Basisarts voelt zich gemangeld m Persoonlijkheid Denkwijzer Onze taal ZATERDAG 21 MAART 1987 PAGINA 23 Basisartsen, artsen die hun universitaire studie hebben afgerond, hebben een zwartboek gepubliceerd over hun werkervaringen in ziekenhuizen. Die zijn ronduit onthutsend. Deze arts-assistenten maken werkweken van gemiddeld 80 uur, worden belast met een grote verantwoordelijkheid en onvoldoende begeleid. Dat moet en ders, vinden zij. het belang van "Het werk stapelde zich op. Ik heb het gevoel dat ik vooral op men selijk gebied ten opzichte van mijn patiënten heb gefaald. Ik heb echt geprobeerd mijn werk goed te doen, maar dat werd me onmogelijk ge maakt. Ik ben steeds sneller gaan werken, dat was de enige manier"... door Margot Klompmaker "Gemiddeld werkte ik 105 uur in de week. Na een aantal maanden raakte ik fysiek en mentaal uitgeput en kon ik het werk niet meer aan" "Van financiële vergoeding voor overwerk of onregelmatige werktijden was geen sprake. De 65 uren overwerk die ik per week gemiddeld maakte wer den niet uitbetaald" "Vrijdagmorgen acht uur. Ik kom het ziekenhuis binnen en weet dat ik hier pas maandagavond om zes uur zal vertrekken. Dat is 82 uur later, ruim twee volledige werkweken voor ieder ander normaal mens" "Ten slotte wil ik nog iets kwijt over de begeleiding. Je kon op niemand te rugvallen. Het was ieder voor zich" Het zijn enige citaten uit een onlangs gepubliceerd zwartboek van basis artsen: artsen die hun universitaire stu die hebben afgerond. Hun onthutsende ervaringen trekken niet zo breed de aan dacht als de stampei die doorgaans door gevestigde artsen wordt gemaakt. Huisartsen slepen de overheid opnieuw voor de rechter, omdat zij hun tarfeven voor particuliere patiënten niet mogen verhogen. En specialisten liggen in de clinch met de ziekenfondsen over de hoogte van hun vergoeding. Weinig.aandacht De basisartsen, ook wel arts-assisten ten genoemd (niet te verwarren met dok tersassistenten), vinden echter dat hun klachten moeten worden gehoord. Im mers, het gaat hen niet alleen om eigen belang, maar ook om dat van de patiënt. Die wordt geconfronteerd met belache lijk lange wachttijden in ziekenhuizen, lopende band werk, weinig aandacht en zorg. Niet eens zozeer door onwil van de gevestigde artsen, maar door gebrek aan tijd en te veel patiënten. Wie zou dat niet anders willen? De tijd is rijp voor een mentaliteitsverandering, meent de LBB, de Landelijke Belangenvereniging voor Basisartsen. Was het artsenberoep vroeger een garantie voor een welvarende toekomst, sinds enkele jaren neemt het aantal werklozen in deze branche fors toe. Niet omdat er geen werk is, maar omdat de arbeidsmarkt voor artsen kunstmatig krap wordt gehouden. Uitgaande van een 40-urige werkweek (om over ar beidstijdverkorting maar te zwijgen) is er genoeg werk. Maar het aantal banen wordt bewust beperkt gehouden. Geves tigde medici schermen hun werkgebied af, maken meer uren. Werkweken van 50 tot 70 uur zijn eerder regel dan uitzonde ring. Wie dit vooral aan den lijve ondervin den zijn de basisartsen. Zij die hun stu die aan de universiteit hebben afgeslo ten maar nog een medische vervolgop leiding moeten volgen voordat zij zich huisarts of specialist mogen noemen. Dat zijn namelijk de twee meest voor de hand liggende carrièremogelijkheden voor basisartsen. In het eerste geval moet de aanko mend arts zijn opleiding afronden in de praktijk van een gevestigde huisarts. Wie specialist wil worden moet een op leidingsplaats zien te bemachtigen op een ziekenhuisafdeling als assistent-ge neeskundige. Het aantal beschikbare opleidings plaatsen is echter beperkt en "volstrekt willekeurig", stelt Adri van der Bom, be stuurslid van de vereniging voor basis artsen. Volgens Van der Born is het aan tal opleidingsplaatsen door de specialis ten zelf stevig teruggeschroefd. Voor sommige specialismen wordt niemand meer opgeleid of is de opleiding al voor jaren volgeboekt. Niet omdat er te wei nig werk zou zijn, maar omdat de specia listen er liever niet al te veel concurren tie bij willen hebben. Ervaring V' "Als je iets niet weet, mag je de patiënt niets laten merken. Dat wordt je tijdens je opleiding geleerd". zij er mets mee. Deze volontairs bezetten volgens de vereniging van basisartsen soms arbeidsplaatsen die voorheen nog wel betaald werden, zodat de officiële werkgelegenheid nog verder afneemt. Ook Leidse ziekenhuizen werken met deze artsen-vrijwilligers. Een ander gevolg van het overschot aan basisartsen is dat deze mensen in toenemende mate worden gevraagd voor verpleegkundige functies: op de in tensive care of hartbewaking bijvoor beeld. Adri Van der Born van de LBB noemt dit "een vorm van misbruik, ook met het oog op de werkloosheid onder verpleegkundigen". De LBB concludeert in haar zwart boek dat slechts 25 procent van het tota le aantal afgestudeerde artsen een baan met toekomstperspectief vindt. De ove rigen moeten maar afwachten. En dat terwijl er genoeg werk is als er 'normale' werkweken van 40 uur in acht worden genomen, stelt de vereniging. Lange werktijden Als een basisarts een baan - al dan niet in opleiding - weet te bemachtigen, be ginnen de problemen pas goed. De om standigheden waaronder deze arts-assis tenten moeten werken zijn slecht. Het algemene beeld is: te lang werken, te veel verantwoordelijkheid en te weinig begeleiding. Gemiddelde werkweken van 70 tot 80 uur zijn eerder regel dan uitzondering. De Landelijke Belangen vereniging Basisartsen protesteert al ja ren tegen deze 'middeleeuwse praktij ken', terwijl tegelijkertijd honderden artsen werkloos thuis zitten. Het on langs uitgebrachte zwartboek meldt ont hutsende ervaringen van basisartsen tij dens hun opleiding. Niet alleen de basisartsen zelf voelen zich uitgebuit, ook de zorg voor de pa tiënt komt in de knel. De basisarts is vaak de eerste opvanger van patiënten. Hij verricht de noodzakelijke onderzoe ken voorafgaand aan een operatie, stelt diagnoses en doet administratief werk (ontslagbrieven, contact met de huis arts). Uit het zwartboek van de basisartsen blijkt dat hun begeleiding noodgedwon gen vaak te wensen overlaat en dat de verantwoordelijkheid voor de patiënten zwaar drukt. Specialisten zijn soms niet aanspreekbaar of gewoon niet aanwezig. De assistent-arts moet het veelal zelf uit zoeken. Geen geringe taak. Daarbij komt dan ook nog eens de extreem lan ge werktijd. Dat alles is niet in het voordeel van de patient. Een kind kan op zijn vingers na tellen dat een arts die omvalt van de slaap minder zorgvuldig is dan een fitte en frisse medicus. "Als je om vier uur 's nachts je bed uit moet om een wond te hechten kun je ervan uitgaan dat dat niet zo precies gebeurt", stelt basisarts Jacqueline Langeslag uit Leiden. Samen met de eveneens uit Leiden af komstige basisarts Maartje Bakker is zij nauw betrokken geweest bij de samen stelling van het zwartboek van de basis artsen. De twee, beiden lid van het regio naal bestuur van de basisartsenvereni ging, verzamelden de ervaringen van een aantal artsen in opleiding uit Leiden en omgeving. Anoniem Dat kostte de nodige moeite. Basis artsen wilden alleen maar anoniem geïn terviewd worden, was de ervaring van Maartje en Jacqueline. Angst voor her kenning en represailles wat betreft een toekomstige carrière weerhield velen er van hun ervaringen openbaar te maken. Een landelijk beeld trouwens, bevestigt LBB-bestuurslid Van der Born. '"Er moest heel wat worden afgepraat, voor dat iemand zijn verhaal durfde te vertel len". Een van de punten waarop de Lande lijke Belangenvereniging Basisartsen hamert is een fatsoenlijke werkweek van 40 uur. Maar daar is weinig oor voor, onder het motto 'van hard werken is nog nooit iemand dood gegaan'. In het zwart boek komt een basisarts aan het woord die twee dagen met griep in bed had ge legen. Nog niet hersteld ging hij toch maar aan het werk, want 'langer wegblij ven kon hij zijn collega's niet aandoen'. Bij zijn terugkeer op de afdeling beet een van de chirurgen hem toe: "Vroeger deden assistenten de hele week dienst, dan kwamen ze ook niet buiten en vat ten ze tenminste ook geen kou". "Vroeger was je geen goede arts als je niet minstens 60 uur werkte", stelt Leid se basisarts Maartje Bakker. "Dat idee verandert maar heel langzaam. De mees te specialisten voor wie je werkt hebben nog het ouderwetse idee: 't hoort nu een maal zo, wij hebben zelf altijd zo lang moeten werken dus jullie doen het ook maar'. Je voelt je schuldig als je een keer overdag naar de tandarts moet, omdat die nu eenmaal niet 's avonds spreekuur houdt, of als je ziek bent". Wat menig student al tijdens zijn co- assistenschappen (de stages in zieken huizen tijdens de universitaire oplei ding) ervaart, wordt herhaald tijdens het volgende stadium: de afrondende oplei ding als arts-assistent. Zijn sociale leven kan een basisarts wel vergeten of in het gunstigste geval op een laag pitje zetten. "De avonden dat ik geen dienst heb, ben ik vaak nog bezig met brieven dicteren, referaten voorbereiden, enzovoort. Ik denk zelden na over mijn toekomst om dat ik daar nauwelijks tijd voor heb", klaagt een van de basisartsen in het zwartboek. Onzeker Ook de verantwoordelijkheid waar voor een arts-assistent zich geplaatst ziet, drukt zwaar. "Je voelt je soms aan je lot overgelaten", zegt Maartje Bakker. "Je moet opeens zelfstandig beslissin gen nemen en allerlei klusjes doen waar mee je onvoldoende ervaring hebt. Als je iets niet weet. mag je de patient niets la ten merken. Dat wordt je tijdens je oplei ding geleerd. Vaak nemen oudere pa tiënten het ook niet als je onzeker bent. Dus doe je je heel zeker voor. Sommige specialisten vinden het ook lastig als je vragen stelt. Zoek het maar uit, zeggen ze, terwijl je eigenlijk alles wilt vragen en overleggen". "Je meet ook je eigen grenzen ken nen", vult Jacqueline Langeslag aan. Soms hangt er op een afdeling een sfeer waardoor je niets durft te vragen. Dan neem je wellicht meer risico's. Maar het is moeilijk aan te tonen of je fouten hebt gemaakt, alleen in het ergste geval als iemand komt te overlijden". De meeste basisartsen kunnen de ver antwoordelijkheid die ze in handen wordt gelegd wel aan. Maar het wordt moeilijk nog juiste beslissingen of han delingen te verrichten als je omvalt van vermoeidheid door extreem lange werk tijden. Het staat voor de basisartsen als een paal boven water dat langere werk tijden leiden tot slechtere werkresulta- ten. Volgens Maartje Bakker en Jacqueli ne Langeslag is uit het onderzoek duide lijk naar voren gekomen dat basisartsen het gevoel hebben dat zij hun patiënten in de steek moeten laten. "Aandacht en begrip schieten erbij in, terwijl bekend is dat deze zaken het genezingsproces bevorderen", stellen zij. Mentaliteit Het is volgens de twee Leidse basis artsen vooral een kwestie van verande ring van mentaliteit. Allereerst bij de ge vestigde artsen die menen dat basis artsen niet zo moeten zeuren omdat zij vroeger ook zo hard hebben moeten werken. Maar ook de patiënten zelf moeten meer aandacht eisen. "We zouden willen dat patiënten meer hun beklag deden. Het is onbegrijpelijk dat mensen het pikken om twee uur lang in een polikli niek te wachten terwijl ze een afspraak hebben en in tien minuten vlug-vlug worden onderzocht. Dat is absurd", al dus de twee Leidse basisartsen. LBB-bestuurslid Adri van der Born vult aan: "Er is veel meer aan de hand dan onze lange werktijden. Het is een zaak van een andere kijk op gezond heidszorg met meer aandacht en tijd voor patiënten". (Zwart op wit, een boekje open over de ar beidsomstandigheden van basisartsen, ver krijgbaar bij de Landelijke Vereniging voor Basisartsen, Postbus 19314, 3501 DH Utrecht, tel. 030-314014) oe. DOOR JOOP VAN DER HORST De pinkpillen hebben echt bestaan. Dank zij twee lezers hebben we ze ge vonden. Een paar weken geleden schreef ik over een oude uitdrukking die ik van mijn moeder ken: kalmte en pinkpillen. Het was een algemene aansporing om koest te zijn. Als de kinderen allemaal tegelijk en door elkaar iets vroegen of kwamen vertellen, als haar oren tuitten van ons geschetter, kon zij wel eens uit roepen: kalmte en pinkpillen. Wat waren dat voor pillen? Wie of wat was pink? Een lezeres schreef dat zij zich een vooroorlogse reclame herinnerde in En gelse kranten: pink pills for pale people. De pinkpillen werden gemaakt door een firma Beecham. Ze hielpen tegen ner vositeit en bloedarmoede en moeten ta melijk bekend geweest zijn. In de vorige eeuw werden ze voor het eerst gemaakt door een zekere dokter Williams. Welke Williams dat geweest is, valt moeilijk te achterhalen. Wel weet ik dat er ook in Frankrijk mee geadverteerd werd: pilu les pink pour personnes pales. Ik heb nu een Franse advertentie uit 1899 ge zien, met de genoemde reclamespreuk. Op de afbeelding staat een dame die reikhalzend twee armen uitstrekt naar een uit de hemel vallend pakje pinkpil len. Ik veronderstel dat de pinkpillen ook in Nederland verkocht werden. Hoe zou de Nederlandse variant van de reclame geluid hebben? Pinkpillen voor??? Het spelletje van de koopman uit Ter Gouw (Ja en nee versta ik niet, wit en zwart verkoop ik niet, wat blieft u juf frouw?) ging niet overal hetzelfde. Zo schrijft iemand dat het in Delft luidde: Ik ben het mannetje van Papsauw Kom eens in 't jaar en dat is nou. Ja en nee versta ik niet, Wit en zwart verkoop ik niet, Heeft u nog iets te beiasten, juffrouw? Ze vertelt erbij niet te weten of Pap sauw wel goed geschreven is, en dat ze belasten ook als kind al een raar oud woord vond. Nieuw raadsel: Wie was dat mannetje van Papsauw? En nu het vandaag toch allemaal over vroeger gaat, nog zo'n rare oude uit drukking: krijg een staart. Het betekent hetzelfde als krijg het heen en weer, krijg het rambam. De spreker is geïrri teerd want er wordt gezeurd. Hij wil er van af en zegt dan heftig: krijg een staart. Soms werd daar wel eens aan toegevoegd: krijg een staart met een blikken punt, dan kan je rammelen. Het moet iets onaangenaams zijn. Het heen en weer, het rambam en der gelijke zijn namelijk ook allemaal niet zo lekker. De geïrriteerde spreker breekt het gesprek af door de ander iets akelig toe te wensen. Bijvoorbeeld dat hij een staart moge krijgen. Dat een staart hier inderdaad bedoeld is als iets onaangenaams, blijkt wel uit een andere uitdrukking: Ik mag een staart krijgen als... Hier beweert iemand iets met grote stelligheid. Hij staat er he lemaal achter. Als bewijs dat het hem ernst is, wenst hij zichzelf een akelige straf toe ingeval het onwaar is. Net zoiets als Mijn kop eraf als niet... of ik mag een boon wezen... Maar dat laatste is natuurlijk geen sterke garantie. Omdat het aantal opleidingsplaatsen voor specialist zo gering is, schrijven steeds meer basisartsen zich in voor het enige redelijke alternatief: de opleiding tot huisarts. Resultaat: wachtlijsten van 2 tot 3 jaar. Reden voor sommigen om het dan maar helemaal voor gezien te houden of zich om te scholen. Anderen proberen, in afwachting van de oplei dingsplaats, alvast als assistent-genees kundige in een ziekenhuis aan de slag te komen om hun ervaring niet te verlie zen. Let wel: deze assistenten zijn niet offi cieel bij het ziekenhuis in opleiding, maar 'gewoon werknemer'. Hoewel zij exact hetzelfde werk doen als collega's die wèl officieel in opleiding zijn, staan zij na afloop van hun werkcontract nog steeds met lege handen. Terwijl hun col lega's zich specialist mogen noemen. Er zijn zelfs basisartsen die zich vrij willig melden bij een ziekenhuis om met behoud van uitkering op een afdeling te werk gesteld te worden. Dat kost het zie kenhuis geen cent en de basisarts doet zo toch ervaring op, ook al verdient hij of Hans (lid van een sportclub): "Ik ga skiën in de voorjaarsvakantie". Willem- Jan (een ander clublid): "O ja, leuk. Hoe gaan jullie"? Hans: "Met de bus". Wil lem-Jan: "Met de bus, hoe kom je erbij? Dat zou ik nooit doen. Ik zou altijd met het vliegtuig gaan". Hans doet er verder het zwijgen toe. Een half uur later, na afloop van de clubbijeenkomst, staat Hans met Theo, ook een clublid, nog een tijdje na te pra ten. Hans: "Wat een verbeelding heeft die Willem-Jan zeg, die voelt zich zeker te goed voor de bus. Die denkt zeker dat wij armoedzaaiers zijn die geen vliegreis kunnen betalen". Een paar dagen later belt Theo met Willem-Jan en vertelt hem hoezeer Hans zich door zijn opmerking gegriefd voelde. Willem-Jan is stomver baasd en zegt dat hij alleen maar be doeld heeft dat hij zelf slechte ervaringen met busreizen heeft gehad. Hoe komt het dat de ene persoon een uitlating als persoonlijke kritiek opvat, terwijl de andere persoon daarmee al leen maar een eigen voorkeur heeft wil len uitdrukken? Heeft de een misschien een persoonlijkheid of een karakter waardoor hij of zij gevoeliger of achter dochtiger reageert dan de ander? In de psychologie wordt al vele tiental len jaren gestreden over de vraag of mensen wel zoiets als een (min of meer vastliggend) karakter of persoonlijk heidstype hebben. Een grote groep psy chologen zegt dat het gedrag van mensen niet zozeer door iets. als karakter, maar vooral door omstandigheden wordt be paald. Als bewijs voeren ze bijvoorbeeld aan dat vrijwel iedereen tot bedrogleu gen of zelfs diefstal in staat is als de om standigheden maar zo zijn dat hij daar voor straffeloos of met een goed excuus de gelegenheid krijgt. Sommige mensen zouden nooit tegen een vriend liegen, maar doen dat wel op hun belastingaan gifteformulier. Andere mensen zouden nooit iets van een familielid of bekende ontvreemden, maar nemen rustig onge vraagd spullen van de zaak voor privé- gebruik mee naar huis. Er zijn studies uitgevoerd waaruit bijvoorbeeld blijkt dat studenten, die door zichzelf en door anderen als goudeerlijk worden be schouwd, bij examens gaan spieken zo gauw ze daartoe de kans krijgen. Uit andere studies blijkt dat hele gewo ne aardige mensen, die nooit een vlieg kwaad doen, onder bepaalde omstandig heden tot ernstige wreedheden jegens an deren in staat zijn. De ervaringen tij dens de Tweede Wereldoorlog - en ook an dere oorlogen trouwens - hebben dat maar al te duidelijk gemaakt. Verder kennen we allemaal wel mensen die op hun werk heel meegaand en coöperatief zijn, maar die thuis ten opzichte van hun partner en kinderen een waar schrikbe wind uitoefenen. Er zijn ook mensen, die uitermate wantrouwend zijn ten opzich te van vreemden, maar alles wat gezins leden zeggen voor zoete koek slikken of als 'niet slecht bedoeld' beschouwen. Als we ons in uiteenlopende situaties zo verschillend kunnen gedragen, dan lijkt het inderdaad moeilijk vol te houden dat zoiets als een stabiel karakter- of per soonlijkheidstype ons gedrag bepaalt. Sommige psychologen noemen karakter of persoonlijkheid zelfs een fictie die mensen voor zichzelf hebben geschapen om niet onder ogen te hoeven zien hoe in- consequent en beïnvloedbaar ze in wezen wel zijn. Het valt dan ook bepaald niet mee te moeten teogeven dat wat we onze persoonlijke levensstijl noemen, vaak weinig anders is dan het klakkeloos naa- pen van wat reclame en mode ons voor zetten. Ik las onlangs in een 'elegant' maand- door René Diekstra hoogleraar psychologie te Leiden blad een artikel over een beroemde sport ster, die werd beschreven als iemand met een echt individuele levensstijl. Het arti kel bevatte twee foto's van de man. Op de eerste droeg hij een Rolex horloge, een Lacoste hoofdband, een dito shirt, Adi das sportschoenen en eert Dunlop racket. Op de tweede stond hij met zijn ene hand leunend op de deur van een open Porsche sportwagen, terwijl hij aan de andere hand een leren riem vasthield met aan het einde daarvan een Afghaanse wind hond. Onpersoonlijker en reclame be- paalder kan het haast niet. Is de mens als hij geboren wordt in psychologisch opzicht dan werkelijk een onbeschreven blad, waarop opvoeders, de samenleving, de massamedia en an dere omgevingsinvloeden vervolgens hun handtekeningen zetten en verande ren, al naar gelang het hen uitkomt. De cynische Duitse filosoof en maatschap pijcriticus Ludwig Marcuse meende van wel toen hij ooit schreef dat democratie niets anders was dan de vrijheid om een maal in de vier jaar de mening van de ochtendkrant op een stembiljet te mogen invullen. De wereldberoemde psycholoog Skinner huldigt het standpunt dat de be paaldheid van menselijk gedrag door omgevingsfactoren grote maatschappe lijke voordelen heeft. Een van die voorde len is dat de samenleving mensen ervan kan weerhouden zich onvoorspelbaar, barbaars of dierlijk te gedragen. Dat zou naar zijn mening onmogelijk zijn, als ge drag vooral door individuele eigen schappen zou worden gestuurd. Er is een andere groep van psycholo gen die gelooft dat persoonlijkheid en karakter wel degelijk bestaan en dat ze het menselijk gedrag (mede) bepalen. Het feit dat mensen in staat zijn om be paalde 'typische' eigenschappen van fa milieleden of vrienden heel nauwkeurig te beschrijven, is naar hun mening ge volg van het feit dat we bepaalde stabie le persoonlijkheidstrekken hebben. De psycholoog Block volgde een groep perso nen vanaf het moment dat ze op de mid delbare school kwamen totaan hun veer tigste levensjaar. Hij vond dat bepaalde persoonlijkheidstrekken vrijwel onver anderd bleven over die hele periode. De genen die vrolijke, opgeruimde tieners waren geweest, bleken als volwassenen nog altijd zo te zijn. Degenen die zich op school steeds in de nesten werkten - de jongeren die altijd uit de klas en naar het schoolhoofd werden gestuurd - lagen dertig jaar later ook constant in onmin met hun chefs of collega's. Uit andere studies blijkt dat eigen schappen als zelfverzekerdheid, angstig heid en groepsgerichtheid (in plaats van in zichzelf gekeerdheid) over de loop van vele jaren niet of nauwelijks verande ren. Wanneer een oude bekende zich op een bepaalde manier gedraagt waarvan u zegt"Dat is typisch Rudolf'dan ver gist u zich dus beslist niet. Dat blijkt heel duidelijk uit een studie van de Stanford Universiteit in de VS. De onderzoekers vroegen aan een groep studenten over zichzelf te zeggen of ze meestal of slechts af en toe vriendelijk waren. Aan ouders en vrienden werd gevraagd hetzelfde oordeel over de studenten te geven. Ver volgens werd nagegaan hoe de studenten in twee situaties reageerden, namelijk hoeveel ze spraken in kleine groepen en hoe snel ze een gesprek met vreemden aanknoopten. Vastgesteld werd dat de studenten, die zichzelf als meestal vrien delijk beoordeelden, in beide situaties in derdaad vaker vriendelijk waren dan de studenten die van zichzelf zeiden dat ze slechts af en toe vriendelijk waren. In teressant is verder dat het oordeel van ouders en vrienden goed overeenkwam met dat van de studenten zelf en met hoe ze zich in beide situaties gedroegen. Blijkbaar kunnen we onszelf in bepaal de opzichten vrij goed beoordelen en kunnen anderen dat eveneens. Dat wil overigens niet zeggen dat men sen hun houding en gedrag niet aapas sen al naar gelang de eisen van de situa tie. Hel wil wel zeggen dat de wijze van aanpassen meestal een persoonlijk her kenbare kleur heeft. Psychologen spre ken van persoonlijksstoornis als mensen niet tot aanpassing in staat zijn en al tijd op vrijwel dezelfde starre manier blijven reageren. Zulke mensen zijn vaak moeilijk (niet onmogelijk!om mee te leven. Vandaar dat ik een aantal van die moeilijke portretten in de komende weken onder de loep zal nemen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1987 | | pagina 23