Afscheid Vingers De prins ZATERDAG 2 NOVEMBER 1985 EXTRA PAGINA 21 'Welke vrouw durft de uitdaging aan om een verhaal te schrijven?', schreven wij twee maanden geleden. Nou, heel wat! Dagelijks bracht de post enveloppen vol ontroerende, grappige, fantasievolle bijdragen. Nooit hadden wij durven dromen dat onze oproep zo veel zou losmaken. De ruim zeventig verhalen kwamen van heinde en verre: zelfs uit het Limburgse Geleen. De jongste deelneemster was 17, de oudste ver in de tachtig. Sommige vrouwen stuurden een enthousiaste, begeleidende brief mee. Daaruit - en ook uit de vele telefoontjes - bleek hoe leuk velen het vonden 'eindelijk eens hun ei kwijt te kunnen'. De keuze van de winnende verhalen was niet zo'n probleem. Drie inzendingen staken duidelijk boven de overige inzendingen uit. Maarer bleven nog zoveel andere leuke verhalen over. Herinneringen aan vroeger, ervaringen als huisvrouw en moeder, relaties, science-fiction verhalen. We konden deze bijdragen niet zomaar in een la leggen. Daarom is besloten niet alleen vandaag maar ook in de komende zaterdagbijlagen van 9 en 16 november een extra pagina met vrouwenverhalen mee te nemen. Voor al die vrouwen die hun best hebben gedaan, maar die het net niet haalden. (le PRIJS) Ze was ziek geweest. Galblaas ontsteking. Ze hadden haar uit haar kamer in het bejaarden huis geplukt en haar zonder plichtple gingen in een ziekenhuisbed neerge poot. Een verpleegster had haar gebit in een glas water op het kastje naast het bed gezet en een andere had haar nacht hemd tot boven de navel teruggeslagen en daar beneden een slangetje inge bracht. En zo had ze daar gelegen. Stik kend van woede en pijn. Ze had haar ogen stijf gesloten en zes weken lang ge weigerd ze voor wie dan ook open te doen. De dokters hadden haar geval beke ken en haar schuldig bevonden aan ver regaande ouderdom. Tegen de kinderen hadden ze het hoofd geschud en die had den het bejaardenhuis toestemming ge geven haar kamer te ontruimen. Maar zij, ijzersterk als ze was, zij had het over leefd, zoals zovele andere dingen. Ze had het ze niet gegund zó van haar af te ko- Ze hadden uiteindelijk het slangetje verwijderd, het gebit teruggestopt in haar mond en haar afgeleverd bij het verzorgingstehuis om de rest van haar tijd uit te zitten. Daar had ze toen haar ogen opengedaan en met rode wangen en samengeknepen mond haar situatie in ogenschouw genomen. Het ijzeren le dikant, de keukentafel met twee stoelen en het uitzicht op het grintdak van de benedenverdieping. Ze had haar eigen kamer en haar eigen spullen teruggeëist. De kinderen had den elkaar met schichtige blikken aan gekeken en gestameld dat het bejaar dentehuis de verzorging niet aankon. Ze had ze zwijgend en met felle ogen in hun ziel geblikt. En ze had het begrepen. Even had het gebrokt in haar keel. Dat haér kinderen... Maar eens te meer had ze haar rug gerecht. "Moge God 't jullie temet vergeven", zei ze hardop. De verpleegster die net met een opgewekt 'smakelijk eten' een bord lauwe sliertensoep onder haar neus had geduwd om duidelijk te maken dat het etenstijd was, verschoot en trok zich schielijk terug. Kaarsrecht. Zonder de rugleuning van de stoel te raken. Een vorstin in eigen huis. Zo hoorde dat. Werktuigelijk tastte ze over het tafelblad naar de lepel en legde hem ongebruikt in de soep. Ze had geprobeerd er het beste van te maken. De vensterbank had zich gelei delijk aan gevuld met planten en bloe men. Op tafel was er voor eventuele be zoekers een koektrommel verschenen. Ze had de radio en de tv gehad, en de mussen die kwetterden en speelden tus sen het grint. In de conversatiezaal had ze voor haar lotgenoten gezongen van Loesje en d'r bloesje en van Sarie Marijs. Ze had de kerk gehad en het bezoek van kinderen en kleinkinderen. En even, heel even had de kale kamer toen iets van thuis. Haar handen streelden over de tafel rand, voelden de ruige strengen van het Perzische kleedje dat er niet meer lag. Ze hoorde het tikken van het Friese klokje dat in een ver verleden op haar nachtkastje had gestaan. Ze droomde. Van glanzende meubels en de geur van was. Op de vensterbank stond een kaart. Van haar oudste kleindochter. Ze vouw de hem open en las de tekst uit haar her innering. 'Lieve Oma'... Ach ja, grote en kleine Marie. Ze wist het nog goed. Sa men in het grote bed van haar en Jur, toen Jur... Ach, Jur... Toen was ze gevallen. Krachteloos had ze op de grond gelegen. Daarna hadden ze haar met een singel vastgebonden aan haar stoel. Kijvende stemmen hadden gesnibd,dat ze toch werkelijk niet elke minuut óp haar konden passen. Ze had zich omgedraaid van woede over de ver nedering. Dagenlang had ze er niet van kunnen eten. Toen kwam die ene keer dat ze zo ont zettend nodig naar Tante Jetje had ge moeten, met de bel buiten bereik en haar stem zonder geluid. Uren had ze in haar eigen vuil gezeten. Niemand had het nodig gevonden haar te vertellen dat de sleutel van de singel vóór haar op ta fel lag. Op dat moment was er iets in haar gestorven en ze had toegestaan dat het waas van staar en doofheid zich over haar sloot. Ze was begonnen met wachten. Op eten. Op slapen. Op bezoek. Op het (3e PRIJS) Ze had twee grote witte voortan den, en er zouden er vast gauw meer komen, want het tand vlees was een beetje gezwollen en het gezichtje was drijfnat. Tevergeefs pro beerde het kindje twee mollige vuistjes in haar mondje te stoppen. Zachtjes het ik de kinderwagen wiegen, en het huilen werd minder. Eén en al glimlach en be zorgdheid bleef ik naar het kleine kindje kijken en ik zag haar oogleden zwaar worden. Toen ik opkeek ving ik plotseling de blik van de moeder, flauw glimlachend maar met dierlijk-waakzame ogen. Ze hield me in de gaten alsof ikMet gloeiende wangen, alsof ik ergens op be trapt was, liet ik de wagen los en hep snel terug naar het pad. De ogen van de moeder volgden me. Zo zou een honde moeder ook gekeken hebben, ging het door me heen. Waakzaam, alleen zou die hond niet geglimlacht hebben. Ik heb altijd al van kinderen gehou den. Ze ontroeren me, ik kan er niets aan doen, ik kan naar ze blijven kijken. Geen kinderwagen is veilig voor me, ik moét die baby zien. Ik praat alleen niet tegen ze, wat ik andere mensen vaak zie doen. Hele verhalen houden ze tegen zo'n hummel. Ik niet. Ik zeg niets. Ik kijk al leen. Jarenlang ben ik bang geweest dat ik dat nooit zou hebben: een kind van me zelf. Ik was dolgelukkig met Frans, had een tamelijk leuke baan als secretaresse en een heleboel fijne vrienden, en ik hield mezelf voor dat een mens nu een maal niet alles kan hebben. Dat wil zeg wachten zelf. Op de dood. Uit het niets was het Friese klokje weer verschenen en tikte luid de minuten af. Na een poos je had ze de klok stil gezet en was opge houden met wachten. Als een deken had ze het verleden om zich heen geschaard en zich gewarmd aan de glans van haar herinneringen. "Hoe is het met je, oma"? Ze hoorde de vraag niet. Het was haar steeds meer moeite gaan kosten aandacht te beste den aan haar bezoekers. Terwijl haar rug zich scheen te krommen in de richting van de stemmen en haar mond de verha len leek mee te mummelen, zagen haar ogen dwars door hen heen in de tijd, waar de figuren uit het verleden bewo gen en opnieuw hun leven leidden. Op de achtergrond kabbelde het heden langs haar heen. Herinneringen. Mijme ringen. Ze kende ze zo goed. Oude vrien den waren het. Gezelschap al die lange jaren. De laatste tijd was Jur haar steeds vaker komen opzoeken. Kom met me mee, fluisterde hij. Kom. Wat heb je hier nog te zoeken. "Wat moet je met zo'n oud mens', glimlachte ze tegen hem. Het kleinkind dat op bezoek was legde een hand op de hare. "Je bent toch mijn oma", zei het bemoedigend. De woorden drongen tot haar door en even wisselde het focus in haar bewustzijn. "Dag kind", zei ze, "ben je er al lang"? Toen keerde ze zich terug naar Jur. Kom, fluisterde hij weer en wenkte. Ze knikte. Gauw, antwoord de ze. Hij wuifde even en verdween. Ook het kleinkind was weg. Tachtig was ze geweest, toen ze hier kwam. Twee jaar had ze het volgehou den. Jaren die langer hadden geduurd dan het hele leven daarvoor. Ze kon niet meer. Ze wilde niet meer. Het was ge noeg geweest. Ze dacht aan de lange glazen gang die de paviljoenen van het tehuis verbond. gen, zo ben ik gaan denken toen ik niet meer hóópte. Daarvóór dacht ik steeds: dat komt nog, dat krijgen wij ook, een kind van onszelf, we moeten alleen wat geduld hebben. En juist toen ik nergens meer op wilde hopen, niet meer wilde wachten op iets, mezelf bestraffend had toegesproken dat ik de zaken maar moest accepteren zoals ze waren, ja toen.... bleek ik opeens in verwachting te zijn. Ik kan niet vertellen wat ik toen voel de. Eerst niets, geloof ik, en toen, beetje bij beetje, kwam het over me. "In de wolken", zo voelde ik me. Heel die zo mer waarin ik het net wist, leek een mengeling van zonneschijn en bloemen geur, de zomer van de eeuw, terwijl we volgens het KNMI de ons toekomende zon-uren niet gekregen schenen te heb ben. Maar ik wel. En toen werd het herfst. Het leek me leuk om wat kontakt te hebben met an dere lotgenoten, dus ging ik naar zwan- gerschapsgymnastiek. Ik zal die eerste keer nooit vergeten. Gewapend met m'n matrasje en een soort gympak ging ik naar Oegstgeest. Met de auto, want het was nogal een eind weg. Dat met de auto gaan was op zichzelf al een overwinning, auto's en ik liggen elkaar niet, ik kan ook eigenlijk niet par keren, heb zeker vijf plaatsen nodig want ik moet er zó in kunnen rijden. Achteruit insteken is me alleen op m'n rijexamen gelukt. Nou moet ik er wel bij vertellen dat we zo'n hele grote Ameri kaan hebben, een Chevrolet. Ik had lie ver een Fiat Panda gehad, voor mij wat overzichtelijker, maar Frans zweert bij die Amerikanen en ik rij toch nooit. Van daar. Toch wel een beetje zenuwachtig reed ik weg, de zon scheen verblindend in m'n ogen. Ik zwaaide in het wilde weg naar FÏans, kon hem niet zien staan. Wat Aan de ene kant de tuin. Aan de andere kant het kerkhof. De grens tussen leven en dood. In het begin was ze geschokt geweest. En nu... ze glimlachte. Het leek of er een deur een heel klein eindje openging. Een straaltje licht viel op het pad en wees de weg. Om haar heen werd de kamer voelbaar leger. De herinneringen werden steeds vager en ze kreeg het koud. Nog één keer liet ze ze de revue passeren, tot al leen Jur nog overbleef. Als een lichtende schim stond hij tegen de duisternis en reikte haar zijn hand- Koud. Ze was koud, zo koud. Het bed- desprei warmde haar al net zo min als het papierdunne vel dat om haar botten hing. Ze trok haar knieën dicht tegen zich aan en keek op naar Jur. Help me, zei ze. Toen voelde ze hoe een paar krachtige handen haar probeerden warm te wrijven. Heel in de verte riep een stem haar terug. "Oma..." Jur ver dween. "Jur Jur...", mompelde ze, "ik was er bijna". Ze liet zich uit bed halen. De deur ging open en daar stond Jur. Achter hem reikte een tunnel tot in het oneindige. Hij strekte beide handen naar haar uit. Ze was opnieuw jong en begon te rennen. Dit keer zou niemand haar te genhouden. Ze voelde zich licht. Ze zweefde. Een ogenblik lang laaide fel het besef van haar bevrijding. Zfe hadden haar toch n™Me^n.oLTEs (Marina Scholtes is 34 jaar, ongehuwd, woont in Leiden en is werkzaam als voor lichter bij een hulpverlenende organisatie. Voor de wedstrijd stuurde zij vier verhalen in, die alle bij de jury hoog genoteerd ston den. 'Afscheid' werd uiteindelijk gekozen als beste. Bij dit verhaal is Marina Scholtes ook het meest betrokken: zij beschrijft hierin de dood van haar eigen grootmoeder. Mevrouw Scholtes schrijft graag, maar vindt het moei lijk te combineren met haar full-time baan. Momenteel is zij bezig met een kinderboek en een roman, maar voegt zij eraan toe: "Ik doe het rustig aan"). een weer voor september! Ik was de straat nog niet uit of het be gon te betrekken, en bij het station was de lucht zwart. Opeens was er van alle kanten wind, bladeren zwierden door de lucht en ik schrok van de klap van een leeg bierblikje tegen de voorruit. Bij het viadukt was de weg opgebroken, ter gend langzaam reden de auto's door, een politieagent in een afschuwelijk zwart uniform stond het verkeer te regelen. Toen ik bijna bij hem was stak hij z'n rechterarm recht naar voren en floot. Wat betekende dat nou, moest ik door rijden of stoppen? Er waren geen auto's voor me en ik wist het niet meer. Hulpe loos keek ik de man aan, maar het leek of hij dwars door me heen keek. Wanho pig trapte ik op de rem, want verkeerd remmen leek me altijd minder erg dan verkeerd doorrijden. Een bliksemflits leek in 's mans pet te slaan. Een enorme knal en opeens begon het ontzettend te regenen, van die grote vette druppels, zoveel dat ik niets meer zag. De ruitenwissers, waar zaten de rui tenwissers! God. waarom had ik Frans' aanbod om me te brengen afgeslagen, het zweet stond in m'n handen. Achter me hoorde ik toeteren, ik moest dus doorrijden, ik gaf gas, m'n voet gleed van het pedaal, de auto nam een spron getje en stond stil. Motor afgeslagen. Met bevende vingers draaide ik het kontaktsleuteltje om, een gier van het gas en daar ging ik. M'n knieën knikten, maar de ruitenwissers bleken het op eens te doen. Ik durfde niet harder dan veertig te rijden, ik kon bijna niets zien door de regen en het was pikdonker in de Leidse Hout. Ik was vlakbij de ingang van het Heempark toen ik dacht iets op de grond ,te zien liggen, iets wits, maar ik kon het niet goed zien. Ik hing helemaal over m'n stuur om te kunnen kijken en met (2e PRIJS) Er heerste een ongedurige span ning in het dorp. Als een ge zwel had de onrust zich snel meester gemaakt van de vrouwenhar ten, die zonder verwijl allen besmet raakten als ze over Hem spraken, alsof de hete adem bij het uitspreken van Zijn naam hen het schuim op de lippen kon brengen en hen deed snuiven als de wit te merrie die door Hem bereden werd. Maar niemand twijfelde er meer aan: de Prins op het Witte Paard was in de buurt. Verspreid in de omtrek werden regel matig meisjeslichamen gevonden, die bij nadere beschouwing niet levenloos bleken, maar slechts in bezwijmde toe stand verkeerden. De een lag er nog uit dagender bij dan de ander, maar daar over zij hier gezwegen. Toen deze noodtoestand een paar da gen geduurd had, besloot het dorps hoofd dat er ingegrepen moest worden en riep de gemeenteraad bijeen. De meeste vrouwen die in deze raad zitting hadden waren afwezig: een deel van hen lag volkomen ontoerekeningsvatbaar in de be4stee, de rest was door echtgenoot of vader opgesloten in huis. Het handjevol heren raadsleden en een enkele amazone besloot die avond dat De Jacht op de Prins op het Witte Paard vanaf de volgende zonsopgang ge opend zou zijn. Opgelucht over dit be sluit keerden zij huiswaarts om jachtge weren en luchtbuksen in gereedheid te brengen. De volgende ochtend bood het dorp een waar strijdtoneel: vaders, broers en echtgenoten met wapens op de straat, en losgebroken vrouwen die de vechtlusti- gen aanvielen en zichzelf de haren uit een schok van ontzetting trapte ik op de rem. Dat kon toch niet! In de stromende regen lag midden op de weg een baby. "Dat kan niet, een baby...." Er was ver der niemand op die weg, ook geen tegen ligger, waar waren al die toeteraars van daarstraks gebleven? Bevend stak ik m'n hand uit en maakte het portier open. Het kindje lag er stil en maakte geen ge luid. Heeft een mens toch een soort in stinct, iets dat hem waarschuwt voor dreigend gevaar? Waarom rendp ik niet op die baby af? Eén armpje stak een beetje omhoog, ik kon een heel klein handje zien... en opeens wistik: een pop. Een baby pop. Op hetzelfde ogenblik zag ik iets bewegen in de struiken en meteen zat ik weer in de auto en smakte de deur dicht. Een hand stak uit een zwarte massa naar voren en probeerde het linker voor portier open te maken. Voor ik het be sefte had ik de vergrendeling er op ge daan, ik voelde een hevige kramp van angst in m'n maag toen de hand het ach terportier greep. Dat kon ik niet vergren delen, ik kon er niet bij. Een hand als een schroef omklemde m'n schouder, probeerde het voorpor tier weer te openen, ik probeerde die hand weg te duwen maar ik had geen schijn van kans, al ben ik best sterk. Ik geloof dat ik gilde, ik zag steeds maar die hand en voor ik het wist zette ik m'n tan den er in, zo hard mogelijk. Ik hoorde een soort brul, de auto schokte heen en weer, zo hard duwde de hand tegen m'n hoofd, maar de arm trok terug. In paniek reikte ik verder naar achteren, greep het portier en met alle kracht die in me was gooide ik het dicht en gaf gas. Deze keer zegende ik de stevige, zware auto. De motor sloeg niet af en de hand rem had ik niet aangetrokken. Zonder het hoofd rukten. Geschrokken van de helsheid van de vrouwen, zochten de mannen een goed heenkomen en sloten zich op in het gevang. Toen er nog slechts meisjes en moeders door de ste gen dwaalden, riepen de opgesloten deernen om hulp en werden zij terstond door hun lotgenoten bevrijd. Na de plaatselijke herberg te hebben geplunderd, trok de stoet zingende en lallende vrouwen naar de rand van het dorp en richtte daar een eet- en drinkge lag aan als nog nooit was vertoond in die streken. De mannen ondertussen, beraadslaag den heftig over wat hun te doen stond. Eén stelde voor het gevang open te stel len voor de agressieve elementen, een vrijgezel opperde de mogelijkheid een huis van lichte zeden te openen ten be hoeve van het hitsige vrouwvolk, be volkt door de notoire Don Juans uit de omtrek. Maar ook dat voorstel werd weggestemd. Ten slotte dronken allen zich een delirium en de straten van het dorp raakten bezaaid met zatte kerels. Aan het vrouwenfront daarentegen was het een drukte van jewelste. Twee jonge maagden waren teruggekeerd van een wandeling en hadden, volgens eigen zeggen, De Prins gezien. Hij was hen slechts voorbijgestoven op zijn witte paard, maar daarom niet minder opge merkt. De meisjes werden onder een laaiend vragenvuur genomen en aange klampt; totdat een van de ouderen die haar zinnen nog enigszins bedwingen kon, hen op een verse grafheuvel in vei ligheid bracht en de horde tot stilte maande. Daarop stelden zij om beurten vragen, waarbij na elk antwoord een hees ge schreeuw opsteeg uit de menigte. Ten slotte vroeg de oude, die nog niet hele maal in vervoering was geraakt: "Zeg ons dan meisjes, hoe zag de Prins er uit?" De twee keken elkaar aan, en haalden enigszins verbluft hun schouders op. De grootste van hen zei toen: om te kijken en met tranen over m'n ge zicht - ik geloof dat ik hardop huilde - reed ik over de babypop heen en ging by de Warmonderweg linksaf. Ik wou maar één ding: naar huis. Opeens merkte ik dat ik stilstond voor m'n eigen huisdeur, maar ik moest zo vreselijk huilen en ik bibberde zo dat ik de auto niet uit kon komen. Gelukkig zag Frans me staan en kwam verbaasd naar buiten. 'Ging het niet door?....' be gon hij, maar toen hij me zag vroeg hij gelukkig niet verder. Hij hielp me naar binnen en daar heb ik wel een half uur hard gehuild. Opeens was het over, en pas toen kon ik een beetje vertellen. Voor Frans was maar één ding belangrijk: was alles met mij goed? En toen dat zo was liet hij me opgelucht vertellen. Nu ik niet meer zo bang was leek alles al minder erg. 'Een babypop?' vroeg Frans ongelovig, 'maar waarom stopte je dan?' 'Omdat ik dat niet wist, omdat ik dacht, ik dacht...'. 'En hoe zag die man eruit, kun je die be schrijven?' 'Nee', zei ik een beetje bibbe rend, 'ik eh..weet ook niet zeker of het een man was, ik heb hem niet gèzien...' "Je hebt hem niet gezien?..." Frans zweeg, het was heel duidelyk wat hij dacht: hij geloofde me niet. Hij dacht dat mijn hoofd zo vol babies zat dat ik ze overal fcag. Ik voelde tranen prikken, ik was doodop van het gebeurde. 'Ga jij nou lekker naar bed', stelde Frans lief voor, 'dan breng ik je nog wat te drinken en dan bel ik die dinges even .op, hoe heten ze..." De politie', vroeg ik hoopvol, hij ge loofde het dus tóch. *Wie? Oh eh ja. die ook, maar ik bedoelde die gymtoestand, daar zou je toch naartoegaan?' Ik knikte moe, daar had ik geen moment meer aan gedacht. Langzaam ging ik naar boven. "Kan toch niet slapen", dacht ik, maar ik 'k Weet niet, verblindend, ja schitte rend!" de menigte viel stil en keek in af wachting naar de grafheuvel. "Ja," viel het andere wicht haar bij, "prachtig! Zyn edele gestalte straalde zoveel licht uit datje hem eigenlijk hele maal niet kon zien." Afkeurend krijsend smeten de vrou wen hun laatste lege drankflessen en ge waden in de richting van de meisjes, tot plots een zware, potige vrouw het po dium beklom en met een armgebaar de monden deed verstommen. Zij was niet fijn gebouwd, noch jong van jaren, het was de vrouw van de hoefsmid. Zij had al vele mannen versle ten, als laatste de smid van het dorp; een boom van een kerel met ijzeren spier bundels. "Ik zal de Prins tegemoet gaan," sprak ze. Het gemompel woei ze weg met haar forse armen. "Ik ga nu de velden in, en zal niet terugkeren voor ik met hem ge sproken heb." Lacherig hieven enkelen hun flessen, maar de vrouw van de hoefsmid ging, de meest hitsige vrouwen van zich afschud dend, de maanverlichte nacht in. In spanning kropen de overigen bij el kaar, om één voor één toch in slaap te vallen. Nog geen twee uur later werden ze gewekt door een stem die riep: "Wordt wakker, de Prins op het Witte Paard is niet meer!". Te laveloos om de onheilsbrengster te belagen, kwam men moeizaam half overeind, en wachtte rug aan rug wat zij te vertellen had. De vrouw van de smid stond te midden van het zittende vrouwvolk en sprak: "Hij is dood." "Bewijs, bewijs"! riep er één. "Jullie zullen hem nooit meer zien", antwoordde zij. "Hoe heb je hem ontmoet?" werd haar gevraagd. "Ik lokte hem door het maanlicht met een spiegel te weerkaatsen," zei ze weer "En toen kwam hij snel aangedraafd". "Maar werd je niet verblind door zijn verschijning"? vroeg een van de twee maagden. "Ach, de vonken die mijn man slaat op zijn aambeeld, hebben mijn ogen doen wennen aan een sterke lichtgloed... Ik heb mijn ogen tot spleten geknepen en ben op hem toegelopen". "En toen, en toen!!". Vertel, wat ge beurde er toen". "Hij droeg een hemd van puur goud, door het gewicht daarvan kon hij niet af stijgen. Om hem vast te houden richtte ik de weerkaatsing van zijn verblindend gewaad op zijn gezicht. Toen heb ik hem van het paard geholpen, dat er onmid dellijk vandoor ging". De vrouw van de smid toonde haar bi ceps en bewonderend gemompel steeg op. "Toen", zij verhief haar stem, "toen heb ik de Prins uit zijn jas geholpen". "Bewijzen! Jas, waar is de Jas?". "Die heb ik naar mijn man gebracht die er onmiddellijk goudstukken begon uit te slaan". Dit veroorzaakte weer on rust en een enkel naakt lichaam verhief zich, maar zakte weer neer voordat het de vrouw van de smid bereiken kon. "Hij droeg een witgouden broek", ver volgde zij, "ook daar heb ik hem uit ge holpen. En toen....". "En toen, en toen!!", raasden de vrou wenstemmen buiten zinnen. "Toen was hij naakt, en omdat hij niet onaantrekkelijk was, heb ik met hem de liefde bedreven". Het werd stil, slechts hier en daar klonk een verzaligde zucht. "Hoe... hoe deed hij het?", waagde ten slotte één van hen. "Niet slechter en niet beter dan je ver wachten kan van iemand die zijn hele leven zulke knellende kledingstukken heeft gedragen". De vrouwen wisten niet of ze moesten zwijgen of jouwen. "Jullie zullen hem nooit meer zien", besloot het struise wijf. "Zijn paard zal niet weerkeren, en zonder zijn verblin dende uitrusting zullen jullie hem niet herkennen. Hy heeft nu de gestalte van een broer, of echtgenoot". Ongelovig keken de vrouwen elkaar aan, maar ze waren te beschonken om te reageren. De volgende ochtend was de rustigste die het dorp gekend had, op het geloei van de ongemolken koeien na. Drie dagen later waren alle dorpelin gen in hun huizen herenigd en men heeft nooit meer gehoord over een der gelijke onrust in het dorp. JOS DELNOOY (Jos Delnoy is 26 jaar, getrouwd, 2 kinde ren, en woont in Leiden. Ze schrijft dagelijks en heeft eerder een dichtbundel en een novel le uitgegeven. Voor de wedstrijd stuurde Jos Delnoy twee verhalen in. waarvan 'De prins op het witte paard' uiteindelijk een prijs kreeg. In dit verhaal wil mevrouw Delnoy de verafgoding van vrouwen voor bepaalde mannen doorprikken. "De meeste vrouwen denken dat er een prins op het witte paard bestaat. Dat is onzin"). heb Frans niet meer boven horen ko- De volgende ochtend leek alles heel vaag en ver. Frans had een dag vrij geno men, het was prachtig weer en we beslo ten een stukje te gaan wandelen. "Om te laten zien dat de zon schynt en de we reld nog zo kwaad niet is", vond Frans. "Ik haal even je jas". Met onze twee jas sen in z'n hand kwam hij binnen. "Wat kyk je?" vroeg hij, maar zag het meteen zelf: een grote rode vlek en wat rode strepen zaten aan de linkerkant van mijn witte jack. Opeens liep Frans naar de schoorsteen en pakte de autosleutels. "Wat ga je doen?", vroeg ik verbaasd. Het duurde heel lang voor hy terug was. Hij was doodsbleek en had een rode tissue-prop in z'n hand. "Ik weet niet of je wel moet kijken", zei hy schor, maar ik stond al naast hem. In zijn hand lagen twee vin gers, eigenlijk anderhalf...ik haalde net de gootsteen om over te geven. Natuurlijk hebben we de politie inge schakeld. Die heeft me urenlang onder vraagd, maar ik kon haast niets vertel len. Ik had de man - want dat bleek het toch te zyn - niet gezien. Hij moet ont zettende pijn hebben gehad van die vin gers, maar by geen enkel ziekenhuis heeft iemand zich voor zo'n amputatie laten behandelen. Mijn baby slaapt in z'n wieg. Op het lichtblauwe lakentje liggen twee minus cule knuistjes, met ied^ rjyj fvm (Els Wenink is 35 jaar, getrouwd, 2 kinde ren, en woont in Leiderdorp. Het verhaal 'Vingers' is geheel verzonnen. Het verhaal dat een kennis ooit vertelde - autodeur open gerukt, weer dichtgeslagen met vingers er tussen - diende als uitgangspunt. Mevrouw Wenink is geen schrijfster. "Als er geen op roep in de krant had gestaan, had ik nooit een verhaal geschreven"). De prijswinnaressen. V.l.n.r. Marina Scholtes, Jos Delnoy en Els Wenink. Dijkman)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 21