Spakenburg gehard door tegenslagen Hoe een gelouterd dorpje uit het moeras klauterde ZATERDAG 25 OKTOBER 1986 EXTRA PAGINA 29 Nog steeds leven de Spakenburgers van de zee. Maar niet meer van de zee die ooit het dagelijks leven zo sterk bepaalde. Want sinds de afsluiting van de Zuiderzee en de inpoldering van het IJsselmeer is er veel veranderd in het dorpje. Op de afslag wordt paling aangevoerd van nog maar drie schippers. De duivels van het IJsselmeer werden ze genoemd, de Spakenburger vissers. In twintig weken werkten ze zo hard dat ze verdienden voor tweeënvijftig. „Want", zegt haven- en veilingmeester Koelewijn, „ook in de winter hield moeder de vrouw haar hand op". Die vissers zijn thans voor het merendeel vishandelaren geworden. En warempel, daarmee keerde de welvaart weer terug. Portret van een 'stoer, zwijgzaam en energiek samenlevinkje' door Gerard Dielessen Op de afslag wordt nauwelijks nog paling aangevoerd Aan het einde van de westelijke ha- venpier in het voormalige vissers dorpje Spakenburg klotst het water vreedzaam tegen de basaltblokken. Het water staat twintig centimeter beneden NAP. Het heeft hier wel eens hoger gestaan. Tegenwoordig kun je vanaf deze plek over het Eemmeer naar de overkant kijken. Een rij bomen wordt daar abrupt af gebroken door eindeloze vlakten. Flevoland. Vroeger zag je hier lucht en water. Nu land en lucht. Als je je omdraait richting dorp ziet de haveningang er nog hetzelf de uit als voorheen. Een kaarsrecht ka naal dat uitmondt als een vork met twee punten in de oude (rechts) en nieuwe ha ven (links). Op de kop van de haven staat de visafslag waar in glorieuze tijden de vis afkomstig van zo'n honderddertig botters werd aangevoerd. Van de ooit zo trotse Spakenburger vloot is inmiddels weinig meer over. Er varen nog maar drie kotters die met fui ken paling vangen. De botters zijn ver dwenen. In 1947 werd op de visafslag een topomzet behaald van 1.4 miljoen gulden. Dit jaar niet meer dan 120.000 gulden. In zijn kantoortje op de afslag schenkt haven- en veilingmeester A. Koelewijn nog maar eens een kop koffie in. Hij draait het gaskacheltje wat lager. „Het zal niet lang meer duren voordat de af slag wordt gesloten. Zodra de laatste vis ser er mee ophoudt, verdwijnt de afslag. Er moet nu alleen nog maar geld bij. Ik kan best begrijpen dat de gemeente zo niet kan doorgaan. Kijk maar eens om je heen. Ze hebben de laatste jaren ook niets meer gedaan aan het onderhoud". Het verschil tussen vroeger en nu? Koelewijn: „Door de visserij was het hier altijd levendig. We hadden een enorme vloot met schepen, 's Zomers vooral, maar ook 's winters was het druk. Je liep gezellig langs de haven. Dan stond je met de vissers te praten. Nu is alles doods. In de zomer is er wel een opleving door alle luxe jachten die hier binnenkomen. Maar het is toch een heel andere sfeer. Op vrijdag liepen zo'n vijftig, zestig botters de haven binnen. De vrouwen stonden de hele dag op de uitkijk. Als jochie hielp ik mee op de af slag en kreeg dan een ondermaatse pa ling of een rijksdaalder als beloning". Na nog een slok koffie zwijgt Koele wijn even. Hij tuurt door het kleine raam naar buiten. Zegt dan: „Ik geloof niet dat we die tijden ooit weer terug krijgen. Dat is voorbij". Rampjaar „De morgen glanst en d'ochtendzon Beschijnt één groote plas Waar gist'ren nog een schoone beemd Een vruchtbare landstreek was. Spakenburg hééft in het verleden veel tegenslag gehad. Altijd was er de strijd met het water. Zo herinneren de aller oudste bewoners zich nog maar al te goed de stormvloed van januari 1916. 'De jammernacht van de 13e op de 14e januari moet niet alleen voor de onge veer 3700 Spakenburgers en Bunscho- ters, maar ook voor de Nederlanders die door het woedende Zuiderzeewater di rect werden getroffen, lang eindeloos lang hebben geduurd, daar wakend en biddend onder erbarmelijke omstandig heden de nachtelijke uren werden door gebracht'. Zo beschrijft auteur H. P. Moelker de situatie in zijn boek *De Zuidkust van de Zuiderzee geteisterd door de stormvloed van januari 1916'. De schade aan de huizen en de lande rijen was groot. Bewoner Jan Ruizen- daal zag het van tevoren allemaal al aan komen. „De loft staat mij niks aan", dacht hij destijds bij zichzelf. Na de ramp vertelde hij, zo staat in het boek van Moelker: „Er was brand aan de an dere kant van het dorp. Twee hooiber gen brandden af, en vanzelf, met die har de wind, vreesden we voor het hele dorp. Toen hebben we ons geld tussen de bedden verstopt, want 't is al een keer gebeurd, als er op het eene einde brand was, dat er in het andere deel van het dorp gestolen werd. Nu, en toen kwam zo snel als niemand verwachtte het wa ter opzetten. We vergaten ons geld om dat we allen aan ons levensbehoud dach ten. Mijn huisje is geheel vernield; het was mijn eigendom. Al wat er in of aan huis was, is in zee gedreven; ook de bed den met het geld er tussen". Barricade Ook de vloot werd zwaar getroffen. Tweeënzestig botters werden kris-kras door elkaar op een hoop gegooid. Zij ramden de huizen. Met gevaar voor ei gen leven brachten Spakenburgse man nen enkele botters tot zinken. Zo vorm den ze daarna een barricade tegen het geweld van het water. De schade werd begroot op ruim 13.500 gulden. De enige werf in Spaken burg, van de broers Nieuwboer, bleek niet in staat zonder extra personeel de schade binnen zes weken weer te kun nen repareren. Uiteindelijk moesten er vloot kromp verder in tot zo'n vijftig bot ters". Niets geholpen Maar ook deze vissers konden niet op de been blijven. Het was met name de overheid die strenge maatregelen nam tegen de overbevissing. Eerst werd de korvisserij (grote netten achter een ge motoriseerde kotter) verboden. Niet lang daarna was ook de kuilvisserij (net ten achter een zeilende botter) taboe. Koelewijn: „Regels, geboden en ver boden. Ze wilden de visstand beïnvloe den. Maar het heeft niets geholpen. Nu zijn er in Spakenburg nog maar drie fui kenvissers over die op paling vissen. Ik geef ze nog één tot twee jaar, dan is de paling op en verdwijnt de laatste visser uit Spakenburg". Is er een oplossing? „Ach oplossing. Ik ben in elk geval heel blij dat het Mar kermeer niet wordt ingepolderd. Ze zou den een botter of tien een vergunning moeten geven om met kuilnetten op het Markermeer te kunnen vissen. Op pa ling natuurlijk. Dan wordt de bodem weer eens goed omgewoeld. Dat is hard nodig. Als een boer zijn land niet om ploegt hoeft hij ook niet te zaaien. Dat is met de visserij precies zo. En als dan blijkt dat de palingstand op het Marker meer weer aantrekt, zoeken ze vanzelf de randmeren op, waardoor meer vissers weer een boterham kunnen verdienen. Kijk, de vervuiling op de randmeren is nu goed onder controle. En wees eerlijk, de echte IJsselmeerpaling is toch het neusje van de zalm. Daar is een grote markt voor. Maar ze moeten in Den Haag wel willen. Het probleem is dat ze denken dat we hier dom zijn. Je moet minstens ingenieur voor je naam heb ben staan om er wat'over te kunnen zeg gen". „Het visserijbeleid is gewoon treurig. Ze doen er totaal niets aan. Dat we mil joenen moeten bezuinigen weet ieder een. Maar zoals de top met het geld om- gaat is bedroevend". Zuur Voorlopig wordt er echter nauwelijks paling gevangen. Als veilingmeester Koelewijn op maandagmiddag om vier uur de sirene van de afslag heeft laten loeien is schipper E. Hijne van de kotter BU 33 de enige die vis (tachtig kilo pa ling) aanvoert. Op de banken van de af slag zitten dertien handelaren. De schipper kijkt wat zuur nadat de paling is afgeslagen op f 6,38 per pond. Hij zegt dat de vangst de vorige herfst twee keer beter was. „Deze dertien gul den de kilo, daar komt het spulletje niet mee uit". Ondanks de slechte vangst zegt hij nog wel lol te hebben in zyn werk. Aar zelend: „Ik moet zeker twee ton per jaar besommen wil het lonend zijn. Dat lukt nu zeker niet. Je kan hier beter vishan delaar zijn dan visser. Maar omdat ik er nog wel plezier in heb ga ik verder". Hijne heeft honderdtien palingfuiken op het Gooi- en Eemmeer staan. Dage lijks haalt hij vijfentwintig netten leeg. „Nee, nostalgie zit er niet meer in. Het is net alsof je op een fabriek werkt. Elke dag de fuiken leeghalen en schoonma ken". „Je ziet het", zegt Koelewijn na afloop van de afslag, „Er wordt nauwelijks nog aangevoerd. Het is een aflopende zaak". De visafslag van Spakenburg begon na eerdere mislukte pogingen in 1919. Er was toen niet eens een weegschaal. De vis werd aan boord gewogen of geteld. Het eerste jaar draaide de afslag nog met verlies. Maar omdat de vissers daar graag losten werd in het tweede jaar al een winst behaald van ruim 1200 gulden. In 1922 werd op verzoek van de vissers- vereniging De Eendracht zelfs besloten tot de bouw van een grotere afslag op dezelfde plaats. Dit gebouw werd in 1924 geopend. Nog steeds staat afslag aan het einde van de Havendiik. Jachten Wandelend door straten met namen als Oostkamp, Oude Schans, Weikamp, Spuistraat en Oude Haven doet je ont dekken dat er in een paar jaar veel is ver anderd. Je ziet nog wel veel mensen in klederdracht. Maar de botters zijn ver vangen door jachten met snelle namen als Nimrod en Atlantis. Op de werf van Nieuwboer ligt een nieuwe botter in aan bouw. De gemeente en de provincie be talen dit project ter nagedachtenis aan het rijke vissersleven-van he$ dorp. Een paar mensen hebben er weer wat werk aan. Maar als het schip klaar is zal er ook voor Nieuwboer geen werk meer zijn. In de Oude Haven voor de werf liggen nog een paar oude botters die door particu lieren zijn opgekocht voor de recreatie- vaart. Op de BU 21 staat geschilderd: Een mooie vrouw En een schip van hout Zijn moeilijk In het onderhoud. In tegenstelling tot dorpen als Volen- dam en Monnickendam voelt Spaken burg zich nauwelijks aangetrokken tot het toerisme. In het in april geopende museumpje 't Vurhus aan de Oude Schans zegt H. Loef: „We runnen dit museum met een stel vrijwilligers. Dat doen we geheel belangeloos. Omdat we de geschiedenis willen bewaren. Maar het is niet zo dat we ermee te koop lopen zoals in andere dorpen langs het IJssel meer. De klederdracht wordt hier gedra gen omdat de vrouwen dat graag willen. Niet voor de toeristen. Wel ben ik bang dat het een aflopende zaak is. De jongste vrouw die nog in dracht loopt is 35. Op een gegeven moment houdt het op. In het dorp is het heel normaal, maar daar buiten kijken de mensen wel raar. Ze be ginnen dan aan je te plukken en denken datje gek bent of zo. Mijn vrouw is daar na nooit meer in dracht het dorp uit ge gaan. Nee, wat dat betreft ben ik altijd weer blij terug te zijn in Spakenburg. Ik voel me hier prima thuis". Onze zaak Ook voor de gemeente komt het toe risme niet op de eerste plaats. Medewer ker B. Zwaan (eveneens bestuurslid van de Stichting 't Vurhus) zegt wel dat de gemeente Bunschoten, waarvan Spa kenburg deel uitmaakt, wat probeert te doen aan het slechte imago van het dorp. „We hebben van oudsher een negatieve naam in het land. Drinkebroeren, ruige voetbalaanhangers. En dat we vanwege onze levensovertuiging op zondag rus ten, daar wordt ook nog wel eens raar op gereageerd. Het zwembad is dicht en er wordt niet gesport. Dat is onze zaak. Maar ik heb gelukkig het idee dat het aan het veranderen is. We krijgen veel verzoeken van vooral jongeren om infor matie omdat ze een scriptie of zo over Spakenburg willen maken. Het beeld van dat achtergebleven gebied veran dert gelukkig". Van het toerisme kan de gemeente dus niet bestaan. En ook niet meer van de visserij. Toch vormt het dorp een welva rende gemeenschap. Dat komt vooral door de vishandel. Werkte er vroeger één vishandelaar op de honderd vissers, nu is dat precies andersom. In de polder staan tientallen loodsen van vishandela ren. Veilingmeester Koelewijn zegt dat er nu zo'n vierhonderd handelaren in het dorp actief zijn. „Spakenburg behoort ongetwijfeld tot de grootste vishandels centra van de wereld. Er worden hier miljoenen ponden vis in grote vrachtwa gens aangevoerd uit landen als Dene marken, Portugal, Griekenland en West- Duitsland. Door de vishandel is er een enorme opbloei. Veel mensen die over dag in de fabriek werken, doen er 's avonds bij een handelaar wat bij. Er staan ook heel veel meisjes en vrouwen op de markten door het hele land. Re gent het op de een, dan druppelt het op de ander. Dat is hier eigenlijk altijd al zo geweest". Uit het moeras De beste typering van een Spakenbur ger? In zijn kantoortje kiest Koelewijn zorgvuldig zijn woorden: „Stoer, zwijg zaam, energiek, gaat door tot het uiter ste, hard werkend. Want de Spakenbur ger heeft zich toch uit het moeras ge werkt na de afsluiting en de inpoldering van de Zuiderzee. Eerst was er geen brood op de plank, maar nu is het een van de welvarendste dorpen van het land. Ik denk dat menige andere ge meente likkebaardend naar onze begro ting kijkt". Bronnen: De zuidkust van de Zuiderzee, geteisterd door de stormvloed van januari 1916. H. P. Moelker, uitgeverij Repro Holland BV; Omzwervingen langs de oude Zuiderzee. Wim Kuyper, uitgeverij de Bataafsche Leeuw;. Bun Historial. A. ter Beek. Een uit gave van de historische vereniging 'Bunsco- De BU33 in de haven van Spakenburg. Links de visafslag. andere werven in het land aan te pas ko men om de visvangst van dat rampjaar niet geheel te laten mislukken. „Dan spannen de Elementen saam; Rivieren, stromen, meeren, Vereenen in één vloekverbond om Neerland om te keeren". Na de ramp in 1916 werd de roep om maatregelen nog groter. De voorzitter van de Zuiderzeevereniging mr. G. Vis sering pleitte in die jaren krachtig voor inpoldering van de binnenzee. Een plei dooi waarin, zo schrijft Wim Kuyper in zijn boek 'Omzwervingen langs de oude Zuiderzee', niet alleen respect ontbreekt voor het werk van vele genaraties vis sers, maar ook voor de cultuur-histori sche waarden van onze karakteristieke vissersplaatsen. Vissering toen: „Meer dan 20.000 ha van den vruchtbaarsten grond, welke op den aardbodem te vinden is, zou inge polderd moeten worden. Wij moogen niet blijven hangen aan de gebrekkige visscherij van een 3.000 man, die onge veer 2 millioen kunnen besommen, ter wijl de drooggelegde gronden meer dan 250.000 mensen jaarlijksch ruim 70 mil lioen zullen kunnen produceren". Vissering kreeg gelijk. De Afsluitdijk kwam er in 1932. De polders volgden daarna eveneens snel. Als laatste kwam in 1968 Zuidelijk Flevoland gereed. De huidige Spakenburger haven- en vei lingmeester A. Koelewijn is er nog steeds bedroefd over dat met de belan gen van de vissers nauwelijks rekening is gehouden. „Zo hebben we de laatste eeuwen heel wat tegenslagen moeten verwerken. De afsluiting van de Zuiderzee betekende een forse klap voor ons. De zoutwater- vis, haring, schol en vooral de Zuiderzeebot konden niet meer worden gevangen. Er bleven zo'n 130 botters over. We kregen de paling, de snoek baars, de spiering en blei er weliswaar voor terug, maar toch hadden veel men sen het zwaar te verduren. Er is veel honger geleden". Na de oorlog kromp de vloot van het dorpje aan het IJsselmeer nog verder in. Veel mensen bleven op de wal omdat daar meer geld was te verdienen aan de wederopbouw van het land. De vloot be stond toen nog maar uit zo'n honderd botters. „We vertikken het. We nemen het ze kere voor het onzekere", weet Koelewijn zich het cliché uit die tijd te herinneren. En toen na de inpoldering van eerst Oostelijk Flevoland (1957) en daarna Zuidelijk Flevoland nog minder viswa ter overbleef kregen de Spakenburger vissers de volgende dreun. „In die tijd, zo rond 1955, precies weet ik het niet meer, kwamen mensen van de Amsterdamse haven naar Spaken burg om voor de winter personeel te werven voor het laden en lossen van gro te schepen. Ik weet het nog wel. Ze be legden een vergadering in gebouw 't Volksbelang. Een paar honderd vissers gingen in de winter naar Amsterdam. Ik zelf ook. Maar in april wilden een hoop vissers niet meer terug naar zee. De Op de werf van Nieuwboer is een botter in aanbouw.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1986 | | pagina 29