Het heimwee overwonnen
Ex-Hongaimovffde donkere dagen van 1956
Hals over kop keerden ze dertig
jaar geleden het door hen niet
langer leefbaar bevonden ge
boorteland de rug toe. Niet zo
zeer om elders een nieuw bestaan
op te bouwen, eerst en vooral was
de vlucht opgezet als een onder
neming van tijdelijke aard. „Het
enige dat we bij ons hadden was
een koffertje. Met daarin onder
goed, een stukje zeep en wat
etenswaren", vertelt Julia Nagy.
„Mijn man had naar de BBC ge
luisterd, we hadden echt het idee
dat de Amerikanen ons zouden
komen helpen".
Het is er niet van gekomen. Het „tij
delijke" verblijf kreeg een duurzaam
karakter. Julia Nagy uit Leiden is in
tussen danig vernederlandst. Zoals
haar stadgenoot Zoltón Szabó, zoals
ook ir. Ferenc Molnór uit Koudekerk
aan den Rijn en de familie Acs uit
Leiderdorp. Dertig jaar na de hard
handig door Russische legereenhe
den neergeslagen opstand tegen het
stalinistische regime-Rókosi zijn ze
volledig geassimileerd in de Neder
landse samenleving. Zij het, dat de
csórdas hen nog altijd meer aan
spreekt dan de horlepiep. „En al ben
ik dan geen voetballiefhebster, als de
Hongaren voetballen ben ik voor de
Hongaren", zegt Julia Nagy. „Alleen,
als ze tegen het Nederlands elftal
moeten spelen zoals laatst, ja, dan
moeten voor mij de besten maar win-
Magyarorzóg en de forradalom,
Hongarije en de opstand. Als bij zove
le andere Hongaren gaf de revolutie
het dagelijkse bestaan van Julia Na
gy, Zoltan Szabó, Ferenc Molnór en
de familie Acs een radicale wending.
Een reeks van demonstraties, op
stootjes, rellen en schietpartijen volg
den elkaar op in de woelige periode
die aanbrak op 23 oktober 1956 en die
in de vroege morgen van 4 november
een bloedig einde vond met de komst
van Russische tanks. Nog altijd blijkt
ir. Ferenc Molnór in staat de gebeur
tenissen in die dagen letterlijk minu
tieus te analyseren, zozeer heeft hij de
„gedenkwaardige dagen" destijds be
leefd en doorleefd. Wat begon als een
Hongaarse sympathiebetuiging aan
het Poolse studentenoproer tegen het
economische beleid van partijleider
Gomoelka, kreeg allengs het karakter
van een vrijheidsstrijd tegen het regi
me-Rókosi.
Gematigd
„Aanvankelijk", herinnert Molnór
zich als toenmalig voorman binnen
het Boedapester studentenverzet,
„werden er hele gematigde eisen ge
formuleerd. Zoals: verbeteringen op
het economische vlak en vrijheid van
meningsuiting. In de eerste dagen
werd er absoluut niet geroepen om
een meerpartijenstelsel. Pas nadat de
eerste kogel was afgevuurd, de ge
vangenissen op de 25ste oktober wa
ren opengegooid, ja toen werden de
tegenstellingen verscherpt. De be
vrijde politieke gevangenen gooiden
de vuile was van het regime-Rókosi
op straat, die hadden het over folte
ringen waarvan niemand had gewe
ten. Het gevolg was dat er een gewel
dige volkswoede ontstond".
Het was feitelijk de ontlading van
wat jaren was opgekropt. Zoltón en
Magdolna Acs: „Rókosi voerde een
schrikbewind. Voordat de opstand
uitbrak durfde geen mens wat te zeg
gen. Als 's avonds de bel ging, vroeg
je je meteen af of er familie aan de
deur stond dan wel de geheime poli
tie".
Hij vergelijkt het Hongarije van
toen met het Hongarije van nu. En
verzucht Molnór dan „Dat het libe
raliseringsproces onder Janos Kódór
zover zou worden doorgevoerd, nee,
dat hadden wij in 1956 niet durven
dromen. Ik schat dat we met onze ei
sen nog geen tiende hebben gevraagd
van wat zich in het kader van de hu-
maniseringspolitiek de afgelopen
dertig jaar werkelijk in Hongarije
heeft voltrokken. Hadden we alles
van tevoren kunnen voorzien, ik ge
loof niet dat er zo'n grote vluchtelin
genstroom op gang zou zijn geko
men. De meeste mensen zijn wegge
vlucht vanwege de onzekere toestand
die er na de Russische inval heerste,
ze zijn ook weggevlucht uit angst
voor repressailles. Voor een goed be
grip, ik propageer het communisti
sche systeem niet. Integendeel. Maar
als in 1956 het nu functionerende sys
teem van Kódór het dagelijkse leven
van Hongarije had bepaald, was ik
niet weggegaan".
Zoltan Szabó: onzekerheid
(foto Holvast)
Maar lang niet iedereen bleef. Julia
Nagy heeft een Hongaarse familie ge
kend die wel is teruggegaan. „Die
mensen woonden in de Van 't Hoff-
straat. In het voorjaar van 1957 zijn ze
teruggegaan, ze konden niet wen-
Barrière
Waar de smaak van het Nederland
se voedsel (Julia Nagy: „In het begin
kon ik geen andijvie naar binnen krij
gen, nu vind ik het heerlijk") dikwijls
voor lief werd genomen, daar bleek
die „vreselijk moeilijke taal" voor
sommigen tijdens de aanpassingspe
riode een schier onneembare barriè
re. Voor zover het al niet hoorbaar is,
geeft Ferenc Molnór typerend genoeg
toe nog altijd de grootste problemen
te hebben met de Nederlandse gram
matica. „Ik heb de taal op straat opge
pikt. Ik verkeerde indertijd wel in de
gelukkige omstandigheid dat de
technische studie tekstueel niks
voorstelde. Met een woordenschat
van tweeduizend woorden heb ik me
aardig kunnen redden op de TH in
Delft. Voor het overgrote deel zijn de
technische begrippen ontleend aan
het Grieks en het Latijn, in de tech
niek pleegt men zich bovendien in
formules uit te drukken. Maar ik ben
ervan overtuigd dat rechtenstuden
ten hier de grootst mogelijke proble
men hebben gehad".
Julia Nagy is pas na de dood van
haar man („drié jaar nadat we hier
waren gekomen") enige aandacht
gaan schenken aan de Nederlandse
taal. „Toen moest ik wel", is haar ver
klaring. „Altijd had ik nog de hoop
gehad dat we zouden teruggaan.
Maar op een gegeven moment moet
je die gedachte opzij zetten. Ik ben
me dus gaan aanpassen aan het leven
in Nederland. Ik ben nu helemaal in
geburgerd, ik zou voor geen geld
meer in Hongarije willen wonen.
Maar dat ik het hier moeilijk heb ge
had, neem dat maar aan. Ik zie me
nog naar de winkel gaan met mijn
dochtertje, boodschappen doen met
een woordenboek in de hand".
Het geboorteland, het blijft trek
ken. De een zegt het met weemoed,
de ander zelfs een tikje melancho
lisch, Zoltón Szabó nuchter. Maar
hoe afstandelijk hij zich ook zegt op
te stellen ten opzichte van Hongarije
(„het woord heimwee heeft me nooit
iets gezegd, Hongarije zegt me eigen
lijk niet veel méér dan een ander
vakantieland"), voor hem bestaat er
paradoxaal genoeg geen andere
vakantiebestemming dan Hongarije.
„En ik sluit niet uit dat we na mijn
pensionering afwisselend in Honga
rije en in Nederland gaan wonen".
Open
Zoltón Acs, in zijn tweede vader
land volop in de weer als lid van de
Hongaarse cultuurvereniging Mikes
Kelemen, zag de grond die hem eens
zo vertrouwd was voor het eerst na 23
jaar terug. „Tot 1979 kreeg ik geen in
reisvisum". Acs vermoedt dat de in
houd van de verhalen die hij heeft ge
schreven voor enkele emigranten
kranten niet vreemd zullen zijn ge
weest aan de weigerachtige opstel
ling van de Hongaarse autoriteiten.
Hij verbaast zich telkens weer over
het open karakter van de tegenwoor
dige Hongaarse maatschappij. Er
wordt openlijk kritiek geleverd op de
regering, Hongarije is ook naar zijn
waarneming het meest westerse land
van het Oostblok geworden. „Toch
zou ik me er niet definitief willen ves
tigen, zolang er bij mij nog steeds die
twijfel bestaat of de Russen Honga
rije blijvend zullen gebruiken voor
hun etalagepolitiek. Nu willen ze
kennelijk laten zien dat het commu
nistische systeem ook in een redelij
ke mate van vrijheid kan existeren.
Maar hoe denken ze daar straks over,
als Kódór vanwege zijn leeftijd moet
aftreden?"
Uit naam van alle anderen geven
Julia Nagy en Ferenc Molnór onaf
hankelijk van elkaar iets prijs van de
gevoelens die hen altijd maar weer
heen en weer doen slingeren tussen
het vaderland en het land waarvan ze
de nationaliteit dragen. „Als ik in Ne
derland ben verlang ik naar Honga
rije, en dan met name naar mijn moe
der. Ben ik daar, dan wil ik zo snel
mogelijk weer naar Leiden", bekent
Julia Nagy.
„Vorige week", vertelt Ferenc Mol
nór, „werd ik na mijn vakantie bij de
Hongaarse grens, aangesproken door
een marechaussee. Die keek in mijn
paspoort en zei toen: meneer Molnór,
u was even thuis en u gaat nu wéér
naar huis. En met die woorden sloeg
die jongen de spijker op de kop".
Koningin Juliana (midden) verwelkomt gevluchte Hongaren in de Utrechtse Jaarbeurshallen, 18 november 1956 (archieffoto»
Als toelichting op die laatste uit
spraak portretteert de Molnór van
vandaag de 22-jarige Molnór van 1956
als een politiek ongecompliceerd
denkende knaap. Al liep hij solidair
achter de leuzen van de door Maleter
aangevoerde opstandelingen aan,
voor hem hoefde een meerpartijen
stelsel niet zo nodig. En voor hem
was het al evenmin een halszaak dat
Hongarije uit het Warschau-pact
moest treden, zoals minister-presi
dent Imre Nagy op 27 oktober 1956
afkondigde. Volgens Molnór in een
poging het morrende volk („maar dat
wilde niet meer luisteren") weer aan
het werk te krijgen. „Waar het mij
toen voornamelijk om ging was een
leefbaarder regime dan dat van Róko
si, die overigens door de Russen van
zijn functie werd ontheven".
Hels lawaai
In de nacht van 3 op 4 november kon
de toen 31-jarige Julia Nagy de slaap
maar niet vatten. Haar huis in Buda-
örs stond aan de hoofdweg naar Boe
dapest. „De hele nacht door rolden de
Russische tanks voorbij, het was een
hels lawaai".
De volgende dag besloot de familie
Nagy Hongarije te ontvluchten.
„Mijn man had zich vóór de opstand
nooit intensief met politiek bemoeid.
Maar net als zovele mensen ging hij
in het verzet toen de onvrede over het
beleid van Rókosi massaal werd
geuit. Niet dat hij de wapens oppakte,
maar als buschauffeur weigerde hij
de communisten naar hun werk te
Toch wel bevreesd voor strafmaat
regelen stuurde Arpad Nagy zijn au
tobus richting Oostenrijkse grens;
een aantal verzetsmensen, zijn vrouw
en 6-jarig dochtertje waren zijn
vluchtende passagiers. „Ons dochter
tje van drie hadden we moeten ach
terlaten. Zij logeerde bij mijn moe
der, vlak bij de Roemeense grens. We
konden dat kind niet ophalen, alle
verbindingswegen werden immers
gecontroleerd en geblokkeerd door
de Russen".
Bij gebrek aan benzine moest de fa
milie Nagy de laatste veertien kilo
meter te voet afleggen om het Oos
tenrijkse grensplaatsje Nickersdorf
te bereiken. Ruim een week later
kwam het gezin in Nederland aan, de
Nagy's werden ingekwartierd in de
Utrechtse Jaarbeurshallen. Ter plaat
se volgde onder meer een kennisma
king met Sinterklaas en Zwarte Piet,
fenomenen die wijdopen gesperde
Hongaarse ogen veroorzaakten. „Na
derhand hebben we elk jaar Sin
terklaas gevierd", vertelt Julia Nagy,
„alleen mijn jongste dochter heeft
weinig aan dat typisch Hollandse kin
derfeest gehad".
Eerst in 1963 mocht „dat kind" zich
van de Hongaarse autoriteiten voe
gen bij haar moeder, die ze totaal was
ontwend. „Ze herinnerde zich ons he
lemaal niet. Weliswaar haddden we
tevoren foto's opgestuurd, maar we
waren en bleven lange tijd toch
vreemden voor elkaar. Gelukkig is
mijn moeder, bij wie ze aidie tijd had
gewoond, een half jaar bij ons in huis
geweest. Ze heeft ons als het ware na
der tot elkaar gebracht".
Uiteengescheurd
De Hongaarse opstand scheurde
ook de familie Szabó uit het pal aan
Bijna dertig jaar na dato keren honderden
ex-Hongaren vandaag terug naar de plaats waar ze
destijds hun eerste overnachting in Nederland
kregen aangeboden. In de Utrechtse
Jaarbeurshallen zullen ze in gedachten stilstaan
bij de opstand die Hongarije in 1956 dagenlang in
z'n greep hield en die hen uiteindelijk deed
besluiten hun vaderland voorgoed te verlaten. Het
daarmee veroorzaakte leed is thans wel goeddeels
geleden, maar iedere ex-Hongaar kan er nog uren
over praten. We zochten enigen van hen op in de
Leidse regio.
door Gerard van Putten
de Oostenrijkse grens gelegen So-
pron uiteen. De vader en moeder van
de toen 19-jarige Zoltón verkeerden
bijna een maand in de veronderstel
ling dat hun zoon dood was. In
werkelijkheid werd hij vijf dagen
vastgehouden door de Russen op z'n
werkplaats in Weszprém. „Eerlijk ge
zegd wilde ik helemaal niet weg uit
Hongarije", bekent Zoltón Szabó.
„Toen ik vrijkwam, wilde ik naar
mijn ouders. Maar eenmaal in Sopron
aangekomen, kwam ik al snel tot de
conclusie dat ze waren gevlucht. Ik
ben ze gaan zoeken, alle opvangcen
tra in Oostenrijk ben ik afgegaan.
Vier dagen heeft het geduurd, voor
dat ik mijn ouders en verdere familie
had gelocaliseerd. Om zekerheid te
verkrijgen, ben ik in Wenen ook nog
naar de Hollandse ambassade ge
gaan. Daar kreeg ik de bevestiging
dat ze in Holland zaten. Het zal eind
november 1956 zijn geweest dat ik
voor hun neus stond. In een kamp in
Ommen".
De toen 25-jarige Magdolna Acs
was een laatkomer, ze arriveerde pas
op 23 maart 1957 in Nederland. Labo
rante was ze in Hongarije, haar bij
drage aan het verzet had er onder
meer uit bestaan dat ze met enige col
lega's de complete personeelsadmini
stratie van het laboratorium uit het
raam had gegooid en vervolgens ver
brand. Na de inval van de Russen be
sloot zij in eerste instantie in Honga
rije te blijven. Ze maakte derhalve de
eerste maanden van het regime-Ka-
dór mee. Magdolna Acs: „De toestand
in die tijd was zo mogelijk nog be
roerder dan in de ergste dagen onder
Rókosi". Herhaaldelijk werd ze aan
de tand gevoeld door de politie, de
leider van haar verzetsgroep werd
veroordeeld tot een gevangenisstraf
van 2V& jaar. „Het werd mij te riskant,
vandaar dat ik alsnog weg wilde".
Meer risico
De grens met Oostenrijk was intus
sen hermetisch afgesloten, waarmee
haar vlucht naar het Westen zoveel
meer risico droeg dan bijvoorbeeld
de aftocht van Zoltón, haar latere
echtgenoot. Ze wil liever niet praten
over de psychische en fysieke ontbe
ringen die ze heeft moeten doorstaan.
Magdolna Acs volstaat met de opmer
king dat ze onder meer in het gezel
schap verkeerde van iemand die in de
onmiddellijke nabijheid van de grens
kennissen had wonen. „En die men
sen wisten precies hoe laat de grens
bewakers elkaar aflosten".
Magdolna en Zoltan Acs; bang voor geheime politie (foto wïm Dijkman)
Niemand uitgezonderd spreken de
ex-Hongaren vol lof over de opvang
van de Nederlandse autoriteiten. „Ik
kreeg een paar bananen in mijn hand
gedrukt, nadat ik per trein in Venlo
was aangekomen", is de eerste herin
nering van Zoltón Acs aan Holland.
Het bleef niet bij bananen, de 3000
Hongaarse vluchtelingen kregen
bonnen om kleding te kopen, ge
trouwde stellen werden na verloop
van tijd aan gemeubileerde woningen
geholpen, veelal werd hun ook pas
send werk aangeboden. Julia Nagy
merkt in dat verband op dat haar
overleden echtgenoot Arpad als bus
chauffeur te werk werd gesteld bij
de NZH; dat het gezin na een verblijf
in een kamp in Sevenum de sleutel
kreeg van de woning die zij thans nog
bewoont.
„We hebben ontzettend veel mede
werking gehad. De buren en de men
sen van de busonderneming, ieder
een was even behulpzaam. Toch heb
ik het hier de eerste tijd vreselijk
moeilijk gehad. Veel gehuild. Post
verkeer met Hongarije was niet mo
gelijk, je leefde voortdurend in onze
kerheid. Pas in de zomer van 1957
hoorden we dat mijn moeder en ons
dochtertje nog in leven waren".
Na de hereniging met ouders en fa
milie heeft Zoltón Szabó een derge
lijk beklemmend gevoel van onzeker
heid nooit gekend. In de donkere da
gen vóór Kerstmis 1956 vestigden de
Szabó's zich in Hazerswoude, terzelf-
dertijd kon Zoltón al bij een werkge
ver aan de slag.
Fantastisch
En al werd Ferenc Molnór zich al
snel gewaar dat hier te lande aan de
studie die hij aan de TH in Boedapest
had gevolgd („ik zat in mijn laatste
jaar") niet dezelfde waarde werd toe
gekend als aan de Nederlandse op
vatting van scholing in dit vak, ook
hij spreekt nog altijd van „de fantasti
sche hulp" die hij in Nederland heeft
ondervonden. Tijdelijk onderge
bracht in een kamp in Zeist leerde hij
van kampleider Molly Geertsema en
kele typisch Nederlandse gebruiken.
„De viering van veijaardagen bij
voorbeeld, die kenden wij in Honga
rije niet. Laat staan dat we ooit een
kalender met namen op de wc had
den zien hangen".
Het heeft niet veel gescheeld of
Magdolna Acs was nooit in aanraking
gekomen met de eigenschappen en
gewoonten die Nederlanders zo eigen
zijn. In 1957 was ze in de kost bij haar
nicht die al jaren in Nederland en
meer bepaald in Leeuwarden woon
de. Haar nicht leefde zich uit in de rol
van huismoeder overeenkomstig de
oudste tradities, hetgeen allerminst
strookte met de levensopvatting van
Magdolna Acs. Over en weer groei
den de irritaties, de uitgeweken Acs
was dan ook vastbesloten Nederland
te verlaten. Ze besefte dat er geen
weg terug was naar Hongarije, maar
ze voelde er alles voor om voorgoed
naar Oostenrijk af te reizen.
„Het is mijn schuld dat ze is geble
ven", grijnst haar man Zoltón. „Via
via kwamen we met elkaar in contact
in Leeuwarden". Zijn vrouw: „En
toen ik bovendien mijn oude vak van
laborante kon oppakken na eerst nog
als strijkster bij een grootwinkelbe
drijf te hebben gewerkt, was er hele
maal geen reden meer om weg te
gaan".
Ferenc Molnar: pendelen
(foto Will Dijkman)