Afscheid
Vingers
De prins
ZATERDAG 2 NOVEMBER 1985
EXTRA
PAGINA 21
'Welke vrouw durft de uitdaging aan om een verhaal te schrijven?', schreven wij twee
maanden geleden. Nou, heel wat! Dagelijks bracht de post enveloppen vol
ontroerende, grappige, fantasievolle bijdragen. Nooit hadden wij durven dromen dat
onze oproep zo veel zou losmaken. De ruim zeventig verhalen kwamen van heinde en
verre: zelfs uit het Limburgse Geleen. De jongste deelneemster was 17, de oudste ver
in de tachtig. Sommige vrouwen stuurden een enthousiaste, begeleidende brief mee.
Daaruit - en ook uit de vele telefoontjes - bleek hoe leuk velen het vonden 'eindelijk
eens hun ei kwijt te kunnen'.
De keuze van de winnende verhalen was niet zo'n probleem. Drie inzendingen staken
duidelijk boven de overige inzendingen uit. Maarer bleven nog zoveel andere leuke
verhalen over. Herinneringen aan vroeger, ervaringen als huisvrouw en moeder,
relaties, science-fiction verhalen. We konden deze bijdragen niet zomaar in een la
leggen. Daarom is besloten niet alleen vandaag maar ook in de komende
zaterdagbijlagen van 9 en 16 november een extra pagina met vrouwenverhalen mee te
nemen. Voor al die vrouwen die hun best hebben gedaan, maar die het net niet
haalden.
(le PRIJS)
Ze was ziek geweest. Galblaas
ontsteking. Ze hadden haar uit
haar kamer in het bejaarden
huis geplukt en haar zonder plichtple
gingen in een ziekenhuisbed neerge
poot. Een verpleegster had haar gebit in
een glas water op het kastje naast het
bed gezet en een andere had haar nacht
hemd tot boven de navel teruggeslagen
en daar beneden een slangetje inge
bracht. En zo had ze daar gelegen. Stik
kend van woede en pijn. Ze had haar
ogen stijf gesloten en zes weken lang ge
weigerd ze voor wie dan ook open te
doen.
De dokters hadden haar geval beke
ken en haar schuldig bevonden aan ver
regaande ouderdom. Tegen de kinderen
hadden ze het hoofd geschud en die had
den het bejaardenhuis toestemming ge
geven haar kamer te ontruimen. Maar
zij, ijzersterk als ze was, zij had het over
leefd, zoals zovele andere dingen. Ze had
het ze niet gegund zó van haar af te ko-
Ze hadden uiteindelijk het slangetje
verwijderd, het gebit teruggestopt in
haar mond en haar afgeleverd bij het
verzorgingstehuis om de rest van haar
tijd uit te zitten. Daar had ze toen haar
ogen opengedaan en met rode wangen
en samengeknepen mond haar situatie
in ogenschouw genomen. Het ijzeren le
dikant, de keukentafel met twee stoelen
en het uitzicht op het grintdak van de
benedenverdieping.
Ze had haar eigen kamer en haar eigen
spullen teruggeëist. De kinderen had
den elkaar met schichtige blikken aan
gekeken en gestameld dat het bejaar
dentehuis de verzorging niet aankon. Ze
had ze zwijgend en met felle ogen in hun
ziel geblikt. En ze had het begrepen.
Even had het gebrokt in haar keel. Dat
haér kinderen... Maar eens te meer had
ze haar rug gerecht.
"Moge God 't jullie temet vergeven",
zei ze hardop. De verpleegster die net
met een opgewekt 'smakelijk eten' een
bord lauwe sliertensoep onder haar neus
had geduwd om duidelijk te maken dat
het etenstijd was, verschoot en trok zich
schielijk terug. Kaarsrecht. Zonder de
rugleuning van de stoel te raken. Een
vorstin in eigen huis. Zo hoorde dat.
Werktuigelijk tastte ze over het tafelblad
naar de lepel en legde hem ongebruikt in
de soep.
Ze had geprobeerd er het beste van te
maken. De vensterbank had zich gelei
delijk aan gevuld met planten en bloe
men. Op tafel was er voor eventuele be
zoekers een koektrommel verschenen.
Ze had de radio en de tv gehad, en de
mussen die kwetterden en speelden tus
sen het grint. In de conversatiezaal had
ze voor haar lotgenoten gezongen van
Loesje en d'r bloesje en van Sarie Marijs.
Ze had de kerk gehad en het bezoek van
kinderen en kleinkinderen. En even,
heel even had de kale kamer toen iets
van thuis.
Haar handen streelden over de tafel
rand, voelden de ruige strengen van het
Perzische kleedje dat er niet meer lag.
Ze hoorde het tikken van het Friese
klokje dat in een ver verleden op haar
nachtkastje had gestaan. Ze droomde.
Van glanzende meubels en de geur van
was.
Op de vensterbank stond een kaart.
Van haar oudste kleindochter. Ze vouw
de hem open en las de tekst uit haar her
innering. 'Lieve Oma'... Ach ja, grote en
kleine Marie. Ze wist het nog goed. Sa
men in het grote bed van haar en Jur,
toen Jur... Ach, Jur...
Toen was ze gevallen. Krachteloos had
ze op de grond gelegen. Daarna hadden
ze haar met een singel vastgebonden aan
haar stoel. Kijvende stemmen hadden
gesnibd,dat ze toch werkelijk niet elke
minuut óp haar konden passen. Ze had
zich omgedraaid van woede over de ver
nedering. Dagenlang had ze er niet van
kunnen eten.
Toen kwam die ene keer dat ze zo ont
zettend nodig naar Tante Jetje had ge
moeten, met de bel buiten bereik en
haar stem zonder geluid. Uren had ze in
haar eigen vuil gezeten. Niemand had
het nodig gevonden haar te vertellen dat
de sleutel van de singel vóór haar op ta
fel lag. Op dat moment was er iets in
haar gestorven en ze had toegestaan dat
het waas van staar en doofheid zich over
haar sloot.
Ze was begonnen met wachten. Op
eten. Op slapen. Op bezoek. Op het
(3e PRIJS)
Ze had twee grote witte voortan
den, en er zouden er vast gauw
meer komen, want het tand
vlees was een beetje gezwollen en het
gezichtje was drijfnat. Tevergeefs pro
beerde het kindje twee mollige vuistjes
in haar mondje te stoppen. Zachtjes het
ik de kinderwagen wiegen, en het huilen
werd minder. Eén en al glimlach en be
zorgdheid bleef ik naar het kleine kindje
kijken en ik zag haar oogleden zwaar
worden.
Toen ik opkeek ving ik plotseling de
blik van de moeder, flauw glimlachend
maar met dierlijk-waakzame ogen. Ze
hield me in de gaten alsof ikMet
gloeiende wangen, alsof ik ergens op be
trapt was, liet ik de wagen los en hep
snel terug naar het pad. De ogen van de
moeder volgden me. Zo zou een honde
moeder ook gekeken hebben, ging het
door me heen. Waakzaam, alleen zou die
hond niet geglimlacht hebben.
Ik heb altijd al van kinderen gehou
den. Ze ontroeren me, ik kan er niets aan
doen, ik kan naar ze blijven kijken. Geen
kinderwagen is veilig voor me, ik moét
die baby zien. Ik praat alleen niet tegen
ze, wat ik andere mensen vaak zie doen.
Hele verhalen houden ze tegen zo'n
hummel. Ik niet. Ik zeg niets. Ik kijk al
leen.
Jarenlang ben ik bang geweest dat ik
dat nooit zou hebben: een kind van me
zelf. Ik was dolgelukkig met Frans, had
een tamelijk leuke baan als secretaresse
en een heleboel fijne vrienden, en ik
hield mezelf voor dat een mens nu een
maal niet alles kan hebben. Dat wil zeg
wachten zelf. Op de dood. Uit het niets
was het Friese klokje weer verschenen
en tikte luid de minuten af. Na een poos
je had ze de klok stil gezet en was opge
houden met wachten. Als een deken had
ze het verleden om zich heen geschaard
en zich gewarmd aan de glans van haar
herinneringen.
"Hoe is het met je, oma"? Ze hoorde
de vraag niet. Het was haar steeds meer
moeite gaan kosten aandacht te beste
den aan haar bezoekers. Terwijl haar rug
zich scheen te krommen in de richting
van de stemmen en haar mond de verha
len leek mee te mummelen, zagen haar
ogen dwars door hen heen in de tijd,
waar de figuren uit het verleden bewo
gen en opnieuw hun leven leidden. Op
de achtergrond kabbelde het heden
langs haar heen. Herinneringen. Mijme
ringen. Ze kende ze zo goed. Oude vrien
den waren het. Gezelschap al die lange
jaren. De laatste tijd was Jur haar steeds
vaker komen opzoeken. Kom met me
mee, fluisterde hij. Kom. Wat heb je hier
nog te zoeken.
"Wat moet je met zo'n oud mens',
glimlachte ze tegen hem. Het kleinkind
dat op bezoek was legde een hand op de
hare. "Je bent toch mijn oma", zei het
bemoedigend. De woorden drongen tot
haar door en even wisselde het focus in
haar bewustzijn. "Dag kind", zei ze,
"ben je er al lang"? Toen keerde ze zich
terug naar Jur. Kom, fluisterde hij weer
en wenkte. Ze knikte. Gauw, antwoord
de ze. Hij wuifde even en verdween.
Ook het kleinkind was weg.
Tachtig was ze geweest, toen ze hier
kwam. Twee jaar had ze het volgehou
den. Jaren die langer hadden geduurd
dan het hele leven daarvoor. Ze kon niet
meer. Ze wilde niet meer. Het was ge
noeg geweest.
Ze dacht aan de lange glazen gang die
de paviljoenen van het tehuis verbond.
gen, zo ben ik gaan denken toen ik niet
meer hóópte. Daarvóór dacht ik steeds:
dat komt nog, dat krijgen wij ook, een
kind van onszelf, we moeten alleen wat
geduld hebben.
En juist toen ik nergens meer op wilde
hopen, niet meer wilde wachten op iets,
mezelf bestraffend had toegesproken
dat ik de zaken maar moest accepteren
zoals ze waren, ja toen.... bleek ik opeens
in verwachting te zijn.
Ik kan niet vertellen wat ik toen voel
de. Eerst niets, geloof ik, en toen, beetje
bij beetje, kwam het over me. "In de
wolken", zo voelde ik me. Heel die zo
mer waarin ik het net wist, leek een
mengeling van zonneschijn en bloemen
geur, de zomer van de eeuw, terwijl we
volgens het KNMI de ons toekomende
zon-uren niet gekregen schenen te heb
ben. Maar ik wel.
En toen werd het herfst. Het leek me
leuk om wat kontakt te hebben met an
dere lotgenoten, dus ging ik naar zwan-
gerschapsgymnastiek. Ik zal die eerste
keer nooit vergeten. Gewapend met m'n
matrasje en een soort gympak ging ik
naar Oegstgeest. Met de auto, want het
was nogal een eind weg.
Dat met de auto gaan was op zichzelf
al een overwinning, auto's en ik liggen
elkaar niet, ik kan ook eigenlijk niet par
keren, heb zeker vijf plaatsen nodig
want ik moet er zó in kunnen rijden.
Achteruit insteken is me alleen op m'n
rijexamen gelukt. Nou moet ik er wel bij
vertellen dat we zo'n hele grote Ameri
kaan hebben, een Chevrolet. Ik had lie
ver een Fiat Panda gehad, voor mij wat
overzichtelijker, maar Frans zweert bij
die Amerikanen en ik rij toch nooit. Van
daar.
Toch wel een beetje zenuwachtig reed
ik weg, de zon scheen verblindend in
m'n ogen. Ik zwaaide in het wilde weg
naar FÏans, kon hem niet zien staan. Wat
Aan de ene kant de tuin. Aan de andere
kant het kerkhof. De grens tussen leven
en dood. In het begin was ze geschokt
geweest. En nu... ze glimlachte. Het leek
of er een deur een heel klein eindje
openging. Een straaltje licht viel op het
pad en wees de weg.
Om haar heen werd de kamer voelbaar
leger. De herinneringen werden steeds
vager en ze kreeg het koud. Nog één
keer liet ze ze de revue passeren, tot al
leen Jur nog overbleef. Als een lichtende
schim stond hij tegen de duisternis en
reikte haar zijn hand-
Koud. Ze was koud, zo koud. Het bed-
desprei warmde haar al net zo min als
het papierdunne vel dat om haar botten
hing. Ze trok haar knieën dicht tegen
zich aan en keek op naar Jur. Help me,
zei ze. Toen voelde ze hoe een paar
krachtige handen haar probeerden
warm te wrijven. Heel in de verte riep
een stem haar terug. "Oma..." Jur ver
dween. "Jur Jur...", mompelde ze, "ik
was er bijna". Ze liet zich uit bed halen.
De deur ging open en daar stond Jur.
Achter hem reikte een tunnel tot in het
oneindige. Hij strekte beide handen naar
haar uit. Ze was opnieuw jong en begon
te rennen. Dit keer zou niemand haar te
genhouden. Ze voelde zich licht. Ze
zweefde. Een ogenblik lang laaide fel het
besef van haar bevrijding. Zfe hadden
haar toch n™Me^n.oLTEs
(Marina Scholtes is 34 jaar, ongehuwd,
woont in Leiden en is werkzaam als voor
lichter bij een hulpverlenende organisatie.
Voor de wedstrijd stuurde zij vier verhalen
in, die alle bij de jury hoog genoteerd ston
den. 'Afscheid' werd uiteindelijk gekozen als
beste. Bij dit verhaal is Marina Scholtes ook
het meest betrokken: zij beschrijft hierin de
dood van haar eigen grootmoeder. Mevrouw
Scholtes schrijft graag, maar vindt het moei
lijk te combineren met haar full-time baan.
Momenteel is zij bezig met een kinderboek
en een roman, maar voegt zij eraan toe: "Ik
doe het rustig aan").
een weer voor september!
Ik was de straat nog niet uit of het be
gon te betrekken, en bij het station was
de lucht zwart. Opeens was er van alle
kanten wind, bladeren zwierden door de
lucht en ik schrok van de klap van een
leeg bierblikje tegen de voorruit. Bij het
viadukt was de weg opgebroken, ter
gend langzaam reden de auto's door, een
politieagent in een afschuwelijk zwart
uniform stond het verkeer te regelen.
Toen ik bijna bij hem was stak hij z'n
rechterarm recht naar voren en floot.
Wat betekende dat nou, moest ik door
rijden of stoppen? Er waren geen auto's
voor me en ik wist het niet meer. Hulpe
loos keek ik de man aan, maar het leek
of hij dwars door me heen keek. Wanho
pig trapte ik op de rem, want verkeerd
remmen leek me altijd minder erg dan
verkeerd doorrijden. Een bliksemflits
leek in 's mans pet te slaan. Een enorme
knal en opeens begon het ontzettend te
regenen, van die grote vette druppels,
zoveel dat ik niets meer zag.
De ruitenwissers, waar zaten de rui
tenwissers! God. waarom had ik Frans'
aanbod om me te brengen afgeslagen,
het zweet stond in m'n handen. Achter
me hoorde ik toeteren, ik moest dus
doorrijden, ik gaf gas, m'n voet gleed
van het pedaal, de auto nam een spron
getje en stond stil. Motor afgeslagen.
Met bevende vingers draaide ik het
kontaktsleuteltje om, een gier van het
gas en daar ging ik. M'n knieën knikten,
maar de ruitenwissers bleken het op
eens te doen. Ik durfde niet harder dan
veertig te rijden, ik kon bijna niets zien
door de regen en het was pikdonker in
de Leidse Hout.
Ik was vlakbij de ingang van het
Heempark toen ik dacht iets op de grond
,te zien liggen, iets wits, maar ik kon het
niet goed zien. Ik hing helemaal over
m'n stuur om te kunnen kijken en met
(2e PRIJS)
Er heerste een ongedurige span
ning in het dorp. Als een ge
zwel had de onrust zich snel
meester gemaakt van de vrouwenhar
ten, die zonder verwijl allen besmet
raakten als ze over Hem spraken, alsof
de hete adem bij het uitspreken van Zijn
naam hen het schuim op de lippen kon
brengen en hen deed snuiven als de wit
te merrie die door Hem bereden werd.
Maar niemand twijfelde er meer aan:
de Prins op het Witte Paard was in de
buurt.
Verspreid in de omtrek werden regel
matig meisjeslichamen gevonden, die
bij nadere beschouwing niet levenloos
bleken, maar slechts in bezwijmde toe
stand verkeerden. De een lag er nog uit
dagender bij dan de ander, maar daar
over zij hier gezwegen.
Toen deze noodtoestand een paar da
gen geduurd had, besloot het dorps
hoofd dat er ingegrepen moest worden
en riep de gemeenteraad bijeen. De
meeste vrouwen die in deze raad zitting
hadden waren afwezig: een deel van hen
lag volkomen ontoerekeningsvatbaar in
de be4stee, de rest was door echtgenoot
of vader opgesloten in huis.
Het handjevol heren raadsleden en
een enkele amazone besloot die avond
dat De Jacht op de Prins op het Witte
Paard vanaf de volgende zonsopgang ge
opend zou zijn. Opgelucht over dit be
sluit keerden zij huiswaarts om jachtge
weren en luchtbuksen in gereedheid te
brengen.
De volgende ochtend bood het dorp
een waar strijdtoneel: vaders, broers en
echtgenoten met wapens op de straat, en
losgebroken vrouwen die de vechtlusti-
gen aanvielen en zichzelf de haren uit
een schok van ontzetting trapte ik op de
rem. Dat kon toch niet! In de stromende
regen lag midden op de weg een baby.
"Dat kan niet, een baby...." Er was ver
der niemand op die weg, ook geen tegen
ligger, waar waren al die toeteraars van
daarstraks gebleven? Bevend stak ik
m'n hand uit en maakte het portier open.
Het kindje lag er stil en maakte geen ge
luid.
Heeft een mens toch een soort in
stinct, iets dat hem waarschuwt voor
dreigend gevaar? Waarom rendp ik niet
op die baby af? Eén armpje stak een
beetje omhoog, ik kon een heel klein
handje zien... en opeens wistik: een pop.
Een baby pop. Op hetzelfde ogenblik zag
ik iets bewegen in de struiken en meteen
zat ik weer in de auto en smakte de deur
dicht.
Een hand stak uit een zwarte massa
naar voren en probeerde het linker voor
portier open te maken. Voor ik het be
sefte had ik de vergrendeling er op ge
daan, ik voelde een hevige kramp van
angst in m'n maag toen de hand het ach
terportier greep. Dat kon ik niet vergren
delen, ik kon er niet bij.
Een hand als een schroef omklemde
m'n schouder, probeerde het voorpor
tier weer te openen, ik probeerde die
hand weg te duwen maar ik had geen
schijn van kans, al ben ik best sterk. Ik
geloof dat ik gilde, ik zag steeds maar die
hand en voor ik het wist zette ik m'n tan
den er in, zo hard mogelijk.
Ik hoorde een soort brul, de auto
schokte heen en weer, zo hard duwde de
hand tegen m'n hoofd, maar de arm trok
terug. In paniek reikte ik verder naar
achteren, greep het portier en met alle
kracht die in me was gooide ik het dicht
en gaf gas.
Deze keer zegende ik de stevige, zware
auto. De motor sloeg niet af en de hand
rem had ik niet aangetrokken. Zonder
het hoofd rukten. Geschrokken van de
helsheid van de vrouwen, zochten de
mannen een goed heenkomen en sloten
zich op in het gevang. Toen er nog
slechts meisjes en moeders door de ste
gen dwaalden, riepen de opgesloten
deernen om hulp en werden zij terstond
door hun lotgenoten bevrijd.
Na de plaatselijke herberg te hebben
geplunderd, trok de stoet zingende en
lallende vrouwen naar de rand van het
dorp en richtte daar een eet- en drinkge
lag aan als nog nooit was vertoond in die
streken.
De mannen ondertussen, beraadslaag
den heftig over wat hun te doen stond.
Eén stelde voor het gevang open te stel
len voor de agressieve elementen, een
vrijgezel opperde de mogelijkheid een
huis van lichte zeden te openen ten be
hoeve van het hitsige vrouwvolk, be
volkt door de notoire Don Juans uit de
omtrek. Maar ook dat voorstel werd
weggestemd. Ten slotte dronken allen
zich een delirium en de straten van het
dorp raakten bezaaid met zatte kerels.
Aan het vrouwenfront daarentegen
was het een drukte van jewelste. Twee
jonge maagden waren teruggekeerd van
een wandeling en hadden, volgens eigen
zeggen, De Prins gezien. Hij was hen
slechts voorbijgestoven op zijn witte
paard, maar daarom niet minder opge
merkt. De meisjes werden onder een
laaiend vragenvuur genomen en aange
klampt; totdat een van de ouderen die
haar zinnen nog enigszins bedwingen
kon, hen op een verse grafheuvel in vei
ligheid bracht en de horde tot stilte
maande.
Daarop stelden zij om beurten vragen,
waarbij na elk antwoord een hees ge
schreeuw opsteeg uit de menigte. Ten
slotte vroeg de oude, die nog niet hele
maal in vervoering was geraakt:
"Zeg ons dan meisjes, hoe zag de Prins
er uit?"
De twee keken elkaar aan, en haalden
enigszins verbluft hun schouders op. De
grootste van hen zei toen:
om te kijken en met tranen over m'n ge
zicht - ik geloof dat ik hardop huilde -
reed ik over de babypop heen en ging by
de Warmonderweg linksaf. Ik wou maar
één ding: naar huis.
Opeens merkte ik dat ik stilstond voor
m'n eigen huisdeur, maar ik moest zo
vreselijk huilen en ik bibberde zo dat ik
de auto niet uit kon komen. Gelukkig
zag Frans me staan en kwam verbaasd
naar buiten. 'Ging het niet door?....' be
gon hij, maar toen hij me zag vroeg hij
gelukkig niet verder. Hij hielp me naar
binnen en daar heb ik wel een half uur
hard gehuild.
Opeens was het over, en pas toen kon
ik een beetje vertellen. Voor Frans was
maar één ding belangrijk: was alles met
mij goed? En toen dat zo was liet hij me
opgelucht vertellen. Nu ik niet meer zo
bang was leek alles al minder erg. 'Een
babypop?' vroeg Frans ongelovig, 'maar
waarom stopte je dan?' 'Omdat ik dat
niet wist, omdat ik dacht, ik dacht...'. 'En
hoe zag die man eruit, kun je die be
schrijven?' 'Nee', zei ik een beetje bibbe
rend, 'ik eh..weet ook niet zeker of het
een man was, ik heb hem niet gèzien...'
"Je hebt hem niet gezien?..." Frans
zweeg, het was heel duidelyk wat hij
dacht: hij geloofde me niet. Hij dacht dat
mijn hoofd zo vol babies zat dat ik ze
overal fcag. Ik voelde tranen prikken, ik
was doodop van het gebeurde. 'Ga jij
nou lekker naar bed', stelde Frans lief
voor, 'dan breng ik je nog wat te drinken
en dan bel ik die dinges even .op, hoe
heten ze..."
De politie', vroeg ik hoopvol, hij ge
loofde het dus tóch. *Wie? Oh eh ja. die
ook, maar ik bedoelde die gymtoestand,
daar zou je toch naartoegaan?' Ik knikte
moe, daar had ik geen moment meer aan
gedacht. Langzaam ging ik naar boven.
"Kan toch niet slapen", dacht ik, maar ik
'k Weet niet, verblindend, ja schitte
rend!" de menigte viel stil en keek in af
wachting naar de grafheuvel.
"Ja," viel het andere wicht haar bij,
"prachtig! Zyn edele gestalte straalde
zoveel licht uit datje hem eigenlijk hele
maal niet kon zien."
Afkeurend krijsend smeten de vrou
wen hun laatste lege drankflessen en ge
waden in de richting van de meisjes, tot
plots een zware, potige vrouw het po
dium beklom en met een armgebaar de
monden deed verstommen.
Zij was niet fijn gebouwd, noch jong
van jaren, het was de vrouw van de
hoefsmid. Zij had al vele mannen versle
ten, als laatste de smid van het dorp; een
boom van een kerel met ijzeren spier
bundels.
"Ik zal de Prins tegemoet gaan," sprak
ze. Het gemompel woei ze weg met haar
forse armen. "Ik ga nu de velden in, en
zal niet terugkeren voor ik met hem ge
sproken heb."
Lacherig hieven enkelen hun flessen,
maar de vrouw van de hoefsmid ging, de
meest hitsige vrouwen van zich afschud
dend, de maanverlichte nacht in.
In spanning kropen de overigen bij el
kaar, om één voor één toch in slaap te
vallen. Nog geen twee uur later werden
ze gewekt door een stem die riep:
"Wordt wakker, de Prins op het Witte
Paard is niet meer!". Te laveloos om de
onheilsbrengster te belagen, kwam men
moeizaam half overeind, en wachtte rug
aan rug wat zij te vertellen had. De
vrouw van de smid stond te midden van
het zittende vrouwvolk en sprak:
"Hij is dood."
"Bewijs, bewijs"! riep er één.
"Jullie zullen hem nooit meer zien",
antwoordde zij.
"Hoe heb je hem ontmoet?" werd haar
gevraagd.
"Ik lokte hem door het maanlicht met
een spiegel te weerkaatsen," zei ze weer
"En toen kwam hij snel aangedraafd".
"Maar werd je niet verblind door zijn
verschijning"? vroeg een van de twee
maagden.
"Ach, de vonken die mijn man slaat op
zijn aambeeld, hebben mijn ogen doen
wennen aan een sterke lichtgloed... Ik
heb mijn ogen tot spleten geknepen en
ben op hem toegelopen".
"En toen, en toen!!". Vertel, wat ge
beurde er toen".
"Hij droeg een hemd van puur goud,
door het gewicht daarvan kon hij niet af
stijgen. Om hem vast te houden richtte
ik de weerkaatsing van zijn verblindend
gewaad op zijn gezicht. Toen heb ik hem
van het paard geholpen, dat er onmid
dellijk vandoor ging".
De vrouw van de smid toonde haar bi
ceps en bewonderend gemompel steeg
op. "Toen", zij verhief haar stem, "toen
heb ik de Prins uit zijn jas geholpen".
"Bewijzen! Jas, waar is de Jas?".
"Die heb ik naar mijn man gebracht
die er onmiddellijk goudstukken begon
uit te slaan". Dit veroorzaakte weer on
rust en een enkel naakt lichaam verhief
zich, maar zakte weer neer voordat het
de vrouw van de smid bereiken kon.
"Hij droeg een witgouden broek", ver
volgde zij, "ook daar heb ik hem uit ge
holpen. En toen....".
"En toen, en toen!!", raasden de vrou
wenstemmen buiten zinnen.
"Toen was hij naakt, en omdat hij niet
onaantrekkelijk was, heb ik met hem de
liefde bedreven". Het werd stil, slechts
hier en daar klonk een verzaligde zucht.
"Hoe... hoe deed hij het?", waagde ten
slotte één van hen.
"Niet slechter en niet beter dan je ver
wachten kan van iemand die zijn hele
leven zulke knellende kledingstukken
heeft gedragen". De vrouwen wisten
niet of ze moesten zwijgen of jouwen.
"Jullie zullen hem nooit meer zien",
besloot het struise wijf. "Zijn paard zal
niet weerkeren, en zonder zijn verblin
dende uitrusting zullen jullie hem niet
herkennen. Hy heeft nu de gestalte van
een broer, of echtgenoot".
Ongelovig keken de vrouwen elkaar
aan, maar ze waren te beschonken om te
reageren.
De volgende ochtend was de rustigste
die het dorp gekend had, op het geloei
van de ongemolken koeien na.
Drie dagen later waren alle dorpelin
gen in hun huizen herenigd en men
heeft nooit meer gehoord over een der
gelijke onrust in het dorp.
JOS DELNOOY
(Jos Delnoy is 26 jaar, getrouwd, 2 kinde
ren, en woont in Leiden. Ze schrijft dagelijks
en heeft eerder een dichtbundel en een novel
le uitgegeven. Voor de wedstrijd stuurde Jos
Delnoy twee verhalen in. waarvan 'De prins
op het witte paard' uiteindelijk een prijs
kreeg. In dit verhaal wil mevrouw Delnoy de
verafgoding van vrouwen voor bepaalde
mannen doorprikken. "De meeste vrouwen
denken dat er een prins op het witte paard
bestaat. Dat is onzin").
heb Frans niet meer boven horen ko-
De volgende ochtend leek alles heel
vaag en ver. Frans had een dag vrij geno
men, het was prachtig weer en we beslo
ten een stukje te gaan wandelen. "Om te
laten zien dat de zon schynt en de we
reld nog zo kwaad niet is", vond Frans.
"Ik haal even je jas". Met onze twee jas
sen in z'n hand kwam hij binnen. "Wat
kyk je?" vroeg hij, maar zag het meteen
zelf: een grote rode vlek en wat rode
strepen zaten aan de linkerkant van mijn
witte jack.
Opeens liep Frans naar de schoorsteen
en pakte de autosleutels. "Wat ga je
doen?", vroeg ik verbaasd. Het duurde
heel lang voor hy terug was. Hij was
doodsbleek en had een rode tissue-prop
in z'n hand. "Ik weet niet of je wel moet
kijken", zei hy schor, maar ik stond al
naast hem. In zijn hand lagen twee vin
gers, eigenlijk anderhalf...ik haalde net
de gootsteen om over te geven.
Natuurlijk hebben we de politie inge
schakeld. Die heeft me urenlang onder
vraagd, maar ik kon haast niets vertel
len. Ik had de man - want dat bleek het
toch te zyn - niet gezien. Hij moet ont
zettende pijn hebben gehad van die vin
gers, maar by geen enkel ziekenhuis
heeft iemand zich voor zo'n amputatie
laten behandelen.
Mijn baby slaapt in z'n wieg. Op het
lichtblauwe lakentje liggen twee minus
cule knuistjes, met ied^ rjyj fvm
(Els Wenink is 35 jaar, getrouwd, 2 kinde
ren, en woont in Leiderdorp. Het verhaal
'Vingers' is geheel verzonnen. Het verhaal
dat een kennis ooit vertelde - autodeur open
gerukt, weer dichtgeslagen met vingers er
tussen - diende als uitgangspunt. Mevrouw
Wenink is geen schrijfster. "Als er geen op
roep in de krant had gestaan, had ik nooit
een verhaal geschreven").
De prijswinnaressen. V.l.n.r. Marina Scholtes, Jos Delnoy en Els Wenink.
Dijkman)