De weegschaal als schijnvijand Jong geleerd Denkwijzer Ex-anorexia-patiënten begel eic en ze [fl m pgroepen Onze taal ZATERDAG 25 JULI 1987 EXTRA PAGINA 23 Sorns wordt het denken van mensen zo2eer geobsedeerd door eten, dat ze de controle op zichzelf gaandeweg volledig verliezen. De tragiek van anorexia nervosa en bulimia nervosa is dat degenen die eraan lijden zich er meestal terdege van bewust zijn dat ze met hun dwangmatige vermageringskuur (respectievelijk vraatzucht) hun leven onleefbaar maken zonder dat besef te kunnen vertalen in een gezonder leefwijze. Anorexia-patiënten denken psychi sche problemen te kunnen weg stoppen met een dieet dat neigt naar een zelfverhongeringsproces en dat hen voert van het ene naar het ande re streefgewicht. De bulimia's daar entegen, grijpen juist naar alles wat eetbaar is in een wanhopige poging al datgene wat hen kwelt weg te eten. door Gerard van Putten „Je leeft voortdurend in een isole ment. Je trekt je als het ware terug uit het openbare leven", spreken Maja Neijssel en Maija Veenman uit ervaring. „Uitnodigingen van mensen om ergens te gaan eten sla je vriendelijk af. Je mijdt ook zoveel mogelijk de gelegenheden waar eten geserveerd wordt. Alleen als het echt niet anders kan, als je voor je fatsoen wel op bijvoorbeeld een receptie moet verschijnen, ga je. Maar dan alleen om hier en daar vlug, vlug een handje te geven om je daarna zo snel moge'ijk uit de voeten te maken". Hels gevecht De één (Maija Veenman) had geruime tijd anorexia nervosa, de ander (Maja Neijssel) beschouwt zich thans genezen van bulimia-nervosa. Zoals ze het zelf uitdrukken hebben ze met hulp van bui tenaf een hels gevecht met zichzelf moe ten aangaan om te kunnen ontsnappen aan dat krankzinnige leefpatroon. Zowat het hele bijstandsteam van huisartsen, internisten, psychiaters en andere zie- leknijpers hebben ze afgewerkt. En al hebben ze uiteindelijk baat gevonden bij psychiatrische therapie, ze zijn niette min van mening dat het voor hulpverle ners moeilijk is om de psyche van anore xia's en bulimia's te kunnen doorgron den als ze zelf nooit aan die kwalen heb ben geleden. Maija Veenman: „Ik geef onmiddellijk toe dat mensen die anorexia hebben voor artsen en hulpverleners niet de makkelijkste patiënten zijn. Het is moei lijk om iemand die brood- en broodma ger is ervan te overtuigen dat-ie meer moet gaan eten, terwijl de persoon in kwestie vindt dat-ie te dik is. De makke van anorexia-patiënten is dat ze zichzelf voortdurend een lachspiegel voorhou den, ze wanen zichzelf dikker dan ze in werkelijkheid zijn. Voor iemand die nooit zelf aan den lijve heeft ondervon den hoe het is aan anorexia te lijden, is dat moeilijk te vatten. Toen ik voor me zelf het gevoel had dat ik grotendeels af was van het anorexia nervosa-syn- droom, heb ik contact gezocht met de stichting Anorexia Nervosa. Ik had het immers zelf allemaal meegemaakt en ik dacht, misschien kunnen ze ook met mijn ervaringen wat doen". Ze werd door de stichting uitgenodigd een open dag bij te wonen. Haar werd gevraagd zitting te nemen in een zelf hulpgroep en al was dat voor Maija Veenman een volstrekt onbekend feno meen („tot dat tijdstip had ik nooit ande re vrouwen gesproken die anorexia had den gehad"), ze stemde toe. Ze volgde trainingen, werd als het ware klaarge stoomd om anorexia-patiënten bij te staan. „Doodeng" vond ze het, toen haar vanuit kringen van de reeds tien jaar be staande stichting werd gevraagd een zelfhulpgroep op te zétten om anorexia- en bulimia-patiënten op te vangen. In middels heeft ze al twee zelfhulpgroe pen begeleid en ze is vast van plan per 1 oktober een nieuwe groep op te zetten. Vrouwen Anorexia-nervosa en bulimia-nervosa zijn geen kwalen die specifiek met vrou wen in verband mogen worden ge bracht, maar wei is het zo dat vooral vrouwen eraan lijden. Voorzichtig ge schat ligt de verhouding één op tien. Hoewel de lijders aan deze kwalen wat lichaamsomvang betreft belangrijk ver schillen, de anorexia nervosa-patiënten als regel broodmager zijn en de bulimia- patiënten een normaal gewicht hebben of behoorlijk gezet zijn, hebben mager- zucht en vraatzucht wel degelijk raak vlakken. Afgezien van het feit dat ze na genoeg iedere minuut van de dag geeste lijk worden gemanipuleerd en beheerst door voedsel en afslankingsmiddelen, wordt het ontzag voor de weegschaal voornamelijk gevoed door jeugdtrau ma's, door een chronisch minderwaar digheidscomplex. Of zoals M^ja Neijssel als ex-bulimia-patiënte het probleem bondig samenvat: „Je houdt voor jezelf de schijn op dat je ontevreden bent met je uiterlijk, terwijl je in feite in onvrede leeft met je innerlijk". Het heeft lang geduurd voordat dit tot haar doordrong. Maja Neijssel walgde ooit van haar lichaam, Maija Veenman deed dat in het verleden ook. Maar an ders dan Veenman stelde Neijssel zich telkens min of meer tevreden met het bereiken van een streefgewicht, waar Veenman nooit genoeg kreeg van haar vermageringskuur. Kenmerkend Neijssel: „Dat is het kenmerkende ver schil tussen mensen die lijden aan buli mia-nervosa en anorexia-nervosa. Dege nen die anorexia hebben zijn nooit te vreden met hun lichaam, die gaan maar door met vermageren. Bulimia's stop pen daarmee op eeri gegeven moment Maar zodra ze dan weer problemen op het emotionele vlak krijgen, dan gaan ze zich weer stiekem volproppen met eten. Als ik me neerslachtig voelde was ik niet te stoppen. Dan bleef ik maar vreten tot ik werkelijk geen pap meer kon zeggen. Kijkje na een paar van die vreetbuien in de spiegel, dan bekruipt je vervolgens een schuldgevoel. Dan besluit je maar weer een dieet te gaan volgen, terwijl er ook zijn die dan laxeermiddelen gaan halen. Bulimia-patiënten draaien rond in een vicieuze cirkel van aankomen en afslanken". Er is een tijd geweest dat Maja Neijssel zwalkte van 49 naar ruim 100 kilo, waar Maija Veenman op een zeker ogenblik niet méér gewicht dan 38 kilo in de schaal legde. „Anorexia-patiënten zijn nooit tevreden met hun lichaam", stelt Veenman. „Het is niet zo dat ze zeggen: nu weeg ik zestig kilo en dat moet vijftig kilo worden. Want op het moment dat ze dat gewicht hebben bereikt, vinden ze zichzelf nog te dik". Ze benadrukt dat anorexia-patiënten een vermageringskuur in wezen niet zo zeer aangrijpen als middel om af te slan ken, maar bovenal om zich te onder scheiden van anderen. En de behoefte daaraan is, zegt Maija Veenman, meestal in de jeugdjaren ontstaan. Ze wil daar mee overigens niet beweren dat alle ano rexia- en bulimia-patiënten slachtoffers van hun opvoeding zijn. „Maar ik durf wel te stellen dat de onvrede die iemand in zich heeft heel dikwijls een gevolg is van bepaalde ervaringen, opgedaan in de jeugdjaren. Dat die onvrede een erfenis is van de opvoeding". Analyseren Voor ex-bulimia-patiënte Maja Neijs sel gaat dat zeker op. Achteraf kan ze het probleem waarmee ze van haar achttien de tot haar veertigste heeft geworsteld nuchter analyseren en in verband bren gen met haar jeugdjaren. „Mijn ouders moesten altijd keihard werken voor de centen, daardoor schoot er weinig tijd over om veel aandacht aan mij te beste den. Bovendien had ik voor mijn tiende nooit de zekerheid van een vaste plek. Keer op keer verhuisden wij, telkens kwam ik op andere scholen terecht waar ik me vervolgens weer moest waarma ken. Daarna hebben we nog zes jaar in Australië gewoond, kortom ik heb de ze kerheid van een vaste plek gemist en dat werkte naderhand door". „De anorexia- en bulimia-vrouwen die wij kennen zijn heel gevoelige vrouwen die nooit hebben geleerd hoe ze met hun gevoelens moeten omspringen", zeggen Veenman en Neijssel aan de hand van de groepsgesprekken die ze met lotgenotes hebben gevoerd. „En vaak is hun dan ook voorgehouden dat ze op een bepaal de manier tekortschieten. Kijk, het ene kind kan daar tegen. Dat haalt z'n schou ders op als het op z'n donder krijgt om dat het iets niet kan. Maar er zijn er ook die dan op een bepaalde manier vrese lijk hun best gaan doen, op hun tenen gaan lopen om zodoende de aandacht van anderen te vangen". „Dergelijke kinderen zullen niet gauw het gevoel krijgen dat ze voldoen aan de normen van anderen", zegt Maija Veen man ook. „Gevoel voor eigenwaarde is ze nooit bijgebracht en ook later voelen ze zich waardeloos, minderwaardig ten opzichte van anderen. Zo is het ook mij vergaan, ik vond mezelf helemaal niets voorstellen. Bovendien vond ik mezelf ook nog te dik toen ik een keer in de spiegel keek. En dus besloot ik af te val len. In principe is dat natuurlijk een heel onschuldige beslissing. Maar ik kon me Maja Neijssel (links) en Marja Veenman: ''Je houdt voor jezelf de schijn op dat je ontevreden bent met je uiterlijk, terwijl je in feite in onvrede leeft met je innerlijk". (foto Holvast» zelf niet afstoppen, omdat er voor mij ook nog iets van een competitie-element aan vast zat". Vinger Maijan Veenman vertelt dat ze als het ware doorsloeg toen ze merkte dat ande ren ophielden met vermageren waar zij het volhield. Voor haarzelf had ze het idee dat ze zich ten opzichte van anderen onderscheidde. „Dat ik meer afviel dan anderen, dat ik toch iets kon wat ande ren kennelijk niet konden. En hoe ma gerder je wordt, des te moeilijker het wordt om nog meer af te vallen. Dus ging ik nog minder eten, ik ging dwang matig hardlopen, nog harder werken dan voorheen, laxeermiddelen gebrui ken. En wat ik als vele andere anorexia- patiënten ook deed: ik stak de vinger af en toe in de keel als ik iets had gegeten. Als anorexia-patiënte word je namelijk voortdurend bezeten van de gedachte: als ik nou maar slanker word tel ik mee. Dan verdwijnen je problemen vanzelf wel naar de achtergrond. Maar in werkelijkheid zet je voor jezelf een val op, de problemen worden juist groter". Mensen die aan anorexia of bulimia lij den, proberen die kwalen krampachtig voor anderen te verstoppen. Met leu gens, list en bedrog. Weliswaar roept dat gezwendel met de waarheid doorgaans een schuldgevoel op, maar het geweten weten ze dan weer met zelfbedrog te sus sen. Als voormalig bulimia-patiënte kent de Zoetermeerse Maja Neijssel die schijnwereld, waarin het moeilijk is te leven en (maar al te vaak) te overleven als geen ander: „Je hebt ontzettende angst om het toe te geven. Ook al zie je dat je relatie op de klippen dreigt te lo pen. Anorexia- en bulimia-patiënten denken dubbel en dat weten ze zelf maar al te goed. Voor mij ging dat ook op. Het is gelukkig allemaal goed gekomen, maar ik had geen vrede met mezelf en ik voelde me onbegrepen door m'n part ner. Ik wist dat ik mezelf schade toe bracht omdat ik van de ene in de andere depressie verviel en toch ging ik ermee door. In een dergelijke situatie kan al leen verandering komen wanneer je voor jezelf toegeeft dat je het hebt. Want dat betekent datje er iets aan moet doen en dat ervaar je als heel erg bedreigend". Huisarts De ervaring heeft hen geleerd dat lang niet iedere medicus bij het eerste het beste consult de diagnose zal stellen dat de geuite lichamelijke klachten („bij anorexia-patiëntes verdwijnen de bor sten, de menstruatie blijft weg") zijn te rug te voeren op anorexia dan wel buli mia-nervosa. „Je kunt een arts heel lang voor de gek houden, terwijl je in feite jezelf voor de gek houdt", zegt Maja Neijssel. „Destijds is mijn lichaam bin nenstebuiten gekeerd. Ontelbare bloed- prikken heb ik gehad, zoals er in de loop der jaren ook vele maag- en darmfoto's zijn gemaakt. Maar veel ben ik daarmee natuurlijk niet opgeschoten, omdat ik de artsen niet vertelde wat er werkelijk aan mij schortte". „Praten over je probleem doe je so- wie-so niet, maar op een gegeven mo ment moetje wel naar de huisarts", vult Maija Veenman aan. Als je lichamelijke klachten krijgt, als de maag en darmen gaan opspelen. En kom je dan toevallig bij een huisarts die weinig of niets te ma ken heeft gehad met anorexia- of buli mia-patiënten, dan zullen er al gauw pil len tegen de honger worden voorge schreven. Of anti-depressiemiddelen. En wat natuurlijk ook gebeurt, je wordt verwezen naar een diëtiste. Alleen de arts die eerder met anorexia en bulimia- patiënten te maken heeft gehad zal de Riagg of een psychiater inschakelen". Destijds hebben Maija Veenman en Maja Neijssel uiteindelijk zelf het initia tief genomen om in therapie te gaan. Neijssel, nadat ze voor zichzelf tot de conclusie was gekomen dat ze met haar eet- en dieetprobleem „de gevangene van zichzelf' was geworden. Veenman, nadat ze in een damesblad een verhaal had gelezen over anorexia-nervosa. „In dat stuk herkende ik mezelf en dat was heel pijnlijk. Heel erg was het voor mij om te ontdekken dat het hele proces van afslanken waarmee ik bezig was niet klopte, dat ik een rommeltje van mijn leven had gemaakt. In elk geval was ik gemotiveerd om het anders te gaan doen. En dat is nodig, want het heeft geen zin om een anorexia of bulima on der behandeling te laten stellen als-ie zelf niet wil". Rust Anorexia-patiënte Veenman kreeg on middellijk bedrust voorgeschreven, na dat ze was gewogen en letterlijk te licht bevonden. In de therapie paste een straf- en beloningssysteem. Haar werden „en kele uurtjes buiten bed" in het vooruit zicht gesteld als ze de voorgeschreven hoeveelheid voedsel tot zich nam. Maar at ze weinig of helemaal niet, dan moest ze in bed blijven. „Ik werd daardoor in zoverre gestimuleerd dat ik in elk geval deed wat ze wilden. In eerste instantie om een paar uurtjes tv te kunnen kijken, daarna om zo snel mogelijk dat zieken huis uit te komen". Om niet in een gat te vallen zocht Mar- ja Veenman naderhand contact met de Stichting Anorexia Nervosa („een lande lijke stichting die in het leven is geroe pen door mensen die vonden dat er aan de hulpverlening het een en ander schortte"). Ze richtte vervolgens op ver zoek van de stichting haar zelfhulpgroep op. Elke keer dat de dames bijeenko men, beweert Veenman, bewijst die haar bestaansrecht. Weliswaar hebben Maija Veenman en Maija Neijssel er niet voor gestudeerd om anorexia's en bulima's te begeleiden, maar op grond van hun verleden en de speciale trainingen die ze bij enkele vor mingscentra hebben gevolgd, zijn ze er van overtuigd dat ze een zinvolle bijdra ge kunnen leveren aan de hulpverlening i bulimia-patiënten. Spiegel „We vormen zeker geen gezellig praat clubje dat over alles praat behalve over eten. Wat wij doen is elke keer een the ma aan de orde stellen. Met behulp van oefeningen en spelvormen houden wij elkaar de spiegel voor met de bedoeling een bepaalde erfenis van de opvoeding naar boven te halen en die vervolgens weg te werken. Dat kan heel pijnlijk en tegelijk bevrijdend werken bij vrouwen die van jongsaf hebben geleerd een an der voor te stellen. Ze leren zichzelf te zijn in een vrijblijvende, vertrouwelijke sfeer. Niets moet. Bij ons in de groep be staat de gelegenheid aan jezelf te werken, maar wat je ermee wilt doen moet jezelf weten. Er zijn officiële hulp verleners die ons niet serieus nemen om dat wij vrijwilligsters zijn. Die zien ons als een bedreiging van hun boterham, terwijl een zelfhulpgroep een prima ver lengstuk van de therapie zou kunnen zijn. Temeer omdat wij met z'n allen ook elkéér in de gaten houden. De dames bellen elkaar geregeld op om elkaar ook buiten groepsverband tot steun te zijn. Maja en ik houden steeds contact met elkaar en met een geïnteresseerd maat schappelijk werker. Hier in Zoetermeer is de Riagg wel zo ver dat ze mensen naar ons sturen. Wij beseffen dat het nog lang zal duren voordat ook andere hulp verlenende instanties daartoe zullen overgaan. Dat er op een breed vlak het inzicht zal rijpen dat eigenlijk niet het brood van de therapeut, maar het belang van de patiënt voorop staat". Nadere informatie over de zelfhulpgroep Zoetermeer is telefonisch te verkrijgen bij Marja Veenman (079-417378) en Maja Neijssel (079-314106). DOOR JOOP VAN DER HORST De meeste zelfstandige naamwoorden krijgen ofwel de, ofwel het bij zich. Er zijn niet veel woorden waarbij we kun nen kiezen, maar ze bestaan wel. Vori ge week noemde ik op deze plaats on der andere deksel, matras, aanrecht, kussensloop en schilderij. De deksel en het deksel zijn allebei even goed, net als de aanrecht en het aanrecht. Er zijn ook gevallen waarbij de keuze een be tekenisverschil aangeeft. Dat is het ge val met woorden als patroon, stof, bos en wurm. Maar bij de grote meerderheid van onze zelfstandige naamwoorden is er geen keuze mogelijk. Tafel en stoel moeten altijd de bij zich hebben, huis en eierdopje altijd het. Dat leer je als kind en dat vergeet je nooit meer. Maar je hebt het moeten leren, want er zit geen enkel systeem in. Pas als buitenlanders onze taal leren en proberen Nederlands te spreken, beseffen we hoe moeilijk het is. Vreemdelingen die al jaren in ons land zijn en die onze taal heel behoorlijk spreken, blijven zich toch af en toe ver gissen in de en het. Gisteren ben ik naar de ziekenhuis geweest; het was erg druk in het wachtkamer. Zelf kennen we die problemen als we Frans of Duits le ren. Le rue of la rue? Der Tisch, das Tisch? Of was het die Tisch? Een van de gemakken van het Engels is dat alle woorden er the krijgen. Daardoor den ken we al gauw dat we een aardig mondje Engels spreken, ook al hoort de echte Engelsman aan andere dingen toch wel meteen dat er een buitenlander aan het woord is. Wie Duits leert, leert bij alle woorden of het een der-woord, een die-woord of een das-woord is. Evenzo voor het Frans of het een le-woord of een la- woord is. Daardoor kan het lijken alsof in die talen het onderscheid altijd duide lijk is, terwijl er bij ons allerlei gevallen zijn als deksel, aanrecht en schilderij. Omdat veel Nederlanders toch al den ken dat onze taal minder waard is dan andere talen, gaat men beweren dat an dere talen beter geregeld zijn, minder uitzonderingen vertonen en een helder der grammatica hebben. Dat is een ver gissing. Een voor de hand liggende ver gissing die veroorzaakt wordt doordat we onze eigen taal zoveel beter ken nen. Zo heeft het Duits honderden woorden waarbij de keuze tussen der, die en das niet vastligt. Bijvoorbeeld Be- reich, Bonbon, Chor, Elastik, Radar en Spatel. Kortom, net als bij ons dus. De oorzaak van zo'n keuze tussen de en het (en in het Duits tussen der, die en das) is vaak een taalverandering. Het gebeurt namelijk regelmatig dat een woord in de loop der eeuwen anders wordt. Vroeger zei men de beest en dat is later het beest geworden. Onze uit drukking de beest uithangen herinnert daar nog aan. Misschien is het wel het beest geworden naar analogie van het dier. In ieder geval kunnen bij taalveran dering in een overgangsfase het oude en het nieuwe gebruik wel naast elkaar voorkomen. Andere voorbeelden van zo'n veran dering kunnen we zien in ter dood bren gen naast ten dode opgeschreven. In het eerste geval is aan de verbuiging van ter nog te zien dat dood er een vrouwelijk woord is. terwijl uit ten zou moeten blijken dat het een mannelijk woord is. In ter harte nemen zien we dat hart vroeger vrouwelijk was terwijl we nu het hart zeggen. Evenzo valt aan ter ore komen nog te zien dat oor vroeger vrouwelijk was, dus een de-woord. De ze uitdrukkingen zijn al heel lang volko men versteend. Daardoor konden ze de sporen van een vroegere toestand be waren. f waarop wij ons als jonge kin deren gedragen is een belangrijke aan wijzing voor hoe wij later in ons leven tekeergaan. Die conclusie valt althans te trekken uit de resultaten van studies van kinderen die op de leeftijd van 6 a 7 jaar en vervolgens nog eens na hun puberteit (17 a 18 jaar) door psychologen werden onderzocht. Een van de meest uitgebrei de werd uitgevoerd door onderzoekers van de John Hopkins Universiteit in Bal- timore in de Verenigde Staten. In een wijk van Chicago, Woodlawn genaamd, werden onderwijzers getraind om kinde ren in de eerste klas van de lagere school te beoordelen op kenmerken als agressi viteit, verlegenheid, aandacht, concen tratie en leer- en emotionele problemen. Vervolgens werd onderzocht wat het ver band was tussen het oordeel van de on derwijzers en emotionele en gedragspro blemen van de kinderen tien jaar later. Daarbij kwam een aantal interessante zaken aan het licht. Het bleek bijvoor beeld dal kinderen met leerproblemen in de eerste klas van de lagere school veel kans maken om als tieners gebukt te gaan onder emotionele problemen en vooral depressieve gevoelens. Dat geldt zowel voor jongens als voor meisjes. Het ligt voor de hand te denken dat leerpro blemen een aanwijzing zijn voor lagere intelligentie, die de desbetreffende kin deren in de volgende schooljaren ook parten zal spelen en hun gevoel van zelf vertrouwen in vergelijking met andere kinderen negatief zal beïnvloeden. Maar die verklaring gaat maar zeer gedeelte lijk op. De onderzoekers vonden dal in de meeste gevallen leerproblemen in de eer ste klas vooral samenhangen met proble men of spanningen in de gezinssituat ie van het kind. Bijvoorbeeld als gevolg van het feit, dat vader of moeder aan een chronische lichamelijke of psychische ziekte lijdt. Of doordat een van hen alco holist is, er grote spanningen tussen de ouders bestaan, gepaard met veel ruzies en met geweld, of doordat er een schei ding op komst of aan de gang is, of zelfs doordat het kind seksueel misbruikt wordt. Zulke ongunstige opvoedingsomstan digheden blij ven vaak vele jaren voort duren en hebben een heel ongunstige in vloed op de psychische ontwikkeling van bepaalde kinderenZe vormen vooral een voedingsbodem voor depressie en ook zelfmoordneigingen. Uit onderzoek door medewerkers van mijn eigen vakgroep in Leiden is gebleken dat er onder vrou wen die tussen hun 25ste en 55ste jaar in een ziekenhuis worden opgenomen na dat ze gepoogd hebben (meestal met be hulp van tabletten) een einde aan hun leven te maken, een verontrustend groot percentage is dat in hun jeugd seksueel misbruikt is. Een andere uitkomst van het Wood- lawn-onderzoek is dat jonge kinderen met emotionele problemen, zoals school- angst, huilerigheid, bedplassen en derge lijke. als tieners ook vaker emotionele problemen heben. Maar dat geldt, merk waardig genoeg, alleen voor meisjes. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat angstig, huilerig gedrag bij meisjes eer der dan bij jongens als normaal wordt beschouwd en men dus maar geneigd is het zo te laten. Een ander opmerkelijk verschil tussen jongens en meisjes dat werd gevonden, is het volgende. Verlegen jongetjes blijken als 16-ofl 7-jarigen vaker te lijden onder angstgevoelens - bijvoorbeeld om in groe pen te spreken of contacten aan te gaan - dan de jongens die als eerste-klassers niet verlegen waren. Aan de andere kant blijken verlegen jongetjes, met wie in an- door René Diekstra hoogleraar psychologie te Leiden dere opzichten niets bijzonders aan de hand is, zich als jongeren veel minder vaak aan kleine (en niet zo kleine) crimi naliteit, zoals winkeldiefstal, vandalis me, geweldpleging jegens anderen en joyriding, schuldig te maken dan hun niet verlegen klasgenootjes'. De verlegen jongens gebruiken ook minder (en min der vaak) alcohol, roken minder en ge bruiken minder vaak drugs. Bij de jongetjes die door de onderwij zers als agressief werden beoordeeld, bleek tien jaar later dat zij een relatief grote kans hadden op crimineel gedrag, drug- en alcoholmisbruik en nicotinever- slaving. Het is overigens al heel lang be kend dat jongetjes met een sterke neiging tot agressief gedrag op latere leeftijd een grotere kans hebben op allerlei proble matisch gedrag. Maar wat de Wood- lawn-studie daar nu juist aan toevoegt, is dat vooral de combinatie verlegenheid en agressiviteit ongunstig is. Verlegen en agressieve jongetjes blijken als jongeren beduidend vaker crimineel gedrag te vertonen en alcohol en drugs te gebrui ken dan jongetjes die ofwel alleen als agressief ofwel alleen als verlegen wer den beoordeeld door hun onderwijzers. Volgens de onderzoekers is de verkla ring daarvoor de volgende. De ongunsti ge effecten van agressiviteit worden in het algemeen versterkt door verlegen heid, omdat verlegen kinderen juist door hun verlegenheid geneigd zijn omgang met en beïnvloeding door anderen uit de weg le gaan. Het risico op sociaal onaan gepast gedrag en op het voortduren daarvan neemt daardoor toe. Er zijn steeds meer bewijzen voor de stelling dat sterke agressiviteit en moge lijk ook sterke verlegenheid ten dele erfelijk is bepaald. Daarmee is niet ge zegd, dat de neiging tot zulk gedrag niet door bepaalde opvoedingsmaatregelen te beïnvloeden is. Integendeel, er zijn duidelijke aanwijzingen dat bepaalde opvoedingsmanieren het vertonen van agressief gedrag of van verlegenheid duidelijk kunnen beïnvloeden. Het belang van studies als die van Woodlawn is het gegeven dat we al heel vroeg in de levensloop van een mens min of meer precies kunnen vaststellen wie meer en wie minder kans heeft op het vertonen van allerlei problematische ge drag later. Daardoor kunnen we dus ook eerder ingrijpen om te voorkomen dat die kans ook werkelijkheid wordt. Maar om dat te kunnen doen zou het nodig zijn dat we naast de medische consultatiebu reaus ook psychologische consultatiebu reaus hebben, waar jonge kinderen op hun temperament en andere psychologi sche kenmerken onderzocht worden en ouders bij de opvoeding geadviseerd worden. Een van die andere psychologische kenmerken zou het IQ (intelligentie-quo tiënt) en de ontwikkeling daarvan moe ten zijn, omdat achterstand in dit op zicht voor een kind, evenals voor de vol wassene die daaruit groeit, zeer nadeli ge psychische gevolgen kan hebben. Zo als bijvoorbeeld een negatief zelfbeeld, faalangst, een hekel aan leren of stude ren en dergelijke. De ontwikkeling van de intelligentie van kinderen blijkt voor een deel af te hangen van de mate waarin de omge ving in dit opzicht stimulerend is. Er is een groot aantal studies, waaruit valt af te leiden dat het trainen van moeders in het samen met hun kind doen van be paalde activiteiten, de intelligentie van dat kind kan bevorderen. De zo behaalde winst blijkt jaren later nog merkbaar. Zo kunnen moeders (vaders trouwens ook) de lees- en taalvaardigheid van hun kind sterk vergroten door dat kind regel matig aan hen uit een boek of krant stuk ken hardop te laten voorlezen. Kinderen met een zekere achterstand op dit gebied of met taalmoeilijkheden blijken op die wijze snel en duurzaam te verbeteren. Hoe vroeger met zulke activiteiten van ouder en kind gezamenlijk wordt begon nen, hoe beter en langduriger het effect Juist omdat intelligentie, vooral socia le intelligentie, een van de voornaamste instrumenten is waarover wij mensen kunnen beschikken om onze agressieve impulsen en onze angstgevoelens te leren beheersen, is het opzetten van psycholo gische consultatiebureaus bepaald geen overdreven luxe. Zeker niet als we be denken dat er weereen nieuw voetbalsei zoen voor de deur staat waarin agressie ve jongelui zullen worden opgepakt we gens neigingen, waarvoor ze al in de eer ste klas van de lagere school in hun kraag hadden kunnen worden gegrepen. Reacties op deze rubriek naar Leidsch/Alphcns Dagblad, postbus 54, 2300 AB Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1987 | | pagina 23