Taak politie bij zelfdoding niet zo gemakkelijk Rapport nucleaire proefkonijnen vol lugubere leesstof Onbekende ouders Denkwijzer ZATERDAG 1 NOVEMBER 1986 EXTRA PAGINA 21 door Bert Paauw door Henk Dam Nadat gedurende tientallen jaren door de samenleving met een grote boog om het verschijnsel zelfdoding is heen gelopen, is dit onderwerp in de jaren tachtig meer en meer bespreekbaar geworden. Niet onbegrijpelijk want het verschijnsel valt eenvoudigweg niet meer te negeren. Hoe triest ook, over een periode van ruim dertig jaar is het aantal geregi streerde zelfdodingen in Nederland ver drievoudigd (van 601 doden in 1950 tot 1892 doden in 1984), terwijl op dit mo ment jaarlijks ongeveer 30.000 mensen medisch worden behandeld vanwege de gevolgen van een niet-dodelijke poging om zichzelf van het leven te beroven. Wetenschappelijke onderzoeken en perspublicaties hebben ertoe bijgedra gen dat meer bekend is geworden om trent de redenen en achtergronden die kunnen leiden tot zelfdoding oftewel suïcide. In sommige studies is ook geke ken naar de wijze waarop hulpverlenen de instanties (kunnen) optreden. Merk waardig genoeg is de onmiskenbare rol van de politie in het geheel tot nu toe nauwelijks ter sprake gekomen. Wanhoop De voorzover bekend enige studie in ons land naar de wijze waarop de politie met zelfdoding te maken krijgt werd uit gevoerd in de periode 1982-1985 door de vakgroep klinische psychologie van de Leidse universiteit. De resultaten van die studie ('Suïcide, suïcidepoging en de rol van de politie) zijn inmiddels bekend en hebben geleid tot een aantal aanbeve lingen aan de politie ten aanzien van hun contacten met nabestaanden. Alvorens op die aanbevelingen in te gaan kan over de betrokkenheid van de politie bij de zelfdodingsproblematiek het volgende worden gezegd. Het be hoort tot de taak van de politie om bij een (vermoedelijk) geval van zelfdoding een onderzoek in te stellen naar de om standigheden en de toedracht. Er moet een antwoord worden gegeven op de vraag: zelfdoding of misdrijf? Daarnaast heeft de politie meestal de taak om als eerste de nabestaanden op de hoogte te stellen van het gebeurde. Niet zelden wordt de hulp van de poli tie ingeroepen In situaties van een drei gende zelfdoding. Bekend zijn de be richten over mensen die zich in wan hoop van één of andere hoogte dreigen te storten, zichzelf met een vuurwapen hebben opgesloten met het dreigement een einde aan hun leven te maken, en dergelijke. Van de politie wordt ver wacht de betrokkene van z'n voornemen af te brengen en hem of haar zo snel mo gelijk aan een hulpverlenende instantie over te dragen. Kortom, de taak van de politie in deze is geen geringe. D. Graveland, voorlich ter van de Leidse politie (vertegenwoor digers van dit korps hebben meege werkt aan de totstandkoming van bo vengenoemde studie) zegt dat men voor al in deze periode attent is op het ver schijnsel zelfdoding. "Als de blaadjes nadrukkelijk gaan vallen, dan zie je al tijd een piek optreden in het aantal ge vallen van zelfdoding en pogingen daar toe. Het is opmerkelijk welke rol weers omstandigheden kunnen spelen". Aandacht Komt er een melding van een ongeval binnen, dan gaat in eerste instantie de surveillancedienst er op af. Die neemt de omstandigheden in ogenschouw waar onder iemand iets is overkomen. Bij twijfels omtrent de juiste toedracht of bij vermoedens van een zelfdoding wordt meteen de recherche ingescha keld. De recherche wordt geacht zinvol met het verschijnsel zelfdoding om te gaan en wat betreft de politie de zaken af te handelen. N.J. v. Ooik, hoofd van de afdeling re cherche in Leiden, vertelt dat er tijdens de opleiding tot rechercheur de nodige aandacht wordt besteed aan het onder werp zelfdoding. "Je leert onder meer hoe te handelen in dergelijke situaties. Je krijgt een aantal handvaten aange reikt waarmee je een crisis kunt reduce ren. Verder is het een kwestie van erva ring opdoen". Die ervaring opdoen geldt zowel in de benadering van personen die een mis lukte zelfdodingspoging hebben onder nomen als in de benadering van nabe staanden bij een gelukte poging. Vol gens Van Ooik probeert de recherche al tijd omzichtig te werk te gaan, daarmee reagerend op de eerste aanbeveling van de Leidse psychologen die luidt dat 'de leiding van de politie erop dient toe te zien, in geval van suïcide(poging), de door haar te verrichten taken indien enigszins mogelijk op te dragen aan een functionaris die hiertoe de door scholing of natuurlijke aanleg verkregen be kwaamheid en geschiktheid bezit'. Van Ooik:"Neem een mislukte poging tot zelfdoding. Daar wordt echt niet kort en zakelijk op gereageerd. Er wordt door een rechercheur soms urenlang gepraat met mensen die een dergelijke poging hebben ondernomen. Daar wordt heus wel tijd voor uitgetrokken. Zo'n gesprek kan leiden tot de verwijzing naar een hulpverlenende instantie of naar familie. Er komt in een gesprek vanzelf wel iets naar boven. Wij vormen als het ware de schakel naar een hulpverlenende instan tie. Een verdere begeleiding past niet in onze taakstelling, daar zijn we niet voor opgeleid". In de goot Desondanks gebeurt het wel dat de politie een betrokkene bij geen enkele hulpverlener onderdak krijgt. Grave land daarover: "Het punt is dat de politie wordt geconfronteerd met alles en ieder een die figuurlijk gesproken in de goot ligt. Niet op iedereen kan een etiketje worden geplakt. Het gebeurt wel dat ie mand in geen enkel hulpverleningshok je kan worden geplaatst en wij te horen krijgen: doe hem maar zo lang in een cel. Maar een politiecel is natuurlijk geen ge schikte plek voor de opvang van derge lijke probleemmensen. Ze hebben een plek nodig waar ze een professionele hulpverlener treffen die naar ze luistert, die een kop koffie met ze drinkt en waar ze een bed vinden. De taak van de politie behoort niet verder te gaan dan het ver lenen van eerste hulp" Van Ooik vult aan: "Onze taakstelling is in de eerste plaats handhaving van de rechtsorde. Wij moeten nagaan of er sprake is van een strafbaar feit. Daar voor moeten noodzakelijkerwijs aan na bestaanden een aantal vragen worden gesteld. Is er ruzie geweest. Zijn er medi cijnen geslikt? Zo ja, hoeveel en door wie zijn ze gegeven? Zo'n gesprek kan pijnlijk zijn. Maar wij moeten er als poli tie nou eenmaal voor zorgen dat er geen vraagtekens rond de dood blijven be staan. Als iemand is begraven en er ko men toch weer insinuerende telefoon tjes dan moeten wij als politie de zeker heid hebben alle mogelijke kanten van de zaak te hebben doorgenomen". "Nabestaanden kunnen volkomen verschillend reageren. Soms krijg je op je vragen een berustende reactie, soms een agressieve reactie. Er zijn mensen die nauwelijks nog willen praten. Dood is dood. De zaak is voor hen afgedaan". Van Ooik wijst erop dat de politie niet alleen verwanten moet gaan inlichten, maar hen ook moet confronteren met de dode. "Dat laatste is geen pretje. Vaak hebben nabestaanden al afscheid geno men van de dode. De wet vereist dat ze toch nog opnieuw gaan kijken naar de dode en verklaren wie hij of zij is. Dat is een juridische noodzaak waar de politie ook niet omheen kan". Burgerkleding Met de tweede aanbeveling uit de Leidse studie ('Het is in geval van suïci- de(poging) van belang een aantal regels op te stellen die in de praktijk van de hulpverlening door de politie van belang zijn gebleken, zoals het verschijnen in burgerkleding, het niet alleen achterla ten van nabestaanden, het zo nodig con tact opnemen met de huisarts van be trokkenen, het aan de dag leggen van tact en discretie en dergelijke') zeggen Van Ooik en Graveland weinig moeite te hebben. Het tweetal: "Aan nabestaanden wordt zeker gevraagd of er iemand ge beld moet worden, bijvoorbeeld de huis arts of een geestelijke. Sommige mensen willen dat echter per se niet. Wat betreft de kleding moet worden bedacht dat bij een melding altijd eerst de surveillant in actie komt. Die is in politiekleding, daar ontkom je niet aan. Maar een eventueel onderzoek gebeurt door rechercheurs en die zijn in burgerkleding. Het waarschu wen van familie kan om praktische rede nen soms ook niet anders dan door ie mand in uniform. Zoiets gebeurt altijd door politiemensen die het willen doen. Het is niet zo dat de dichtstbijzijnde wa gen even langsgaat. Je ziet zoiets groeien in een brigade: de één is beter geschikt om een nare boodschap over te brengen dan een ander". Ten aanzien van aanbeveling drie ('Er Ongeveer een jaar geleden kwam de in Nederland wonende Amerikaanse Lau ra Rubin erachter dat de man die ze al bijna dertig jaar papa noemde, niet haar biologische vader was. Kunstmali- ge inseminatie wordt in de Verenigde Staten al sinds het einde van de veerti ger jaren toegepast. Ze vertelde me dat ze zich bedrogen voelde. Alsof haar hele leven één groot verzinsel was geweest: "Die ontdekking nam de helft van wat ik was weg en verving het door een groot vraagteken. Ik wil weten wiens kind ik ben, uit wat voor familie ik kom. Maar ik wil ook weten wat mijn biologische va der dacht toen hij zijn zaad afstond. Mijn ouders hadden een ongelukkig hu welijk. Voelde hij zich dan niet verant woordelijk voor wat een natuurlijk kind van hem kon overkomen?" Sindsdien zoekt Laura als bezeten naar de identi teit van die onbekende vader en ze zal vermoedelijk niet rusten voordat ze hem gevonden heeft. Ze is een van die steeds groter wordende groep kinderen, die via de moderne bevruchtingstechnieken zijn verwekt en opgroeien bij een vader of moeder die niet hun biologische ouder is. Of het nu gaat om kunstmatige insemi natie. reageerbuisbevruchting, draag moederschap. embryof transJplanta tie of ei-adoptieve bevruchting, in alle geval len doen zich twee belangrijke vragen voor. Moeten de ouders het kind vertellen hoe het is verwekt en dat een ander de biologische vader of moeder is? En zo ja. dient op te worden toegezien dat in be slag genomen afscheidsbrieven, dagboe ken en ander persoonlijk bewijsmate riaal aan de familie wordt terugbezorgd zodra het onderzoek terzake is afgeslo ten') merkt Van Ooik op dat teruggave regel is, maar niet in alle gevallen voor de hand ligt. "Bij een eerste onderzoek wordt soms iets in beslag genomen, een dagboek, een laatste brief of iets dergelijks. Is het onderzoek afgerond en is duidelijk hoe de zaak in elkaar steekt, dan gaat het ma teriaal zo snel mogelijk terug naar de na bestaanden. Er is één moeilijkheid. Het gebeurt wel dat een overledene in z'n laatste brief grove beschuldigingen uit aan het adres van de nabestaanden. Dan vraag ik me wel af of het verantwoord is zo'n brief terug te geven en mensen te belasten met een schuldgevoel dat ze misschien voor de rest van hun leven met zich mee moeten dragen". Niet doen "In zo'n geval schakel ik voor de even tuele teruggave een hulpverlener in. Want iemand die zelfdoding heeft ge pleegd heeft die brief mogelijk in een geestestoestand geschreven die je niet normaal kunt noemen. Sommige nabe staanden trekken het zich desondanks erg aan. Ik weet dat er hulpverleners zijn die zeggen dat je zo'n brief juist wel te rug moet geven, de nabestaanden er juist mee moet confronteren, dat zulks goed is voor hun rouwverwerking. Maar mijn primitieve reactie is in zo'n geval: niet doen". Voorlichter Graveland wijst aan het einde van het gesprek op een aspect dat eigenlijk geheel niet ter sprake is ge weest: de opvang van een politieman na een gruwelijke ervaring met bijvoor beeld zelfdoding. "Een jonge surveillant wordt na een summiere melding ergens op af gestuurd. Hij wordt plotseling ge confronteerd met een al in staat van ont binding verkerend lijk of met een ver minkte dode. Zoiets laat je niet koud. Zo'n jongen moet daarna tussen 12 en 1 uur ook maar weer z'n.pakkie brood opeten en aan de slag gaan". "Of neem een politieman met 40 dienstjaren. Zo iemand kan echt nog wel janken als hij te maken krijgt met een door mishandeling overleden kind van drie jaar. Zoiets moet in Leiden binnen de politie-organisatie zelf worden opge vangen. Dat vereist de nodige tact. Ik be doel maar: je mag niet van politiemen sen verwachten dat ze honderd procent afstand kunnen nemen van wat ze mee maken. Zo werkt dat niet". hoe en wanneer kan dat het best gebeu ren.? Het probleem is niet helemaal verge lijkbaar met dat van de gewone adoptie. Daar heeft de biologische ouder vaak door ongelukkige omstandigheden af stand gedaan of is overleden. Hier werkt een biologische ouder bewust mee aan de geboorte van een nieuw leven. Voor het kind, zoals voor Laura, kan die weten schap heel schokkend zijn: "Denkt hij (of zij) dan helemaal niet aan het kind dat eruit voortkomt en hoe het 'm verder ver gaat?" In 'n in 1984 gehouden onderzoek onder bijna 400 jonge mensen (onder wie paren) die zelf geen kinderen kunnen krijgen, werd gevraagd of kinderen, die door de moderne technieken op de wereld zijn gekomen, dat ook te weten zouden moeten komen. En ook of ze de gelegen heid zouden moeten hebben hun donor- vader of leenmoeder te ontmoeten. De meeste ondervraagden vonden van wel. Psychologen, die in hun praktijk erva ring hebben opgedaan met de emotionele problemen van kinderen vanwege hun onbekende afstamming, zijn het daar mee eens. Ze wijzen erop dat aan die pro blemen tot nu toe veel te weinig aan dacht is besteed. De dokters die de mo derne methoden toepassen, zijn vaak zo verdiept in de technische kanten ervan, dat ze de emotionele aspecten voor de ou ders en kinderen verwaarlozen. Om over de juridische complicaties, zoals erfge naamschap, nog maar te zwijgen. Dat uranium schade toebrengt aan de nieren, was in 1946 bekend. Wat de Amerikaanse Atoom Energie Commissie niet wist was bij welke hoeveelheid uranium de schadelijke bijwerkingen gaan optreden. En dus kreeg de Universiteit van Rochester, afdeling atoomenergie, de opdracht dat proefondervindelijk vast te stellen, door mensen met uranium te injecteren. Een verslag van die testen werd in 1948 uitgebracht onder de codenaam UR-37. Het verslag biedt even bizarre als zorg wekkende leesstof. Om te beginnen de passages die gaan over het uitzoeken van de proefpersonen. De onderzoekers hadden daarbij de keuze uit een grote groep ziekenhuispatiënten. En niet zo maar patiënten. Mensen die in staatszie- kenhuizen waren terechtgekomen om dat ze alcoholproblemen hadden, of on dervoed waren. In vele gevallen ging het om randfiguren van de maatschappij, zwervers, dronkelappen. Dat kon de onderzoekers niet zoveel schelen. Gezonde nieren, daar ging het om. Nog één andere overweging speelde een rol. Het verslag: „Als hogere dose ringen (van uranium, H.D.) werden over wogen, werd de voorkeur aan oudere personen gegeven met het oog op de kleine kans dat later effecten van de straling zouden optreden". En dus kreeg patiënt 2 uranium toege diend, een patiënt over wie de onderzoe kers schreven dat hij een chronisch alco holicus was, levercirrose had en aan hal lucinaties leed. Patiënt 3 was een jonge vrouw die licht ondervoed was „als ge volg van een kleine geestelijke afwij king". Patiënt 4 (een alcoholicus) kreeg twaalf dagen nadat hij uranium geïnjec teerd had gekregen een vochtafdrijvend middel toegediend om te kijken of er zo meer uranium door zijn lichaam werd af gescheiden. Dat deed patiënt 4 weinig goed. Rapport UR-37, pagina 29: „Helaas had deze oplossing een nare bijwerking: bloed verscheen in de urine van de pa tiënt, en zijn temperatuur steeg naar 39,5 graden Celsius". Toch geen huis Maar met patiënt 6 gingen de onder zoekers het verst. Deze patiënt (die leed aan chronisch alcoholisme, hartklachten had, een maagzweer en herstellende was van een longontsteking) werd geduren de een halfjaar 'gebruikt' - dat lijkt hier het beste woord. Dat vond, aldus het rapport, dc patiënt best „omdat hij toch geen huis had". De patiënt kreeg in die periode 70 microgram uranium per kilo lichaamsgewicht toegediend en toen was „de tolerantiegrens voor schade aan de nieren bereikt". Met andere woorden, patiënt 6, deze anonieme dakloze alco holicus, kreeg van de heren van de Uni versiteit van Rochester net zo lang ura nium gevoerd tot klinisch onderzoek duidelijk maakte dat hij een nierkwaal had opgelopen. Het onderzoek naar de vraag hoeveel uranium je nodig hebt om iemand ka potte nieren te bezorgen is niet uniek. In ten minste nog 30 gevallen waren in de jaren '40 tot '70 Amerikaanse burgers be trokken bij experimenten waarbij ze aan radioactieve stoffen werden blootge steld. In een aantal gevallen wisten ze hele maal niet om wat voor onderzoeken het ging, in andere gevallen werd de aard van de testen wel verteld, maar niet ge zegd wat de risico's waren. Dat we nu meer weten is te danken aan een sub-commissie van het Huis van Afgevaardigden die het afgelopen week einde het door de Amerikaanse pers nauwelijks opgemerkte rapport „Ameri kaanse nucleaire proefkonijnen: drie de cennia stralingsexperimenten op Ameri kaanse burgers" heeft uitgebracht. Documenten Het rapport, waaraan stafmedewer kers van de sub-commissie meer dan een jaar hebben gewerkt, is gebaseerd op documenten die door het ministerie van energie zijn vrijgegeven. In die do cumenten staan 31 onderzoeken be schreven waarbij in totaal 695 nucleaire proefkonijnen waren betrokken. Er blijkt uit dat Amerikaanse nucleaire on derzoekers van 1945 tot 1971 op z'n minst naïef, vaak cynisch en in enkele gevallen bepaald kwaadaardig aan het werk zijn geweest. Dat vindt ook de voorzitter van de sub-commissie, afgevaardigde Edward Markey. Hij heeft naar aanleiding van het rapport een brief geschreven aan mi nister Herrington (energie) waarin hij vraagt om opsporing van de overleven den van de experimenten zodat ze on derzocht en eventueel schadeloos kun nen worden gesteld. leder mens heeft van nature de neiging zijn eigen afstamming, zijn wortels, te willen kennen. Dat is ook goed, want hij leert er zichzelf en zijn eigenaardighe den beter door begrijpen en zijn plaats tussen vorige en volgende generaties in te nemen. Een kind dat op een bepaald moment ontdekt dat het zijn natuurlijke voorgeschiedenis niet kent, zal daarom op zoek gaan. Het zal vaak pas tot rust komen als het voldoende informatie heeft gevonden om de blanco regels in zijn per soonsbeschrijving in te vullen. Daarom moet naar mijn mening ieder kind, dat met moderne technieken is verwekt, daarover ingelicht worden. Het moet in staat worden gesteld de donor of leen moeder te leren kennen, de vragen te stel len die voor hem belangrijk zijn, over fa milie, vroegere generaties, familieken- merken en (erfelijke) ziekten. Het kind moet zo te weten kunnen komen: "Dit is Uit die brief: „Bij veel van de experi menten werden mensen aan straling blootgesteld die weinig of helemaal geen medisch nut met zich meebracht. Scha de toebrengen aan de deelnemers was zelfs het doel van verschillende van de proeven. Veel andere testen wilden al leen het effect van straling op mensen meten. Amerikaanse burgers werden zo gebruikt als een soort meetinstrument voor gek geworden onderzoekers". Wat de experimenten zo zorgwekkend maakt, aldus Markey in zijn brief, is niet alleen dat proefpersonen aan straling werden blootgesteld die de ook al in die jaren toegestane dosis verre over schreed, soms 98 keer zo hoog als de norm. Nee, wat vooral kwalijk was, is het gegeven dat mensen werden ge bruikt die door de onderzoekers kenne lijk als minder waardevol voor de maat schappij werden beschouwd: gevange nen, ouderen, ernstig zieken, geestelijk gehandicapten. Markey: „De experimenten roepen één verschrikkelijke vraag op: heeft de intense wens aan het begin van het ato maire tijdperk om te weten wat de gevol gen van radioactieve straling zijn, ertoe geleid dat Amerikaanse wetenschappers het soort zieke experimenten op mensen zijn gaan nadoen zoals we die van de na zi's kennen?" Giftig De meest giftige stof die we op aarde kennen is plutonium. Eén miljoenste gram ingeademde plutonium is, aldus de verhalen, voldoende om binnen 30 jaar longkanker te krijgen. Niettemin, in de jaren 1945 tot 1947 kregen 18 patiën ten van in totaal vier Amerikaanse zie kenhuizen plutonium met de injecties puit toegediend. En het ging niet om kleine beetjes: de toegediende hoeveel heid plutonium was gemiddeld 7 tot 10, maar in één geval zelfs 98 keer zo hoog als de op dat moment toelaatbaar geach te hoeveelheid. Waarom werd het onderzoek gehou den? Omdat enkele duizenden mede werkers aan projecten op het gebied van kernenergie met plutonium hadden ge werkt, en de autoriteiten graag wilden weten in welke mate het menselijk li chaam plutonium opslaat dan wel uit scheidt. De proefpersonen op wie dat werd uit geprobeerd leden allemaal aan ziekten die binnen 10 jaar de dood ten gevolge zouden hebben. Hoewel daarbij aanvan kelijk alleen aan bejaarde zieken werd gedacht, zaten bij de uiteindelijke groep jongeren van 18 en zelfs 5 jaar oud. De onderzoekers hadden het in zover re mis, dat de deelnemers aan de testen helemaal niet allemaal binnen 10 jaar dood waren. In 1974 bleken zelfs nog vier van hen in leven te zijn, zo ontdekte een biologe die bij toeval met één van hen in aanraking was gekomen. Uit haar ontdekking kwam een offi cieel onderzoek voort. Vastgesteld werd in de eerste plaats dat de patiënten des tijds niet was verteld om wat voor expe rimenten het ging. Bovendien bereken den medici dat de patiënten in vele ge vallen doses plutonium hadden gekre gen die zo hoog waren dat er een zeer grote kans op kanker bestond. Gevangenen Bij het onderzoek met de plutonium- injecties werd dan nog, zij het door stom toeval, aan zoiets als een follow-up ge daan. Vervolgonderzoeken ontbreken op de bizarre proeven die van 1963 tot 1971 op gevangenen in de staten Was hington en Oregon werden gedaan. Niet minder dan 131 gevangenen waren bij deze experimenten betrokken. De proef bestond eruit dat de mannen zich lieten blootstellen aan radioactieve bestraling van hun testikels. Doel van de testen: na te gaan welke invloed bestraling heeft op de menselijke vruchtbaarheid. De dosis straling die de gevangenen werd toegediend was in vele gevallen niet mis. De dosis liep uiteen van 8 tot 600 röntgen per bestraling. Sommigen werden twee of drie keer bestraald, en één van de proefkonijnen kreeg elke week gedurende elf weken 5 röntgen straling toegediend. En dat. terwijl de dus hoe het komt dat ik ben wie ik ben" Strikte regels voor wanneer dat aan een kind verteld moet worden, zijn niet te geven. Daarvoor verschillen kinderen onderling te veel in hun ontwikkeling. Maar in het algemeen kan men zeggen dat het kind moet worden ingelicht zo dra het daar aan toe is, vragen gaat stel len, begrijpen kan. De regel '(goede) in formatie schaadt nooit' gaat ook hier op. Dat informeren is in de eerste plaats een taak voor de ouders. Niet altijd gemak kelijk, en soms heeft men daarbij behoef te aan advies van een verstandige arts of psycholoog. Maar ouders die hun kind zorgvuldig en met vertrouwen inlichten, zullen vrijwel altijd merken dat de on derlinge verstandhouding daarmee op den duur alleen maar gebaat is. Wal men moet zien te vermijden is dat het kind, zoals Laura, er toevallig ach terkomt. Een vertrouwenscrisis, hoe on- veiligheidsnorm nu 5 röntgen per jaar is! De gevangenen liepen in leeftijd uiteen van 25 tot 52 jaar. Aan hen allen werd gevraagd verklaringen te tekenen waar in ze toestemming voor de proeven ga ven. Allen werden de risico's duidelijk gemaakt. Alle gevangenen verplichtten zich na de experimenten vasectomie te ondergaan. Dat laatste moest wel, omdat het risico te groot was dat eventuele kinderen van de gevangenen genetische afwijkingen zouden hebben. En hier beginnen de problemen, want inmiddels is komen vast te staan dat ten minste vijf van de betrokken gevangenen de operatie niet hebben ondergaan. Ook los daarvan getuigen de proeven van een bedenkelijke moraal. Want alle gevangenen, die 5 tot 10 dollar per be straling en 100 dollar voor de vasectomie kregen, lopen ook nu nog het risico teel balkanker te krijgen, omdat deze vorm van kanker een incubatietijd van 25 30 jaar heeft. In 1976 stelde een overheidsinstelling daarom voor de groep gevangenen me disch te blijven volgen. Dat is nooit ge beurd omdat de federale regering bang was voor de in Amerika niet geringe ei sen tot schadevergoeding bij gebleken gevallen van kanker. Andere, niet minder curieuze experi menten. Van 1963 tot 1965 werd proefon dervindelijk nagegaan hoe mensen rea geren op radioactief jodium-131. Op zichzelf was er voor zo'n onderzoek een redelijk klinkende aanleiding. Immers: kerncentrales lozen via de lucht radioac tief jodium, dat op gras in de buurt van centrales terechtkomt. Het gras wordt door koeien gegeten, en de koeien zijn weer de leveranciers van melk die door mensen wordt gedronken. 'Hete wei' Dus wat deden Amerikaanse onder zoekers? Ze besmetten opzettelijk een weide met radioactief jodium-131, lieten er koeien op loslopen en gaven de melk van die koeien aan menselijke proefko nijnen gedurende perioden tot 63 dagen achtereen. Het onderzoek ging zelfs zo ver dat de proefpersonen in de weide - die door de onderzoekers onderling 'de hete wei' werd genoemd - werden neer gezet zodat ook ingeademde jodium-131 kon worden gemeten. Een weer andere groep testen bestond uit het plaatsen van radioactief mate riaal op de huid van proefpersonen om na te gaan of die huid rood werd. Op die wijze kregen in 1945 tien Amerikanen een schijf met radioactief fosfor-32 be smet plastic op onderarm of dij gedrukt. De straling waaraan de huid van de deel nemers blootstond, liep uiteen van 635 tot 1180 rem. Die cijfers krijgen reliëf in dien men zich realiseert dat de geldende veiligheidsnormen nu 30 rem per jaar voor de huid van het dybeen, en 75 rem per jaar voor handen en onderarm zijn. De'testen hadden succes: in de meeste gevallen werd de huid van de slachtof fers rood. Maar wat er sindsdien met die mensen is gebeurd? Hebben ze mis schien huidkanker opgelopen? Wie zal het zeggen, want ook in deze gevallen werd er geen vervolgonderzoek gedaan. Wat er met die nucleaire proefkonij nen is gebeurd? Niemand die het weet, maar als het aan afgevaardigde Markey ligt komt daaraan snel een eind. Hij heeft de minister van energie gevraagd vóór 15 november met een plan op tafel te komen. Markey: „De experimenten kunnen niet meer ongedaan worden ge maakt, maar er zijn in principe stappen mogelijk waarmee de slachtoffers, die als menselijk proefkonijn dienst deden, kunnen worden geholpen". Gezien de al verlopen tijd zullen velen van de betrokkenen inmiddels wel overleden zijn. Maar Markey wil dat al les in het werk wordt gesteld om de overlevenden op te sporen, hen grondig medisch te onderzoeken en hen eventu eel financieel te compenseren. Daarvoor bestaat een precedent. Het Amerikaanse ministerie van defensie is al sinds jaren bezig met een onderzoek naar de 200.000 militairen die in de jaren '40 en '50 werden gedwongen kern proeven bij te wonen- redelijk misschien ook, is dan soms niet te vermijden. Daarom is het, psycholo gisch gezien, ook een onvergeeflijke fout als een ziekenhuis of donorbank een kind per abuis inlicht over zijn biologische achtergrond. Van groot belang is verder dat er een wettelijke regeling komt, waarin wordt vastgelegd dat de naam en medische achtergrond van iedere sperma-, em bryo-, eiceldonor of draagmoeder voor het kind vanaf een bepaalde leeftijd (bij voorbeeld 16 of 18 jaar) beschikbaar is. In sommige staten van Amerika, zoals Califomië en Michigan, bestaat zo'n wet al. Dan kan het gebeuren dat een kind met de biologische vader of moeder een band ontwikkelt, die lijkt op die met een gescheiden elders wonende ouder. Daar hoeft weinig bezwaar tegen te bestaan, want met hoe meer volwassenen een kind een goede band ontwikkelt, des te beter is dat voor zijn of haar ontwikkeling. De ervaring heeft inmiddels wel geleerd dat zelfs een spermadonor vaak lang niet zo laconiek ten opzichte van zijn biologi sche kinderen staal als wel wordt ge dacht. Hoe dan ook, duidelijk is wel dat de emotionele aspecten van de nieuwe be vruchtingstechnieken heel ingewikkeld en onvoldoende doordacht zijn. Tech nisch gezien zijn we binnenkort in staat vrijwel onbeperkt te doen wat we willen, zelfs sperma-, eicel- en embryocomputer- banken maken. Maar wat de vrucht baarheidsspecialisten en wetgevers on derogen moeten zien, is datje menselijke gevoelens niet met een computer kunt re gelen. door René Diekstra hoogleraar psychologie te Leiden Niet zelden wordt de hulp van de politie ingeroepen bij een dreigende zelfdoding, bijvoorbeeld wanneer iemand in wanhoop uit een raam dreigt te springen. (foto anp>

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1986 | | pagina 21