Taak politie bij
zelfdoding niet
zo gemakkelijk
Rapport nucleaire
proefkonijnen vol
lugubere leesstof
Onbekende ouders
Denkwijzer
ZATERDAG 1 NOVEMBER 1986
EXTRA
PAGINA 21
door Bert Paauw
door Henk Dam
Nadat gedurende tientallen
jaren door de samenleving met
een grote boog om het
verschijnsel zelfdoding is heen
gelopen, is dit onderwerp in de
jaren tachtig meer en meer
bespreekbaar geworden. Niet
onbegrijpelijk want het
verschijnsel valt
eenvoudigweg niet meer te
negeren.
Hoe triest ook, over een periode van
ruim dertig jaar is het aantal geregi
streerde zelfdodingen in Nederland ver
drievoudigd (van 601 doden in 1950 tot
1892 doden in 1984), terwijl op dit mo
ment jaarlijks ongeveer 30.000 mensen
medisch worden behandeld vanwege de
gevolgen van een niet-dodelijke poging
om zichzelf van het leven te beroven.
Wetenschappelijke onderzoeken en
perspublicaties hebben ertoe bijgedra
gen dat meer bekend is geworden om
trent de redenen en achtergronden die
kunnen leiden tot zelfdoding oftewel
suïcide. In sommige studies is ook geke
ken naar de wijze waarop hulpverlenen
de instanties (kunnen) optreden. Merk
waardig genoeg is de onmiskenbare rol
van de politie in het geheel tot nu toe
nauwelijks ter sprake gekomen.
Wanhoop
De voorzover bekend enige studie in
ons land naar de wijze waarop de politie
met zelfdoding te maken krijgt werd uit
gevoerd in de periode 1982-1985 door de
vakgroep klinische psychologie van de
Leidse universiteit. De resultaten van
die studie ('Suïcide, suïcidepoging en de
rol van de politie) zijn inmiddels bekend
en hebben geleid tot een aantal aanbeve
lingen aan de politie ten aanzien van hun
contacten met nabestaanden.
Alvorens op die aanbevelingen in te
gaan kan over de betrokkenheid van de
politie bij de zelfdodingsproblematiek
het volgende worden gezegd. Het be
hoort tot de taak van de politie om bij
een (vermoedelijk) geval van zelfdoding
een onderzoek in te stellen naar de om
standigheden en de toedracht. Er moet
een antwoord worden gegeven op de
vraag: zelfdoding of misdrijf? Daarnaast
heeft de politie meestal de taak om als
eerste de nabestaanden op de hoogte te
stellen van het gebeurde.
Niet zelden wordt de hulp van de poli
tie ingeroepen In situaties van een drei
gende zelfdoding. Bekend zijn de be
richten over mensen die zich in wan
hoop van één of andere hoogte dreigen
te storten, zichzelf met een vuurwapen
hebben opgesloten met het dreigement
een einde aan hun leven te maken, en
dergelijke. Van de politie wordt ver
wacht de betrokkene van z'n voornemen
af te brengen en hem of haar zo snel mo
gelijk aan een hulpverlenende instantie
over te dragen.
Kortom, de taak van de politie in deze
is geen geringe. D. Graveland, voorlich
ter van de Leidse politie (vertegenwoor
digers van dit korps hebben meege
werkt aan de totstandkoming van bo
vengenoemde studie) zegt dat men voor
al in deze periode attent is op het ver
schijnsel zelfdoding. "Als de blaadjes
nadrukkelijk gaan vallen, dan zie je al
tijd een piek optreden in het aantal ge
vallen van zelfdoding en pogingen daar
toe. Het is opmerkelijk welke rol weers
omstandigheden kunnen spelen".
Aandacht
Komt er een melding van een ongeval
binnen, dan gaat in eerste instantie de
surveillancedienst er op af. Die neemt de
omstandigheden in ogenschouw waar
onder iemand iets is overkomen. Bij
twijfels omtrent de juiste toedracht of
bij vermoedens van een zelfdoding
wordt meteen de recherche ingescha
keld. De recherche wordt geacht zinvol
met het verschijnsel zelfdoding om te
gaan en wat betreft de politie de zaken af
te handelen.
N.J. v. Ooik, hoofd van de afdeling re
cherche in Leiden, vertelt dat er tijdens
de opleiding tot rechercheur de nodige
aandacht wordt besteed aan het onder
werp zelfdoding. "Je leert onder meer
hoe te handelen in dergelijke situaties.
Je krijgt een aantal handvaten aange
reikt waarmee je een crisis kunt reduce
ren. Verder is het een kwestie van erva
ring opdoen".
Die ervaring opdoen geldt zowel in de
benadering van personen die een mis
lukte zelfdodingspoging hebben onder
nomen als in de benadering van nabe
staanden bij een gelukte poging. Vol
gens Van Ooik probeert de recherche al
tijd omzichtig te werk te gaan, daarmee
reagerend op de eerste aanbeveling van
de Leidse psychologen die luidt dat 'de
leiding van de politie erop dient toe te
zien, in geval van suïcide(poging), de
door haar te verrichten taken indien
enigszins mogelijk op te dragen aan een
functionaris die hiertoe de door scholing
of natuurlijke aanleg verkregen be
kwaamheid en geschiktheid bezit'.
Van Ooik:"Neem een mislukte poging
tot zelfdoding. Daar wordt echt niet kort
en zakelijk op gereageerd. Er wordt door
een rechercheur soms urenlang gepraat
met mensen die een dergelijke poging
hebben ondernomen. Daar wordt heus
wel tijd voor uitgetrokken. Zo'n gesprek
kan leiden tot de verwijzing naar een
hulpverlenende instantie of naar familie.
Er komt in een gesprek vanzelf wel iets
naar boven. Wij vormen als het ware de
schakel naar een hulpverlenende instan
tie. Een verdere begeleiding past niet in
onze taakstelling, daar zijn we niet voor
opgeleid".
In de goot
Desondanks gebeurt het wel dat de
politie een betrokkene bij geen enkele
hulpverlener onderdak krijgt. Grave
land daarover: "Het punt is dat de politie
wordt geconfronteerd met alles en ieder
een die figuurlijk gesproken in de goot
ligt. Niet op iedereen kan een etiketje
worden geplakt. Het gebeurt wel dat ie
mand in geen enkel hulpverleningshok
je kan worden geplaatst en wij te horen
krijgen: doe hem maar zo lang in een cel.
Maar een politiecel is natuurlijk geen ge
schikte plek voor de opvang van derge
lijke probleemmensen. Ze hebben een
plek nodig waar ze een professionele
hulpverlener treffen die naar ze luistert,
die een kop koffie met ze drinkt en waar
ze een bed vinden. De taak van de politie
behoort niet verder te gaan dan het ver
lenen van eerste hulp"
Van Ooik vult aan: "Onze taakstelling
is in de eerste plaats handhaving van de
rechtsorde. Wij moeten nagaan of er
sprake is van een strafbaar feit. Daar
voor moeten noodzakelijkerwijs aan na
bestaanden een aantal vragen worden
gesteld. Is er ruzie geweest. Zijn er medi
cijnen geslikt? Zo ja, hoeveel en door
wie zijn ze gegeven? Zo'n gesprek kan
pijnlijk zijn. Maar wij moeten er als poli
tie nou eenmaal voor zorgen dat er geen
vraagtekens rond de dood blijven be
staan. Als iemand is begraven en er ko
men toch weer insinuerende telefoon
tjes dan moeten wij als politie de zeker
heid hebben alle mogelijke kanten van
de zaak te hebben doorgenomen".
"Nabestaanden kunnen volkomen
verschillend reageren. Soms krijg je op
je vragen een berustende reactie, soms
een agressieve reactie. Er zijn mensen
die nauwelijks nog willen praten. Dood
is dood. De zaak is voor hen afgedaan".
Van Ooik wijst erop dat de politie niet
alleen verwanten moet gaan inlichten,
maar hen ook moet confronteren met de
dode. "Dat laatste is geen pretje. Vaak
hebben nabestaanden al afscheid geno
men van de dode. De wet vereist dat ze
toch nog opnieuw gaan kijken naar de
dode en verklaren wie hij of zij is. Dat is
een juridische noodzaak waar de politie
ook niet omheen kan".
Burgerkleding
Met de tweede aanbeveling uit de
Leidse studie ('Het is in geval van suïci-
de(poging) van belang een aantal regels
op te stellen die in de praktijk van de
hulpverlening door de politie van belang
zijn gebleken, zoals het verschijnen in
burgerkleding, het niet alleen achterla
ten van nabestaanden, het zo nodig con
tact opnemen met de huisarts van be
trokkenen, het aan de dag leggen van
tact en discretie en dergelijke') zeggen
Van Ooik en Graveland weinig moeite te
hebben.
Het tweetal: "Aan nabestaanden
wordt zeker gevraagd of er iemand ge
beld moet worden, bijvoorbeeld de huis
arts of een geestelijke. Sommige mensen
willen dat echter per se niet. Wat betreft
de kleding moet worden bedacht dat bij
een melding altijd eerst de surveillant in
actie komt. Die is in politiekleding, daar
ontkom je niet aan. Maar een eventueel
onderzoek gebeurt door rechercheurs en
die zijn in burgerkleding. Het waarschu
wen van familie kan om praktische rede
nen soms ook niet anders dan door ie
mand in uniform. Zoiets gebeurt altijd
door politiemensen die het willen doen.
Het is niet zo dat de dichtstbijzijnde wa
gen even langsgaat. Je ziet zoiets groeien
in een brigade: de één is beter geschikt
om een nare boodschap over te brengen
dan een ander".
Ten aanzien van aanbeveling drie ('Er
Ongeveer een jaar geleden kwam de in
Nederland wonende Amerikaanse Lau
ra Rubin erachter dat de man die ze al
bijna dertig jaar papa noemde, niet
haar biologische vader was. Kunstmali-
ge inseminatie wordt in de Verenigde
Staten al sinds het einde van de veerti
ger jaren toegepast. Ze vertelde me dat
ze zich bedrogen voelde. Alsof haar hele
leven één groot verzinsel was geweest:
"Die ontdekking nam de helft van wat ik
was weg en verving het door een groot
vraagteken. Ik wil weten wiens kind ik
ben, uit wat voor familie ik kom. Maar ik
wil ook weten wat mijn biologische va
der dacht toen hij zijn zaad afstond.
Mijn ouders hadden een ongelukkig hu
welijk. Voelde hij zich dan niet verant
woordelijk voor wat een natuurlijk kind
van hem kon overkomen?" Sindsdien
zoekt Laura als bezeten naar de identi
teit van die onbekende vader en ze zal
vermoedelijk niet rusten voordat ze hem
gevonden heeft. Ze is een van die steeds
groter wordende groep kinderen, die via
de moderne bevruchtingstechnieken zijn
verwekt en opgroeien bij een vader of
moeder die niet hun biologische ouder is.
Of het nu gaat om kunstmatige insemi
natie. reageerbuisbevruchting, draag
moederschap. embryof transJplanta tie of
ei-adoptieve bevruchting, in alle geval
len doen zich twee belangrijke vragen
voor. Moeten de ouders het kind vertellen
hoe het is verwekt en dat een ander de
biologische vader of moeder is? En zo ja.
dient op te worden toegezien dat in be
slag genomen afscheidsbrieven, dagboe
ken en ander persoonlijk bewijsmate
riaal aan de familie wordt terugbezorgd
zodra het onderzoek terzake is afgeslo
ten') merkt Van Ooik op dat teruggave
regel is, maar niet in alle gevallen voor
de hand ligt.
"Bij een eerste onderzoek wordt soms
iets in beslag genomen, een dagboek,
een laatste brief of iets dergelijks. Is het
onderzoek afgerond en is duidelijk hoe
de zaak in elkaar steekt, dan gaat het ma
teriaal zo snel mogelijk terug naar de na
bestaanden. Er is één moeilijkheid. Het
gebeurt wel dat een overledene in z'n
laatste brief grove beschuldigingen uit
aan het adres van de nabestaanden. Dan
vraag ik me wel af of het verantwoord is
zo'n brief terug te geven en mensen te
belasten met een schuldgevoel dat ze
misschien voor de rest van hun leven
met zich mee moeten dragen".
Niet doen
"In zo'n geval schakel ik voor de even
tuele teruggave een hulpverlener in.
Want iemand die zelfdoding heeft ge
pleegd heeft die brief mogelijk in een
geestestoestand geschreven die je niet
normaal kunt noemen. Sommige nabe
staanden trekken het zich desondanks
erg aan. Ik weet dat er hulpverleners zijn
die zeggen dat je zo'n brief juist wel te
rug moet geven, de nabestaanden er
juist mee moet confronteren, dat zulks
goed is voor hun rouwverwerking. Maar
mijn primitieve reactie is in zo'n geval:
niet doen".
Voorlichter Graveland wijst aan het
einde van het gesprek op een aspect dat
eigenlijk geheel niet ter sprake is ge
weest: de opvang van een politieman na
een gruwelijke ervaring met bijvoor
beeld zelfdoding. "Een jonge surveillant
wordt na een summiere melding ergens
op af gestuurd. Hij wordt plotseling ge
confronteerd met een al in staat van ont
binding verkerend lijk of met een ver
minkte dode. Zoiets laat je niet koud.
Zo'n jongen moet daarna tussen 12 en 1
uur ook maar weer z'n.pakkie brood
opeten en aan de slag gaan".
"Of neem een politieman met 40
dienstjaren. Zo iemand kan echt nog wel
janken als hij te maken krijgt met een
door mishandeling overleden kind van
drie jaar. Zoiets moet in Leiden binnen
de politie-organisatie zelf worden opge
vangen. Dat vereist de nodige tact. Ik be
doel maar: je mag niet van politiemen
sen verwachten dat ze honderd procent
afstand kunnen nemen van wat ze mee
maken. Zo werkt dat niet".
hoe en wanneer kan dat het best gebeu
ren.?
Het probleem is niet helemaal verge
lijkbaar met dat van de gewone adoptie.
Daar heeft de biologische ouder vaak
door ongelukkige omstandigheden af
stand gedaan of is overleden. Hier werkt
een biologische ouder bewust mee aan de
geboorte van een nieuw leven. Voor het
kind, zoals voor Laura, kan die weten
schap heel schokkend zijn: "Denkt hij (of
zij) dan helemaal niet aan het kind dat
eruit voortkomt en hoe het 'm verder ver
gaat?" In 'n in 1984 gehouden onderzoek
onder bijna 400 jonge mensen (onder wie
paren) die zelf geen kinderen kunnen
krijgen, werd gevraagd of kinderen, die
door de moderne technieken op de wereld
zijn gekomen, dat ook te weten zouden
moeten komen. En ook of ze de gelegen
heid zouden moeten hebben hun donor-
vader of leenmoeder te ontmoeten. De
meeste ondervraagden vonden van wel.
Psychologen, die in hun praktijk erva
ring hebben opgedaan met de emotionele
problemen van kinderen vanwege hun
onbekende afstamming, zijn het daar
mee eens. Ze wijzen erop dat aan die pro
blemen tot nu toe veel te weinig aan
dacht is besteed. De dokters die de mo
derne methoden toepassen, zijn vaak zo
verdiept in de technische kanten ervan,
dat ze de emotionele aspecten voor de ou
ders en kinderen verwaarlozen. Om over
de juridische complicaties, zoals erfge
naamschap, nog maar te zwijgen.
Dat uranium schade toebrengt
aan de nieren, was in 1946
bekend. Wat de Amerikaanse
Atoom Energie Commissie niet
wist was bij welke hoeveelheid
uranium de schadelijke
bijwerkingen gaan optreden.
En dus kreeg de Universiteit
van Rochester, afdeling
atoomenergie, de opdracht dat
proefondervindelijk vast te
stellen, door mensen met
uranium te injecteren. Een
verslag van die testen werd in
1948 uitgebracht onder de
codenaam UR-37.
Het verslag biedt even bizarre als zorg
wekkende leesstof. Om te beginnen de
passages die gaan over het uitzoeken
van de proefpersonen. De onderzoekers
hadden daarbij de keuze uit een grote
groep ziekenhuispatiënten. En niet zo
maar patiënten. Mensen die in staatszie-
kenhuizen waren terechtgekomen om
dat ze alcoholproblemen hadden, of on
dervoed waren. In vele gevallen ging het
om randfiguren van de maatschappij,
zwervers, dronkelappen.
Dat kon de onderzoekers niet zoveel
schelen. Gezonde nieren, daar ging het
om. Nog één andere overweging speelde
een rol. Het verslag: „Als hogere dose
ringen (van uranium, H.D.) werden over
wogen, werd de voorkeur aan oudere
personen gegeven met het oog op de
kleine kans dat later effecten van de
straling zouden optreden".
En dus kreeg patiënt 2 uranium toege
diend, een patiënt over wie de onderzoe
kers schreven dat hij een chronisch alco
holicus was, levercirrose had en aan hal
lucinaties leed. Patiënt 3 was een jonge
vrouw die licht ondervoed was „als ge
volg van een kleine geestelijke afwij
king".
Patiënt 4 (een alcoholicus) kreeg
twaalf dagen nadat hij uranium geïnjec
teerd had gekregen een vochtafdrijvend
middel toegediend om te kijken of er zo
meer uranium door zijn lichaam werd af
gescheiden. Dat deed patiënt 4 weinig
goed. Rapport UR-37, pagina 29: „Helaas
had deze oplossing een nare bijwerking:
bloed verscheen in de urine van de pa
tiënt, en zijn temperatuur steeg naar 39,5
graden Celsius".
Toch geen huis
Maar met patiënt 6 gingen de onder
zoekers het verst. Deze patiënt (die leed
aan chronisch alcoholisme, hartklachten
had, een maagzweer en herstellende was
van een longontsteking) werd geduren
de een halfjaar 'gebruikt' - dat lijkt hier
het beste woord. Dat vond, aldus het
rapport, dc patiënt best „omdat hij toch
geen huis had". De patiënt kreeg in die
periode 70 microgram uranium per kilo
lichaamsgewicht toegediend en toen
was „de tolerantiegrens voor schade aan
de nieren bereikt". Met andere woorden,
patiënt 6, deze anonieme dakloze alco
holicus, kreeg van de heren van de Uni
versiteit van Rochester net zo lang ura
nium gevoerd tot klinisch onderzoek
duidelijk maakte dat hij een nierkwaal
had opgelopen.
Het onderzoek naar de vraag hoeveel
uranium je nodig hebt om iemand ka
potte nieren te bezorgen is niet uniek. In
ten minste nog 30 gevallen waren in de
jaren '40 tot '70 Amerikaanse burgers be
trokken bij experimenten waarbij ze aan
radioactieve stoffen werden blootge
steld.
In een aantal gevallen wisten ze hele
maal niet om wat voor onderzoeken het
ging, in andere gevallen werd de aard
van de testen wel verteld, maar niet ge
zegd wat de risico's waren.
Dat we nu meer weten is te danken
aan een sub-commissie van het Huis van
Afgevaardigden die het afgelopen week
einde het door de Amerikaanse pers
nauwelijks opgemerkte rapport „Ameri
kaanse nucleaire proefkonijnen: drie de
cennia stralingsexperimenten op Ameri
kaanse burgers" heeft uitgebracht.
Documenten
Het rapport, waaraan stafmedewer
kers van de sub-commissie meer dan
een jaar hebben gewerkt, is gebaseerd
op documenten die door het ministerie
van energie zijn vrijgegeven. In die do
cumenten staan 31 onderzoeken be
schreven waarbij in totaal 695 nucleaire
proefkonijnen waren betrokken. Er
blijkt uit dat Amerikaanse nucleaire on
derzoekers van 1945 tot 1971 op z'n
minst naïef, vaak cynisch en in enkele
gevallen bepaald kwaadaardig aan het
werk zijn geweest.
Dat vindt ook de voorzitter van de
sub-commissie, afgevaardigde Edward
Markey. Hij heeft naar aanleiding van
het rapport een brief geschreven aan mi
nister Herrington (energie) waarin hij
vraagt om opsporing van de overleven
den van de experimenten zodat ze on
derzocht en eventueel schadeloos kun
nen worden gesteld.
leder mens heeft van nature de neiging
zijn eigen afstamming, zijn wortels, te
willen kennen. Dat is ook goed, want hij
leert er zichzelf en zijn eigenaardighe
den beter door begrijpen en zijn plaats
tussen vorige en volgende generaties in
te nemen. Een kind dat op een bepaald
moment ontdekt dat het zijn natuurlijke
voorgeschiedenis niet kent, zal daarom
op zoek gaan. Het zal vaak pas tot rust
komen als het voldoende informatie heeft
gevonden om de blanco regels in zijn per
soonsbeschrijving in te vullen. Daarom
moet naar mijn mening ieder kind, dat
met moderne technieken is verwekt,
daarover ingelicht worden. Het moet in
staat worden gesteld de donor of leen
moeder te leren kennen, de vragen te stel
len die voor hem belangrijk zijn, over fa
milie, vroegere generaties, familieken-
merken en (erfelijke) ziekten. Het kind
moet zo te weten kunnen komen: "Dit is
Uit die brief: „Bij veel van de experi
menten werden mensen aan straling
blootgesteld die weinig of helemaal geen
medisch nut met zich meebracht. Scha
de toebrengen aan de deelnemers was
zelfs het doel van verschillende van de
proeven. Veel andere testen wilden al
leen het effect van straling op mensen
meten. Amerikaanse burgers werden zo
gebruikt als een soort meetinstrument
voor gek geworden onderzoekers".
Wat de experimenten zo zorgwekkend
maakt, aldus Markey in zijn brief, is niet
alleen dat proefpersonen aan straling
werden blootgesteld die de ook al in die
jaren toegestane dosis verre over
schreed, soms 98 keer zo hoog als de
norm. Nee, wat vooral kwalijk was, is
het gegeven dat mensen werden ge
bruikt die door de onderzoekers kenne
lijk als minder waardevol voor de maat
schappij werden beschouwd: gevange
nen, ouderen, ernstig zieken, geestelijk
gehandicapten.
Markey: „De experimenten roepen
één verschrikkelijke vraag op: heeft de
intense wens aan het begin van het ato
maire tijdperk om te weten wat de gevol
gen van radioactieve straling zijn, ertoe
geleid dat Amerikaanse wetenschappers
het soort zieke experimenten op mensen
zijn gaan nadoen zoals we die van de na
zi's kennen?"
Giftig
De meest giftige stof die we op aarde
kennen is plutonium. Eén miljoenste
gram ingeademde plutonium is, aldus
de verhalen, voldoende om binnen 30
jaar longkanker te krijgen. Niettemin, in
de jaren 1945 tot 1947 kregen 18 patiën
ten van in totaal vier Amerikaanse zie
kenhuizen plutonium met de injecties
puit toegediend. En het ging niet om
kleine beetjes: de toegediende hoeveel
heid plutonium was gemiddeld 7 tot 10,
maar in één geval zelfs 98 keer zo hoog
als de op dat moment toelaatbaar geach
te hoeveelheid.
Waarom werd het onderzoek gehou
den? Omdat enkele duizenden mede
werkers aan projecten op het gebied van
kernenergie met plutonium hadden ge
werkt, en de autoriteiten graag wilden
weten in welke mate het menselijk li
chaam plutonium opslaat dan wel uit
scheidt.
De proefpersonen op wie dat werd uit
geprobeerd leden allemaal aan ziekten
die binnen 10 jaar de dood ten gevolge
zouden hebben. Hoewel daarbij aanvan
kelijk alleen aan bejaarde zieken werd
gedacht, zaten bij de uiteindelijke groep
jongeren van 18 en zelfs 5 jaar oud.
De onderzoekers hadden het in zover
re mis, dat de deelnemers aan de testen
helemaal niet allemaal binnen 10 jaar
dood waren. In 1974 bleken zelfs nog
vier van hen in leven te zijn, zo ontdekte
een biologe die bij toeval met één van
hen in aanraking was gekomen.
Uit haar ontdekking kwam een offi
cieel onderzoek voort. Vastgesteld werd
in de eerste plaats dat de patiënten des
tijds niet was verteld om wat voor expe
rimenten het ging. Bovendien bereken
den medici dat de patiënten in vele ge
vallen doses plutonium hadden gekre
gen die zo hoog waren dat er een zeer
grote kans op kanker bestond.
Gevangenen
Bij het onderzoek met de plutonium-
injecties werd dan nog, zij het door stom
toeval, aan zoiets als een follow-up ge
daan. Vervolgonderzoeken ontbreken
op de bizarre proeven die van 1963 tot
1971 op gevangenen in de staten Was
hington en Oregon werden gedaan. Niet
minder dan 131 gevangenen waren bij
deze experimenten betrokken. De proef
bestond eruit dat de mannen zich lieten
blootstellen aan radioactieve bestraling
van hun testikels. Doel van de testen: na
te gaan welke invloed bestraling heeft
op de menselijke vruchtbaarheid.
De dosis straling die de gevangenen
werd toegediend was in vele gevallen
niet mis. De dosis liep uiteen van 8 tot
600 röntgen per bestraling. Sommigen
werden twee of drie keer bestraald, en
één van de proefkonijnen kreeg elke
week gedurende elf weken 5 röntgen
straling toegediend. En dat. terwijl de
dus hoe het komt dat ik ben wie ik ben"
Strikte regels voor wanneer dat aan
een kind verteld moet worden, zijn niet
te geven. Daarvoor verschillen kinderen
onderling te veel in hun ontwikkeling.
Maar in het algemeen kan men zeggen
dat het kind moet worden ingelicht zo
dra het daar aan toe is, vragen gaat stel
len, begrijpen kan. De regel '(goede) in
formatie schaadt nooit' gaat ook hier op.
Dat informeren is in de eerste plaats een
taak voor de ouders. Niet altijd gemak
kelijk, en soms heeft men daarbij behoef
te aan advies van een verstandige arts
of psycholoog. Maar ouders die hun kind
zorgvuldig en met vertrouwen inlichten,
zullen vrijwel altijd merken dat de on
derlinge verstandhouding daarmee op
den duur alleen maar gebaat is.
Wal men moet zien te vermijden is dat
het kind, zoals Laura, er toevallig ach
terkomt. Een vertrouwenscrisis, hoe on-
veiligheidsnorm nu 5 röntgen per jaar is!
De gevangenen liepen in leeftijd uiteen
van 25 tot 52 jaar. Aan hen allen werd
gevraagd verklaringen te tekenen waar
in ze toestemming voor de proeven ga
ven. Allen werden de risico's duidelijk
gemaakt. Alle gevangenen verplichtten
zich na de experimenten vasectomie te
ondergaan.
Dat laatste moest wel, omdat het risico
te groot was dat eventuele kinderen van
de gevangenen genetische afwijkingen
zouden hebben. En hier beginnen de
problemen, want inmiddels is komen
vast te staan dat ten minste vijf van de
betrokken gevangenen de operatie niet
hebben ondergaan.
Ook los daarvan getuigen de proeven
van een bedenkelijke moraal. Want alle
gevangenen, die 5 tot 10 dollar per be
straling en 100 dollar voor de vasectomie
kregen, lopen ook nu nog het risico teel
balkanker te krijgen, omdat deze vorm
van kanker een incubatietijd van 25 30
jaar heeft.
In 1976 stelde een overheidsinstelling
daarom voor de groep gevangenen me
disch te blijven volgen. Dat is nooit ge
beurd omdat de federale regering bang
was voor de in Amerika niet geringe ei
sen tot schadevergoeding bij gebleken
gevallen van kanker.
Andere, niet minder curieuze experi
menten. Van 1963 tot 1965 werd proefon
dervindelijk nagegaan hoe mensen rea
geren op radioactief jodium-131. Op
zichzelf was er voor zo'n onderzoek een
redelijk klinkende aanleiding. Immers:
kerncentrales lozen via de lucht radioac
tief jodium, dat op gras in de buurt van
centrales terechtkomt. Het gras wordt
door koeien gegeten, en de koeien zijn
weer de leveranciers van melk die door
mensen wordt gedronken.
'Hete wei'
Dus wat deden Amerikaanse onder
zoekers? Ze besmetten opzettelijk een
weide met radioactief jodium-131, lieten
er koeien op loslopen en gaven de melk
van die koeien aan menselijke proefko
nijnen gedurende perioden tot 63 dagen
achtereen. Het onderzoek ging zelfs zo
ver dat de proefpersonen in de weide -
die door de onderzoekers onderling 'de
hete wei' werd genoemd - werden neer
gezet zodat ook ingeademde jodium-131
kon worden gemeten.
Een weer andere groep testen bestond
uit het plaatsen van radioactief mate
riaal op de huid van proefpersonen om
na te gaan of die huid rood werd. Op die
wijze kregen in 1945 tien Amerikanen
een schijf met radioactief fosfor-32 be
smet plastic op onderarm of dij gedrukt.
De straling waaraan de huid van de deel
nemers blootstond, liep uiteen van 635
tot 1180 rem. Die cijfers krijgen reliëf in
dien men zich realiseert dat de geldende
veiligheidsnormen nu 30 rem per jaar
voor de huid van het dybeen, en 75 rem
per jaar voor handen en onderarm zijn.
De'testen hadden succes: in de meeste
gevallen werd de huid van de slachtof
fers rood. Maar wat er sindsdien met die
mensen is gebeurd? Hebben ze mis
schien huidkanker opgelopen? Wie zal
het zeggen, want ook in deze gevallen
werd er geen vervolgonderzoek gedaan.
Wat er met die nucleaire proefkonij
nen is gebeurd? Niemand die het weet,
maar als het aan afgevaardigde Markey
ligt komt daaraan snel een eind. Hij
heeft de minister van energie gevraagd
vóór 15 november met een plan op tafel
te komen. Markey: „De experimenten
kunnen niet meer ongedaan worden ge
maakt, maar er zijn in principe stappen
mogelijk waarmee de slachtoffers, die
als menselijk proefkonijn dienst deden,
kunnen worden geholpen".
Gezien de al verlopen tijd zullen velen
van de betrokkenen inmiddels wel
overleden zijn. Maar Markey wil dat al
les in het werk wordt gesteld om de
overlevenden op te sporen, hen grondig
medisch te onderzoeken en hen eventu
eel financieel te compenseren.
Daarvoor bestaat een precedent. Het
Amerikaanse ministerie van defensie is
al sinds jaren bezig met een onderzoek
naar de 200.000 militairen die in de
jaren '40 en '50 werden gedwongen kern
proeven bij te wonen-
redelijk misschien ook, is dan soms niet
te vermijden. Daarom is het, psycholo
gisch gezien, ook een onvergeeflijke fout
als een ziekenhuis of donorbank een kind
per abuis inlicht over zijn biologische
achtergrond.
Van groot belang is verder dat er een
wettelijke regeling komt, waarin wordt
vastgelegd dat de naam en medische
achtergrond van iedere sperma-, em
bryo-, eiceldonor of draagmoeder voor
het kind vanaf een bepaalde leeftijd (bij
voorbeeld 16 of 18 jaar) beschikbaar is.
In sommige staten van Amerika, zoals
Califomië en Michigan, bestaat zo'n wet
al.
Dan kan het gebeuren dat een kind
met de biologische vader of moeder een
band ontwikkelt, die lijkt op die met een
gescheiden elders wonende ouder. Daar
hoeft weinig bezwaar tegen te bestaan,
want met hoe meer volwassenen een kind
een goede band ontwikkelt, des te beter is
dat voor zijn of haar ontwikkeling. De
ervaring heeft inmiddels wel geleerd dat
zelfs een spermadonor vaak lang niet zo
laconiek ten opzichte van zijn biologi
sche kinderen staal als wel wordt ge
dacht.
Hoe dan ook, duidelijk is wel dat de
emotionele aspecten van de nieuwe be
vruchtingstechnieken heel ingewikkeld
en onvoldoende doordacht zijn. Tech
nisch gezien zijn we binnenkort in staat
vrijwel onbeperkt te doen wat we willen,
zelfs sperma-, eicel- en embryocomputer-
banken maken. Maar wat de vrucht
baarheidsspecialisten en wetgevers on
derogen moeten zien, is datje menselijke
gevoelens niet met een computer kunt re
gelen.
door René Diekstra
hoogleraar psychologie te Leiden
Niet zelden wordt de hulp van de politie ingeroepen bij een dreigende
zelfdoding, bijvoorbeeld wanneer iemand in wanhoop uit een raam dreigt
te springen. (foto anp>