Mijn broer is beroemd Tweede viool spelen niet altijd leuk ZATERDAG 18 OKTOBER 1986 Boven: Josef enJohann Strauss: vier handen op één piano. "...je kijkt steeds naar de zwarte kant, Eduard: je denkt dat ik jou schade wil toebrengen. Hoe oud moetje dan wel worden voor je gaat beseffen, datje eigen broer je vijand niet is". Het dramatische fragment hierboven is gelicht uit een brief van 'der Walzerkö- nig" Johan Strauss. De zwartkijker aan wie hij is gericht is zijn broer Eduard, in de wandeling door de dames - discreet natuurlijk, achter hun waaiers - ook wel 'der schone Edi' genoemd. Eduard was het vijfde kind van Johan Strauss senior en Anna Streim. Hij werd geboren op de vijftiende maart van het jaar 1835. De ou- 1 de Strauss zag voor zijn benjamin een toekomst weggelegd in de diplomatie, maar helaas, het mocht niet zo zijn. Evenals zijn broers Johan en Josef ging hij in de muziek. Eduard speelde uitste- kend viool en harp, maar - nerveus als hij was, wilde hij nog wel eens falen op de cruciale momenten. Toen hij, ter gele genheid van een tournee van het Strauss-orkest, in de zomer van 1868 naar Pawlowsk in Rusland was gereisd om daar de honneurs waar te nemen voor zijn drukbezette broers, verklikte Johan Strauss, die hem na enige tijd kwam 'aflossen', aan zijn broer Josef de mislukking van Edi. Omdat hij te veel artistieke geldingsdrang had, moest Eduard in 1869 op een geraffineerde ma nnier worden uitgeschakeld, zo schreef -Johan. Timide Johan en Josef: het waren vier handen op één piano. Josef, die aanvankelijk -werkzaam was als ingenieur en ooit nog eens een straatreinigingsmachine heeft uitgevonden, gaf in 1835, toen Johan het .-.om gezondheidsredenen even wat kal mer aan moest doen, zijn beroep op om -:de leiding van het (tot een soort amuse mentsindustrie uitgegroeide) Strauss- orkest op zich te nemen. Hij was een ti mide, gesloten persoonlijkheid, geen Le- bemann, zoals zijn broer Johan. Vanaf zijn intrede in de muziek heeft hij zijn broer, die welhaast met het succes leek te zijn getrouwd, naar de ogen gekeken. Openlijk heeft hij van jaloezie nooit iets laten blijken, maar toen Johan in Rus land weer eens triomfen vierde en er fo to's van hem by duizenden over de toon bank gingen, terwijl hijzelf in de onze- :-kerheid verkeerde of men hem wel een ..contract voor het volgende jaar zou aan bieden, schreef hij in een brief naar huis wanhopig: "Ik zie er slecht uit, ik ben bleker geworden, mijn wangen worden hol, mijn haren ben ik bijna kwijt ik ben helemaal afgestompt, ik heb geen enkele zin om te werken. Moeizaam heb ik twee polka's in elkaar geflanst...". Echte ruzie of strijd is er tussen Johan en Josef niet veel geweest; misschien heeft Josef zijn gram wel kunnen halen in de zogenaamde muziek-duels, concer ten waarbij Johan en Josef ieder afzon derlijk een orkest dirigeerden, iets dat wel wat weg had van 'schermen op af stand'. Eduard was een veel driftiger baasje. Hij heeft zijn hele leven min of meer overhoop gelegen met Johan. De ruzies waren in de familie Strauss niet van de lucht. In een vermanende brief schrijft 'hun grootmoeder: "Niets als valsheid, ruzie en nijd tussen jullie". Verbitterd Eduard is tijdens zijn leven en ook daarna nooit op waarde geschat. Zijn be tekenis is door de roem van zijn broers als het ware opgeslorpt. Toen hij in late re jaren een groots opgezette concert tournee met het Strauss-orkest onder nam in de Verenigde Staten werd hij door de pers, die unaniem lovend was, aangezien voor Johan Strauss. Dit alles maakte van Edi een achter dochtig en verbitterd man. Dat zijn arg waan jegens zijn beroemde broer niet geheel onterecht was, mag misschien blijken uit het feit dat Johann na zijn dood niets naliet aan Eduard, zijn bloed eigen broer, terwijl de huismeester fi nancieel op fluweel kwam te zitten. Maar Eduard nam wraak. Na de ophef fing van het Strauss-orkest liet hij de bladmuziek, waarmee men over de ge hele wereld triomfen had gevierd, ver nietigen. Talrijke partituren en bewer- ^kingen van de hand van de broers Strauss vielen ten prooi aan de vlam- imen. Deze wraakactie valt moeilijk te rij- !men met het feit dat Eduard later een Jboek heeft geschreven waarin hij het le aven van de familie Strauss tot in de i kleinste details heeft trachten te recon strueren. Wroeging? Het verbranden van manuscripten zou Jnimmer zijn opgekomen in het hoofd ivan de gebroeders Waugh. Toen de fami- jlie Waugh op 28 oktober 1883 nog maar 'nauwelijks de eerste levenskreten van de kleine Evelyn had vernomen, rea geerde zijn vijf jaar oudere broertje Alec enthousiast met de woorden: "Ha, fijn pa! Nu hebben we tenminste iemand die bij het cricket de bal kan ophalen!". In die verwachting zou Alec overigens da- ;nig worden teleurgesteld: Evelyn haatte •alles dat maar zweemde naar sport. Bekijk je de foto's van Alec, dan zijn er ^duidelijk overeenkomsten met zijn be roemde broer te bespeuren, maar er is iéén opvallend verschil: al lustte Alec er 'ook wel een paar, hij heeft niet zo'n "'doorgewinterd drankhoofd als Evelyn. J Alec, die bijna net zoveel boeken heeft .geschreven als zijn broer - waaronder Jenkele prachtige reisverhalen - debu teerde op negentienjarige leeftijd' met jeen roman. Het werd een bestseÜer. Hij jmoest tot zijn zesenvijftigste wachten jvoordat dit succes zich zou herhalen. ■Rivaliteit In 'De beste wijn het laatst', een boek waarin Alec herinneringen ophaalt aan Evelyn, wordt ingegaan op de rivaliteit die er tussen beide broers zou hebben bestaan. Evelyn meende een samenzwe ring te bespeuren tussen zijn broer en zijn vader, die meer op Alec gesteld was. Alec zelf had echter al snel in de gaten dat zijn broer buitengewone talenten be zat. Toen de oude heer eens in woede pnstak omdat hij aansprakelijk werd ge steld voor de kosten van een nachtje «boemelen dat Evelyn met een ongedekte cheque had betaald, zei Alec tegen hem: "Ach, pa, veronderstel nu eens dat Eve lyn werkelijk een genie is, maken we dan niet een dwaze indruk dat we ops nu zo druk maken over die miserabele tien pond?". Wanhopig antwoordde de oude aristocraat: "Dat kan allemaal wel zo zijn, maar dat is op dit ogenblik wel een erg schrale troost". Alec bleef altijd beschikbaar voor zpn broer, vooral als deze in de problemen zat, maar beiden gingen hun eigen gang en zagen elkaar in de laatste jaren van hun leven alleen nog op bruiloften en begrafenissen, of ze kwamen elkaar te gen als ze op reis waren. Zo brachten ze nog eens een tijdje ge zamenlijk door in Cannes. Hun (on)vaste gang 's avonds was naar een zeemans kroeg, waar ze het meisje dat achter de bar stond vermaakten met fopartikelen als bierwormen en windkussens. Over dat verblijf schrijft Alec: "De vijf dagen gingen razendsnel om. Ik was van plan de trein naar Nice te nemen, de trein die nu 'Le Mistral' wordt genoemd. Evelyn wilde gaan lunchen in Monte Carlo. Tus sen het vertrek van onze treinen zat krap tien minuten; we namen samen een taxi naar het station. Er was helaas geen sta tionsrestauratie waar we een laatste plengoffer zouden kunnen brengen aan ons wederzijdse geluk. Ik stak over naar het perron richting zuid; Evelyn moest aan de andere kant zijn; daar zaten we dan, naast onze koffers, in de zon, onze gezichten naar elkaar toegewend, de blinkende rails tussen ons in, wachtend op een trein die ieder van oné een andere kant op zou brengen". De Goncourt Alec en Evelyn Waugh hebben nooit enig letterkundig werk samen geschre ven. De beroemde gebroeders De Gon court hebben dat .wel gedaan. Jules en Edmond de Goncourt, die beiden de am bitie hadden om schilder te worden, werden al op jonge leeftijd wees. Ze ble ven echter niet onbemiddeld achter. Met een erfenis op zak besloten ze een reis te gaan maken door Frankrijk. Tijdens de ze tocht hielden ze een dagboek bij. In het begin werd daarin genoteerd hoe veel kilometers ze per dag hadden afge legd en wat ze 's avonds hadden gegeten, maar al gauw groeiden de notities uit tot een reisverhaal. Het was hun eerste stap op het literaire pad, een stap die uitein delijk zou leiden tot een reeks waarde volle monografieën over belangrijke fi guren uit de Franse cultuurgeschiede nis, enkele niet onaardige romans én het bekende vijfduizend pagina's tellende dagboek, waarin het Parijse literaire le ven van het fin de siècle met genadeloze scherpte is opgetekend. De literatuur was voor de Goncourts een soort religie. Ze hadden inderdaad ook wel wat weg-van monniken, zoals ze daar zaten te schrijven, tegenover elkaar aan een grote tafel. De twee schrijvers bleven maar het liefst in eikaars nabij heid en voelden zich geestelijk geampu teerd als de ander er niet was. Wanneer de jonge broer uitging leek het wel alsof hij de inspiratie van de oudere meenam, zodat deze niets anders kon doen dan al rokend wachten totdat zijn broer weer thuiskwam. Elke dag zagen de buren hen voorbij komen, allebei op dezelfde wijze ge kleed, de jongste 's morgens, uit eerbied, een klein stukje achter de oudste en 's avonds, om hem te beschermen tegen eventueel gespuis, een paar meter voor uit. In het dagboek schrijft Edmond: "Al zouden wij niets hebben bereikt, dan hadden wij toch die intense verbonden heid met elkaar, een verbondenheid waaraan wij gewend raakten als aan on ze ademhaling". Als de gebroeders in gezelschap wa ren, was het meestal Jules die begon met praten. Moest hij even op adem komen, dan maakte Edmond de zin af of ont vouwde een idee dat de ander op zijn beurt dan weer kort samenvatte. Ze praatten niet om het plezier van de con versatie, nee, ze studeerden, documen teerden zich. Als men het niet in de ga ten had, maakten ze vlug aantekeningen op hun manchetten. Leergeld Van hartstochtelijke affaires met vrou wen moesten ze niet veel hebben. Jules had in de liefde al enig leergeld betaald: tijdens hun reis door Frankrijk had hij syfylis opgelopen, een ziekte die langza merhand zijn zenuwgestel zou ondermij nen. Maar dat was niet de enige reden voor zijn terughoudendheid op het amoureuze vlak: zijn voornaamste be zwaar - en dat van zijn broer - was dat de kracht die in zulke vrouwengeschiede nissen ging zitten, voor het literaire scheppen verloren ging. "Mensen diec zich teveel overgeven aan hun harts-' tochten zullen geen oeuvre bij elkaar schrijven, maar zullen hun leVen 'ver kwisten' door te leven". Op 28 oktober 1858 schrijft Jules in het dagboek: "M. de Vailly (een waarzegger, CvH) heeft iets over ons tweeën voor speld dat wel eens zou kunnen uitko men. Hij heeft ons verzekerd dat als we ooit van iemand mochten gaan houden, dat we dan gezamenlijk van die persoon zouden gaan houden en dat de goede ze den en wetten dan een uitzondering zou den maken ten gunste van onze buiten gewone verhouding". Inderdaad vinden ze na enige tijd ene Marie, een vroedvrouw (bonjour, mon sieur Freud!), die hun 'samenwerking' op erotisch gebied accepteert. De Gon courts waren overigens meer kijkers dan doeners: ze konden er intens van genie ten als Marie in de beslotenheid van de huiskamer met opgeschorte rokken een dansje voor hen maakte of hen een kijk je gunde in haar décolleté. De dood van Jules in 1870 bezorgde Edmond een enorme geestelijke opdof fer. Ooggetuigen uit die tijd beweren, dat ze zijn haar grijs hebben zien worden tijdens de tocht van het sterfhuis naar de begraaflaats. Théophile Gautier zei eens dat hij in al die tijd slechts één Schrijven had ontvangen dat door een van de broers alleen was ondertekend: het was de brief waarin Edmond hem, volkomen wanhopig, op de hoogte stelde van de dood van Jules. Droom De geschiedenis van de gebroeders Ja cob en Wilhelm Grimm vertoont op tal van punten overeenkomst met die van de Goncourts. Ook hun band was zeer hecht. Hoeveel zij van elkaar hielden mag blijken uit een droom die Jacob had en die hij heeft opgetekend: "Opeens- ...bevond ik me op een weg die leidde naar een hoge berg. Nu weetje dat er op de St. Gotthard in Zwitserland van die met tralies afgesloten schuilplaatsen zijn, waarin mensen die zijn doodgevro ren zolang worden ondergebracht. Plot seling in mijn droom stond ik voor zo'n betralied hok en zag ik jou, je kond er een beetje voorovergebogen bij, je steunde met je hoofcfc tegen de muur. Toen ik naast je ging staan, richtte je je een beetje op, je ogen waren bloeddoor lopen en je zei met zwakke stem: 'Waar om ben je niet eerder gekomen, ik heb hier al twee nachten staan te bevriezen.' Er overviel mij een onbeschrijflijke angst en ik moest verschrikkelijk wenen totdat ik wakker werd. Mijn gezicht was vertrokken, maar uiterlijk Waren er geen sporen van tranen. Dat de lieve God je toch moge behoeden, en blijf mij lief hebben!". Wat betreft hun relatie met vrouwen verschilden de gebroeders Grimm nogal van de Goncourts. Wilhelm trouwde, maar hij eiste van zijn echtgenote dat zijn broer bij hem mocht komen inwo nen. En dat mocht van Dorttchen. Later, na de de dood van Wilhelm, zette Jacob het huwelijk voort. "Heere is een schooier. Als hij ergens binnenkomt waar ik ben, sla ik hem er uit—Toch ben ik niet vervuld van haat. Daar krijg je maar kanker van, ik vind hem een walgelijke man, een walgelijke man". Als de Van de Woestijnes al niet voor eeuwig doof waren, hadden zij hun oren alsnog dichtgestopt voor dit straat- vechtersproza van Marcus Heeresma, voor wie Heere, naar hij beweert, nog eens een krankzinnigenverklaring heeft moeten ondertekenen. De familieband was de gebroeders Van de Woestijne hei lig. Van verholen jaloezie of verwijde ring is tussen Karei en zijn broer, de schilder Gustav, nooit sprake geweest. Tegen het eind van zijn leven zei Karei: "Ik heb het gedicht en Gustave heeft het geschilderd". Gustave was niet wat je noemt een 'kunstvernieuwer'. Zijn werken zijn de produkten van een in zichzelf gekeerde, bespiegelende schilder, door een kunst criticus nog eens gekarakteriseerd als ie mand die bezeten was van het hierna maals. Een kwezel was hij zeker niet, al hebben veel van zijn doeken wel de reli gie tot onderwerp. Gustav heeft nooit een academische opleiding gevolgd. Toch staan er meer dan tweehonderd- vijftig doeken op zijn naam, waaronder ook enkele portretten van zijn broer. Op zeventienjarige leeftijd werd Gus tav ziek en trok h(j met zijn broer Karei naar het rustige Lathem aan de Leie, waar hij met veel andere kunstenaars in contact kwam: Over de idyllische tijd die de broers daar hebben doorgebracht, heeft Karei geschreven in zijn 'Lathem- se brieven'. Van zijn vierentwintigste tot zijn zeven entwintigste levensjaar werkte Karei als ziekenoppasser. Ook bracht hij enige tijd door bij de Benedictijnen, maar al vlug keerde hij terug naar Lathem, waar hij, zo schrijft zijn biograaf, met 'een in- boorlinge der gemeente in het huwelijk is getreden.' In het begin van de Eerste Wereldoor log week hij uit naar North-Wales. Tal rijk zijn de brieven die hij vanuit dat 'verbanningsoord' aan Karei en diens fa milie heeft geschreven. De broers hoor den bij elkaar als 'twee tenen in een voet van gips', om maar eens een vergelijking van een bekende dichteres te gebruiken. Veel brieven van Karei aan Gustav zijn ondertekend met het voor Noordneder landse oren nogal onfris aandoende 'Uwe verkleefde Karei'. Mazzel gehad Als je niet aan de weg timmert komt het er niet zo op aan wanneer je sterft, is er geen plaats voor je in de lade van de necroloog. Dat blijkt wel uit het stukje in Le Monde, waarin men aandacht be steedt aan het overlijden van Diego Gia- cometti, 'de broer van Alberto'. Terwijl de weduwe van de beroemde beeldhou wer in dezelfde krant een overlijdensad vertentie van Diego heeft laten opnemen waarin zijn verscheiden op 15 juli 1985 is gedateerd, bestaat de schrijver van het stukje het Diego Giacometti op 17 juli van dat jaar te laten overlijden. Nou ja, heeft hij misschien eindelijk toch eens mazzel gehad. Het in memoriam in de Frankfurter Allgemeine is heel wat geïnspireerder geschreven dan het piepkleine artikeltje in de Franse krant, al heeft de schrijver wat de lengte ervan betreft duidelijk concessies moeten doen aan de ruimte die Heinrich Böll met zijn doodsbericht inneemt. Werd Diego tijdens zijn leven door zijn geniale broer de vergetelheid in gedreven, hier wordt hij bijna van de pagina afgeschoven door een dode be roemdheid. Diego Giacometti trok in de jaren twintig met zijn broer naar Parijs om daar een carrière als beeldhouwer te be ginnen. Maar terwijl de geniale begaafd heid van Alberto meer en meer aan het licht trad, groeide Diego steeds meer in de rol van verzorger en manager. En van model, niet te vergeten. Talrijk zijn de schilderijen en beelden die Alberto heeft gemaakt van zijn broer, die door de na tuur stiefmoederlijk was bedeeld met een rare knolneus en enigszins afhan gende, melancholieke gelaatstrekken. De opoffering van Diego moet iets tra gisch hebben gehad. Toen zijn broer na melijk was gestorven, begon hij de dag na diens begrafenis al meteen weer met beeldhouwen. Alsof hij daarop al die ja ren had gewacht. Raar lachje De schrijver van het stukje zocht Die go eens op en vroeg hem toen of Alberto werkelijk,zo droevig was geweest als hij uit zijn werken naar voren kwam. "Bijna verbaasd keek Diego me aan, met zijn goedige, melancholieke gezicht. Nee, zijn bróer was niet treurig geweest". Diego heeft niet erg lang van zijn 'vrij heid' kunnen genieten. Meesterwerken heeft hij niet meer gemaakt. Hij heeft nog enige naam gekregen als decorateur van meubels. In zijn essaybundel 'Situations 1938- 1976' beschrijft Sartre een schilderij van Alberto Giacometti waarop Diego staat afgebeeld: "Hoe langer ik de ogen van Diego observeer, hoe minder ik eruit wijs kan; maar ik vermoed een paar enigszins ingevallen wangen en een raar lachje om zijn mondhoeken. Als ik er in mijn ongelukzalige hang naar zekerheid mijn blik naar laat afdwalen, ontsnapt alles me meteen weer. Is zijn mond grimmig? Bitter? Ironisch? Geopend? Dichtgeknepen?" Wie zal het zeggen. Laten we hopen dat er aan gene zijde een paar verse ha mers en beitels klaar liggen voor Diego, zodat hij zijn 'schade' kan inhalen en eindelijk eens eén meesterwerk uit het steen kan bevrijden. Of heeft hij die ge reedschappen misschien woedend naar het hoofd van zijn broer geslingerd? Links: Edmond en Jules de Goncourt: wars van hartstochten. Broeders in de kunst, beiden talentvol: soms zijn ze samen beroemd geworden, soms afzonderlijk. Ook komt het voor dat de naam van de een nog dagelijks op de lippen ligt, terwijl die van de ander voorgoed lijkt te zijn bijgezet in het praalgraf van de encyclopedie. Hoe was hun verhouding onderling? Waren ze jaloers op elkaar, of bewierookten ze elkaar juist? Cees van Hoore ging op zoek naar de 'kleine geschiedenis' van hen die in de schaduw leefden van hun beroemde broer. Hij trof veel wederzijdse genegenheid aan. En wat afgunst natuurlijk. Ook broers blijven mensen. door Cees van Hoore Jacob en Wilhelm Grimm: zeer hechte band.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1986 | | pagina 24