Meer leed onder de Jappen dan onder Duitse bezetter Uitroepen republiek in strijd met volkenrecht Nieuwste boek De Jong DJNSDAG 17 DECEMBER 1985 PAGINA 15 DEN HAAG (GPD) Vrij wel alle Nederlanders, zeer veel Indische Nederlanders en grote groepen van de inheem se bevolking hebben in Indo nesië, het voormalige Neder- landsch-Indië, onder de Ja panse bezetting meer geleden en hebben meer doden moeten betreuren dan de Nederlandse bevolking in het moederland onder de Duitse overheersing. Tot deze conclusie komt dr. L. de Jong in een nieuw deel van zijn se rie „Het Koninkrijk der Nederlan den in de Tweede Wereldoorlog" dat geheel gewijd is aan de Japan se bezetting van Indonesië van maart 1942 tot augustus '45. Illegaal werk is in die periode in Indië door duizenden Nederlan ders, Ambonezen, Menadonezen en Timorezen onder aanzienlijk moeilijkere omstandigheden ver richt dan het verzet in het moeder land. Vrijwel alle verzetsmensen werden door de beruchte Japanse militaire politie, de Kenpeitai ge vangen genomen. Twee van elke drie illegale werkers zijn in de ge vangenissen omgekomen. Van alle krijgsgevangen militai ren is een van elke vijf een ge wel dadige dood gestorven. Een van elke zes geinterneerde burgers liet in de 225 kampen in de Archipel onder erbarmelijke om standigheden het leven. Twee en een half miljoen van de naar schatting vijftig miljoen inwo ners van het eiland Java stierven een ellendige dood als gevolg van de door het wanbestuur van de Ja panners veroorzaakte hongers nood, van wrede willekeur en van zinloze moordpartijen. Alleen al bij de bouw van de be ruchte Birma-spoorweg kwamen van de Indische dwangarbeiders acht, misschien wel negen van de tien om het leven. Van de ruim zes tigduizend krijgevangenen die hier werden ingezet stierven er elfdui zend door uitputting en ziekten. Dr. Lou de Jong gebruikt deze statistishe gegevens om te illustre ren dat de gevolgen van de Japan se bezetting veel desastreuzer zijn geweest dan tot nu toe algemeen in Nederland werd aangenomen. Geobsedeerd als men hier was door het eigen leed en door het dra ma van de uitroeiing van het Jood se volksdeel, heeft men te weinig aandacht gegeven aan wat land- en rijksgenoten in de Indische Archi pel is overkomen. Kritiek Over het voorlaatste deel van zijn grote geschiedschrijving, het eer ste dat over de oorlog in de Pacifi- sche Oceaan gaat (Deel 11a) heeft dr. L. de Jong veel kritiek gekre gen. Bij de presentatie van dat deel lieten twee leden van de vaste be geleidingsgroep, die het werk van De Jong kritisch leest voor het wordt gepubliceerd, de hooglera- Weinig bronnen ren Brugmans en Kwantes aante kenen dat zij zich niet konden ver enigen met de inhoud van dat deel. Zij waren van mening dat De Jong - te eenzijdig en te negatief bronnenmateriaal. „Van het Ja- Chinezen - panse bestuur in bezet Indië is heel dimentair, veel minder bekend dan mité Geschiedkundig Eerherstel Nederlandsch-Indië, dat besloten heeft een proces aan te spannen te gen de Staat der Nederlanden, de opdrachtgever van Lou de Jong. Men wil daarmee voorkomen dat Deel 11a het officiële standaard werk wordt over de geschiedenis van de rol van Nederland in het Verre Oosten. Zij verwijten De Jong dat hij zijn socialistische voo ringenomen anti-koloniaal stand punt achteraf met feiten heeft pro beren te staven. De schrijver zelf heeft deze kri tiek naast zich neergelegd, omdat deze hem geen enkele aanleiding heeft gegeven zijn mening omtrent de historische ontwikkeling in „De Gordel van Smaragd" te herzien. Het is niet uitgesloten dat de critici na het lezen van de twee dikke boe ken van het nieuwe deel 11b zelf tot andere gedachten zullen ko men. Uit de beschrijving van De Jong van de gevolgen voor de krijgsgevangen militairen en gein terneerde burgers van de wrede en niets ontziende Japanse bezetting blijkt niets van enige vooringeno menheid, slechts van oprecht me dedogen. Ook deze nieuwe boeken zijn weer kritisch gelezen door een groep van vijftig mensen,- onder wie vijf Indonesiërs en zeventien die de oorlog in Indië hebben mee gemaakt. Van deze groep maakten ook de hoogleraren Brugmans en Kwantes weer deel uit. Bepaalde hoofdstukken zijn ook nog door negen specialisten gelezen, van wie er acht tijdens de oorlog in het Verre-Oosten waren. Hun opmer kingen hebben geleid tot een reeks van correcties; vrijwel geen enkele pagina van de boeken is ongewij zigd gebleven. Anders dan bij deel 11a is bij het nieuwe deel 11b niets gebleken van fundamentele ver- Uitgemergelde lichamen: gevolg van de erbarmelijke omstandighe den in de interneringskampen. ledig vinden in de door De Jong neergeschreven visie. Bij het schrijv enkele uitzondering niets van wat de Japanners heeft bewogen, van hun machthebbers kennen wij weinig meer dan de na men en ons beeld van de reacties waartoe de Japapse maatregelen ste deel is dr. De Jong beperkt leidden bij de grote bevolkingss- door het ontbreken van deugdelijk groep van de inheemsen, bij de beeld had gegeven van de wijze waarop Nederland zich als Kolo niale mogendheid in de voorbije heeft gedragen. bij de Arabieren, i Slechts omtrent die reacties bij de Nederlanders en In- Duitse in bezet Nederland. Van dat dische Nederlanders zijn wij rede- Duitse bestuur is Ook grote"groepen Indische Ne- deel van de archieven bewaard ge- derlanders voelden zich gekwetst bleven. Stukken van de Japanse hebben zich verenigd in het Co- besturen in Indië zijn door de Ja- belangrijk lijk ingelicht. Als gevolg van dat al les is het beeld van het Japanse be leid dat wij hebben kunnen achter halen, zowel onvolledig als one* venwichtig", schrijft Lou de Jong. Hij erkent ruiterlijk dat het feit, dat hij het Japans niet beheerst hem ook parten heeft gespeeld. „Wanneer ik even gemakkelijk Ja pans zou hebben kunnen lezen als bijvoorbeeld Duits en Engels, dan zou ik misschien een ander boek geschreven hebben", geeft hij toe. Hij tekent daar echter bij aan dat de archieven van de Indische afde ling van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, het RIOD, uiterst waardevolle gegevens be vatten. Onmiddellijk na de oorlog is door het RIOD ook in het vroe gere Batavia een bureau opgericht, de archieven na de ophef fing naar Nederland zijn gekomen. Ook de collectie van het Algemeen Rijksarchief heeft hij kunnen raad plegen. Daarnaast zijn de laatste jaren een aantal studies verschenen die, aldus De Jong Juist op tijd zijn uitgekomen, anders had ik mijn nieuwe boek nu nog niet kunnen schrijven". Hij doelt met name op de studies van de Amerikaan Be nedict Anderson „Java in a time of Revolution"; het lang geheimge houden „The History of the Joint Chiefs of Staff in World War II" van Grace Parson Hayes; de studie van Mevr. dr. D. van Velden-vDe Japanse interneringskampen voor burgers gedurende WO II" e studies van E. van Witsen „Ovei krijgsgevangenen in Japanse han den" en van dezelfde schrijver men met de journalist Henk Leffe laar „Werkers aan de Birma-spoor- weg". Veel gebruik heeft hij gemaakt van de vele dagboeken die door Nederlanders en Indische Neder landers zijn bijgehouden. Met na me heeft De Jong bijzonder veel kunnen putten uit de aantekene- ningen van de ondergedoken cor respondent van het Amerikaanse persbureau United Press, de Ne derlander J. B. Brouwer. Het einde van het levenswerk van dr. Lou de Jong komt in zicht. Hü heeft aan zijn opdrachtgever, de minister van Onderwijs moeten beloven dat hq zijn schrijvende aandeel uiterlijk op 31 december 1987 zal hebben voltooid. De thans 71-jarige historicus zal dan in ruim dertig jaar een standaardwerk van twaalf delen en ruim vijf en twintig boeken hebben voltooid, waarvan er inmiddels al meer dan twee mil joen zijn verkocht. De belangstelling voor zijn werk is onverminderd. De Staatsuitge verij maakt van elk nieuw deel nog steeds een eerste druk met een op lage van 85.000, die doorgaans twee maanden na de verschijning is uit verkocht. In september of oktober van het volgende jaar verschijnt deel 11c, dat wordt het laatste dat betrek king heeft op de Tweede Wereld oorlog in Nederlandsch Indië en handelt over alles wat door de Ne derlandse regering en de strijd krachten samen met de geallieer den buiten Indonesië is verricht om de Japanners te verdrijven en het Nederlands gezag te herstellen. In begin 1988 mag dan het twaalfde deel tegemoetgezien wor den, dat als titel draagt „Epiloog" en dat de nasleep van de oorlog in Nederland en Europa en in het Verre-Oosten en Indonesië zal be handelen. De serie wordt afgesloten met een dertiende deel dat in ieder ge val een register zal bevatten, een overzicht en verantwoording zal geven van de totstandkoming van het gehele werk en alle correcties zal weergeven die De Jong in de loop der jaren in nieuwe drukken van de serie heeft aangegeven. In dat laatste deel zal ook een aantal kritische beschouwingen worden opgenomen dat gedurende dertig jaar door historici over de serie is geschreven. Lou de Jong is zozeer overtuigd van de subjectiviteit van elk histo risch werk, dat ook de afwijkende opvatting van anderen daarin vast gelegd moet worden. Hij wil de keuze daaruit niet zelf te maken en heeft het RIOD verzocht op korte termijn een commissie te benoe- i die de belangrijkste kritische publicaties over de serie verzamelt. Wanneer dit dertiende deel klaar zal zijn, valt nog niet te zeggen. Het wordt in ieder geval het sluitstuk van een oeuvre dat bij het verschij nen van elk nieuw deel steeds veel stof heeft doen opwaaien; dat voortdurend in ruime kring tot dis cussies aanleiding heeft gegeven. Over de werkwijze van De Jong, over zijn historisch concept en over de vraag of hij een echt goed schrijver is, of slechts een ambte lijk stilist zullen de meningen wel verdeeld blijven. De Jong bewijst echter in de meer dan duizend pagina's van het nieuwste deel opnieuw, dat hij in staat is uit de baajerd van histori sche gegevens een leesbaar ver volgverhaal te schrijven dat een begrijpelijk beeld geeft van de nachtmerrie van het mensdom in de eerste helft van de veertiger ja ren. Dat is een niet geringe ver dienste. In de toekomst zal de we- tenschappelijk-historische beteke nis moeten worden bewezen. Nu kan reeds worden vastgesteld dat tijdgenoten zich in het beeld kun nen herkennen en dat het de indi viduele ervaringen uiterst illustra tief plaatst tegen de achtergrond van de gehele holocaust. Dit nieuwste boek is daardoor een ver schrikkelijk boek; verschrikkelijk, maar helaas waar. JAN VAN BEEK DEN HAAG (GPD) - Door toe te staan dat op 17 augustus 1945, twee dagen nadat Keizer Hirohito per soonlijk in een radiotoespraak de capitulatie van Japan had bekend gemaakt, Soekarno eenzijdig de onafhankelijke" republiek Indone sië kon uitroepen, hebben de Ja panse autoriteiten in strijd gehan deld met het Volkenrecht. De mo tieven van de Japanners daarvoor waren al in juli '44 door het minis terie van buitenlandse zaken in To kio vastgelegd: „Verlenen van on afhankelijkheid in het laatste sta dium van de oorlog zou, voor het geval die oorlog ongunstig zou af lopen, betekenen dat Japan een vaste basis zou verwerven waarvan het in de toekomst gebruik zou kunnen maken, in zijn strategie pp lange-termijn voor het zich weder oprichten van het Japanse keizer rijk". Dit na-oorlogse motief, dat door dr. L. de Jong in documenten in Japan is aangetroffen en waarvan hij melding maakt in het eerste boek van het nieuwe deel lib van de serie over het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereld oorlog, heeft de houding van het Japanse bestuur op Java nadruk kelijk bepaald. Japan wist zich daarbij verze kerd van de onvoorwaardelijke steun van de jonge nationalist Soe karno. In geen van de bezette lan den in het hele gebied van wat in Japan de Zuidelijke Oceaan, de „Nanjo" heette, heeft een nationa listisch voorman zozeer zijn best gedaan, om bij de Japanners de in druk te wekken dat hij voor hen een betrouwbare bondgenoot zou zijn, als Soekarno. Hij wedde daar bij op het verkeerde paard. Indone- sië's toekomst verbond hij aan die van een mogendheid die de oorlog zou verliezen. Velen in Nederland hebben na het einde van de oorlog die repu bliek Indonesië ook niet anders willen zien als een koekoeksei, een Japanse creatie gedeponeerd in het nest van de verwarde naoorlog se verhoudingen. Soekarno was voor hen een collaborateur, een In dische Mussert, die vervolgd en zwaar gestraft zou moeten worden. Dr. L. de Jong erkent dat Japan op Java geen betere propagandist Soekarno als romoesja in september 1944. heeft gekend dan Soekarno. Door zijn oproepen om deel te nemen in de volksmilitie „Heiho" en als „ro moesja" in de arbeidsdienst is hij mede verantwoordelijk voor de ve le tienduizenden slachtoffers die daaronder zijn gevallen. Hij heeft die verantwoordelijkheid ook er kend. Na de oorlog gaf hij in een interview toe: „Als ik duizenden moet opofferen om miljoenen te redden, dan zal ik dit doen". Hij zei er echter niet bij, dat alleen al on der de romoesja's meer dan hon derdduizend jongeren het leven lieten. Vergaande en laakbare collabo ratie dus. Soekarno heeft, volgens De Jong, geluk gehad. Wanneer Ja pan zich in de Nanjo had kunnen handhaven, dan zouden de militai re machthebbers hebben verhin derd dat de Indonesische een heidsstaat tot stand kwam, die Soekarno voor ogen stond. Aan vankelijk was het plan om niet al leen Malakka, maar ook geheel Ne derlandsch-Indië als een onver vreemdbaar deel van Japan te an nexeren. Naarmate door het oor logsverloop de Japanse positie zwakker werd kon de opportunist Soekarno zijn beleid bijstellen. (foto pr) En hij stond niet alleen. Lou de Jong constateert dat eenzelfde me dewerking, zij het minder agitato risch, aan de Japanse besturen in heel Indië is verleend door nage noeg alle Indonesische voorman nen, zowel ui,t het nationalistische als uit het Islamitische kamp. Men moet volgens de historicus Soekar no dan ook zien als de exponent van het Indonesische establish ment. Als propagandist voor de Ja panse bezetter werd hij door velen verafschuwd, maar als eerste presi dent van de republiek Indonesië was hij onmiddellijk aanvaardbaar en met hem Mohammed Hatta als vice president. Niet iedereen was het met de houding van Soekarno en Hatta eens. De uitroeping van de Repu bliek was in feite slechts een Ja vaanse zaak. In de buitengewesten wist men nog van niets. De leiders van de jongerengroepen in Djakar ta waren mordicus tegen en ook de nationalistische ideoloog Sjahrir was het er niet mee eens. Zij von den dat het ideaal van een onafhan kelijk Indonesië werd bezoedeld door die onafhankelijkheid als een geschenk van de Japanners te aan vaarden. De collaborateur Soekarno kon zijn plannen echter ondanks deze ideële tegenstand doorzetten. Dr. L. de Jong plaatst daarbij de vol gende aantekening: „Het totale beeld dat Nederlandsch-Indië biedt verschilt wezenlijk van dat van alle andere landen in de Nanjo, omdat het van de inheemse wereld uit (de inheemsen vormden 98 pro cent van de bevolking) niet tot daadwerkelijk verzet van beteke nis tegen de Japanners is geko men. Dat verzet kon ook niet gesti muleerd worden, omdat de Neder landse geheime diensten van Cey lon en Australië uit er de gehele oorlog door niet in zijn geslaagd, vaste verbindingen op te bouwen met de grote eilanden. Uitgeschakeld Nog geen negen maanden na de bezetting van Java en Sumatra door het Japanse leger en van Bor neo en de Grote Oost door de mari ne waren de Japanners erin ge slaagd de invloed van de Nederlan ders geheel uit te schakelen. Die blanken was ingescherpt dat zij als ingezetenen van de laagste rang werden beschouwd. Salarissen werden niet meer doorbetaald, dagbladen verdwenen, radio-uit zendingen in de Nederlandse taal waren verboden, de scholen ble ven dicht, alle symbolen van het vroegere gezag had men moeten inleveren. Tenslotte werden alle Nederlandse ingezetenen, eerst de mannen en later ook de vrouwen in interneringskampen onderge bracht. Het optreden van de Japanse be zetter tegenover de blanken ge tuigde van een overtuigd racisme en daar viel niets tegen te doen. Ve len ervaarden de bezetters als we zens van een andere planeet, die volkomen ernstig genomen wen sten te worden en volstrekt onbe rekenbaar waren. Er was tussen de Japanners en de Nederlanders en Indische Nederlanders een afstand als in het bezette moederland niet bestond tussen Duitsers en Neder landers. De Duitse bezetting werd als een vernedering ervaren; de Ja panse bovendien als een absurdi teit. Daardoor was de positie van de Nederlanders in Indië in die ja ren wezenlijk moeilijker dan die van de bevolking in het bezette moederland. Er is een markant verschil ge weest tussen de wijze waarop in Nederland de Sicherheitspolizei, de SD en de organen van de Duitse justitie zijn opgetreden en de ma nier waarop in Indië de Kenpeitai en de Japanse justitie heeft huis gehouden. De Duitsers hebben al leen werkelijke illegale activiteiten vervolgd. De Japanners vervolg den ook de fictieve en straften die even hard. Ook in dat opzicht was het bestaan van illegale Nederlan ders en Indische Nederlanders in bezet Indië veel moeilijker dan dat van hun medestrijders in het bezet te moederland. Lou de Jong haalt dit onder scheid aan, hoewel er tussen de omvang van de illegaliteit in Ne derland en Indië geen verdere overeenkomsten aan te merken zijn. Indië heeft geen illegale pers gekend. Er zijn wel enkele nieuw- spamfletten klandestien verspreid, maar tot een werkelijke pers is het nooit gekomen. In tegenstelling tot andere door de Japanners bezette gebieden, hebben guerrilla-groepen in Indië geen kans gekregen, omdat zij geen steun van de inheemse bevol king kregen; integendeel, zij zijn meestal onmiddellijk verraden. Mede daardoor heeft het verzet weinig effect gehad. De Jong wil het verzet dat er ge weest is, beslist niet zinloos noe men. Het was veel moeilijker dan in Nederland. De blanken konden in Indië niet wegduiken „in de plooien van de maatschappij"; zij konden onmiddellijk herkend wor den. Er zijn heel weinig gegevens bewaard gebleven. Het lijkt echter een verantwoorde schatting dat van allen die in handen van de Kenpeitai zijn gevallen tweederde is omgekomen. En in Indië is vrij wel iedereen die illegaal werk heeft gedaan gepakt, in tegenstelling tot in Nederland, waar slechts een minderheid in handen van de Duit sers is gevallen. Krij gsgevangenen Behoudens het doorgeven van de namen van krijgsgevangen mili tairen aan het Rode Kruis hebben de Japanners zich in geen enkel opzicht gehouden aan de uit de Conventie van Geneve voort vloeiende verplichtingen, die zij in 1942 hadden aanvaard. Overleven den hebben hèt optreden van de „Japs" getypeerd als: onbereken baar, hardhandig, wreed, vernede rend en slaafs. In kampen waarin gewerkt moest worden troffen de gevangenen bovendien cynische onverschilligheid tegenover onno dig lijden aan, ongelooflijke dom heid en volslagen onbekwaam heid. De Japanners hebben hun ge vangen militairen behandeld met de allergrootste minachting omdat „zij zich niet hadden doodgevoch ten en daarom niet beter verdien den dan als slaven te worden be handeld". Dat was ook de reden dat de Japanse legerleiding zich nooit iets van de Conventie van Geneve heeft willen aantrekken. Men was er van overtuigd dat de J.apanners zich nooit zouden over geven en dus veel minder krijgge- vangen zouden worden gemaakt. Voor hen was geen Conventie no dig. Toch hebben zij tegenover gede legeerden van het Rode Kruis steeds bedrog toegepast door hen enkele speciaal ingerichte model kampen te laten zien. Ook werden bedrieglijke filmopnamen ge maakt die aan vertegenwoordigers van beschermende mogendheden werden vertoond. Aan de hand van vele dagboek fragmenten schetst De Jong in zijn nieuwste boek over de geschiede nis van de Tweede Wereldoorlog in het Verre Oosten, het tragische lot van de 42.233 Europese krijgsge vangenen van marine, KNIL en hulptroepen, waarvan er 8200 zijn omgekomen en velen blijvende fy sieke of psychische schade hebben opgelopen. Veel aandacht besteedt hij aan de verschrikkingen van de aanleg van de Birma-spoorweg en aan de nog ellendiger omstandig heden bij de bouw van de Pakan- baroe-spoorweg op Sumatra. Geïnterneerden Nadat eind 1942 de Japanse be zetter ertoe was overgegaan alle Nederlandse mannen en vrouwen te interneren, zijn er circa honderd duizend in kampen opgesloten. Ruim zestienduizend lieten daar in ellendige omstandigheden het le ven. Tot soortgelijke wantoestan den in burgerkampen als in Indië is het nergens in de door Japan be zette landen gekomen. De Jong be gint het trieste hoofdstuk over het lot van deze blanke minderheid met de beschrijving van het kamp Kampili op Celebes. Dat was het minst slechte kamp, dat geleid werd door een redelijk denkende kampcommandant. Zo had het dus overal kunnen zijn, maar dat is he laas niet het geval geweest. Ook hier spreken de aangehaalde cita ten uit dagboeken werkelijk boek delen. In de interneringskampen ston den twee werelden, twee culturen tegenover elkaar. „De Japanners begrepen de geïnterneerden niet, de geinterneerden de Japanners evenmin. De Japanners voelden zich verre superieur boven al die armzalige blanken en vrijwel al die laatsten koesterden tegenover de Japanners een hardgrondige haat en minachting. Men stond in le vensopvattingen en gewoonten mijlen ver van elkaar af en geen van beide partijen deed moeite de ander te begrijpen". Uit de beschrijvingen blijkt hoe snel een geciviliseerde gemeen schap, eenmaal geisoleerd in een slecht gebouwd kampement, als gevolg van gebrek aan voedsel, medicijnen, kleding, sanitair en verzorging in luttele maanden ge heel kan desintegreren tot een groep menselijke wrakken, die on danks een uiterste krachtsinspan ning doodgewoon afsterft. Internationale hulpverlening was beslist onvoldoende. De bui tenwereld en met name de Neder landse regering in Londen en de militaire bevelhebbers op Ceylon en in Australië waren onvoldoende op de hoogte van het lot van de Ne derlanders inhet Verre Oosten. Die waren aan hun afschuwelijke lot overgelaten. Velen van hen die aan deze „bandjir van wanhoop" zijn ontkomen hebben tot nu toe het gevoel gehad dat er geen, of on voldoende aandacht aan hun Ody- see is besteed. Dit nieuwe boek van Lou de Jong ontrukt hun schrijnende verleden aan de verge telheid. JAN VAN BEEK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 15