'De Gouverneur kroop naar den Keizer' De auto-jungle Denkwijzer Onze taal Belevenissen van een Nederlands diplomaat in het negentiende eeuwse Japan ZATERDAG 2 MEI 1987 EXTRA PAGINA 25 „Naast hem legde de Gouverneur van Nagasaki den zelfde afstand af, maar kruipende en met het hoofd tot aan den grond gebogen. De Nederlandsche Commissaris boog toen drie maien voor den Keizer en sprak Zijne Majesteit in het Hollandsch toe, welke speech in het Japansch werd beantwoord. Geen tolk kan tegenwoordig zijn bij deze audiëntie, omdat die lieden van te lagen rang worden beschouwd om in de nabijheid van den Keizer te kunnen verschijnen". Fragment uit het boekje: Journaal van Jonkheer Dirk de Graeff van Polsbroek 1857-1870. Belevenissen van een Nederlands diplomaat in het negentiende eeuwse Japan. Hoe kwam die Nederlander daa in die tijd? Wat deed hij daar?. Aan de hand van het reisdagboek van De Graeff geeft L.D. Couprie het antwoord. "Na ons déjeuner te hebben ge bruikt, verlieten we Omoera om 12.30 uur en arriveerden 5 uur te Si- nogie. Een uur na aankomst brand de een geheele straat van dat stadje af. Toen die gebluscht was, kwam de burgemeester ons zijn leedwezen betuigen, dat er brand was uitgebro ken op een tijd dat we in zijn stad aanwezig waren". door L.D. Couprie Deze laconieke passage treffen we aan in een uit 1858 daterend reisdagboek van een Nederlander in Japan. Hoe kwam die Nederlander daar? In die tijd? Wat deed hij daar? Waarom werd hij zo voorkomend behandeld? Dat is een hele reeks voor de hand lig gende vragen. Het is niet nodig om ze stuk voor stuk te behandelen - als de si tuatie maar duidelijk wordt. De dag boekschrijver was jonkheer Dirk de Graeff van Polsbroek, oud 25 jaar, assis tent tweede klasse bij de factorij van de Nederlandse handel in Japan. Tegen over iemand van deze rang en staat hoeft de burgemeester van een of ander Ja pans stadje zich natuurlijk niet te excu seren - tenzij er iets bijzonders aan de hand was. En dat was het geval: Dirk was op weg naar de keizer van Japan - de geheimzin nige goddelijke heerser, die onze burge meester, ondanks zijn functie, wel nooit te zien zou krijgen. Dirk de Graeff maak te de reis niet alléén, maar als lid van een gezelschap afgezanten. De belangrijkste man in die groep was mr. J.H. Donker Curtius, het hoofd - de "commissaris" - van de factorij. Dirk de Graeff was diens secretaris. Hofreis Bij de Nederlandse handelspost moest ongeveer eens in de vijf jaar een flink bedrag worden uitgetrokken voor de reis waarover het hier gaat. Die reis - de "hofreis" - was nodig om ervoor te zor gen dat de Nederlanders hun bevoor rechte positie behielden: zij waren de enige groepering buitenlanders, die zich officieel in Japan mocht ophouden en zij waren ook de enigen via wie de Japan ners contact onderhielden met de bui tenwereld (al zat er verandering in de lucht). Voor dat voorrecht moest door de Nederlanders telkens diep in de beurs worden getast. Dirk de Graeff heeft, op het eiland Deshima (zo heette de han delsmissie) teruggekeerd, na afloop van de reis die een halfjaar had geduurd, be cijferd dat het deze maal zo'n honderd duizend gulden had gekost. En dan te bedenken dat het hoogte punt van de reis - de audiëntie bij de kei zer -, de Taikoen, niet meer dan twintig minuten had geduurd! Van die audiëntie legde De Graeff onder meer het volgen de vast: "13 mei. De belangrijke dag was aangebroken, 's Morgens 8 uur begaven wij ons naar het paleis Door een breed voorportaal en een breede gang bereikten wij de antichambre. In deze keurig nette en vierkante kamer werden wij begroet door eenige hooge ambtena ren voorts schreden wij door een tweede even groote zaal opgepropt met landsheeren tot aan een breed zwart met goud verlakt beschot, hetv/elk de troonzaal afscheidt Wij werden toen geleid door den Gouverneur van Naga saki en den eersten adjudant of dwars kijker van den Keizer". Kruipend „Op een gegeven ogenblik passeerden wij dat beschot en bevonden wij ons in de troonzaal, waar ik moest blijven staan, terwijl de Heer Donker nog een tiental passen verder liep. Naast hem legde de Gouverneur van Nagasaki den zelfden afsand af, maar kruipende en met het hoofd tot aan den grond'gebo gen. De Nederlandsche Commissaris boog toen drie malen voor den Keizer en sprak Zijne Majesteit in het Hollandsch toe, welke speech in het Japansch werd beantwoord. Geen tolk kan tegenwoor dig zijn bij deze audiëntie, omdat die lie den van te lagen rang worden be schouwd om in de nabijheid van den Keizer te kunnen verschijen „De Keizer (Taikoen) was iemand van 40 jaar en was voor een Japanner lang van gestalte De Keizer was op een verhevenheid van de fijnste soort mat ten gezeten. Aan zijn linkerzijde zaten de 5 Prinsen van den bloede en aan zijn rechterzijde de 5 eerste Rijksraden. De Japansche wet die eenvoudigheid in kleeding voorschrijft, wordt zeer streng aan het hof in acht genomen Deze eenvoud, de plechtige stilte die door niets werd onderbroken, maakte een veel grooter indruk dan alle schitterende versieringen en prachtige costumes en toiletten, bezaaid met paarlen en brillan- ten die men bij feest, aan Europeesche Hoven aantreft". Boekje Tot zover het relaas van onze jonk heer. Bovenstaande wederwaardighe den komen uit een interessant boekje, dat een paar weken geleden op de markt kwam: Journaal van Jonkheer Dirk de Graeff van Polsbroek 1857-1870. Beleve nissen van een Nederlands diplomaat in het negentiende eeuwse Japan. Ingeleid en. geannoteerd door Herman J. Moes- hart. In meerdere opzichten is de perio de, die Dirk de Graeff in dienst van het Hollandse gouvernement in Japan door bracht, interessant te noemen. Vanaf de eerste helft van de zeventiende eeuw - toen dus al meer dan 200 jaar - hadden de Nederlanders het privilege gehad dat zij de enigen waren via wie het goddelijk keizerrijk Japan met de buitenwereld wilde communiceren. Maar juist in de vijftiger jaren van de vorige eeuw begon dat te veranderen. De Japanners zetten schoorvoetend, en niet zonder intern meningsverschil, heel voorzichtig de deur op een kier ook voor andere nationaliteiten. Soms werd men voor het blok gezet: precies één dag na dat De Graeff en Donker Curtius voor de keizer hadden gestaan (waarmee ze aan hun verplichtigen hadden voldaan om het handelscontract verlengd te krijgen) vernamen zij dat een of andere Ameri kaanse handelsfirma brutaalweg een kantoor had geopend op de zuidpunt van het Noordelijke grote eiland van Ja pan - en dat terwijl de - moeizame - on derhandelingen tussen de Japanse en de Amerikaanse regering over zulke activi teiten nog gaande waren. De Graeffs zegslieden toonden zich ontstemd; maar brutalen hebben nu eenmaal de halve wereld. Het journaal van Dirk de Graeff geeft over deze en soortgelijke ontwikkelin gen niet al te veel informatie', ook niet toen hij van assistent 2e klasse tot waar nemend vice-consul en vervolgens tot consul was opgeklommen. Daar was dat journaal ook niet voor, want daarnaast hield De Graeff een dagboek bij. Maar wat daarin stond zullen we nooit te we ten komen, want een oom van onze jonk heer heeft dat dagboek na zijn dood ver brand, omdat hij vond dat er niets inte ressants in stond. Lanterfanten Echt informatief is het journaal eigen lijk alleen over de "hofreis" van 1858. Om daar nog even op terug te komen: natuurlijk had het Hollandse reisgezel schap niet een kleine duizend kilometer vanaf de zuidpunt van Japan gereisd om hooguit twintig minuten voor de Japan se keizer te kunnen verschijnen. Na de audiëntie bracht men nog twee maan den in de hoofdstad Edo (of zoals De Graeff schrijft: Yedo - het is het huidige Tokio -) door met besprekingen over de vernieuwing van de handelsovereen komst en met lanterfanten. Dag aan dag meldt De Graeff een klei nigheid: weer langdradige besprekin gen; er was een aardbeving; ik verveel mij; we kunnen gelukkig paardrijden; het is smoorheet; enz. Voor de ingewik keldheid 'van de samenleving en de cul tuur, waarin hij zijn ambtelijke plichten als secretaris van Donker Curtius moest vervullen, had Dirk de Graeff - ten min ste in dit journaal - niet veel oog. Het zijn allerlei dagelijkse - soms gruwelijke - voorvallen, die hij boekstaaft met name uit de latere jaren. Toen Japan zich heel voorzichtig wat meer voor de buitenwe reld opende ging dat namelijk niet zon der perikelen. Velen zagen de buitenlan ders liever gaan dan komen. En dat leid de soms - vandaar die gruwelijke voor vallen - tot handgemeen en moordpartij en. Weliswaar achtten de Japanners het hun plicht om de moordcommando's van de dissidenten te berechten, maar toch: De Graeff, hoewel vanwege zijn status als Hollander toch redelijk onbe zorgd, sliep toen hij het veilige Deshima had moeten verruilen voor Yokohama en. later, Kanagawa immer met een re volver onzer zijn hoofdkussen. Overdreven? Ik denk van niet als ik zo zijn verhalen lees over onverhoedse aan vallen op buitenlanders. De tekortkomingen van Dirk de Graeff als "historieschrijver" worden in de al aangeduide publikatie, waaruit voor dit verhaal kon worden geput, ge corrigeerd door Herman J. Moeshart, die het jourhaal van een competente inlei ding voorzag. Foto's Hij zag er ook op toe - via zijn functie als conservator bij de afdeling geschie denis van de fotografie in het Prentenka binet in Leiden - dat er zo'n zestig foto's in het boek werden opgenomen. Die zijn, evenals het journaal, uit de nalaten schap van Dirk de Graeff afkomstig en het zijn unieke documenten - die overi gens merkwaardig luchtigjes worden geïntroduceerd op pag. 2 van de inlei ding. Op pag. 82 beginnen ze gewoon, en tot aan pag. 141 zie je het ene beeld na het andere van het negentiende-eeuwse Ja pan en zijn toenmalige bewoners langs gaan - met helaas nogal weinig toelich ting. Maar bedenk wel, in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw stond de foto grafie nog in de kinderschoenen. Daar om is het des te interessanter dat de foto grafie Japan is binnengekomen via ons Nederlanders, via onze "factorij" op Deshima. En wie zou hebben gedacht dat er in de jaren zestig al minstens één professionele Japanse fotograaf was, ene Ueno Hokima? (De meeste van de zestig opgenomen foto's zijn overigens van de hand van een Engelsman, de rei zende fotograaf Felix Beato, die ook de hofreis van 1858 meemaakte en op de ge voelige plaat vastlegde). Dirk de Graeff van Polsbroek. Nu was het eigenlijk ook niet zó nodig om juist in dit boek aan de foto's veel aandacht te wijden, want er reist al enige tijd een tentoonstelling door Japan rond, die is samengesteld uit deze en vergelijkbare foto's. Die tentoonstelling is daar een publiekstrekker van jewel ste: al meer dan 100.000 Japanners zijn er gaan kijken, om de vroegste foto's van hun eigen land te kunnen zien. Een an der "exemplaar" van deze foto-expositie hangt momenteel in het Scheepvaart museum in Amsterdam. Die trekt hier overigens aanmerkelijk minder bekijks dan diezelfde manifestatie in Japan. Brieven Het is trouwens dezer dagen één en al Japan wat de klok slaat. Behalve het journaal van Dirk de Graeff van Pols broek werden onlangs ook de brieven gepubliceerd van een arts, dr. K.W. Gra- tama, die de jaren 1866-1871 in Japan doorbracht. Op uitnodiging van de Ja panse regering om daar de westerse ge- neespraktijken te introduceren. En in het Gemeentemuseum in Den Haag laat men onder de welluidende ti tel "Meiji" zien hoe de Japanse kunst en materiële cultuur hebben gereageerd op de eerste ruimere contacten met de bui tenwereld sinds het land in 1868 zijn grenzen officieel en zonder voorbehoud openstelde voor vreemde invloeden. De tentoonstelling van foto's in het Scheep vaartmuseum duurt tot 14 mei; de expositie in Den Haag tot 24 mei. De volledige titel van het boek over Dirk de Graeff van Polsbroek vindt men in de tekst van deze bijdrage. De publikatie over dr. Gratama heet: leraar on der de Japanners. Brieven van dr. K.W. Gra tama betreffende zijn verblijf in Japan 1866- 1871, ingeleid en geannoteerd door H. Beu kers, L. Blusse en R. Eggink. eu. ij- ui. -BB oe DOOR JOOP VAN DER HORST Waar komen onze woorden vandaan? Dat willen we weten. Voor veel mensen is de oorsprong van onze woorden het meest interessante onderdeel van taal. Het is dan ook erg boeiend. Hoe komt de ooievaar aan zijn naam en waarom wordt tegen kinderen ge zegd dat de ooievaar de baby'tjes brengt? Wat heeft echtgenoot met echt te maken? Hoe is het verband tussen kantoor en contantWaarom heet een stuiver stuiverHoe komen we aan het woord herfst? Over al deze kwesties en nog hon derd andere is zojuist een prachtig boekje verschenen. Het is geschreven door Marlies Philippa en het heet Woor den hebben geschiedenis (Uitgeverij Nijgh Van Ditmar). Marlies kan het weten, want zij werkt aan de Universiteit van Amsterdam en onderzoekt daar de geschiedenis van de Nederlandse taal. Toch is dit boekje niet geschreven voor taalkundigen of andere geleerden, maar voor de gewo ne Nederlander. Voor iedereen die wil weten waar onze woorden vandaan ko men. Het woord herfst bijvoorbeeld blijkt oorspronkelijk 'pluktijd' te hebben bete kend. In het Engels bestaat het woord harvest voor 'oogst'. Over de stuiver lezen we dat het een puur Nederlands woord is, afgeleid van het werkwoord stuiven. De stuiver stamt uit 1449. Oorspronkelijk waren er vuurij zers op afgebeeld, waar stuivende von ken vanaf sprongen. Het woord cent is pas veel later in onze taal gekomen, met de invoering van het decimale geld stelsel. Officieel is de cent pas sedert 1816 als muntnaam in gebruik. Cent is afgeleid van het Latijnse centum, wat 'honderd' betekent: cent als een hon derdste van een gulden. Het dubbeltje is natuurlijk door de stuiver ontstaan, het is een dubbele stuiver. Het kwartje is een kwart gulden. Marlies Philippa heeft ervaring in het uitleggen voor een breed publiek want ze schrijft al jaren lang iedere maand in het tijdschrift Onze Taal over de her komst van woorden. Het nu verschenen boekje is een bundeling van deze stuk jes. Onder de lezers van dat tijdschrift zijn haar etymologische bijdragen be faamd, maar het is goed dat ze nu in dit boek voor veel meer mensen beschik baar zijn. Voor het roosteren van vlees wordt tegenwoordig geen rooster meer ge bruikt maar een barbecue of een grill. Het woord barbecoa komt van Haïti en is door de Spanjaarden in de 16de eeuw overgenomen. Via het Spaans is het in het Engels terechtgekomen. Daar kreeg het de vorm barbecue (en niet "barbeque zoals je ook wel eens ziet staan). Het betekent gewoon 'braad rooster'. Grill komt ook uit het Engels en betekent '(braad)rooster', 'traliewerk'. In 39 korte hoofdstukjes komen zo honderden woorden aan de orde. De mooiste vind ik zelf de laatste tien: over onze getallen en over de maanden van het jaar. Daar wordt onder andere ver klaard hoe het komt dat dertien, veer tien, vijftien, zestien enzovoort, min of meer regelmatig zijn terwijl elf en twaalf daar niet aan meedoen. Waarom heb ben we geen eentien en tweetien? Dat komt doordat onze getallen vroe ger rekening hielden met het tellen op je vingers. Voor alle getallen tot en met tien hebben we een speciaal woord. Bij tien waren alle vingers op. Elf en twaalf moeten oorspronkelijk een-lift en twa-lift geweest zijn, met als betekenis: 'een blijft over' en 'twee blijft over'. Tot tien tellen kon je met je vingers doen, en een of twee méér was nog te overzien. Een tje meer en twee meer namelijk dan de vingers van twee volle handen. Als een man een autoportier voor een vrouw openhoudt dan is öf zijn auto nieuw óf zijn vrouw, en misschien zelfs alle twee wel. De diepere wijsheid in deze eenvoudige mop is dat in het leven van de meeste moderne mensen het bezit van een auto bijna of misschien zelfs wel net zo belangrijk is als het hebben van een partner. Veel jonge mannen zien een au to zelfs als een van de voornaamste mid delen om aan een vrouw te komen en ou dere mannen behandelen hun wagen vaak met meer zorg dan hun egaa. Het 'Wein, Weib und Gesang' van onze over grootouders is veranderd in wijn, wijf, 'en wagen' terwijl het gezang uit twee of zelfs vier kanjers van luidsprekerboxen komt. Wat is het aan de auto, dat dit ding in een periode van nog geen halve eeuw zo'n ontzettend belangrijke plaats in ons leven is gaan innemen? De meest voor de hand liggende verklaring lijkt te zijn dat de auto een nuttig en handig ding is, waardoor we ons door de wereld kunnen bewegen op een manier die anders niet mogelijk zou zijn. Maar dat argument klopt van geen kanten. De meeste mensen hebben voor hun dagelijkse bezigheden beslist geen auto nodig en kunnen vrij wel overal gaan en staan met andere vervoermiddelen. Een auto kan natuur lijk gemakkelijk zijn - zoals voor bood schappen doen, op vakantie gaan, de kinderen naar school brengen,-familie bezoeken - maar de kosten van dat ge mak zijn zo gigantisch hoog, dat we het ding al lang van de hand zouden hebben gedaan als dat de enige reden was. Om auto te kunnen rijden, moeten we (vaak dure) autorijles nemen, examen doen, een auto kopen, wegenbelasting be talen, verzekering betalen, wegenwacht lidmaatschap betalen, onderhoud en re paraties betalen, benzine en olie betalen, parkeergeld betalen, (vaak) een garage aanschaffen, soms urenlang vijf rijen dik zwetend en zuchtend file rijden, soms gruwelijke taferelen als gevolg van onge lukken aanschouwen of meemaken, ons zorgen maken over schrammetjes op de lak die spelende kinderen in onze straat kunnen veroorzaken, en regelmatig was sen en poetsen, om maar een paar van de voornaamste opofferingen te noemen. Voor de meeste mensen wegen de kosten van een auto nooit tegen de economische baten op en dus zijn het geen economi sche maar psychologische factoren die mensen tot automobilist maken. Een voorname psychologische factor die maar heel weing mensen echt willen toegeven, is dat achter het stuur zitten en zoveel PK onder de rechtervoet hebben een gevoel van macht schenkt. We zien dat het meest duidelijk in de onweer staanbare behoefte van 'snelle' jongens om bij anderen achter op de bumper te gaan hangen, met lichten te knipperen en te gaan inhalen. Voor dat inhalen is er zelden of nooit een reële noodzaak, maar wel een psychologische drijfveer. De ander te imponeren, aan zich te on derwerpen en vervolgens achter zich te laten. Er is een belangrijke psychologische wet die zegt dat naarmate macht als drijfveer in het gedrag van mensen een grotere rol speelt, saamhorigheid en oog voor gemeenschappelijke belangen steeds minder wordt. Dat geldt in prak tisch alle menselijke relaties, zoals in de politiek, in partner- en gezinsrelaties. Het geldt eveneens op de weg. Juist om dat de auto het middel is voor veel men sen om macht uit te oefenen, vergeten de meeste automobilisten prompt wat zij aan hun medemens aan voorzichtigheid door René Diekstra hoogleraar psychologie te Leiden en solidariteit verschuldigd zijn. Ande ren worden in het verkeer meestal niet eens als medemensen ervaren, maar als obstakels voor onbegrensde machts uitoefening. Vrijwel nergens zijn moderne mensen zo snel gefrustreerd en agressief als op de weg. Bij een zebra voor een (angstige) voetganger stoppen vinden ze lastig en doen ze meestal niet. Hier wordt gewoon het recht van de sterkste uitgeoefend. Een mede-automobilist die een fout maakt of voordringt, kan rekenen op getoeter, lichtflitsen en obscene gebaren. Wie niet onmiddellijk voor een stoplicht weg scheurt wordt weggeclaxonneerd. Voor de automobilist is de weg zijn territo rium en wie zich op zijn territorium be vindt wordt daar weggejaagd als hij niet sterker sneller) is. Uit een Engels/Australisch onderzoek blijkt inderdaad dat w gedrag en met name agressief weggedrag een vorm van (dierlijk) territoriumgedrag is. Mannen die weinig of geen eigen bezit hebben zo als bijvoorbeeld in de vorm van een huis of in de vorm van een vaste partner, blij ken bij gebruik van dezelfde types auto's agressiever in het verkeer en meer onge lukken per gereden kilometer te veroor zaken. Het gevecht om het territorium en de voorrang wordt vaak letterlijk op leven en dood gevoerd of er worden in elk ge val grote risico's genomen. Wie op de snelweg (ook al zo'n opjagend woord) ziet hoe Mercedes achter BMW aanjaagt met een tussenruimte van een paar me ter bij een snelheid van 150 kilometer of meer per uur, die realiseert zich dat de keurig geklede bestuurders door machtsgevoel verblind voor gevaar, tij delijk zijn teruggevallen in een prehisto risch ontwikkelingsstadium. Het gemo toriseerde verkeer is daarom niet veel anders dan een ijzeren jungle, waarin monsters met aan machines ontleende macht voordurend hun privé-oorlogjes voeren. Anders dan bij macht of invloed die voortkomt uit de persoonlijkheid, op grond van intelligentie, karakter, zelf discipline of spierkracht, is de gemotori seerde macht voor iedereen toegankelijk en kan gemakkelijk als surrogaat of compensatie voor een zwakke of gebrek kige persoonlijkheid worden misbruikt. Naarmate de fabrikanten meer veilig heid beloven, kan iedereen met steeds minder beperkingen aan de jungle mee doen. de groei van het wagenpark en het steeds overvoller raken van onze wegen is daarom een ontwikkeling die niet te stoppen zal zijn. Om dezelfde psychologische redenen, ts bevordering van het openbaar vervoer een tot mislukken gedoemd alternatief. Daar moet men macht uit handen geven in plaats van te kunnen uitoefenen. De druk vanuit het publiek en de fabrikan ten om de machtswellust zoveel mogelijk te kunnen blijven uitleven - bijvoorbeeld door verhoging van de maximum snelhe den meer en duurdere auto's) - zal daarom blijven bestaan. Evenzo zal onze onverschilligheid voor wat betreft de prijs aan mensenlevens en leed, die daarvoor betaald moet worden, blijven bestaan. Hoe groot die is blijkt wel uit een onderzoek naar ongelukkken bij jon ge kinderen van 4 tot 6 jaar. In de meeste gevallen blijkt het kind degene te zijn die voorkomt dat er een ongeluk plaatsvindt door tijdig te ontwijken, terwijl de auto mobilist meestal degene is die niet tijdig maatregelen neemt. Terecht zal onze beschaving, die kinde ren offert aan een techische afgod, bij toekomstige generaties als het tijdperk van de autofilie bekend staan. Hoe dwaas we in dit opzicht zijn kunnen we trouwens ook uit eigentijdse, zogenaam de primitieve stammen afleiden. Een rei ziger vertelde dat in de wouden van Ecuador nog indianenstammen leven met weinig contact met de 'beschaafde wereld'. Op een dag kwamen er in hun gebied honderden vrachtwagens en bull dozers die voor een oliemaatschappij het woud omkapten en wegen aanlegden. De stomverbaasde indianen verklaarden dit als volgt: "Nieuwe beesten zijn ver schenen", zeiden ze. "Ze hebben de men sen getemd, die hen nu gehoorzamen en dienen als slaven. De blanke mensen voe den ze en maken wegen voor hen door het woud....". (De foto's zijn afkomstig uit het boek: Journaal van Jonkheer Dirk de Graafl' van Polsbroek. Een wandeling te Edo met vooraan in het wit Dirk de Graeff van Pols broek. Hakone en de Tókaidó.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1987 | | pagina 25