Meer leed onder de Jappen
dan onder Duitse bezetter
Uitroepen republiek in strijd met volkenrecht
Nieuwste boek De Jong
DJNSDAG 17 DECEMBER 1985
PAGINA 15
DEN HAAG (GPD) Vrij
wel alle Nederlanders, zeer
veel Indische Nederlanders en
grote groepen van de inheem
se bevolking hebben in Indo
nesië, het voormalige Neder-
landsch-Indië, onder de Ja
panse bezetting meer geleden
en hebben meer doden moeten
betreuren dan de Nederlandse
bevolking in het moederland
onder de Duitse overheersing.
Tot deze conclusie komt dr. L. de
Jong in een nieuw deel van zijn se
rie „Het Koninkrijk der Nederlan
den in de Tweede Wereldoorlog"
dat geheel gewijd is aan de Japan
se bezetting van Indonesië van
maart 1942 tot augustus '45.
Illegaal werk is in die periode in
Indië door duizenden Nederlan
ders, Ambonezen, Menadonezen
en Timorezen onder aanzienlijk
moeilijkere omstandigheden ver
richt dan het verzet in het moeder
land. Vrijwel alle verzetsmensen
werden door de beruchte Japanse
militaire politie, de Kenpeitai ge
vangen genomen. Twee van elke
drie illegale werkers zijn in de ge
vangenissen omgekomen.
Van alle krijgsgevangen militai
ren is een van elke vijf een ge wel
dadige dood gestorven.
Een van elke zes geinterneerde
burgers liet in de 225 kampen in de
Archipel onder erbarmelijke om
standigheden het leven.
Twee en een half miljoen van de
naar schatting vijftig miljoen inwo
ners van het eiland Java stierven
een ellendige dood als gevolg van
de door het wanbestuur van de Ja
panners veroorzaakte hongers
nood, van wrede willekeur en van
zinloze moordpartijen.
Alleen al bij de bouw van de be
ruchte Birma-spoorweg kwamen
van de Indische dwangarbeiders
acht, misschien wel negen van de
tien om het leven. Van de ruim zes
tigduizend krijgevangenen die hier
werden ingezet stierven er elfdui
zend door uitputting en ziekten.
Dr. Lou de Jong gebruikt deze
statistishe gegevens om te illustre
ren dat de gevolgen van de Japan
se bezetting veel desastreuzer zijn
geweest dan tot nu toe algemeen in
Nederland werd aangenomen.
Geobsedeerd als men hier was
door het eigen leed en door het dra
ma van de uitroeiing van het Jood
se volksdeel, heeft men te weinig
aandacht gegeven aan wat land- en
rijksgenoten in de Indische Archi
pel is overkomen.
Kritiek
Over het voorlaatste deel van zijn
grote geschiedschrijving, het eer
ste dat over de oorlog in de Pacifi-
sche Oceaan gaat (Deel 11a) heeft
dr. L. de Jong veel kritiek gekre
gen. Bij de presentatie van dat deel
lieten twee leden van de vaste be
geleidingsgroep, die het werk van
De Jong kritisch leest voor het
wordt gepubliceerd, de hooglera- Weinig bronnen
ren Brugmans en Kwantes aante
kenen dat zij zich niet konden ver
enigen met de inhoud van dat deel.
Zij waren van mening dat De Jong -
te eenzijdig en te negatief bronnenmateriaal. „Van het Ja- Chinezen
- panse bestuur in bezet Indië is heel dimentair,
veel minder bekend dan
mité Geschiedkundig Eerherstel
Nederlandsch-Indië, dat besloten
heeft een proces aan te spannen te
gen de Staat der Nederlanden, de
opdrachtgever van Lou de Jong.
Men wil daarmee voorkomen dat
Deel 11a het officiële standaard
werk wordt over de geschiedenis
van de rol van Nederland in het
Verre Oosten. Zij verwijten De
Jong dat hij zijn socialistische voo
ringenomen anti-koloniaal stand
punt achteraf met feiten heeft pro
beren te staven.
De schrijver zelf heeft deze kri
tiek naast zich neergelegd, omdat
deze hem geen enkele aanleiding
heeft gegeven zijn mening omtrent
de historische ontwikkeling in „De
Gordel van Smaragd" te herzien.
Het is niet uitgesloten dat de critici
na het lezen van de twee dikke boe
ken van het nieuwe deel 11b zelf
tot andere gedachten zullen ko
men. Uit de beschrijving van De
Jong van de gevolgen voor de
krijgsgevangen militairen en gein
terneerde burgers van de wrede en
niets ontziende Japanse bezetting
blijkt niets van enige vooringeno
menheid, slechts van oprecht me
dedogen.
Ook deze nieuwe boeken zijn
weer kritisch gelezen door een
groep van vijftig mensen,- onder
wie vijf Indonesiërs en zeventien
die de oorlog in Indië hebben mee
gemaakt. Van deze groep maakten
ook de hoogleraren Brugmans en
Kwantes weer deel uit. Bepaalde
hoofdstukken zijn ook nog door
negen specialisten gelezen, van
wie er acht tijdens de oorlog in het
Verre-Oosten waren. Hun opmer
kingen hebben geleid tot een reeks
van correcties; vrijwel geen enkele
pagina van de boeken is ongewij
zigd gebleven. Anders dan bij deel
11a is bij het nieuwe deel 11b niets
gebleken van fundamentele ver-
Uitgemergelde lichamen: gevolg
van de erbarmelijke omstandighe
den in de interneringskampen.
ledig vinden in de door De Jong
neergeschreven visie.
Bij het schrijv
enkele uitzondering
niets van wat de Japanners heeft
bewogen, van hun machthebbers
kennen wij weinig meer dan de na
men en ons beeld van de reacties
waartoe de Japapse maatregelen
ste deel is dr. De Jong beperkt leidden bij de grote bevolkingss-
door het ontbreken van deugdelijk groep van de inheemsen, bij de
beeld had gegeven van de wijze
waarop Nederland zich als Kolo
niale mogendheid in de voorbije
heeft gedragen.
bij de Arabieren, i
Slechts omtrent die
reacties bij de Nederlanders en In-
Duitse in bezet Nederland. Van dat dische Nederlanders zijn wij rede-
Duitse bestuur is
Ook grote"groepen Indische Ne- deel van de archieven bewaard ge-
derlanders voelden zich gekwetst bleven. Stukken van de Japanse
hebben zich verenigd in het Co- besturen in Indië zijn door de Ja-
belangrijk lijk ingelicht. Als gevolg van dat al
les is het beeld van het Japanse be
leid dat wij hebben kunnen achter
halen, zowel onvolledig als one*
venwichtig", schrijft Lou de Jong.
Hij erkent ruiterlijk dat het feit,
dat hij het Japans niet beheerst
hem ook parten heeft gespeeld.
„Wanneer ik even gemakkelijk Ja
pans zou hebben kunnen lezen als
bijvoorbeeld Duits en Engels, dan
zou ik misschien een ander boek
geschreven hebben", geeft hij toe.
Hij tekent daar echter bij aan dat
de archieven van de Indische afde
ling van het Rijksinstituut voor
Oorlogsdocumentatie, het RIOD,
uiterst waardevolle gegevens be
vatten. Onmiddellijk na de oorlog
is door het RIOD ook in het vroe
gere Batavia een bureau opgericht,
de archieven na de ophef
fing naar Nederland zijn gekomen.
Ook de collectie van het Algemeen
Rijksarchief heeft hij kunnen raad
plegen.
Daarnaast zijn de laatste jaren
een aantal studies verschenen die,
aldus De Jong Juist op tijd zijn
uitgekomen, anders had ik mijn
nieuwe boek nu nog niet kunnen
schrijven". Hij doelt met name op
de studies van de Amerikaan Be
nedict Anderson „Java in a time of
Revolution"; het lang geheimge
houden „The History of the Joint
Chiefs of Staff in World War II"
van Grace Parson Hayes; de studie
van Mevr. dr. D. van Velden-vDe
Japanse interneringskampen voor
burgers gedurende WO II" e
studies van E. van Witsen „Ovei
krijgsgevangenen in Japanse han
den" en van dezelfde schrijver
men met de journalist Henk Leffe
laar „Werkers aan de Birma-spoor-
weg".
Veel gebruik heeft hij gemaakt
van de vele dagboeken die door
Nederlanders en Indische Neder
landers zijn bijgehouden. Met na
me heeft De Jong bijzonder veel
kunnen putten uit de aantekene-
ningen van de ondergedoken cor
respondent van het Amerikaanse
persbureau United Press, de Ne
derlander J. B. Brouwer.
Het einde van het levenswerk
van dr. Lou de Jong komt in zicht.
Hü heeft aan zijn opdrachtgever,
de minister van Onderwijs moeten
beloven dat hq zijn schrijvende
aandeel uiterlijk op 31 december
1987 zal hebben voltooid. De thans
71-jarige historicus zal dan in ruim
dertig jaar een standaardwerk van
twaalf delen en ruim vijf en twintig
boeken hebben voltooid, waarvan
er inmiddels al meer dan twee mil
joen zijn verkocht.
De belangstelling voor zijn werk
is onverminderd. De Staatsuitge
verij maakt van elk nieuw deel nog
steeds een eerste druk met een op
lage van 85.000, die doorgaans twee
maanden na de verschijning is uit
verkocht.
In september of oktober van het
volgende jaar verschijnt deel 11c,
dat wordt het laatste dat betrek
king heeft op de Tweede Wereld
oorlog in Nederlandsch Indië en
handelt over alles wat door de Ne
derlandse regering en de strijd
krachten samen met de geallieer
den buiten Indonesië is verricht
om de Japanners te verdrijven en
het Nederlands gezag te herstellen.
In begin 1988 mag dan het
twaalfde deel tegemoetgezien wor
den, dat als titel draagt „Epiloog"
en dat de nasleep van de oorlog in
Nederland en Europa en in het
Verre-Oosten en Indonesië zal be
handelen.
De serie wordt afgesloten met
een dertiende deel dat in ieder ge
val een register zal bevatten, een
overzicht en verantwoording zal
geven van de totstandkoming van
het gehele werk en alle correcties
zal weergeven die De Jong in de
loop der jaren in nieuwe drukken
van de serie heeft aangegeven. In
dat laatste deel zal ook een aantal
kritische beschouwingen worden
opgenomen dat gedurende dertig
jaar door historici over de serie is
geschreven.
Lou de Jong is zozeer overtuigd
van de subjectiviteit van elk histo
risch werk, dat ook de afwijkende
opvatting van anderen daarin vast
gelegd moet worden. Hij wil de
keuze daaruit niet zelf te maken en
heeft het RIOD verzocht op korte
termijn een commissie te benoe-
i die de belangrijkste kritische
publicaties over de serie verzamelt.
Wanneer dit dertiende deel klaar
zal zijn, valt nog niet te zeggen. Het
wordt in ieder geval het sluitstuk
van een oeuvre dat bij het verschij
nen van elk nieuw deel steeds veel
stof heeft doen opwaaien; dat
voortdurend in ruime kring tot dis
cussies aanleiding heeft gegeven.
Over de werkwijze van De Jong,
over zijn historisch concept en
over de vraag of hij een echt goed
schrijver is, of slechts een ambte
lijk stilist zullen de meningen wel
verdeeld blijven.
De Jong bewijst echter in de
meer dan duizend pagina's van het
nieuwste deel opnieuw, dat hij in
staat is uit de baajerd van histori
sche gegevens een leesbaar ver
volgverhaal te schrijven dat een
begrijpelijk beeld geeft van de
nachtmerrie van het mensdom in
de eerste helft van de veertiger ja
ren. Dat is een niet geringe ver
dienste. In de toekomst zal de we-
tenschappelijk-historische beteke
nis moeten worden bewezen. Nu
kan reeds worden vastgesteld dat
tijdgenoten zich in het beeld kun
nen herkennen en dat het de indi
viduele ervaringen uiterst illustra
tief plaatst tegen de achtergrond
van de gehele holocaust. Dit
nieuwste boek is daardoor een ver
schrikkelijk boek; verschrikkelijk,
maar helaas waar.
JAN VAN BEEK
DEN HAAG (GPD) - Door toe te
staan dat op 17 augustus 1945, twee
dagen nadat Keizer Hirohito per
soonlijk in een radiotoespraak de
capitulatie van Japan had bekend
gemaakt, Soekarno eenzijdig de
onafhankelijke" republiek Indone
sië kon uitroepen, hebben de Ja
panse autoriteiten in strijd gehan
deld met het Volkenrecht. De mo
tieven van de Japanners daarvoor
waren al in juli '44 door het minis
terie van buitenlandse zaken in To
kio vastgelegd: „Verlenen van on
afhankelijkheid in het laatste sta
dium van de oorlog zou, voor het
geval die oorlog ongunstig zou af
lopen, betekenen dat Japan een
vaste basis zou verwerven waarvan
het in de toekomst gebruik zou
kunnen maken, in zijn strategie pp
lange-termijn voor het zich weder
oprichten van het Japanse keizer
rijk".
Dit na-oorlogse motief, dat door
dr. L. de Jong in documenten in
Japan is aangetroffen en waarvan
hij melding maakt in het eerste
boek van het nieuwe deel lib van
de serie over het Koninkrijk der
Nederlanden in de Tweede Wereld
oorlog, heeft de houding van het
Japanse bestuur op Java nadruk
kelijk bepaald.
Japan wist zich daarbij verze
kerd van de onvoorwaardelijke
steun van de jonge nationalist Soe
karno. In geen van de bezette lan
den in het hele gebied van wat in
Japan de Zuidelijke Oceaan, de
„Nanjo" heette, heeft een nationa
listisch voorman zozeer zijn best
gedaan, om bij de Japanners de in
druk te wekken dat hij voor hen
een betrouwbare bondgenoot zou
zijn, als Soekarno. Hij wedde daar
bij op het verkeerde paard. Indone-
sië's toekomst verbond hij aan die
van een mogendheid die de oorlog
zou verliezen.
Velen in Nederland hebben na
het einde van de oorlog die repu
bliek Indonesië ook niet anders
willen zien als een koekoeksei, een
Japanse creatie gedeponeerd in
het nest van de verwarde naoorlog
se verhoudingen. Soekarno was
voor hen een collaborateur, een In
dische Mussert, die vervolgd en
zwaar gestraft zou moeten worden.
Dr. L. de Jong erkent dat Japan
op Java geen betere propagandist
Soekarno als romoesja in september 1944.
heeft gekend dan Soekarno. Door
zijn oproepen om deel te nemen in
de volksmilitie „Heiho" en als „ro
moesja" in de arbeidsdienst is hij
mede verantwoordelijk voor de ve
le tienduizenden slachtoffers die
daaronder zijn gevallen. Hij heeft
die verantwoordelijkheid ook er
kend. Na de oorlog gaf hij in een
interview toe: „Als ik duizenden
moet opofferen om miljoenen te
redden, dan zal ik dit doen". Hij zei
er echter niet bij, dat alleen al on
der de romoesja's meer dan hon
derdduizend jongeren het leven
lieten.
Vergaande en laakbare collabo
ratie dus. Soekarno heeft, volgens
De Jong, geluk gehad. Wanneer Ja
pan zich in de Nanjo had kunnen
handhaven, dan zouden de militai
re machthebbers hebben verhin
derd dat de Indonesische een
heidsstaat tot stand kwam, die
Soekarno voor ogen stond. Aan
vankelijk was het plan om niet al
leen Malakka, maar ook geheel Ne
derlandsch-Indië als een onver
vreemdbaar deel van Japan te an
nexeren. Naarmate door het oor
logsverloop de Japanse positie
zwakker werd kon de opportunist
Soekarno zijn beleid bijstellen.
(foto pr)
En hij stond niet alleen. Lou de
Jong constateert dat eenzelfde me
dewerking, zij het minder agitato
risch, aan de Japanse besturen in
heel Indië is verleend door nage
noeg alle Indonesische voorman
nen, zowel ui,t het nationalistische
als uit het Islamitische kamp. Men
moet volgens de historicus Soekar
no dan ook zien als de exponent
van het Indonesische establish
ment. Als propagandist voor de Ja
panse bezetter werd hij door velen
verafschuwd, maar als eerste presi
dent van de republiek Indonesië
was hij onmiddellijk aanvaardbaar
en met hem Mohammed Hatta als
vice president.
Niet iedereen was het met de
houding van Soekarno en Hatta
eens. De uitroeping van de Repu
bliek was in feite slechts een Ja
vaanse zaak. In de buitengewesten
wist men nog van niets. De leiders
van de jongerengroepen in Djakar
ta waren mordicus tegen en ook de
nationalistische ideoloog Sjahrir
was het er niet mee eens. Zij von
den dat het ideaal van een onafhan
kelijk Indonesië werd bezoedeld
door die onafhankelijkheid als een
geschenk van de Japanners te aan
vaarden.
De collaborateur Soekarno kon
zijn plannen echter ondanks deze
ideële tegenstand doorzetten. Dr.
L. de Jong plaatst daarbij de vol
gende aantekening: „Het totale
beeld dat Nederlandsch-Indië
biedt verschilt wezenlijk van dat
van alle andere landen in de Nanjo,
omdat het van de inheemse wereld
uit (de inheemsen vormden 98 pro
cent van de bevolking) niet tot
daadwerkelijk verzet van beteke
nis tegen de Japanners is geko
men. Dat verzet kon ook niet gesti
muleerd worden, omdat de Neder
landse geheime diensten van Cey
lon en Australië uit er de gehele
oorlog door niet in zijn geslaagd,
vaste verbindingen op te bouwen
met de grote eilanden.
Uitgeschakeld
Nog geen negen maanden na de
bezetting van Java en Sumatra
door het Japanse leger en van Bor
neo en de Grote Oost door de mari
ne waren de Japanners erin ge
slaagd de invloed van de Nederlan
ders geheel uit te schakelen. Die
blanken was ingescherpt dat zij als
ingezetenen van de laagste rang
werden beschouwd. Salarissen
werden niet meer doorbetaald,
dagbladen verdwenen, radio-uit
zendingen in de Nederlandse taal
waren verboden, de scholen ble
ven dicht, alle symbolen van het
vroegere gezag had men moeten
inleveren. Tenslotte werden alle
Nederlandse ingezetenen, eerst de
mannen en later ook de vrouwen in
interneringskampen onderge
bracht.
Het optreden van de Japanse be
zetter tegenover de blanken ge
tuigde van een overtuigd racisme
en daar viel niets tegen te doen. Ve
len ervaarden de bezetters als we
zens van een andere planeet, die
volkomen ernstig genomen wen
sten te worden en volstrekt onbe
rekenbaar waren. Er was tussen de
Japanners en de Nederlanders en
Indische Nederlanders een afstand
als in het bezette moederland niet
bestond tussen Duitsers en Neder
landers. De Duitse bezetting werd
als een vernedering ervaren; de Ja
panse bovendien als een absurdi
teit. Daardoor was de positie van
de Nederlanders in Indië in die ja
ren wezenlijk moeilijker dan die
van de bevolking in het bezette
moederland.
Er is een markant verschil ge
weest tussen de wijze waarop in
Nederland de Sicherheitspolizei,
de SD en de organen van de Duitse
justitie zijn opgetreden en de ma
nier waarop in Indië de Kenpeitai
en de Japanse justitie heeft huis
gehouden. De Duitsers hebben al
leen werkelijke illegale activiteiten
vervolgd. De Japanners vervolg
den ook de fictieve en straften die
even hard. Ook in dat opzicht was
het bestaan van illegale Nederlan
ders en Indische Nederlanders in
bezet Indië veel moeilijker dan dat
van hun medestrijders in het bezet
te moederland.
Lou de Jong haalt dit onder
scheid aan, hoewel er tussen de
omvang van de illegaliteit in Ne
derland en Indië geen verdere
overeenkomsten aan te merken
zijn. Indië heeft geen illegale pers
gekend. Er zijn wel enkele nieuw-
spamfletten klandestien verspreid,
maar tot een werkelijke pers is het
nooit gekomen.
In tegenstelling tot andere door
de Japanners bezette gebieden,
hebben guerrilla-groepen in Indië
geen kans gekregen, omdat zij
geen steun van de inheemse bevol
king kregen; integendeel, zij zijn
meestal onmiddellijk verraden.
Mede daardoor heeft het verzet
weinig effect gehad.
De Jong wil het verzet dat er ge
weest is, beslist niet zinloos noe
men. Het was veel moeilijker dan
in Nederland. De blanken konden
in Indië niet wegduiken „in de
plooien van de maatschappij"; zij
konden onmiddellijk herkend wor
den. Er zijn heel weinig gegevens
bewaard gebleven. Het lijkt echter
een verantwoorde schatting dat
van allen die in handen van de
Kenpeitai zijn gevallen tweederde
is omgekomen. En in Indië is vrij
wel iedereen die illegaal werk heeft
gedaan gepakt, in tegenstelling tot
in Nederland, waar slechts een
minderheid in handen van de Duit
sers is gevallen.
Krij gsgevangenen
Behoudens het doorgeven van
de namen van krijgsgevangen mili
tairen aan het Rode Kruis hebben
de Japanners zich in geen enkel
opzicht gehouden aan de uit de
Conventie van Geneve voort
vloeiende verplichtingen, die zij in
1942 hadden aanvaard. Overleven
den hebben hèt optreden van de
„Japs" getypeerd als: onbereken
baar, hardhandig, wreed, vernede
rend en slaafs. In kampen waarin
gewerkt moest worden troffen de
gevangenen bovendien cynische
onverschilligheid tegenover onno
dig lijden aan, ongelooflijke dom
heid en volslagen onbekwaam
heid.
De Japanners hebben hun ge
vangen militairen behandeld met
de allergrootste minachting omdat
„zij zich niet hadden doodgevoch
ten en daarom niet beter verdien
den dan als slaven te worden be
handeld". Dat was ook de reden
dat de Japanse legerleiding zich
nooit iets van de Conventie van
Geneve heeft willen aantrekken.
Men was er van overtuigd dat de
J.apanners zich nooit zouden over
geven en dus veel minder krijgge-
vangen zouden worden gemaakt.
Voor hen was geen Conventie no
dig.
Toch hebben zij tegenover gede
legeerden van het Rode Kruis
steeds bedrog toegepast door hen
enkele speciaal ingerichte model
kampen te laten zien. Ook werden
bedrieglijke filmopnamen ge
maakt die aan vertegenwoordigers
van beschermende mogendheden
werden vertoond.
Aan de hand van vele dagboek
fragmenten schetst De Jong in zijn
nieuwste boek over de geschiede
nis van de Tweede Wereldoorlog in
het Verre Oosten, het tragische lot
van de 42.233 Europese krijgsge
vangenen van marine, KNIL en
hulptroepen, waarvan er 8200 zijn
omgekomen en velen blijvende fy
sieke of psychische schade hebben
opgelopen. Veel aandacht besteedt
hij aan de verschrikkingen van de
aanleg van de Birma-spoorweg en
aan de nog ellendiger omstandig
heden bij de bouw van de Pakan-
baroe-spoorweg op Sumatra.
Geïnterneerden
Nadat eind 1942 de Japanse be
zetter ertoe was overgegaan alle
Nederlandse mannen en vrouwen
te interneren, zijn er circa honderd
duizend in kampen opgesloten.
Ruim zestienduizend lieten daar in
ellendige omstandigheden het le
ven. Tot soortgelijke wantoestan
den in burgerkampen als in Indië
is het nergens in de door Japan be
zette landen gekomen. De Jong be
gint het trieste hoofdstuk over het
lot van deze blanke minderheid
met de beschrijving van het kamp
Kampili op Celebes. Dat was het
minst slechte kamp, dat geleid
werd door een redelijk denkende
kampcommandant. Zo had het dus
overal kunnen zijn, maar dat is he
laas niet het geval geweest. Ook
hier spreken de aangehaalde cita
ten uit dagboeken werkelijk boek
delen.
In de interneringskampen ston
den twee werelden, twee culturen
tegenover elkaar. „De Japanners
begrepen de geïnterneerden niet,
de geinterneerden de Japanners
evenmin. De Japanners voelden
zich verre superieur boven al die
armzalige blanken en vrijwel al die
laatsten koesterden tegenover de
Japanners een hardgrondige haat
en minachting. Men stond in le
vensopvattingen en gewoonten
mijlen ver van elkaar af en geen
van beide partijen deed moeite de
ander te begrijpen".
Uit de beschrijvingen blijkt hoe
snel een geciviliseerde gemeen
schap, eenmaal geisoleerd in een
slecht gebouwd kampement, als
gevolg van gebrek aan voedsel,
medicijnen, kleding, sanitair en
verzorging in luttele maanden ge
heel kan desintegreren tot een
groep menselijke wrakken, die on
danks een uiterste krachtsinspan
ning doodgewoon afsterft.
Internationale hulpverlening
was beslist onvoldoende. De bui
tenwereld en met name de Neder
landse regering in Londen en de
militaire bevelhebbers op Ceylon
en in Australië waren onvoldoende
op de hoogte van het lot van de Ne
derlanders inhet Verre Oosten.
Die waren aan hun afschuwelijke
lot overgelaten. Velen van hen die
aan deze „bandjir van wanhoop"
zijn ontkomen hebben tot nu toe
het gevoel gehad dat er geen, of on
voldoende aandacht aan hun Ody-
see is besteed. Dit nieuwe boek
van Lou de Jong ontrukt hun
schrijnende verleden aan de verge
telheid.
JAN VAN BEEK