Een indringend moment van
Bloembollen al in de 17e
eeuw het gat in de markt
ZATERDAG 10 MEI 1986
EXTRA
PAGINA 21
In 1635 werd voor een bloembol,
een tulp, een bedrag van 5000 gul
den betaald. Nog vreemder is de
handelsovereenkomst die dat jaar
werd gesloten. Tegenover de leve
ring van een bol stond de tegenleve-
ring van: twee ladingen graan, twee
ladingen rogge, vier vette ossen,
acht vette varkens, twaalf vette
schapen, 5000 liter wijn, 35 liter bier,
1500 kilo boter, 500 kilo kaas, een
bed, een zilveren beker en een pak
van laken.
De geschiedenis en. de uitbeelding
daarvan in het aardige en vorig jaar ge
opende bollenmuseum van Lisse ver
meldt niet wie de malle koper geweest
is. Het zou best kunnen zijn dat het een
Belg is geweest. Want in die tijd waren
het vooral de Vlaamse patriciërs rond
Antwerpen en Mechelen, die de bollen
uit Holland afnamen tegen gigantische
prijzen. Een bloembol werd vooral ge
zien als een belegging. En de speculatie
zucht dreef de prijzen naar woeste hoog
ten.
Die periode staat in dè bloemrijke ge
schiedenis van de bollencultuur vooral
bekend als de 'tulpomanie' of de 'tulpen
woede', die Floraes tot zijn tekening van
de Gecks-Kap inspireerde. Want natuur
lijk was niet iedereen in die tijd op zijn
achterhoofd gevallen, en Floraes was de
Pieter Lakeman van de zeventiende
eeuw, die zijn tekening - ook al te vin
den in het Lisser bollenmuseum - als
commentaar meegaf: „Toen de mensen
rijk zonder bezit en wijs zonder verstand
Kortstondig
Natuurlijk zakte die handel als
pudding in elkaar en moeten de bollen-
boeren van deze tijd zich met een mil
jard gulden tevreden stellen voor de ze
ven miljard bollen, die ze jaarlijks aan
het buitenland verkopen. Dus geen
windhandel meer, maar een handel in
geur en kleur; een indringend moment
van schoonheid en romantiek.
Eigenlijk is die handel door heel ande
re motieven op gang gebracht. Het wa
ren immers de apothekers, die in de ze
ventiende eeuw de eerste voorraden bol
len insloegen. Aan alle gewassen werd
een geneeskundige werking toegeschre
ven. En de kruidentuinen van de bollen
streek hadden op dit gebied een zekere
faam. In de late middeleeuwen was daar
al het 'vloycruyt' bekend, dat tegen 'in-
wandspijnen' even goed hielp als tegen
een te ver doorgeschoten navelstreng.
En het kruid 'Cleuyne Donderbaert'
hielp wel tegen een 'heete maag', waar
wrijven ook toen al geen lucht bood. De
hyacint werd in de 17e eeuw ook wel 'de
schrik der barbieren' genoemd. Een
scheut witte wijn, gemengd met wat
hyacint-sap moet een goed middel tegen
baardgroei zijn geweest.
De 'tulpomanie' uit de jaren dertig van
de zeventiende eeuw bracht overigens
nog een ander produkt voort. De toch
wel gisse bollenkwekers uit die tijd had
den ontdekt dat het koppen van de tul
pen - het zo hoog mogelijk afsnijden van
de bloem, de tulp zelf dus - de groei van
de bol bevorderde. De rijken, die zich de
weelde van enige tulpenbollen konden
veroorloven, gooiden de gesneden
bloemkoppen uiteraard niet weg, maar
wiegden ze in met water gevulde vazen,
zoals nu nog wel wordt gedaan met ro
zen. En wie het helemaal te gek maakte,
nodigde ëen schilder uit om zo'n stille
ven van tulpen te vereeuwigen. En daar
is een hele rits stillevens aan ontsproten.
'Tuhpan'
Tegenwoordig schikken we de stille
vens in reusachtige doch sierlijke praal
wagens, zoals die jaarlijks door de bol
lenstreek trekken. Ze voeren niet alleen
de geur van hycacintep, tulpen en nar
cissen mee, maar ook een eeuwenlange
cultuur, die door een Oostenrijkse bota
nist naar ons land werd gebracht. Dat
'was Carolus Clusius of Charles de l'E-
cluse of Karei van der Sluis, die ook lan
ge tijd de kruidentuin van keizer Maxi-
miliaan de Tweede in Wenen beheerde.
En die kwam weer op heel charmante
manier aan tulpen.
Zijn ambassadeur in Turkije reisde
omstreeks 1550 van Adrianopel naar
Constantinopel en kreeg onderweg ver
schillende bloemen aangeboden. Daar
onder een tulp, die zijn oorsprong had in
de steppen van Midden-Azië. Wist die
man veel wat hem werd aangeboden.
Zijn gids moet hem toen gewezen heb
ben op de gelijkenis van de vorm van de
bloem met een tulband, de 'tulipan'. En
dus schreef de ambassadeur zijn heer
dat hij een wonderschone bloem had ge
kregen, de 'tulipan' en met de post
stuurde hij enige tulpenbollen naar We
nen. Daar mocht de keizerlijke kruiden
tuinbeheerder Clusius er mee gaan
stoeien.
Tot geluk van de vaderlandse bloem
bollencultuur en de later uitgevonden
promotie van Nederland met tulpen,
klompen en windmolens, kwam deze
Clusius in Leiden te werken. Hij werd
directeur van de Hortus Botanicus van
de Leidse Universiteit in 1592. En zo is
het eigenlijk allemaal gekomen.
Al snel werd in de zeventiende eeuw
het gat in de internationale markt ge
zien. De bloembol dus. Wij Hollanders
zijn nooit zo sterk geweest in het uitvin
den van wielen en andere nuttige zaken,
we zijn wel gehaaid in het verkopen
daarvan en weten die handel ook goed te
organiseren.
Haarlem
Aanvankelijk was vooral Haarlem-het
Centrum van de bollencultuur en de han
del, met name de handel naar het buiten
land. De Haarlemmers kregen echter
steeds meer concurrentie van de boeren
uit de streek (Lisse, Hillegom en Sassen-
heim) die goed begrepen dat het lonend
was om naast groente ook bloembollen
te kweken. Je kon die dingen wel niet
eten (hoewel er toch ook wel eens een
hongerwinter geweest moet zijn), maar
er viel evenveel aan te verdienen als aan
koolraap, sla, andijvie of witlof.
Bovendien hadden de luiden uit Lisse
al contacten met het buitenland. Er
werd immers in de Lisser streek ook
vlas verbouwd, dat werd verkocht aan
Narcissenpracht tussen Sassenheim en Lisse: ooit slechts voor de rijken weggelegd.
de Vlaamse lakenwevers. En er kwamen
nogal wat 'Vreemden' naar Lisse, zoals
de dagjesmensen en de toeristen van
toen werden genoemd. Toen nog niet
voor de bollen, maar om enkele baarzen
te verschalken in het destijds nog ruige
Leydse of Haarlemmer meer. Uit die tijd
dateert de scheldnaam voor de inwo
ners, de 'gaapstokken', vanwege hun on
hebbelijkheid al die vreemden yanach-
ter hun gordijnen te begluren en aan te
gapen.
Een belangrijke stap naar de ontwik
keling was het verbeteren van de verbin
dingen, wat tegenwoordig zo keurig de
infrastructuur wordt genoemd. Immers,
tussen Haarlem en Leiden lag dan wel
een weg voor de postkoets, maar het
moet bepaald geen plezierritje zijn ge
weest om over hobbelige paden door het
moerassige gebied te trekken. De andere
mogelijkheid was de oversteek van de
Haarlemmermeer. Deze in vorige eeu
wen door turfafgravingen ontstane plas
kon nog wel eens woelig zijn en de over
tocht was in deze winderige streek zeker
niet van gevaar ontbloot.
Trekschuit
De oplossing was typisch Hollands; de
trekschuit. Daarvoor werd in 1657 een
vaart gegraven vanuit Leiden richting
Haarlem en vanaf Haarlem richting Lei
den. De gravers kwamen elkaar tegen in
Lisse. De beide steden betaalden elk
hun deel van de 137.000 gulden graaf-
kosten, die echter in driejaar werden te
rugverdiend aan tolgelden. Bijna twintig
jaar eerder was de trekvaart van Amster
dam naar Haarlem al gereedgekomen en
verbindingen met Gouda en tussen
Utrecht en Leiden zouden volgen.
De bollenstreek was nu helemaal op
genomen in de dynamiek van de trek
schuit en dat had op den duur toch ook
grote gevolgen voor de ontwikkeling
van de streek als broedplaats voor de
bollencultuur en de handel daarin. Daar
in speelde natuurlijk ook de kwaliteit
van de bodem een grote rol. De veen
gronden werden subtiel gemengd met
l de oude duinen of de binnenduinen, die
afgegraven mochten worden. Die bin-
Hollanders mogen dan niet voor echte uitvinders
doorgaan, verkopen kunnen ze wel. En niet het
minst was dat van toepassing op de ontwikkeling
van de bloembollencultuur. Reeds in de 17e eeuw
onderhielden bollentelers handelscontacten met
het buitenland. Daarna ging het van een leien
dakje. Nu de lente toch nog van haar aanwezigheid
heeft blijk gegeven is er een goede aanleiding om
eens in de geschiedenis van deze oer-Hollandse
bedrijfstak te duiken.
door Wim Breedveld
nenduinen werden gevormd na de laat
ste ijstijd, maar hadden hun bescher
mende rol al uitgespeeld. De kustlijn
was in de loop der eeuwen naar het wes
ten opgeschoven. Dat mengsel van zand
en veengrond - geestgronden, leerden
we vroeger op school - was-uitermate
geschikt voor de bollenteelt. Temeer
daar hier in een kalkrijke. Modern werd
gewerkt;
Waren de tulpen, hyacintén, lelies,
narcissen, fresias vroeger vooral het lu
xe produkt voor de rijken, na de Franse
revolutie traden er allerlei veranderin
gen in het maatschappelijk patroon op.
Tot die veranderingen behoorden de
tuin- en landschapscultuur. De Franse
tuinen met hun strakke lijnen, kleine op
pervlakte en symetrieën moesten het af
leggen tegen het meer natuurlijke uiter
lijk van de Engelse landschapsstijl. Die
ook terug te vinden is op de landgoede
ren van de Utrechtse Heuvelrug.
Mode
Die stijlverandering leidde ook de tot
de wijd vertakte mode om kleine bloem
bollenveldjes rond woningen aan te leg
gen. Daarbij speelde ook de economi
sche vooruitgang een rol. De tuin was
niet langer alleen het levensnoodzakelij
ke stukje grond, waar de bewoners voor
hun dagelijks hap aardappelen en groen
te verbouwden, er was maatschappelij
ke ruimte gecreëerd voor de schoonheid
en luxe van bloemen. Over heel Europa
trouwens.
Steeds meer exporteurs trokken naar
de bollenstreek, steeds meer grond werd
(foto Wim Dijkman)
aan de groenteteelt onttrokken om met
de meer lucratievere bollenteelt te be
ginnen. De komst van het stoomgemaal
en daardoor een verbeterde waterbe
heersing deden de rest. In Lisse, Hille
gom, Sassenheim, Katwijk, Rijnsburg,
Oegstgeest, Warmond en Noordwijk
vestigden zich steeds meer bollenboeren
en de handel organiseerde zich steeds
sterker, vormde kartels, maakte onder
linge afspraken, nam beschermende
jnaatregelen - onder andere, tegen de
marktverpestende handel in snijbloe
men - en ontwikkelde een instituut voor
scholing en onderzoek.
Dat was in het begin van de twintigste
eeuw. In 1912 werd de Rijkstuinbouw-
winterschool geopend voor theoretische
opleiding in het bollenvak. In Lisse, en
dat was andermaal een slag voor Haar
lem, tot dan nog het centrum van de bol
lencultuur. Bij die nieuwe school kwam
ook een grote proeftuin en in 1917 zelfs
een laboratorium.
Daar kreeg de plantenziektekundige
(fytapatoloog) dr. E. van Slogteren de
leiding. Eigenlijk was dit een beetje toe
val, want hij moest in allerijl onderzoek
doen naar 'aaltjesziek', een plantenvirus
dat een ernstige bedreiging vormde voor
de narcissencultuur. Later werd zijn La
boratorium voor Bloembollenonderzoek
met bijbehorende proeftuinen uitge
breid. Nu is het een wereldvermaard in
stituut, dat eigenlijk de bollencultuur
over heel de wereld van dienst is.
Vroeger
Onder andere met medewerking van
dit instituut lukte het bloeitijden te ver
vroegen. Immers de hyacint, die kon
bloeien rond de kersttijd, was nog niet
uitgevonden. Dat was een van de rede
nen waarom kwekers naar Zuid-Frank
rijk trokken om daar vroege bollen te te
len. Vandaar dat nog steeds een deel van
de Nederlandse bollencultuur daar te
vinden is, vroeger rond Nice nu nog in
de omgeving van Lyon, maar ook in
Noord-Frankrijk en in Bretagne.
Dat heeft echter ook andere redenen.
Jaarlijks moet de bloembollencultuur in
de bollenstreek drie tot vier procent van
Een exportkantoor uit vroeger jaren, zoals dat te zien is in het Lisser bloembollenmuseum.
(foto Peter Sentcur)
zijn areaal afstaan aan andere ontwikke
lingen, zoals woningbouw, wegenbouw
en de aanleg van industrieterrein. De
bollenboeren moeten dus op zoek naar
andere gronden. Die hebben ze gedeelte
lijk gevonden in Noord-Holland (Wierin-
germeer met Anna Pauwlona als cen
trum), de Noordoost-Polder, maar ook
het buitenland.
Spaulding en Cornwall zijn de belang
rijkste kwekers van lelies en gladiolen
en verder liggen er bollenvelden in Grie
kenland, Spanje, Israël en Portugal. Het
grootste bollenveld ter wereld ligt in de
Amerikaanse staat Washington, tegen de
Canadese grens. Een puur Hollands tul
penbollenveld, indertijd ook door Hol
landers aangelegd en uitgebreid.
De Amerikanen, die met speciale char
ters naar de bloeiende Hollandse bollen
velden komen kijken, vinden dus een
groter gebied in eigen land. Is het voor
hen dan niet logischer om daar een kijk
je te nemen in plaats van de dure over
steek naar Holland te nemen?
Piet Goemans, de rossige en altijd la
chende organisator van het corso en
handelaar in hyacinten, denkt van niet.
Ten eerste is de afstand van de Ameri
kaanse oostkust (New York, Boston.
Washington) tot Nederland nog altijd
kleiner dan die naar de verre noordwest-
hoek van de States. Bovendien is het ou
de land natuurlijk meer in trek als toeris
tische trekpleister, met zijn molens, ou
de stadjes, eeuwenoude monumenten,
Amsterdam, Delfts Blauw, de grachten,
de Domtoren en het klokkenmuseum.
Is die buitenlandse bollencultuur nog
wel een Hollandse zaak? Piet Goemans:
„Zeker. Er zijn nog steeds Hollandse
bollenboeren die een eigen bedrijf in het
buitenland hebben. Ook als die bedrij
ven en kwekerijen in handen zijn van
buitenlanders, dan nog is de Hollandse
invloed groot. Het basismateriaal is veel
al afkomstig uit ons land, de selectie
komt hier vandaan, de know-how bren
gen we over, de ziektekundige onderzoe
ken worden hier verricht, de verede-
lingsresultaten komen vanuit ons land,
en niet in de laatste plaats de miljoenen
opleverende machines".
Zo'n machine-industrie is wel heel
specialistisch en het zou een tamelijk
dure investering zijn voor landen als
Amerika en Japan om opnieuw voor een
betrekkelijk klein afzetgebied eigen ma
chines te ontwikkelen.
In Japan zijn ongeveer 2500 bloembol
lenkwekerijen gevestigd, die allemaal
op Hollandse leest zijn geschoeid. En die
werken volgens Nederlandse know
how. Zelf heb ik meegemaakt hoe Ja
panse stewardessen van de KLM ver
taalwerk deden uit het Hollands en En
gels in het Japans ten behoeve van Ja
panse bloemen-bollen- en plantenkwe-
kers. Ze vormen charmante schakels in
de relatie tussen de bollenstreekcultuur
en de Japanse Volgers.
Japan is overigens een moeilijk land
voor de bollenboeren, want hun produk-
ten worden aan langdurige quarantaine
maatregelen blootgesteld. Piet Goe
mans: „Ideaal zou zijn als de Japanse re
gering toestond dat hun onderzoekers
hier ter plekke komen inspecteren en
controleren. Dat doen de Amerikanen
ook en daarom hoeven daar onze pro-
dukten niet zo lang in de wachtkamer
van het planteziektekundige onderzoek.
Daarover zyn nu harde onderhandelin
gen gaande tussen ons land en Japan".
Die Amerikaans-Nederlandse samen
werking heeft overigens niet altijd resul
taat, want vorig jaar nog werden Neder
landse bollen- en bloemprodukten afge
keurd. Een nadelig plagerijtje, waar
schijnlijk ook ter bescherming van de ei
gen bollencultuur.
De immense belangen, die met de bol
lencultuur zijn gemoeid, hebben er ook
toe geleid dat de reclame en promotie
van de bollen ongekende afmetingen
hebben aangenomen. Over de hele we
reld worden bijvoorbeeld de folders
over het onlangs gehouden corso ver
spreid. Er liggen waterdichte afspraken
met reisorganisaties, die staat moeten
kunnen maken op de datum van het cor
so. Daarom ook geen uitstel, hoewel dat
gezien het koude vooijaar wel nuttig zou
zijn geweest.
Met het jaarlijkse corso is een groot
bedrag gemoeid. Piet Goemans: „Een
praalwagen kost tussen de 17.000 en
20.000 gulden. Alleen al aan smeedwerk
moet per wagen zo'n 120 tot 130 uur wor
den besteed. En als het ijzeren geraamte
klaar is moeten vaklieden nog eens hon
derd uur besteden aan het strowerk.
Dan hebben we alleen nog maar het ske
let van de uitbeelding. Dan gaan vrijwil
ligers nog eens honderden uren aan het
werk om de bloemen aan te brengen.
Dat doen de vrijwilligers uit deze streek
met liefde en enthousiasme. Als dat ook
nog eens betaald zou moeten worden,
zou een corso een te dure grap worden."
Al dat geld en die moeite voor één dag.
Wel een dag die jaarlijks een half miljoen
buitenlanders naar Nederland lokt en
dat is natuurlijk kassa. Vandaar dat or
ganisaties als de KLM, Kodak en de ban
ken gulhartig meefmancieren.
Het centrale thema wordt een jaar te
voren vastgesteld en beeldend vastge
legd door de kunstenaar Kees van Driel,
die in het Engelse bollengebied Spaul
ding woont. Zijn vader begon er 39 jaar
geleden mee, toen voor het eerst een cor
so de 35 kilometer lange rit door de bol
lenvelden aflegde.
In november '85 mochten de sponso
rende deelnemers een keuze maken uit
de dierenafbeeldingen, die Van Driel op
papier heeft gezet. En die ze in bloemen-
zetting en kleurenschakeringen nauw
gezet moeten volgen.
Het koude vooijaar heeft wel invloed
gehad op die voorgeschreven nuances,
omdat er byna niet aan bloemen te ko
men was. Dat doet zich wel meer voor,
maar dit jaar was het nogal extreem. De
zuidelijke bollengebieden van Europa
waren al uitgebloeid en Midden-Frank-
rijk leed onder dezelfde kou als Holland.
Door het uitrekken van motieven en het
gebruik van grotere bloemen (gerbera's,
chrysanten en meer hyacinten) is alles
toch weer voor elkaar gekomen.