Die kleurlingen,
dat zijn me nog
eens kereltjes'
De eerste Chinezen in Nederland
De krasse loopbaan
van Leidenaar Yeh
ZATERDAG 10 MEI 1!IR(>
EXTRA
PAGINA 23
In 1911 kwamen ze voor het eerst naar Nederland en vestigden zich als slecht
betaald scheepspersoneel in Amsterdam en Rotterdam. Voor de reders waren
ze goedkope arbeidskrachten die als wapen tegen de zeeliedenvakbonden
werden gebruikt. Daarmee is al een beetje aangegeven onder welke
omstandigheden de eerste Chinese immigranten hier te lande moesten leven.
Uitbuiting, geweld, honger en deportaties waren hun deel. Onlangs verscheen
het boek 'Chineezen en ander Aziatisch ongedierte', een titel die ontleend is
aan een ambtelijke notitie uit de jaren dertig.
Bart Jungmann las het en doet er in bijgaand artikel verslag van. Aansluitend
wat positievere ervaringen van een Leidse Chinees.
door Bart Jungmann
Brochure van de CPN waarin de leef- en arbeidsomstandigheden van de Chinese zeelieden scherp werd aange
klaagd.
"Zijn de Chinezen dan geen men
sen", luidde de vraag die werd opge
worpen in het blad van de sociaal
democratische zeeliedenbond Vol
harding. Om een bevestigend ant
woord kon men uiteindelijk niet
heen. Maar de Chinees is "een mens
die als sociaal wezen, als mens tot
het mensdom, zich in de eerste re
gels nog moet oefenen. Die er
slechts op uit is om geld machtig te
worden ten eigen nutte".
Het is rond 1910 en de "Oosterse lang
staarten" worden ook door de anarchis
tische zeeliedenbond ANZB op hun
menselijkheid getoetst. "Die kleurlin
gen, dat zijn me nog eens kereltjes. Dat
ploetert, dat zweet niet, dUt stinkt in de
logiezen en moppert niet, dat smult in
rijst met stokvis als een trekhond". Alle
reden kennelijk om op hun vertrek aan
te dringen. "Zij moeten geweerd wor
den, tenzij ze dezelfde eisen stellen als
wij. Aan hun lichaam en geest hetzelfde
toekennen als de Europeanen, wier ogen
zijn geopend voor het recht dat de arbei
der heeft op welstand en vrijheid".
Beide citaten zijn afkomstig uit 'Chi
neezen en ander Aziatisch ongedierte'
van H. Wubben, uitgegeven door De
Walburg Pers. Je hoeft het boek maar
door te bladeren om meer van dit soort
staaltjes racistisch denken tegen te ko
men. De titel bijvoorbeeld is ontleend
aan een aantekening van het ministerie
van justitie in 1931. De Chinezen waren
de luizen in de pels van de Nederlandse
leeuw, schrijft Wubben in zijn inleiding,
en in een bijzonder lezenswaardige stijl
geeft hij aan hoe in het overheidsbeleid
discriminatie op ongegeneerde wijze de
leidraad was.
Stokers
En er waren in die tijd nogal wat Chi
nezen in Nederland. Vijftig jaar geleden
had Rotterdam de grootste Chinese ko
lonie op het vasteland van Europa. Het
waren zeelieden die op vrachtschepen
wérden gebruikt voor het zware stokers-
werk. In 1911 arriveerden de eerste groe
pen in Nederland. Dat gebeurde in het
diepste geheim, want een paar dagen
daarvoor hadden de ANZB en Volhar
ding hun leden met succes tot een sta
king opgeroepen. De Chinese varensge
zellen, gemonsterd in Londen, moesten
hun plaats innemen. Omdat stakings
brekers in die tijd op fysiek geweld kon
den rekenen, werden de Chinezen hei
melijk binnengehaald door de Rotter
damse reder Lloyd.
Vakbonasman Heykoop meende "dat
de Nederlandse vloot door een zestigtal
langstaarten niet zal worden gered".
Niettemin, als stokers - een moeilijk en
hard beroep - hielden ze de zaak wel
draaiende.
In de Engelse havensteden waren de
Chinezen al een vertrouwd beeld en
woonden ze dicht opeengepakt in de
Chinatowns die rónd 1885 ontstonden in
Liverpool, Cardiff en Londen. Goedko
pe arbeidskrachten en daarom zeer on
geliefd bij de Europese zeelieden. Naar
mate de staking voortduurde, hield de
stroom Chinezen aan. Ook Amsterdam
maakte er kennis mee. Ze werden veelal
ondergebracht in goederenloodsen op,
het haventerrein, waar ze onder militaire
bewaking stonden.
In Rotterdam werd de staking weldra
opgeheven, Amsterdam capituleerde
pas in augustus. "Vies verachtelijk we
zen dat eigen lotgenoten in de rug aan
valt", schreef het Rotterdamse zeemans
blad De Uitkijk vol verbittering. De Chi
nese zeelieden die zich nu ook in de ha
venbuurten gingen vestigen, hadden
zich een leuker onthaal kunnen wensen.
De bonden eisten tevergeefs hun ver
trek. Lloyd antwoordde: 'Wij blijven bij
ons plan om onze vrachtschepen te be
mannen met Chinees machinekamer-
personeel'. Andere reders volgden dat
voorbeeld.
Chinese wervingsagenten begonnen
in de stad logementen (boarding houses)
op te zetten, waarin hun zeevarende
landgenoten werden ondergebracht. Of
misschien beter gezegd: gepropt. Elke
vierkante meter in zo'n pand werd ge
bruikt om zoveel mogelijk mensen te
kunnen onderbrengen.
Chinatown
Zo zag Amsterdam tussen 1912 en 1916
in de Buiten Bantammerstraat het begin
van een eigen Chinatown verrijzen. Een
journalist van de NRC kon zijn verba
zing niet op en liet zich een Chinees
maal in één van de eethuisjes voorzet
ten. Dat smaakte. "Waarom heeft geen
De pindakoekjesverkoper, een
bekende verschijning in het straat
beeld van de grote steden gedurende
de crisis van de jaren dertig.
onzer keukenprinsen of -prinsessen
zich ooit de moeite getroost om een
soortgelijke speurtocht te ondernemen,
gelijk ik zo juist ter verzorging van mijn
maag deed?", vroeg hij zich in zijn arti
kel af.
Wat vooral opviel was dat de Chinezen
nauwelijks opvielen. Een ordelievend
volkje dat buiten de politierapporten
bleef. Daarin kwam echter verandering
toen door de Eerste Wereldoorlog de
werkgelegenheid voor zeelieden bedui
dend minder werd. Een gevecht om ar
beidsplaatsen ontstond, en daarin waren
zelfs doden te betreuren.
In Rotterdam was de Chinese gemeen
schap minder groot. Katendrecht kreeg
in 1914 zijn eerste boarding house voor
Chinezen en pas na het einde van de oor
log in 1918 brachten de Chinese ship-
pingmasters (de wervers van zeelieden)
meer landgenoten onder in Katen
drecht. Al snel werd de Rotterdamse
wijk bekend als het 'Chinezendepot' van
Europa.
De shippingmasters hadden als ver
schaffers van woning en werk veel greep
op de Chinese zeelieden. Omdat zo'n on
derneming vaak sterk regionaal bepaald
was en de shippingmaster zich omring
de door louter familieleden groeide er
een hiërarchie als bij de Maffia. De Bo
On was daarvan een goed voorbeeld.
Maar er waren nog meer kapers op de
kust, en met het Drie Vingerenverbond
stond de Bo On al snel op voet van oor
log. In 1922 kwam dat tot een uitbarsting
toen er in de binnenstad van Amsterdam
een wilde schietpartij plaats had. De
slechte economische situatie in de
scheepvaart met een daardoor scherpere
concurrentie was daar debet aan.
Razzia
Een geschrokken overheid besloot
vrijwel meteen tot een razzia, gevolgd
door deportatie. De actie beperkte zich
om financiële redenen tot Amsterdam
en de goede contacten van de Bo On met
de overheid leidden ertoe dat met het
vertrek van 207 Chinezen de macht van
de 'drie vingers' in de hoofdstad was ge
broken.
Vooral door de schietpartij zag de
overheid zich ineens met een 'Chinezen-
probleem' geconfronteerd. De ongecon
troleerde aanvoer had haar tot dan toe
vrij koud gelaten, maar nu moest hun
aantal worden teruggebracht. Dat lukte
niet best. Het stokerswerk was zo zwaar
dat het verloop groot was en reders ble
ven met name Katendrecht daarom vul
len met onmiddellijk inzetbaar -reserve-
personeel.
De Chinezen in Rotterdam en Amster
dam vormden vrijwel pure mannenge
meenschappen. Het was dan ook niet
vreemd dat een Rotterdamse politie
commissaris constateerde 'dat de Chine
zen in hoge maten sexuelen omgang zoe
ken met het vrouwelijke geslacht en dat
zij de zeer geliefde bijslaap zijn van
vrouwen van verdachte zeden'. Maar
niet alleende prostituées, ook op andere
vrouwen oefenden de Chinezen, 'door
hun bescheiden en voorkomend optre
den' aantrekkingskracht uit. Met een hu
welijk verzekerden de Chinezen zich
van een verblijfsvergunning en het wa
ren vooral de welgestelde shippingmas
ters die de beschutting van een echtelij
ke verbintenis zochten.
Pindakoekjes
Ondertussen kwamen er via Frankrijk
ook steeds meer niet-zeevarende Chine
zen de grens over. Gebeurtenissen in het
eigen land (de val van het keizerrijk, het
nationalisme van Sun Yat Sen en de
conflicten tussen nationalisten en com
munisten) hadden hun weerslag op de
situatie hier. Zo ontfermde de CPN zich
over de Chinese kameraden. De zeelie
denbonden, met name de ANZB, zagen
ook steeds meer het algemeen belang.
De onverhulde afkeer van Chinezen ver
stomde vrijwel geheel bij de crisis van
de jaren dertig. Het internationale
scheepvaartverkeer had daar ernstig on
der te lijden en menig schip lag te roes
ten op het IJ en in de Nieuwe Maas.
Tot overmaat van ramp legden de re
ders voor het stokersberoep steeds meer
beslag op Singaporezen, die nog goed
koper waren dan de Chinezen. De laat-
sten zaten in hun logementen "hopeloos
in de val, zoals Wubben schrijft. In te
genstelling tot de Nederlandse lotgeno
ten kregen zij geen financiële vergoe
ding. Zo ontstond de handel in pinda
koekjes. Een werkloze zeeman begon er
in 1931 mee. De zoete lekkernij was met
azijn, suiker en pinda's goedkoop te fa
briceren en 'pinda, pinda, lekker' klonk
al snel ook buiten Katendrecht. "Gelijk
een stel gaggelende ganzen spoedde zich
een aantal druk gesticulerende Chine
zen, die allen een grote blikken trommel
torsten in de richting van de binnen
stad", aldus een ooggetuigeverslag.
Voor het eerst kwamen de Chinezen
uit hun isolement en hun pindakoekjes
vielen bijzonder in de smaak bij de ver
baasde Rotterdammers. De handel sloeg
al snel over naar Amsterdam. Nagenoeg
de hele Chinese gemeenschap stortte
zich erop en dat maakte de spoeling zo
dun dat men al spoedig de provincie in
trok. Aldus bevonden zich in 1933 zo'n
25 pindaventers in Leiden. Een lucratie
ve handel was het niet, maar sommigen
konden zo net het hoofd boven water
houden.
De Chinezen kregen nu ze zich einde
lijk buiten 'hun' wijken vertoonden hun
portie van christelijke naastenliefde, die
door een daaraan gekoppelde zendings
drang niet echt aansloeg. Ook de plaat
selijke verenigingen voor het armenwe
zen bogen zich over hen, maar niet be
paald met positieve bedoelingen. Er
werd een oproep gedaan de pindaven
ters aan hun lot over te laten, want an
ders kwamen er meer en dat vergrootte
het probleem alleen maar.
Verwijderd
Dergelijk denken beheerste ook het
overheidsbeleid. Dat werd het duide
lijkst belichaamd door mr. L. Einthoven,
in de jaren dertig benoemd tot politie
commissaris in Rotterdam (tijdens de
Duitse bezetting maaktè Einthoven deel
uit van de Nederlandse Unie). De Chine
se kolonie in Rotterdam werd door hem
onder strenge controle geplaatst. Voor
nieuwkomers werd het erg moeilijk om
geruisloos in die gemeenschap op te
gaan. Rotterdam moest geen 'koelie-de
pot' voor andere landen worden, meen
de Einthoven.
De werkloosheid onder stokers en de
provinciale onrust over de komst van
pindaventers bracht ook de landelijke
overheid tot strengere maatregelen. "Ik
zoude daarom een algemene opdracht
willen geven in het gehele land tegen dit
venten op te treden", zei minister Don-
ner in dat verband. Veel kwam daarvan
toen niet terecht, maar de komst van
Einthoven inspireerde kennelijk tot da
den.
Oude en zieke, armlastige, dus waar
deloze Chinezen moesten het land maar
uit en Einthoven kreeg dat in samenwer
king met de reders ook gedaan. Het
werd het schrijnend einde van een al zo
schrijnend hoofdstuk in de geschiedenis
van de Chinezen in Nederland. Zo bere
kende de Haarlemse politie heel precies
de kosten die de verpleging van enkele
zieke Chinezen met zich meebracht.
Conclusie: "Moge ik u verzoeken te wil
len bevorderen dat de Chinezen kunnen
worden verwijderd".
Ze werden onmiddellijk op transport
gesteld. Wubben daarover: "Afgeleefde,
weerloze stumpers die in hun levens-
schemering nog even voor de wolven
worden gegooid". Opleving in de
scheepvaart halverwege de jaren dertig
gaf Einthoven een andere mogelijkheid
om deze ongewenste vreemdelingen let
terlijk te laten afvloeien. Wie uit Rotter
dam vertrok, kwam er niet meer in. Sa
men met de deportaties verdwenen zo
duizenden Chinezen uit Nederland. In
1939 constateerde de politie dat er nog
maar 209 Chinezen in Katendrecht za
ten. De kranten schreven: "Chinatown is
ter ziele" en "Katendrecht is geen China
meer".
'Chineezen en ander Aziatisch ongedierte',
H.JJ. Wubben; uitgeverij De Walburg Pers
T.F. Yeh: Nederland was een beschaafd land.
Een angstige moeder was er eigen
lijk de oorzaak van dat Leidenaar
T.F. Yeh destijds in Nederland be
landde. Halverwege de jaren der
tig dreigde een oorlog met Japan
en Yeh moest juist op dat moment
in militaire dienst. Daar kon hij
nog net onderuit komen. Hij kreeg
een paspoort en een visum voor
Nederland, waar een kennis wel
van zijn diensten gebruik wilde
maken.
De reis van Shanghai naar Rotterdam
kende een lang tussenstation in Mar
seille. De boot bleek niet verder te gaan
en zo zat Yeh twee jaar lang vast in de
Zuidfranse havenstad. Werk in de tex
tielindustrie verschafte hem' geld voor
een treinreis naar Den Haag waar hy in
de Haagse Wagenstraat in dezelfde
branche verder kon. Hij sprak vrijwel
geen woord Nederlands, maar dat gaf
niet. Yeh werkte toch alleen maar met
collega's die ook Chinezen waren. Pro
blemen met Nederlanders en de over
heid heeft hij eigenlijk ook nooit ge
had. Nederland was een beschaafd
land, zegt hij met de nadruk op het
woord was. Dat is nu met al dat vloe
ken en die niets verhullende kleding
wel wat minder geworden.
Na afloop van de oorlog trad Yeh toe
tot het corps diplomatique. De Chinese
ambassade zat aan het Plein, hij kan
het zich nog goed herinneren. Hetzelf
de pand waarin tijdens de bezetting de
NSB'er Van Geelkerken kantoor hield.
Op het Plein zat toen ook het departe
ment van buitenlandse zaken. Van
Kleffens was er minister. Die man met
die grote flaporen, roept Yeh hem la
chend in herinnering. In die periode
heeft hij ook eens een telling gemaakt
van het aantal Chinezen in Nederland
en kwam tot 700. Nu zijn het er n
schien wel 20.000.
De diplomatieke carrière van Yeh
duurde vijf jaar. De communisten i
men het roer over van de nationalisten
en de ambassade werd gesloten. Weer
kon Yeh bij een kennis terecht. Op de
Haagse Laan van Meerdervoort prepa
reerde hij zich als leerling-kok en leer
ling-kelner op een toekomst in het i
taurantwezen. Leiden lokte met al zijn
studenten als mogelijke klandizie ei
het begin van de jaren vijftig begon
Yeh zijn eigen restaurant in de Dief-
steeg. Elke avond zat hij vol. Je had i
Leiden veel Indonesiërs en mensen di
in Korea waren geweest. Ze kwamen
allemaal naar de Chinees, namen hun
meisje mee en die vertelden het dan
wel weer tegen vrienden. Zo liep het
vuurtje rond.
Mensen die nu allemaal professor
zijn, had hij als klant. Ook de leden van
de koninklijke familie vulden hun ma
gen met een portie nasi voor drie gul
den. Nee, veel Chinese restaurants had
je toen nog niet in Leiden. De grote
stroom kwam pas later aan het eind
van de jaren zestig. Nu zit er een beetje
de klad in. De mensen willen eens wat
anders, leg Yeh uit. Ze gaan nu naar
Italiaan.
Diep in zijn hart denkt Yeh ook dat
het Chinese restaurant zijn langste tijd
heeft gehad. Nog tien jaar en dan zal
het nauwelijks meer bestaan. De jeugd
heeft er geen zin meer in. Neem zijn
eigen kinderen maar. Die bedankten
ook feestelijk voor de eer toen hy
paar jaar geleden besloot het rustiger
aan te doen. Gelukkig was een nichtje
nog bereid de leiding van het bedrijf op
zich te nemen. Maar Yeh is ervan over
tuigd dat de volgende generatie niet
meer zo gek zal zijn om urenlang in
keuken te ploeteren.