'De Gouverneur
kroop naar
den Keizer'
De auto-jungle
Denkwijzer
Onze taal
Belevenissen van een Nederlands diplomaat in het negentiende eeuwse Japan
ZATERDAG 2 MEI 1987
EXTRA
PAGINA 25
„Naast hem legde de Gouverneur van Nagasaki den zelfde
afstand af, maar kruipende en met het hoofd tot aan den
grond gebogen. De Nederlandsche Commissaris boog toen
drie maien voor den Keizer en sprak Zijne Majesteit in het
Hollandsch toe, welke speech in het Japansch werd
beantwoord. Geen tolk kan tegenwoordig zijn bij deze
audiëntie, omdat die lieden van te lagen rang worden
beschouwd om in de nabijheid van den Keizer te kunnen
verschijnen". Fragment uit het boekje: Journaal van
Jonkheer Dirk de Graeff van Polsbroek 1857-1870.
Belevenissen van een Nederlands diplomaat in het
negentiende eeuwse Japan. Hoe kwam die Nederlander daa
in die tijd? Wat deed hij daar?. Aan de hand van het
reisdagboek van De Graeff geeft L.D. Couprie het antwoord.
"Na ons déjeuner te hebben ge
bruikt, verlieten we Omoera om
12.30 uur en arriveerden 5 uur te Si-
nogie. Een uur na aankomst brand
de een geheele straat van dat stadje
af. Toen die gebluscht was, kwam
de burgemeester ons zijn leedwezen
betuigen, dat er brand was uitgebro
ken op een tijd dat we in zijn stad
aanwezig waren".
door L.D. Couprie
Deze laconieke passage treffen we aan
in een uit 1858 daterend reisdagboek van
een Nederlander in Japan.
Hoe kwam die Nederlander daar? In
die tijd? Wat deed hij daar? Waarom
werd hij zo voorkomend behandeld?
Dat is een hele reeks voor de hand lig
gende vragen. Het is niet nodig om ze
stuk voor stuk te behandelen - als de si
tuatie maar duidelijk wordt. De dag
boekschrijver was jonkheer Dirk de
Graeff van Polsbroek, oud 25 jaar, assis
tent tweede klasse bij de factorij van de
Nederlandse handel in Japan. Tegen
over iemand van deze rang en staat hoeft
de burgemeester van een of ander Ja
pans stadje zich natuurlijk niet te excu
seren - tenzij er iets bijzonders aan de
hand was.
En dat was het geval: Dirk was op weg
naar de keizer van Japan - de geheimzin
nige goddelijke heerser, die onze burge
meester, ondanks zijn functie, wel nooit
te zien zou krijgen. Dirk de Graeff maak
te de reis niet alléén, maar als lid van een
gezelschap afgezanten. De belangrijkste
man in die groep was mr. J.H. Donker
Curtius, het hoofd - de "commissaris" -
van de factorij. Dirk de Graeff was diens
secretaris.
Hofreis
Bij de Nederlandse handelspost moest
ongeveer eens in de vijf jaar een flink
bedrag worden uitgetrokken voor de
reis waarover het hier gaat. Die reis - de
"hofreis" - was nodig om ervoor te zor
gen dat de Nederlanders hun bevoor
rechte positie behielden: zij waren de
enige groepering buitenlanders, die zich
officieel in Japan mocht ophouden en zij
waren ook de enigen via wie de Japan
ners contact onderhielden met de bui
tenwereld (al zat er verandering in de
lucht). Voor dat voorrecht moest door de
Nederlanders telkens diep in de beurs
worden getast. Dirk de Graeff heeft, op
het eiland Deshima (zo heette de han
delsmissie) teruggekeerd, na afloop van
de reis die een halfjaar had geduurd, be
cijferd dat het deze maal zo'n honderd
duizend gulden had gekost.
En dan te bedenken dat het hoogte
punt van de reis - de audiëntie bij de kei
zer -, de Taikoen, niet meer dan twintig
minuten had geduurd! Van die audiëntie
legde De Graeff onder meer het volgen
de vast: "13 mei. De belangrijke dag was
aangebroken, 's Morgens 8 uur begaven
wij ons naar het paleis Door een
breed voorportaal en een breede gang
bereikten wij de antichambre. In deze
keurig nette en vierkante kamer werden
wij begroet door eenige hooge ambtena
ren voorts schreden wij door een
tweede even groote zaal opgepropt met
landsheeren tot aan een breed zwart
met goud verlakt beschot, hetv/elk de
troonzaal afscheidt Wij werden toen
geleid door den Gouverneur van Naga
saki en den eersten adjudant of dwars
kijker van den Keizer".
Kruipend
„Op een gegeven ogenblik passeerden
wij dat beschot en bevonden wij ons in
de troonzaal, waar ik moest blijven
staan, terwijl de Heer Donker nog een
tiental passen verder liep. Naast hem
legde de Gouverneur van Nagasaki den
zelfden afsand af, maar kruipende en
met het hoofd tot aan den grond'gebo
gen. De Nederlandsche Commissaris
boog toen drie malen voor den Keizer en
sprak Zijne Majesteit in het Hollandsch
toe, welke speech in het Japansch werd
beantwoord. Geen tolk kan tegenwoor
dig zijn bij deze audiëntie, omdat die lie
den van te lagen rang worden be
schouwd om in de nabijheid van den
Keizer te kunnen verschijen
„De Keizer (Taikoen) was iemand van
40 jaar en was voor een Japanner lang
van gestalte De Keizer was op een
verhevenheid van de fijnste soort mat
ten gezeten. Aan zijn linkerzijde zaten de
5 Prinsen van den bloede en aan zijn
rechterzijde de 5 eerste Rijksraden.
De Japansche wet die eenvoudigheid in
kleeding voorschrijft, wordt zeer streng
aan het hof in acht genomen Deze
eenvoud, de plechtige stilte die door
niets werd onderbroken, maakte een
veel grooter indruk dan alle schitterende
versieringen en prachtige costumes en
toiletten, bezaaid met paarlen en brillan-
ten die men bij feest, aan Europeesche
Hoven aantreft".
Boekje
Tot zover het relaas van onze jonk
heer. Bovenstaande wederwaardighe
den komen uit een interessant boekje,
dat een paar weken geleden op de markt
kwam: Journaal van Jonkheer Dirk de
Graeff van Polsbroek 1857-1870. Beleve
nissen van een Nederlands diplomaat in
het negentiende eeuwse Japan. Ingeleid
en. geannoteerd door Herman J. Moes-
hart. In meerdere opzichten is de perio
de, die Dirk de Graeff in dienst van het
Hollandse gouvernement in Japan door
bracht, interessant te noemen. Vanaf de
eerste helft van de zeventiende eeuw -
toen dus al meer dan 200 jaar - hadden
de Nederlanders het privilege gehad dat
zij de enigen waren via wie het goddelijk
keizerrijk Japan met de buitenwereld
wilde communiceren.
Maar juist in de vijftiger jaren van de
vorige eeuw begon dat te veranderen.
De Japanners zetten schoorvoetend, en
niet zonder intern meningsverschil, heel
voorzichtig de deur op een kier ook voor
andere nationaliteiten. Soms werd men
voor het blok gezet: precies één dag na
dat De Graeff en Donker Curtius voor de
keizer hadden gestaan (waarmee ze aan
hun verplichtigen hadden voldaan om
het handelscontract verlengd te krijgen)
vernamen zij dat een of andere Ameri
kaanse handelsfirma brutaalweg een
kantoor had geopend op de zuidpunt
van het Noordelijke grote eiland van Ja
pan - en dat terwijl de - moeizame - on
derhandelingen tussen de Japanse en de
Amerikaanse regering over zulke activi
teiten nog gaande waren. De Graeffs
zegslieden toonden zich ontstemd; maar
brutalen hebben nu eenmaal de halve
wereld.
Het journaal van Dirk de Graeff geeft
over deze en soortgelijke ontwikkelin
gen niet al te veel informatie', ook niet
toen hij van assistent 2e klasse tot waar
nemend vice-consul en vervolgens tot
consul was opgeklommen. Daar was dat
journaal ook niet voor, want daarnaast
hield De Graeff een dagboek bij. Maar
wat daarin stond zullen we nooit te we
ten komen, want een oom van onze jonk
heer heeft dat dagboek na zijn dood ver
brand, omdat hij vond dat er niets inte
ressants in stond.
Lanterfanten
Echt informatief is het journaal eigen
lijk alleen over de "hofreis" van 1858.
Om daar nog even op terug te komen:
natuurlijk had het Hollandse reisgezel
schap niet een kleine duizend kilometer
vanaf de zuidpunt van Japan gereisd om
hooguit twintig minuten voor de Japan
se keizer te kunnen verschijnen. Na de
audiëntie bracht men nog twee maan
den in de hoofdstad Edo (of zoals De
Graeff schrijft: Yedo - het is het huidige
Tokio -) door met besprekingen over de
vernieuwing van de handelsovereen
komst en met lanterfanten.
Dag aan dag meldt De Graeff een klei
nigheid: weer langdradige besprekin
gen; er was een aardbeving; ik verveel
mij; we kunnen gelukkig paardrijden;
het is smoorheet; enz. Voor de ingewik
keldheid 'van de samenleving en de cul
tuur, waarin hij zijn ambtelijke plichten
als secretaris van Donker Curtius moest
vervullen, had Dirk de Graeff - ten min
ste in dit journaal - niet veel oog. Het zijn
allerlei dagelijkse - soms gruwelijke -
voorvallen, die hij boekstaaft met name
uit de latere jaren. Toen Japan zich heel
voorzichtig wat meer voor de buitenwe
reld opende ging dat namelijk niet zon
der perikelen. Velen zagen de buitenlan
ders liever gaan dan komen. En dat leid
de soms - vandaar die gruwelijke voor
vallen - tot handgemeen en moordpartij
en. Weliswaar achtten de Japanners het
hun plicht om de moordcommando's
van de dissidenten te berechten, maar
toch: De Graeff, hoewel vanwege zijn
status als Hollander toch redelijk onbe
zorgd, sliep toen hij het veilige Deshima
had moeten verruilen voor Yokohama
en. later, Kanagawa immer met een re
volver onzer zijn hoofdkussen.
Overdreven? Ik denk van niet als ik zo
zijn verhalen lees over onverhoedse aan
vallen op buitenlanders.
De tekortkomingen van Dirk de
Graeff als "historieschrijver" worden in
de al aangeduide publikatie, waaruit
voor dit verhaal kon worden geput, ge
corrigeerd door Herman J. Moeshart, die
het jourhaal van een competente inlei
ding voorzag.
Foto's
Hij zag er ook op toe - via zijn functie
als conservator bij de afdeling geschie
denis van de fotografie in het Prentenka
binet in Leiden - dat er zo'n zestig foto's
in het boek werden opgenomen. Die
zijn, evenals het journaal, uit de nalaten
schap van Dirk de Graeff afkomstig en
het zijn unieke documenten - die overi
gens merkwaardig luchtigjes worden
geïntroduceerd op pag. 2 van de inlei
ding.
Op pag. 82 beginnen ze gewoon, en tot
aan pag. 141 zie je het ene beeld na het
andere van het negentiende-eeuwse Ja
pan en zijn toenmalige bewoners langs
gaan - met helaas nogal weinig toelich
ting.
Maar bedenk wel, in de jaren vijftig en
zestig van de vorige eeuw stond de foto
grafie nog in de kinderschoenen. Daar
om is het des te interessanter dat de foto
grafie Japan is binnengekomen via ons
Nederlanders, via onze "factorij" op
Deshima. En wie zou hebben gedacht
dat er in de jaren zestig al minstens één
professionele Japanse fotograaf was,
ene Ueno Hokima? (De meeste van de
zestig opgenomen foto's zijn overigens
van de hand van een Engelsman, de rei
zende fotograaf Felix Beato, die ook de
hofreis van 1858 meemaakte en op de ge
voelige plaat vastlegde).
Dirk de Graeff van Polsbroek.
Nu was het eigenlijk ook niet zó nodig
om juist in dit boek aan de foto's veel
aandacht te wijden, want er reist al enige
tijd een tentoonstelling door Japan
rond, die is samengesteld uit deze en
vergelijkbare foto's. Die tentoonstelling
is daar een publiekstrekker van jewel
ste: al meer dan 100.000 Japanners zijn
er gaan kijken, om de vroegste foto's van
hun eigen land te kunnen zien. Een an
der "exemplaar" van deze foto-expositie
hangt momenteel in het Scheepvaart
museum in Amsterdam. Die trekt hier
overigens aanmerkelijk minder bekijks
dan diezelfde manifestatie in Japan.
Brieven
Het is trouwens dezer dagen één en al
Japan wat de klok slaat. Behalve het
journaal van Dirk de Graeff van Pols
broek werden onlangs ook de brieven
gepubliceerd van een arts, dr. K.W. Gra-
tama, die de jaren 1866-1871 in Japan
doorbracht. Op uitnodiging van de Ja
panse regering om daar de westerse ge-
neespraktijken te introduceren.
En in het Gemeentemuseum in Den
Haag laat men onder de welluidende ti
tel "Meiji" zien hoe de Japanse kunst en
materiële cultuur hebben gereageerd op
de eerste ruimere contacten met de bui
tenwereld sinds het land in 1868 zijn
grenzen officieel en zonder voorbehoud
openstelde voor vreemde invloeden.
De tentoonstelling van foto's in het Scheep
vaartmuseum duurt tot 14 mei; de expositie
in Den Haag tot 24 mei. De volledige titel van
het boek over Dirk de Graeff van Polsbroek
vindt men in de tekst van deze bijdrage. De
publikatie over dr. Gratama heet: leraar on
der de Japanners. Brieven van dr. K.W. Gra
tama betreffende zijn verblijf in Japan 1866-
1871, ingeleid en geannoteerd door H. Beu
kers, L. Blusse en R. Eggink.
eu.
ij-
ui.
-BB
oe
DOOR JOOP VAN DER HORST
Waar komen onze woorden vandaan?
Dat willen we weten. Voor veel mensen
is de oorsprong van onze woorden het
meest interessante onderdeel van taal.
Het is dan ook erg boeiend.
Hoe komt de ooievaar aan zijn naam
en waarom wordt tegen kinderen ge
zegd dat de ooievaar de baby'tjes
brengt? Wat heeft echtgenoot met echt
te maken? Hoe is het verband tussen
kantoor en contantWaarom heet een
stuiver stuiverHoe komen we aan het
woord herfst?
Over al deze kwesties en nog hon
derd andere is zojuist een prachtig
boekje verschenen. Het is geschreven
door Marlies Philippa en het heet Woor
den hebben geschiedenis (Uitgeverij
Nijgh Van Ditmar).
Marlies kan het weten, want zij werkt
aan de Universiteit van Amsterdam en
onderzoekt daar de geschiedenis van
de Nederlandse taal. Toch is dit boekje
niet geschreven voor taalkundigen of
andere geleerden, maar voor de gewo
ne Nederlander. Voor iedereen die wil
weten waar onze woorden vandaan ko
men.
Het woord herfst bijvoorbeeld blijkt
oorspronkelijk 'pluktijd' te hebben bete
kend. In het Engels bestaat het woord
harvest voor 'oogst'.
Over de stuiver lezen we dat het een
puur Nederlands woord is, afgeleid van
het werkwoord stuiven. De stuiver stamt
uit 1449. Oorspronkelijk waren er vuurij
zers op afgebeeld, waar stuivende von
ken vanaf sprongen. Het woord cent is
pas veel later in onze taal gekomen,
met de invoering van het decimale geld
stelsel. Officieel is de cent pas sedert
1816 als muntnaam in gebruik. Cent is
afgeleid van het Latijnse centum, wat
'honderd' betekent: cent als een hon
derdste van een gulden. Het dubbeltje
is natuurlijk door de stuiver ontstaan,
het is een dubbele stuiver. Het kwartje
is een kwart gulden.
Marlies Philippa heeft ervaring in het
uitleggen voor een breed publiek want
ze schrijft al jaren lang iedere maand in
het tijdschrift Onze Taal over de her
komst van woorden. Het nu verschenen
boekje is een bundeling van deze stuk
jes. Onder de lezers van dat tijdschrift
zijn haar etymologische bijdragen be
faamd, maar het is goed dat ze nu in dit
boek voor veel meer mensen beschik
baar zijn.
Voor het roosteren van vlees wordt
tegenwoordig geen rooster meer ge
bruikt maar een barbecue of een grill.
Het woord barbecoa komt van Haïti en
is door de Spanjaarden in de 16de
eeuw overgenomen. Via het Spaans is
het in het Engels terechtgekomen. Daar
kreeg het de vorm barbecue (en niet
"barbeque zoals je ook wel eens ziet
staan). Het betekent gewoon 'braad
rooster'. Grill komt ook uit het Engels en
betekent '(braad)rooster', 'traliewerk'.
In 39 korte hoofdstukjes komen zo
honderden woorden aan de orde. De
mooiste vind ik zelf de laatste tien: over
onze getallen en over de maanden van
het jaar. Daar wordt onder andere ver
klaard hoe het komt dat dertien, veer
tien, vijftien, zestien enzovoort, min of
meer regelmatig zijn terwijl elf en twaalf
daar niet aan meedoen. Waarom heb
ben we geen eentien en tweetien?
Dat komt doordat onze getallen vroe
ger rekening hielden met het tellen op je
vingers. Voor alle getallen tot en met
tien hebben we een speciaal woord. Bij
tien waren alle vingers op. Elf en twaalf
moeten oorspronkelijk een-lift en twa-lift
geweest zijn, met als betekenis: 'een
blijft over' en 'twee blijft over'. Tot tien
tellen kon je met je vingers doen, en een
of twee méér was nog te overzien. Een
tje meer en twee meer namelijk dan de
vingers van twee volle handen.
Als een man een autoportier voor een
vrouw openhoudt dan is öf zijn auto
nieuw óf zijn vrouw, en misschien zelfs
alle twee wel. De diepere wijsheid in deze
eenvoudige mop is dat in het leven van
de meeste moderne mensen het bezit van
een auto bijna of misschien zelfs wel net
zo belangrijk is als het hebben van een
partner. Veel jonge mannen zien een au
to zelfs als een van de voornaamste mid
delen om aan een vrouw te komen en ou
dere mannen behandelen hun wagen
vaak met meer zorg dan hun egaa. Het
'Wein, Weib und Gesang' van onze over
grootouders is veranderd in wijn, wijf,
'en wagen' terwijl het gezang uit twee of
zelfs vier kanjers van luidsprekerboxen
komt.
Wat is het aan de auto, dat dit ding in
een periode van nog geen halve eeuw
zo'n ontzettend belangrijke plaats in ons
leven is gaan innemen? De meest voor de
hand liggende verklaring lijkt te zijn
dat de auto een nuttig en handig ding is,
waardoor we ons door de wereld kunnen
bewegen op een manier die anders niet
mogelijk zou zijn. Maar dat argument
klopt van geen kanten. De meeste mensen
hebben voor hun dagelijkse bezigheden
beslist geen auto nodig en kunnen vrij
wel overal gaan en staan met andere
vervoermiddelen. Een auto kan natuur
lijk gemakkelijk zijn - zoals voor bood
schappen doen, op vakantie gaan, de
kinderen naar school brengen,-familie
bezoeken - maar de kosten van dat ge
mak zijn zo gigantisch hoog, dat we het
ding al lang van de hand zouden hebben
gedaan als dat de enige reden was.
Om auto te kunnen rijden, moeten we
(vaak dure) autorijles nemen, examen
doen, een auto kopen, wegenbelasting be
talen, verzekering betalen, wegenwacht
lidmaatschap betalen, onderhoud en re
paraties betalen, benzine en olie betalen,
parkeergeld betalen, (vaak) een garage
aanschaffen, soms urenlang vijf rijen
dik zwetend en zuchtend file rijden, soms
gruwelijke taferelen als gevolg van onge
lukken aanschouwen of meemaken, ons
zorgen maken over schrammetjes op de
lak die spelende kinderen in onze straat
kunnen veroorzaken, en regelmatig was
sen en poetsen, om maar een paar van de
voornaamste opofferingen te noemen.
Voor de meeste mensen wegen de kosten
van een auto nooit tegen de economische
baten op en dus zijn het geen economi
sche maar psychologische factoren die
mensen tot automobilist maken.
Een voorname psychologische factor
die maar heel weing mensen echt willen
toegeven, is dat achter het stuur zitten en
zoveel PK onder de rechtervoet hebben
een gevoel van macht schenkt. We zien
dat het meest duidelijk in de onweer
staanbare behoefte van 'snelle' jongens
om bij anderen achter op de bumper te
gaan hangen, met lichten te knipperen
en te gaan inhalen. Voor dat inhalen is
er zelden of nooit een reële noodzaak,
maar wel een psychologische drijfveer.
De ander te imponeren, aan zich te on
derwerpen en vervolgens achter zich te
laten.
Er is een belangrijke psychologische
wet die zegt dat naarmate macht als
drijfveer in het gedrag van mensen een
grotere rol speelt, saamhorigheid en oog
voor gemeenschappelijke belangen
steeds minder wordt. Dat geldt in prak
tisch alle menselijke relaties, zoals in de
politiek, in partner- en gezinsrelaties.
Het geldt eveneens op de weg. Juist om
dat de auto het middel is voor veel men
sen om macht uit te oefenen, vergeten de
meeste automobilisten prompt wat zij
aan hun medemens aan voorzichtigheid
door René Diekstra
hoogleraar psychologie te Leiden
en solidariteit verschuldigd zijn. Ande
ren worden in het verkeer meestal niet
eens als medemensen ervaren, maar als
obstakels voor onbegrensde machts
uitoefening.
Vrijwel nergens zijn moderne mensen
zo snel gefrustreerd en agressief als op de
weg. Bij een zebra voor een (angstige)
voetganger stoppen vinden ze lastig en
doen ze meestal niet. Hier wordt gewoon
het recht van de sterkste uitgeoefend. Een
mede-automobilist die een fout maakt of
voordringt, kan rekenen op getoeter,
lichtflitsen en obscene gebaren. Wie niet
onmiddellijk voor een stoplicht weg
scheurt wordt weggeclaxonneerd. Voor
de automobilist is de weg zijn territo
rium en wie zich op zijn territorium be
vindt wordt daar weggejaagd als hij
niet sterker sneller) is.
Uit een Engels/Australisch onderzoek
blijkt inderdaad dat w gedrag en met
name agressief weggedrag een vorm van
(dierlijk) territoriumgedrag is. Mannen
die weinig of geen eigen bezit hebben zo
als bijvoorbeeld in de vorm van een huis
of in de vorm van een vaste partner, blij
ken bij gebruik van dezelfde types auto's
agressiever in het verkeer en meer onge
lukken per gereden kilometer te veroor
zaken.
Het gevecht om het territorium en de
voorrang wordt vaak letterlijk op leven
en dood gevoerd of er worden in elk ge
val grote risico's genomen. Wie op de
snelweg (ook al zo'n opjagend woord)
ziet hoe Mercedes achter BMW aanjaagt
met een tussenruimte van een paar me
ter bij een snelheid van 150 kilometer of
meer per uur, die realiseert zich dat de
keurig geklede bestuurders door
machtsgevoel verblind voor gevaar, tij
delijk zijn teruggevallen in een prehisto
risch ontwikkelingsstadium. Het gemo
toriseerde verkeer is daarom niet veel
anders dan een ijzeren jungle, waarin
monsters met aan machines ontleende
macht voordurend hun privé-oorlogjes
voeren.
Anders dan bij macht of invloed die
voortkomt uit de persoonlijkheid, op
grond van intelligentie, karakter, zelf
discipline of spierkracht, is de gemotori
seerde macht voor iedereen toegankelijk
en kan gemakkelijk als surrogaat of
compensatie voor een zwakke of gebrek
kige persoonlijkheid worden misbruikt.
Naarmate de fabrikanten meer veilig
heid beloven, kan iedereen met steeds
minder beperkingen aan de jungle mee
doen. de groei van het wagenpark en het
steeds overvoller raken van onze wegen
is daarom een ontwikkeling die niet te
stoppen zal zijn.
Om dezelfde psychologische redenen, ts
bevordering van het openbaar vervoer
een tot mislukken gedoemd alternatief.
Daar moet men macht uit handen geven
in plaats van te kunnen uitoefenen. De
druk vanuit het publiek en de fabrikan
ten om de machtswellust zoveel mogelijk
te kunnen blijven uitleven - bijvoorbeeld
door verhoging van de maximum snelhe
den meer en duurdere auto's) - zal
daarom blijven bestaan. Evenzo zal onze
onverschilligheid voor wat betreft de
prijs aan mensenlevens en leed, die
daarvoor betaald moet worden, blijven
bestaan. Hoe groot die is blijkt wel uit
een onderzoek naar ongelukkken bij jon
ge kinderen van 4 tot 6 jaar. In de meeste
gevallen blijkt het kind degene te zijn die
voorkomt dat er een ongeluk plaatsvindt
door tijdig te ontwijken, terwijl de auto
mobilist meestal degene is die niet tijdig
maatregelen neemt.
Terecht zal onze beschaving, die kinde
ren offert aan een techische afgod, bij
toekomstige generaties als het tijdperk
van de autofilie bekend staan. Hoe
dwaas we in dit opzicht zijn kunnen we
trouwens ook uit eigentijdse, zogenaam
de primitieve stammen afleiden. Een rei
ziger vertelde dat in de wouden van
Ecuador nog indianenstammen leven
met weinig contact met de 'beschaafde
wereld'. Op een dag kwamen er in hun
gebied honderden vrachtwagens en bull
dozers die voor een oliemaatschappij het
woud omkapten en wegen aanlegden. De
stomverbaasde indianen verklaarden
dit als volgt: "Nieuwe beesten zijn ver
schenen", zeiden ze. "Ze hebben de men
sen getemd, die hen nu gehoorzamen en
dienen als slaven. De blanke mensen voe
den ze en maken wegen voor hen door het
woud....".
(De foto's zijn afkomstig uit het boek:
Journaal van Jonkheer Dirk de Graafl'
van Polsbroek.
Een wandeling te Edo met vooraan in het wit Dirk de Graeff van Pols broek.
Hakone en de Tókaidó.