Historisch stekje is financieel geen pretje Eeuwfeest luidt einde in van bazaar-filosofie EXTRA PAGINA 31 Evenals 's lands grootste kruidenier bestaat ook het warenhuisconcern van Vroom Dreesmann 100 jaar. Het concern is onder de naam Vendex de laatste decennia uitgegroeid tot een multinational met zeer uiteenlopende activiteiten, waarvan de warenhuisketen nog maar één van de vele divisies vormt. Wat het moederconcern en de warenhuisdivisie nog wel gemeen hebben is dat ze geleid worden door telgen uit het Dreesmann-geslacht. 'Meneer Anton' en 'meneer Ton', zoals ze binnen het bedrijf worden genoemd. Het eerste winkeltje dat in 1887 in de Amsterdamse Jordaan werd ge opend heette 'De Zon'. Thans telt Nederland zestig V&D-vestigingen met 16.000 mensen in dienst en een omzet van zo'n 2,5 miljard gulden per jaar. door Marien van den Bos Een organisatie die qua opzet nogal is veranderd van het soort bazaar, waar vrijwel alles te koop is tegen relatief lage prijzen, naar een meer gespecialiseerd en beter op elkaar afgestemd assorti ment. Met meer aandacht ook voor ser vice aan de klant die even komt rond neuzen. In de komende maanden al re sulteert dat in enkele honderden nieuwe banen. Drs. A.G.J.M. Dreesmann ('meneer Ton') zetelt op de vijfde verdieping van het hoofdkantoor van de zestig Neder landse warenhuizen, gelegen in het zuidelijkste puntje van Amsterdam. Dreesmann leunt eens rustig achterover om uit te leggen waar die spektaculaire verandering in 'zijn' warenhuizen naar toe gaat. Individueel „Ik denk dat we in een tijd leven waar in de individualiteit van de klant een grote rol speelt, dat wil zeggen modebe- wustzijn, smaakbewustzijn. In de eerste plaats op het terrein van zijn kleding, zijn lichaamsverzorging en vrijetijdsver- zorging. Maar ook de leefstijl in.zijn wo ning en huishouden. Men koopt niet meer zomaar een pan of een pot, dat moet passen in zijn leefstijl - modem of klassiek - het moet passen in de keuken, bij de vloeren, de gordijnen, er wordt veel bewuster gekocht. De jongelui ko pen ook niet meer alles in één keer. Die bouwen dat stukje voor beetje op in de stijl die ze gekozen hebben. Dat is heel duidelijk merkbaar". „Wij komen historisch gezien uit de sfeer van het sterk op de promotie, sterk op de prijs gerichte, enigszins bazaar achtige. Het complete warenhuis, de fi losofie die kernachtig werd uitgedrukt door onze collega Kaufhof in Duitsland. Als ze daar een nieuwe etalage maakten kwam er altijd zo'n groen doek voor te hangen - die poppen mogen dan niet ge zien worden - met daarop geschreven 'Kaufhof, alles unter einem Dach'. We gaan nu in de richting van het modische, meer op de .smaak gerichte warenhuis. Waar het gezellig is om rond te lopen en men zijn ideeën over smaak en mode duidelijk ziet weergegeven in het assor timent. Dat is voor ons, ik wil niet zeg gen een revolutie, maar intern toch wel een hele verandering. Je kunt dan tegen werpen dat het niets anders is dan dat we ons richten op de smaak van de he dendaagse klant. Maar dat doen we dan ook met succes. Het geeft een heel ander beeld van V&D dan men vijf jaar gele den nog had". Wie de V&D-vestiging in het Utrecht se Hoog Catharijne kent, krijgt een in druk van de nieuwe aanpak van wat alle zestig warenhuizen binnenkort te wach ten staat. In Den Haag wordt inmiddels ook flink verbouwd. Maar met de toch beperkte ruimte in de binnensteden be tekent een nieuwe nadruk op het assorti ment toch dat veel artikelen het veld moeten mimen. Dreesmann noemt in de eerste plaats de levensmiddelen-afdelin gen, veelal in de souterrains gehuisvest, die voor een groot deel zullen verdwij nen. En ook op het gebied van de wo ninginrichting zullen keuzes moeten worden gemaakt. Overleefd „Ik denk dat het tijdperk van de le vensmiddelen in de supermarkt zichzelf heeft overleefd. Er zijn tegenwoordig su permarkten aan de rand van een stad, met de auto makkelijk bereikbaar, waar men zijn grote inkopen op dat gebied één keer in de week gaat doen. Dat is niet meer de functie van het warenhuis midden in de stad. Bij de goede super markten, een Edah, een Albert Hein of een Konmar, ligt de gemiddelde aanslag op de kassa per klant in de buurt van de 80 tot 90 gulden. Bij ons komen we op 18 of 19 gulden". „Dat betekent dat we ons moeten her oriënteren. Maar we blijven natuurlijk wel de levensmiddelen verkopen die de klant, als hij aan het 'shoppen' is, wil aantreffen. Zoals: ik neem wat kaas mee voor vanavond, koop wat speciaal brood, of ik wil een mooi paasei hebben of een lekkere fles wijn. Dat hoort wel in een warenhuis. Maar niet meer dat ge sleep met goederen, niet het krat bier of doperwten in dozen, dat niet meer". Met de woninginrichting gaat het de zelfde kant op. "De woningtextiel zal al tijd bij ons blijven, dat is modisch, smaakbewust. Maar als we praten over meubelen, dan denk ik dat we maar op heel weinig plaatsen in Nederland een compleet meubelaanbod kunnen doen. Op de meubelboulevards vind je alle ge renommeerde meubelhandelaren bij el kaar, daar kun je je smaak in één keer bij elkaar vinden. Dat kunnen wij in geen enkel warenhuis en dan ben je dus niet dominant, niet opvallend, en dan moet je het natuurlijk niet doen. Je moet in het warenhuis van de toekomst alleen dat bieden waarmee je het winkelende publiek op een dominante, op een opval lende manier kunt aantrekken". V&D is zich ook meer bewust gewor den van de dominante positie die de wa renhuizen vaak in een stad innemen. In Den Haag is, in overleg met gemeente en plaatselijke kunstorganisaties, besloten kunst te gaan exposeren en zo toeganke lijk te maken voor een breed publiek. De Rotterdamse kunstacademie is ge vraagd om in het kader van het 100-jarig bestaan een beeld te maken over hoe kunstenaars denken dat het warenhuis er over een aantal jaren zal uitzien. „Dat soort dingen is voor V&D een nieuwe vorm van openheid. Ik wil niet zeggen dat we hierin verder zijn dan bijvoor beeld een Bijenkorf, helemaal niet, maar we lopen er ook niet bij achter". Het grote publiek Wie koopt er nu bij V&D, op welke in komensgroepen wordt het assortiment afgestemd? Dreesmann maakt een breed armgebaar: „Het grote Nederland se publiek. Ik denk eerder 90 dan 80 pro cent van de bevolking. Dat blijkt ook wel, want we krijgen ongeveer 12 mil joen klanten per maand over de vloer, landelijk gezien. We zitten in the middle of the road". Of de meer dienstverlenende activitei ten binnen het warenhuis - verzekerin gen, reizen, postkantoren - de komende jaren een nog grotere vlucht gaan nemen durft Dreesmann niet echt te voorspel len. „We zullen de reizen verder uitbrei den, de verzekeringen groeien hard, kappers hebben we ook al in onze win kels en ik denk dat het hele geldverkeer, het lenen en opnemen op een elektroni sche manier, een belangrijke plaats zal gaan innemen". Maar op het gebied van de medische voorzieningen wordt de warenhuisbaas voorzichtig. „In Amerika kun je in het warenhuis ook je gebit laten verzorgen. Maar in Nederland brandt de hel los als je het ook maar waagt naar heilige huis jes te wijzen. Je hoeft ze niet eens aan te raken, ernaar wijzen is al voldoende". Dreesmann wil eigenlijk wel. toe naar, wat hij noemt, een democratisering van dit soort zaken. „Als de klant zegt: nou, ik ga naar de binnenstad, naar een bi bliotheek, een tentoonstelling, ik ga een reis boeken, geld opnemen, naar de kap per en ik laat ook even mijn gebit verzor gen op afspraak - dus ik doe even alles aan mijn persoonlijke verzorging - zou dat moeten kunnen. Ik kan het nu niet goed overzien, maar we leven natuurlijk niet in een Amerikaanse samenleving waar vrij initiatief gehonoreerd wordt. Dat blijkt wel", zegt hij, doelend op de enigszins gedwarsboomde pogingen van het moederbedrijf Vendex om particu liere klinieken te beginnen. Aandacht Meer aandacht komt er ook voor direc te service aan de klant bij het winkelen, vooral door meer personeel in de win kels aan te stellen. „Ik denk dat we het komende jaar enige honderden mensen meer in de winkels zullen krijgen. En niet zomaar overal een paar erbij, maar precies op de punten waarde klant erom vraagt. De klant van 1990 kijkt niet meer alleen naar de prijs, ook naar de service. We hebben de artikelengroepen waar dat nodig is in kaart gebracht. Andere groepen van artikelen lenen zich weer meer voor zelfbediening. Mits ze logisch gegroepeerd en goed geprijsd zijn met een altijd bezet afrekenpunt". Een direct verband tussen meer perso neel en het tegengaan van winkeldiefstal wil Dreesmann nog niet leggen. Hij heeft vorig jaar wel een grote interne ac tie tegen winkeldiefstallen ondernomen en in 1986 is het verlies hierdoor weer wat afgenomen. Het is duidelijk een stokpaardje van meneer Ton. "Ze lopen gewoon weg met computers en videorecorders, terwijl onze mensen worden bedreigd, gechanteerd, bang ge maakt". Door de overheid wordt daar volgens hem veel te weinig aan gedaan. „Dan komt de minister wel met een ge weldig plan tegen winkeldiefstallen, maar over de uitvoering daarvan wordt in Groningen weer heel anders gedacht dan in Maastricht. Dat is typisch Neder lands, dat iedereen het weer anders wil uitvoeren en er dus niets gebeurt. Als ik Drs. A.G.J.M. Dreesmann ('meneer Ton'): "Ik ben erg happy in dit werk". (foto Roland de Bruln/GPD) hierover vertel in landen als België en Duitsland weten ze niet wat ze horen". „Als de overheid te weinig doet moet de ondernemer het zelf gaan doen. Ja, het gaat echt om grote bedragen. Zo'n twee tot drie procent van de verkoop, dat is dus inclusief btw, winst en derge lijke. Op onze omzet gaat het dan om een bedrag van tussen de 50 en 75 miljoen gulden per jaar. Om dat tegen te gaan moet je inderdaad een heel apparaat hebben, want als je niets doet loopt het zo op naar vier procent". „Ik ben van de derde generatie Drees mann in Nederland, achterneef van de voorzitter van Vendex, Anton Drees mann", legt meneer Ton uit op de vraag hoe het nu zit met de familie. Mijn groot vader, 'oom Nicolaas', was een broer van de oprichter en is, zoals zovelen in de familie in die tijd, een eigen V&D begon nen in Nijmegen. Buiten meneer Anton ben ik nog de enige van de familie in de holding. Van de Vroom-familie zit er al leen nog een in de Raad van Commissa rissen. Meneer Anton is 64 en ik ben 52, zodat er dus een periode zal zijn dat ik de laatste naamdrager van de familie zal zijn die actief is in een dochter van Ven dex. Weliswaar van de warenhuizen, maar dat zal wel zijn omdat mijn naam daar op de deur staat". Meneer Ton vindt dat het concern nu volledig professioneel wordt geleid, met een volkomen scheiding van bezit en management. Binnen enkele jaren gaan de aandelen bovendien naar de beurs, zoals eerder werd bekend gemaakt. En voor de opvolging heeft meneer Anton de huidige president-directeur van de Nationale Investerings Bank, dr. A. van der Zwan, gevonden. Was er dan niemand meer in de familie met dergelijke capaciteiten? „Ik denk dat meneer Anton zich zijn maatschap pelijke verantwoordelijkheid, voor zijrt bedrijf en voor zijn mensen, heel goed gerealiseerd heeft en goed heeft geke ken wat voor iemand er nodig is om de leiding over te nemen. Dat profiel heeft hij intern niet gevonden en dus buiten het bedrijf gezocht, en gevonden. Ik denk dat ik mij helemaal niet geroepen voel om mijn achterneef, wat ik een heel bijzondere, kundige, creatieve persoon lijkheid vind, op te volgen. Ik zou op dat gebied, als voorzitter van de hoofddirec tie, een slechte imitator van hem zijn. Terwijl ik als voorzitter van de directie van de warenhuizen een thuiswedstrijd speel. Ik ben erg happy in dit werk, met 15.000 mensen samen vorm geven aan het bedrijf, het aan te passen aan de tijd die komt. Dat is een uitdaging en boven dien een zeer intensief karwei". Utrecht 1933. De besteldienst poseert trots voor een serie nieuwe Fords. De eerste winkel in 1887. Ooit werden de aankopen nog per bakfiets besteld. Als kleine oases van rust liggen ze midden in het steeds veranderende landschap: de kastelen, havezaten en buitenplaatsen waar de rijken en machtigen van weleer leefden. Soms verbouwd tot hotel, conferentie-oord of kantoor, maar vaak nog steeds bewoond. De familiebezittingen worden echter een steeds zwaarder drukkende last voor de erfgenamen. door Runa Hellinga Ondanks de steun die de overheid sinds een aantal jaren geeft, is het bezit van een historische buitenplaats een zware financiële verantwoordelijkheid. De ene familie leeft er zorgelijker onder dan de andere, maar feit is dat'dergelijke bui tenplaatsen ook voor mensen met een goed inkomen nauwelijks meer te on derhouden zijn. Volgens een al tien jaar geleden gehouden onderzoek van het Nederlands Economisch Instituut kost te het onderhoud van een dergelijk bezit destijds zo'n 70.000 gulden per jaar. Nu is dat, geïndexeerd, al zo'n 120.000 gul den. Het grote probleem is eigenlijk dat de economische grondslag voor het in stand houden van dergelijke bezittingen in de loop der jaren is weggevallen. Ei genlijk zouden bossen en landbouw gronden genoeg moeten opleveren om er het woongedeelte mee in stand te houden. In de praktijk zijn de bossen echter verliesgevend en leveren de pach ten van de landbouwgronden net zoveel op dat die verliezen weer goedgemaakt kunnen worden, maar blijft er niets over voor de gebouwen. Landgoederen zijn een verschijnsel uit het verleden, dat valt niet te ontken nen. Ze stammen uit een tijd dat dienst meisjes, stalknechten en tuinlieden nog te betalen waren. Een bezit dat zoveel onderhoud vergt is moeilijk te handha ven in een tijd dat arbeidskracht duur is. Aan de andere kant vertegenwoordigen dergelijke familielandgoederen een cul turele waarde die onherroepelijk verlo ren |*aat als de bezittingen aan de staat of aan instellingen worden verkocht. Problemen Er zijn in ons land naar schatting nog een dikke 200 particuliere historische buitenplaatsen met in totaal zo'n 40.000 hectare grond, merendeels voor publiek gratis opengestelde parken, bossen en landbouwgronden. De meeste bezittin gen zijn aangesloten bij de Stichting tot Behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen (PHB). De PBH ont stond begin jaren zeventig, toen land goedeigenaren in grote problemen kwa men omdat de aftrekpost voor onder houd van de eigen woning werd afge schaft. „De eigenaren van monumentale hui zen beseften dat dat de ondergang was", aldus mr. H.M.A. Kamerlingh Onnes, al gemeen secretaris van de PHB en bewo ner van kasteel Vosbergen in Heerde. De belastingaftrek was een voorwaarde om de duizenden guldens die het onder houd van dergelijke historische gebou wen en parken vergden, nog op te kun nen brengen. Door de financiële problemen dreigde een uniek cultureel-historisch bezit ver loren te gaan. De historische buiten plaatsen zijn meer dan een groot huis in een parkachtige omgeving: het zijn de laatste resten van een manier van leven die langzaam aan het uitsterven is. Ka merlingh Onnes doet daar niet treurig over, maar hij constateert het wel: de kostbare interieurs, de familiebezittin gen raken langzaam verdeeld. En dat be tekent dat veel buitenplaatsen langzaam ontmanteld worden tot lege schillen als daar niets tegen gedaan wordt. De hui zen zijn niet gebouwd als kantoren en conferentie-oorden, als musea en bezoe kerscentra, en ontdaan van hun orginele inrichting blijft er weinig van de oor spronkelijke sfeer over. Die gevaren werden aan het begin van de jaren zeventig ook door de overheid erkend. Men onderkende de financiële problemen waarin de eigenaren van der gelijke historische buitenplaatsen ver keerden en men was bereid om erover te praten en er iets aan te doen. Daarvoor was het echter wel nodig dat de eigena ren zich verenigden in een overkoepe lende organisatie, die namens hen het woord kon voeren. Het was dan ook me de op aandringen van de overheid dat de Stichting PHB werd opgericht. Belastingaftrek Een van de allereerste maatregelen die genomen werden, was het herinvoeren van de belastingaftrek voor eigenaren van monumenten met een bijbehorend park. Dat was een stap, maar nog lang niet genoeg. De panden waren over het algemeen hard aan restauratie toe en veel historische tuinen moesten ook een grondige opknapbeurt ondergaan. Voor het opknappen van de monu menten bestonden speciale subsidies en er kwam geld van het ministerie van landbouw voor de parken. Wvc onder steunde de eigenaren in het onderhoud van beelden en andere stenen objecten in de tuinen en parken. Met alle subsidies die inmiddels op poten zijn gezet, zijn de eigenaren voor een groot deel geholpen. Toch kijkt Ka merlingh Onnes niet gerust tegen de toe komst aan. „Wat we nu hebben is niet genoeg. Ik zeg het niet als de eeuwige klager, maar als het op dit niveau door gaat staat de zaak er over 50 jaar niet meer zo bij als nu". Hij vreest dat de restauratie de komen de tijd in het gedrang zal komen. De mo numentenzorg is gedecentraliseerd naar de gemeenten. Vooral in kleine gemeen ten met een klein budget zal dat tot pro blemen leiden. De restauratie van een kasteel is zo omvangrijk dat de monu- mentenpot daarmee voorjaren op is. Het ministerie van wvc ging er overigens van uit dat alle historische buitenplaat sen inmiddels wel gerestaureerd zijn, maar volgens een onlangs onder de eige naren gehouden enquête zijn er nog tientallen miljoenen nodig voor restau raties. Er is dus eigenlijk meer geld nodig. In een tijd van bezuinigingen valt een der gelijke vraag slecht, maar Kamerlingh Onnes wijst er op dat de overheid met subsidie goedkoper uit is dan wanneer ze de bezittingen zelf zou beheren: „Dan moet de staat alle kosten zelf dragen. Bo vendien wordt het duurder omdat er een betaalde beheerder moet worden be noemd, terwijl wij het beheer zelf doen". Weinig binding Maar het grootste nadeel is volgens hem, en dat onderkent de overheid ook, dat de huizen dan komen leeg te staan en hun cultureel-historische inhoud ver liezen. Dat gevaar ligt toch al op de loer. In verhouding tot het buitenland bestaat er in Nederland weinig binding met ou de familiebezittingen. In een land als Ita lië zijn dergelijke grote huizen een vaak eeuwenlang gekoesterd middelpunt van het familieleven, een stamhuis waarnaar iedereen af en toe terugkeert. Daar zijn dergelijke bezittingen dan ook vaak honderden jaren in bezit van hetzelfde geslacht. Dat komt in Nederland haast niet voor. Met name de grote huizen in de steden zijn hier in de loop der eeuwen regelmatig van eigenaar verwisseld. De binding met de buitenplaatsen op het platteland is over het algemeen wel gro ter. Maar met iedere erfenis en ieder hu welijk ligt het gevaar van versplintering van het bezit op de loer. Voor de buiten plaatsen zelf kent de wet een speciaal laag successietarief (20 procent van het normale). In ruil daarvoor moeten de ei genaren hun bezit openstellen voor de 3 miljoen recreanten die jaarlijks een be zoek brengen aan de parken, bossen en landerijen. Er is echter een ander probleem, waar over de PHB op dit moment met de overheid overlegt. Het speciale succes sietarief geldt namelijk niet voor het meubilair, en vaak moet een deel van de erfenis worden verkocht om de succes sierechten te kunnen betalen. Boven dien worden de bezittingen verdeeld on der de erfgenamen. Vroeger was dat geen probleem, omdat men toch 'in de groep' trouwde. Maar nu huwelijken met onbemiddelde buitenstaanders heel gewoon zijn geworden, zijn er geen bruidsschatten of erfenissen meer waar mee een interieur aangevuld kan wor den. Kamerlingh Onnes: „Eigenlijk zijn de ze huizen de laatste schatkamers in Ne derland van generaties huiscultuur. Als je die leegschudt zijn ze definitief weg. Als er wat verkocht wordt verdwijnt het vaak naar het buitenland. Die spullen zijn voor altijd voor Nederland verloren. En dat moeten we zien te voorkomen".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1987 | | pagina 31