'Geen honderd Stopera's krijgen Carré klein'
ZATERDAG 18 APRIL 1987
EXTRA
PAGINA 29
De circustrein verongelukt in 1891 bij Hannover.
Amalia Carré dood, de bejubelde clown
Schuitenvoerder kan nooit meer optreden.
Directeur Oscar Carré, oud en moe, wil het
Koninklijk Nederlandsch Circus sluiten. De
legende wil dat hij in een zwaarmoedige bui zijn
beste paarden doodschiet. Drama en theater.
Honderd jaar na de oprichting is Carré geen
circus meer. Maar de sfeer van het circus is
gebleven. Het personeel dat als één grote familie
lief en leed deelt. In Carré kan alles. My Fair Lady,
de eerste musical. Toon Hermans, de eerste One
Man Show. Het totaaltheater Labyrinth van Peter
Schat. De roek-opera 'Ik, Jan Cremer'. En straks,
als klapstuk van het jubi!eum:'Cats', het totale
kattenspektakel.
„Carré het Broadway aan de Am-
stel? Zèg, we gaan ons toch niet een
beetje zitten vergelijken met ande
ren. Dat hebben ze toch helemaal
niet op Broadway. Dat ding van ons
is uniek in de wereld, absoluut".
Dik Hooning zegt helemaal met
„dat ding" getrouwd te zijn. „Uit
vrije wil de slaaf van Carré".
door Pieter van de Vliet
Hij heeft net z'n tanden in een voetje
van Jos Brink gezet. Jos Brink in suiker,
onderdeel van een gigantische taart. Die
taart heeft de artiest het personeel ge
schonken, als dank voor de goede zor
gen. „Vroeger had ik de tic om ook op de
Bühne te willen. Maar jongen, 't is een
keihard vak. Jos staat hier met Madame
Arthur, schrijft intussen drie verschil
lende shows en dan 'Wedden dat' nog.
Die man werkt zich het lazerus, echt.
Daar heb ik het grootste respect voor.
Daarom zul je mij nooit negatieve din
gen over die mensen horen zeggen. Mij
zijn ze allemaal even lief'.
Voelbaar
's Avonds als de lichten zijn gedoofd
maar de warmte van het publiek nog
voelbaar is, gaat hij alleen in de zaal zit
ten. Ergens ongezien, midden in het plu
che. „Wat je voelt is niet onder woorden
te brengen. Het leeft. Het beweegt. Zo
veel stemmen van mensen die met hun
geest aan Carré verbonden zijn. De
meesten dood. Dood, wat weten we er
van. Ja, dat je veel langer dood bent dan
dat je leeft. Dat is een pracht van een
waarheid. Dus zou je gek zijn als je er
geen feestje van maakte, zo lang 't kan".
„Heb je pijn of sjagrijn, lachen. De
mensen willen plezier hebben. Daarvoor
hebben ze betaald en dan zullen ze de lol
hebben ook". Hij spant de borst zodat de
buik minder bol Lijkt, neigt met stijve
rug naar een buiging. „Meneer, me
vrouw, goedenavond". Even is er pijn
zichtbaar. Maar dan zet hij een lach op,
met harde ogen. Aan de muur in z'n vol
gepropte kamertje hangt een brief van
een dankbare bezoeker. „Eerst het aardi
ge meisje aan de kassa. Dan de heer in
smoking die mij naar mijn plaats bracht
met een gezicht of die avond ook voor
hèm een feestavond was. Als het zo
doorgaat krijgen geen honderd stopera's
ons theater ooit klein".
,,'s Avonds ben ik de gastheer van het
theater. Dan ben ik helemaal opge
poetst, haartjes in de lak, feestelijk in het
pak, zéééélig. Dan blijf ik aardig, dan
blijf ik lachen. Want ik ben een show
bink en the show must go on. Ik heb een
kast vol kostuums. Die spierwitte smo
king daar was voor de Sleeswijk-revue.
En dat rode met die tressen was voor het
circus. Maar ik ben te dik geworden. Dat
kwam na die ziekte. Ik ben vier maten
opgeschoven. Jaren ben ik fotomodel
geweest, om mooi te wezen, want poen
hou je er niet aan over. Een garderobe
die duizenden heeft gekost. Weg, voor
bij".
Nog jaren mee
Hieperdehiep hoera!!! Het staat op het
kaartje dat hoort bij drie tulpen in een
plastic bakje. Verder een roos van een
dame. De bloem heeft het begeven. De
steel laat hij voorlopig staan. Bewaard
blijft het gedicht, bibberige letters op
een blaadje. De jongste van de koffieka
mer heeft het ter gelegenheid van zijn
koperen jubileum voorgelezen. „Met een
rooie kop. Jongen, dan springen de tra
nen je in de ogen hoor".
twaalfeneenhalf jaar gelee
kwam de heer Hooning naar Carré
chef de buffet zou hij gaan heten
dat heeft menigeen geweten
in zijn smoking keurig net
iedereen op z'n plaats gezet(...)
altijd is hij in de weer,
soms als sloofje, soms als heer
twaalf eneenhalf jaar moeder van Carré
Hooning gaat nog jaren mee
Chef van de koffiekamers. Overdag krat
ten sjouwen, 's Avonds in smoking het
publiek naar de plaatsen brengen. Waar
de piste was zijn nu de stoelen. Toch is
Carré een circus gebleven. In een circus
moet iedereen van alles aanpakken.
Maar sjouwen mag hij niet meer. Alles
doet pijn. Zelfs schrijven. Met de groot
ste moeite komen de letters op papier,
terwijl hij zijn gezicht in een grimas
dwingt. Van zijn ziekte wil hij niet we
ten. Hij houdt het op slijtage. „Als je pijn
hebt moetje lachen. Ik had een pak waar
geen zakken in zaten. Kreeg ik een fooi,
snel achter het gordijn en in de schoen.
Bleef er een gulden rechtop staan. Pijn
lopen lijden en toch blijven lachen".
Een lach en een traan. Dat is theater.
Dat is humor. „Ach meneer Sonnen-
berg, er is geen humor meer onder de
mensen". Hij immiteert Sonneveld per
fect.
„Me opmaken, schmincken. De mooie
jongen wezen hebben we gehad, maar
dat optutten is een ander soort mooi.
Rotzooitjes, glitters, n^maak-diamantjes
vind ik hééérlijk. 't Kan me niet genoeg
schitteren. Ik heb een loodzware spiegel
boven m'n bed. Als ie omlaag komt is 't
een mooie dood".
Vroeger werkte hij bij Tuschinski. Dat
was nog een bioscooptheater, met or
kest, revue, jongleurs. „En allemaal plu
che, pluche, pluche. Van die zware cra-
pauds, niet te tillen. Maar wel schoon. Er
was een beul van een bedrijfsleider die
daarop toezag. Hij heerste over de ou
vreuses. 'Op je bloemetjes', beval hij
voor de voorstelling op strenge toon. Ge
dwee gingen de meissies op de bloem
motieven van het tapijt staan, als solda
ten in slagorde".
Tuschinski toen. Dat was een beetje
de sfeer van Carré. Ati Dieterman van
het bespreekbureau heeft er als cassière
gewerkt. Maar Carré gaat haar boven al
les. „Als ik in die volle zaal naar boven
kijk krijg ik een overweldigend gevoel.
Dat is van ons, van mij".
Carré is een verslaving, vindt ze. Zo
denken ook de vaste klanten erover. Ge
rard Scheepvaart uit Klundert slaat geen
voorstelling over. Hij stuurt de dames
van het bespreekbureau ansichtkaarten,
ondertekend met „de theatergek". De
heer Molengraaf uit Amersfoort doet
planten en taarten bezorgen als de plaats
hem naar de zin is. De heer Maay stuurt
nooit wat. Als hij niet op de eerste rij kan
zitten zegt hij narrig dat hij niet komt.
Welk gezicht bij welke bezoeker hoort
weten ze niet. „Maar we voelen ons met
hen verbonden".
De dames van het bespreekbureau
zien het publiek anders. Zoals ze de ar
tiesten anders zien. Freek de Jonge is
een beetje verlegen, een tikkeltje ont
hand, zo zonder toneel. Ze mogen hem
graag omdat hij gewoon is, belangstel
lend. „Hij komt in de kassa een gezellige
klets maken. Hij weet dat we daar een
pot drop hebben staan waarin ie van har
telust kan graaien. En je ziet hem niet
alleen als ie moet optreden. Als ie in Am
sterdam moet wezen komt ie geheid
langs. Dan kijkt ie altijd eerst omhoog
langs de gevel want dat geeft 'm een
goed gevoel en dan stapt ie bij ons bin-
Met een andere artiest die zo echt in
Carré hoort hebben de dames geen con
tact. Toon Hermans is meestal snel ver
trokken.
Van alles wat
Carré, dat is geen abonnementenpu-
bliek. Dat is van alles wat. De directeur,
de tramconducteur. Samen een avond
uit. Al die mensen tillen elkaar op, zegt
Freek. Een collectief bewustzijn, com
municatie. Freek maakt gevoel los bij
mensen, vindt adjunct-directeur Hubert
Atjak. „Als je bij hem wat woorden mist
houd je veel gevoel over". Wim Kan was
volgens hem bang voor Carré, bang voor
verloren woorden. Hij moest het hebben
van de pointe. Hij was bang dat die ver
loren ging in de ruimte van Carré.
r Theater Carré aan de Amstel: "Dat ding van ons is uniek in de wereld".
Toon Hermans in Vrij Nederland:
„Carré heeft het timbre van de kermis.
Het geluid is groot: boemboemboem, de
grote trom. Carré is ruimte. Het volk dat
daar zit lacht langer, ieder lachje duurt
een paar seconden langer. Die roar ver
lengt de show".
Paul van Vliet: „Majoor Kees was een
prachtig Carré-nummer. Is dat duide
lijk?!!, en overal om je heen: jaaaaü! Als
1800 mensen dat doen is het een koken
de pot. Dan is Carré één grote warme
muur van mensen".
Seth Gaaikema: „Ik ben een kamers-
moezer. Een zaal met zeshonderd men
sen is voor mij het prettigst. Maar een
keer voelde ik wat Freek bedoelt. Aan
het eind van de show 'Tien miljoen ge-"
boden' zong en klapte iedereen. Dat ging
echt swingen. En dan zag ik vanaf het
toneel de gordijnen bij de uitgang open
zwaaien en kon ik het geglinster van de
Amstel zien. Het was een happening,
een kerkelijk gebeuren, Alle Menschen
werden Brüder-achtig".
Nellie Drenth van het bespreekbureau
vindt dat het personeel ook zo'n saam
horigheidsgevoel heeft. „Het is één grote
familie. We knappen het samen op, zoals
bij een circus. Niemand is ergens te be
roerd voor. Mensen die hier 25 jaar
werken zijn geen uitzondering".
Jubileum
In die sfeer is het personeel naar Lon
den geweest om het eeuwfeest te vieren.
Het spektakel 'Cats' hebben ze gezien.
Rond gespeeld, zoals vanaf 18 juli in Car
ré. „De hoofdrolspeelster kwam in haar
joggingpakje naar ons hotel om speciaal
voor ons nog eens 'Memory' te zingen.
We hebben als sentimentele trutten vre
selijk zitten janken". Het Nederlandse
productiekantoor van de musical liet
champagne schenken.
'Voorportier' Dick Willems: "Toon Hermans noem ik de keizer van Neder
land".
De musical van T. S. Eliot in de verta
ling van Gerrit Komrij moet het klap
stuk van het jubileum zijn. Niets is aan
het toeval overgelaten. Nogal wat rollen
zijn blessuregevoelig. Daarom zijn twee
ëntwintig kattenkarakters in deze eigen
produktie ten minste één maal vervang
baar. Dat is heel wat voor Nederland,
waar toch al zo weinig artiesten even
goed kunnen dansen als zingen.
Die morgen zijn er aanvullende audi
ties. Gekeken wordt hoe er kan worden
geschoven met rollen. Zodat de zang- en
danskwaliteiten zo goed mogelijk tot
hun recht komen. Paul Morris, musical
director, zit swingend achter de piano.
John Yost, choreochraaf, roept: „Do you
see a cat?". Hij wil dat Cornei Dugroc
meer als een kat beweegt. Dat zijn rol
meer karakter krijgt. „What is the word
for it in Dutch?" Het woord is parman
tig. „You do it parmantig", zegt hij, op
z'n Amerikaans.
Yost kan alle katten uitbeelden. Zijn
spieren spannen zich soepel in een
strakke spijkerbroek. Het hoofd scheef,
de rug hoog, loerend. Dan springt hij, de
vingers als nagels gekromd. Verend
komt hij op het toneel. Het davert door
de ruimte, tot in de nok. Hij is een kat.
Hij beheerst dat grote lege toneel, die
immense lege zaal. Even vergeet je dat
hij een al wat oudere man is, met geblon
deerd haar.
„Het is niet geil genoeg. Het is een
stripnummer. En dan moet het ook een
stripnummer zijn". Wilma Hoornstra
moet een stoeipoes uitbeelden, een
wulps beest. Ze is erg nerveus, lijkt wat
bleu. Als de muziek stilvalt en ze wat
meisjesachtig op het toneel staat, zegt
ze, ontwapenend: „Ik had nog wel spe
ciaal m'n blote trui met die gaten aange
trokken". De mannen zijn vertederd.
Cats speelt op een vuilnisbelt. Al die
voorwerpen daar zijn geschikt om na
men van sponsors te vermelden. „Kitte-
kat?" „U dacht toch zeker niet dat we
daar niet aan gedacht hadden", zegt di
recteur Bob van der Linden, een ldeine
scheve man, jaren boekhouder, maar nu
meer dan de man van de cijfertjes alleen.
Gekraak
Carré is een krasse oude baas. Maar de
jaren gaan tellen. Dat kun je horen als
het publiek onrustig is. Dan kraakt het.
Dick van Tiel van de technische dienst,
van huis uit elektricien, is belichter.
Toch brengt hij meer tijd tussen de vloe
ren van Carré door dan op het toneel.
„Er is altijd wel wat. En het is nooit af'.
Er is een tweede lichtbrug bijgeko
men, maar licht is er nooit genoeg. „Ik
kan altijd meer licht gebruiken. De
kunst is om het met veel licht weinig te
laten lijken. Zo kun je een stil liedje van
Paul van Vliet met veel licht heel ge
dempt maken".
Die middag zijn de Vrienden van Car
ré te gast. Deze getrouwen mogen de ge
nerale repetitie bijwonen van Sweet Sa
turday Night. Alles rond deze gezongen
en gedanste geschiedenis van de zwarte
muziek lijkt verkeerd te gaan. Ondanks
de door adjunct-directeur Hubert Atjak
geèiste re-stage, een nieuwe choreogra
fie. Twee gevierde solisten, Marilyn
Johnson en Milton B. Grayson, zijn niet
komen opdagen. Terwijl ze er bij de try-
out in Spijkenisse nog bij waren. De
acht zangers en dansers die de soli moe
ten overnemen staan, met de tekst in de
hand, tot vlak voor de première te zwe
ten. Die gaat zo de mist in dat de directie
besluit verdere voorstellingen bij gebrek
aan kwaliteit af te gelasten.
Een vermoeide Atjak: „Door de enor
me terugloop van het Nederlandse aan
bod moeten we veel uit het buitenland
halen. We durven dingen te brengen die
nieuw zijn voor het Nederlandse pu
bliek. 'Funny Feet' was een succes. Dat
hebben we goed gezien. Het staat nu op
Broadway. 'Paolo Conté' sloeg aan. Maar
soms gaat het mis. Dan moetje stoppen.
Kwaliteit gaat voor alles. Beter dicht dan
een flop".
Toon Hermans
Op de avond van de mislukte première
is 'voorportier' Dick Willems zoals ge
bruikelijk vroeg in zijn hokje waar zijn
gala-uniform met de gouden tressen
hangt. Hij lijkt op Toon Hermans, heb
ben ze gezegd. Ze hebben ook gezegd
dat ie een beetje simpel is, een volkse
jongen.
Dik Hooning: "Ik ben 's avonds gastheer van het theater. Dag meneer,
dag mevrouw".
„Toon Hermans noem ik de keizer van
Nederland. Dat ik op hem lijk mogen de
mensen zeggen, maar ik hoor het liever
niet meer. Ik heb vroeger in het Jordaan-
cabaret gezongen, met Fred Parier en
Truus Spijk. Willy Alberti heb ik heel
hoog, dat is mijn grote voorbeeld. Ik ben
weg van hem en zal dat altijd blijven.
Zijn laatste singeltje 'Liefde' bewaar ik
tot mijn dood. En nu zal ik u iets zeggen
dat altijd geheim is geweest. Ik heb
steeds als groot verlangen in Carré 'Aan
de voet van de oude Wester' willen zin
gen. Af en toe kreeg ik een opwelling en
dan moest ik me bedwingen, want dat
behoort een suppoost van de galerij, wat
ik toen was, niet te doen. Ik vertelde dat
eens tijdens een bezoek aan de familie
Alberti. Die schatten van mensen zei
den: vraag aan Toon of je een keer kan
zingen. Ik heb de stoute schoenen aan
getrokken, ben vroeg naar het theater
gegaan en heb het aan Toon gevraagd.
Die vond het goed. Toen is het gebeurd.
Ik zong en Toon luisterde. Hij, één van
de grootsten, klapte voor mij. Begrijpt u
nu waarom ik Toon de keizer van Neder
land vind? Maar ik heb altijd onthouden
wat Willy Alberti mij later als raad gaf.
Hij zei: 'Dick, blijf altijd in Carré. Dat
past bij jou, dat kun je'. Begrijpt u nu
waarom ik vaak naar de Westertoren ga
waar een gedenksteen voor Willy Alberti
is geplaatst? Want die man, die vergeet
ik nooit".
„Maar nu wil ik dat u exact vermeldt
dat ik niets zou zijn geweest zonder de
geweldige steun van Kas Struik, mijn
chef. Dank zij zijn opleiding heb ik kun
nen afzakken als suppoost van de galerij
naar de voorhal waar ik nog lang portier
hoop te zijn. Want ik vind het een eer om
in Carré te werken. Carré is alles voor
mij, alles".
Kas Struik, de hoofdportier, zegt: „Op
de galerij namen ze een loopje met hem.
Maar die voorhal beheerst hij. In die
ruimte heeft hij een totaal overzicht. Hij
is de enige portier die dat daar kan. Al
leen naar hem luisteren ze. Als een ander
daar staat gaat het mis. Het is een won
der, maar die man van wie ze zeggen dat
hij simpel is, is daar een persoonlijk
heid".
Het geijkte premièrepubliek. Nogal
wat dezelfde mensen, dezelfde gebaren,
hetzelfde zeggen. Nogal wat witte zijden
sjaals. Dekkertje is en ook. De portiers
geven Louis Dekker, 84 jaar, extra aan
dacht. De ziel van Carré noemen ze hem.
In 1927 trad hij in dienst als administra
teur. Een halve eeuw later nam hij af
scheid als bedrijfsleider. In twee recette-
boeken heeft h^j in het handschrift van
meester Pennewip een groot deel vem de
geschiedenis van het theater vastgelegd.
Louis Davids, Buziau. Als Duitsland op
10 mei '40 Nederland binnenvalt loopt in
Carré de operette 'De dochter van de
tamboer-majoor'.
Na 31 mei 1942 houdt het handschrift
van Dekker in het recetteboek op. Pas in
'48 schrijft hij weer in het dikke boek.
Z'n vader en twee broers, de een violist,
de ander balletmeester; hij hoopt tegen
beter weten in, maar ze komen niet te
rug. Dekker straalt zo veel spanning uit
dat Heintje Davids hem uit haar kleed
kamer jaagt. „Lou, ga weg, ik ben bang
van je". Die kleine man had ze altijd ont
spannen gekend.
„Alleen als de écht goeien, de héél gro
ten komen ga ik af en toe even kijken",
zegt Hanny de Feber. Net als de meisjes
voor wie ze de verantwoording heeft ver
koopt ze programma's. „Programma's",
roept ze. Ze werkt al 17 jaar in Carré,
maar ze heeft nog nooit een voorstelling
gezien. „Ik ben eens op m'n vrije dag
naar een voorstelling gegaan, maar ik zat
er niet lekker, vond dat ik er niet hoor
de".
„Maar als anderen lachen doet mij dat
goed: De mensen die naar André van
Duin gaan zijn echt uit. Dat is uitgelaten
publiek".
Fijn om te huilen
Die avond heeft ze haast. Haar moeder
van 81 uit Lelystad heeft kanker. Ze
heeft met haar zusters afgesproken dat
ze samen voor moeder zullen zorgen zo
dat ze thuis kan doodgaan. „Ik heb moe
der nooit als oud gezien. Ik heb gehuild
bij m'n collega's. Het is fijn om te kun
nen huilen zonder dat je in een hoekje
hoeft te gaan zitten. Het zijn leuke colle
ga's. En het is een heerlijk theater".