat vader of moeder aan een
chronische lichamelijke of psychische
ziekte lijdt. Of doordat een van hen alco
holist is, er grote spanningen tussen de
ouders bestaan, gepaard met veel ruzies
en met geweld, of doordat er een schei
ding op komst of aan de gang is, of zelfs
doordat het kind seksueel misbruikt
wordt.
Zulke ongunstige opvoedingsomstan
digheden blij ven vaak vele jaren voort
duren en hebben een heel ongunstige in
vloed op de psychische ontwikkeling van
bepaalde kinderenZe vormen vooral
een voedingsbodem voor depressie en ook
zelfmoordneigingen. Uit onderzoek door
medewerkers van mijn eigen vakgroep
in Leiden is gebleken dat er onder vrou
wen die tussen hun 25ste en 55ste jaar in
een ziekenhuis worden opgenomen na
dat ze gepoogd hebben (meestal met be
hulp van tabletten) een einde aan hun
leven te maken, een verontrustend groot
percentage is dat in hun jeugd seksueel
misbruikt is.
Een andere uitkomst van het Wood-
lawn-onderzoek is dat jonge kinderen
met emotionele problemen, zoals school-
angst, huilerigheid, bedplassen en derge
lijke. als tieners ook vaker emotionele
problemen heben. Maar dat geldt, merk
waardig genoeg, alleen voor meisjes. Een
mogelijke verklaring hiervoor is dat
angstig, huilerig gedrag bij meisjes eer
der dan bij jongens als normaal wordt
beschouwd en men dus maar geneigd is
het zo te laten.
Een ander opmerkelijk verschil tussen
jongens en meisjes dat werd gevonden, is
het volgende. Verlegen jongetjes blijken
als 16-ofl 7-jarigen vaker te lijden onder
angstgevoelens - bijvoorbeeld om in groe
pen te spreken of contacten aan te gaan -
dan de jongens die als eerste-klassers
niet verlegen waren. Aan de andere kant
blijken verlegen jongetjes, met wie in an-
door René Diekstra
hoogleraar psychologie te Leiden
dere opzichten niets bijzonders aan de
hand is, zich als jongeren veel minder
vaak aan kleine (en niet zo kleine) crimi
naliteit, zoals winkeldiefstal, vandalis
me, geweldpleging jegens anderen en
joyriding, schuldig te maken dan hun
niet verlegen klasgenootjes'. De verlegen
jongens gebruiken ook minder (en min
der vaak) alcohol, roken minder en ge
bruiken minder vaak drugs.
Bij de jongetjes die door de onderwij
zers als agressief werden beoordeeld,
bleek tien jaar later dat zij een relatief
grote kans hadden op crimineel gedrag,
drug- en alcoholmisbruik en nicotinever-
slaving. Het is overigens al heel lang be
kend dat jongetjes met een sterke neiging
tot agressief gedrag op latere leeftijd een
grotere kans hebben op allerlei proble
matisch gedrag. Maar wat de Wood-
lawn-studie daar nu juist aan toevoegt,
is dat vooral de combinatie verlegenheid
en agressiviteit ongunstig is. Verlegen en
agressieve jongetjes blijken als jongeren
beduidend vaker crimineel gedrag te
vertonen en alcohol en drugs te gebrui
ken dan jongetjes die ofwel alleen als
agressief ofwel alleen als verlegen wer
den beoordeeld door hun onderwijzers.
Volgens de onderzoekers is de verkla
ring daarvoor de volgende. De ongunsti
ge effecten van agressiviteit worden in
het algemeen versterkt door verlegen
heid, omdat verlegen kinderen juist door
hun verlegenheid geneigd zijn omgang
met en beïnvloeding door anderen uit de
weg le gaan. Het risico op sociaal onaan
gepast gedrag en op het voortduren
daarvan neemt daardoor toe.
Er zijn steeds meer bewijzen voor de
stelling dat sterke agressiviteit en moge
lijk ook sterke verlegenheid ten dele
erfelijk is bepaald. Daarmee is niet ge
zegd, dat de neiging tot zulk gedrag niet
door bepaalde opvoedingsmaatregelen
te beïnvloeden is. Integendeel, er zijn
duidelijke aanwijzingen dat bepaalde
opvoedingsmanieren het vertonen van
agressief gedrag of van verlegenheid
duidelijk kunnen beïnvloeden.
Het belang van studies als die van
Woodlawn is het gegeven dat we al heel
vroeg in de levensloop van een mens min
of meer precies kunnen vaststellen wie
meer en wie minder kans heeft op het
vertonen van allerlei problematische ge
drag later. Daardoor kunnen we dus ook
eerder ingrijpen om te voorkomen dat
die kans ook werkelijkheid wordt. Maar
om dat te kunnen doen zou het nodig zijn
dat we naast de medische consultatiebu
reaus ook psychologische consultatiebu
reaus hebben, waar jonge kinderen op
hun temperament en andere psychologi
sche kenmerken onderzocht worden en
ouders bij de opvoeding geadviseerd
worden.
Een van die andere psychologische
kenmerken zou het IQ (intelligentie-quo
tiënt) en de ontwikkeling daarvan moe
ten zijn, omdat achterstand in dit op
zicht voor een kind, evenals voor de vol
wassene die daaruit groeit, zeer nadeli
ge psychische gevolgen kan hebben. Zo
als bijvoorbeeld een negatief zelfbeeld,
faalangst, een hekel aan leren of stude
ren en dergelijke.
De ontwikkeling van de intelligentie
van kinderen blijkt voor een deel af te
hangen van de mate waarin de omge
ving in dit opzicht stimulerend is. Er is
een groot aantal studies, waaruit valt af
te leiden dat het trainen van moeders in
het samen met hun kind doen van be
paalde activiteiten, de intelligentie van
dat kind kan bevorderen. De zo behaalde
winst blijkt jaren later nog merkbaar.
Zo kunnen moeders (vaders trouwens
ook) de lees- en taalvaardigheid van hun
kind sterk vergroten door dat kind regel
matig aan hen uit een boek of krant stuk
ken hardop te laten voorlezen. Kinderen
met een zekere achterstand op dit gebied
of met taalmoeilijkheden blijken op die
wijze snel en duurzaam te verbeteren.
Hoe vroeger met zulke activiteiten van
ouder en kind gezamenlijk wordt begon
nen, hoe beter en langduriger het effect
Juist omdat intelligentie, vooral socia
le intelligentie, een van de voornaamste
instrumenten is waarover wij mensen
kunnen beschikken om onze agressieve
impulsen en onze angstgevoelens te leren
beheersen, is het opzetten van psycholo
gische consultatiebureaus bepaald geen
overdreven luxe. Zeker niet als we be
denken dat er weereen nieuw voetbalsei
zoen voor de deur staat waarin agressie
ve jongelui zullen worden opgepakt we
gens neigingen, waarvoor ze al in de eer
ste klas van de lagere school in hun
kraag hadden kunnen worden gegrepen.
Reacties op deze rubriek naar Leidsch/Alphcns
Dagblad, postbus 54, 2300 AB Leiden.