De kinderjaren van het kijkkastje
Een feest voor de organen
Zelf bier
brouwen
bij
De Kleine
Aarde
ZATERDAG 8 JUNI 1985
EXTRA
PAGINA 25
Wie was de man die het bier
uitvond? Een bedremmeld zwijgen.
Geen best begin van de
bierbrouwcursus te Boxtel. De
deelnemers, negen mannen, blijven
het antwoord schuldig. "Adam",
oppert iemand. "Misschien Eva?".
"Adam en Eva?".
Cursusleider Jan van Schaik wil niet
uitsluiten dat het in het paradijs is
begonnen. Het betreft tenslotte een
paradijselijke drank, die al vele
duizenden jaren door 's mensens keelgat
glijdt.
"Eva, denk daar eens op door", zegt hij
docerend tot zijn bierklasje. Moeten wij
denken aan een vrouw? Heeft een vrouw
het bier uitgevonden?
"Dat zou best eens kunnen", zegt de
docent. Er valt een stilte.
De vrouw heeft altijd een belangrijke rol
gespeeld in het totstandkomen van wat
wij vaak speels het gerstenat noemen,
maar dat het niet altijd is. Menige vrouw
brouwde in de middeleeuwen bier. In
een stad als Gouda, toch aanzienlijk
kleiner dan nu, waren over de honderd
brouwerijtjes. De overheid zag er wel
wat in, tenminste in het belasting heffen
op de gruit, een kruidenmengsel dat
werd gebruikt voordat de hop in zwang
kwam. De samenstelling is niet meer
precies bekend. Wel weten we dat er
gagel en duizendblad in zat.
In Mesopotamië was veertig procent van
de graanoogst bestemd voor het maken
van bier. Een indrukwekkende
hoeveelheid, maar de plaats die het bier
daar innam was ook niet gering. Je zou
zelfs van een bierhiërarchie kunnen
spreken. Een arbeider kreeg een liter per
dag, een ambtenaar twee, hofdames drie
en topambtenaren maar liefst vijf liter.
Er waren wel zestien soorten gerste- en
tarwebier.
Menige vrouw dreef een pub aan huis.
Dat was wel uitkijken geblazen. Want
een vervelende bijkomstigheid was dat
de overheid de eigenaar van de pub
verantwoordelijk stelde voor
samenzweringen die er plaatsgrepen.
Onthoofding was de gebruikelijke straf.
Verantwoordelijk
Volgens docent Van Schaik is een en
ander in aangepaste vorm nog steeds
gebruikelijk in de DDR. In
Oost-Duitsland wordt degene die een
feestje geeft verantwoordelijk gesteld
voor de gasten die na afloop dronken in
hun auto stappen. De enige vooruitgang
is dat de gastheer niet wordt onthoofd.
Het is in zeker opzicht in de westerse
wereld net als vroeger in Mesopotamië.
Een onevenredig deel van de graanoogst
is voor bier bestemd, of die oogst nou
rijk is of niet. Een ander, nog groter deel,
is voor de te overvloedige
vleesproduktie ten behoeve van de
westerling.
Het lijkt daarom wat vreemd dat de
cursus zelf bier brouwen gehouden
wordt op de Kleine Aarde in Boxtel.
Want dat stukje "andere" aarde in de
schaduw van hoge flats is er om het
milieu te helpen redden, am energie te
besparen en om kleinschalig bezig te
zijn. Het meisje dat de vegetarische
maaltijd van die middag verzorgt, vertelt
dat er lang en heftig is gediscussieerd
voordat de amateurs onder de
wijnmakers en bierbrouwers toegang
kregen tot de 'heilige' aarde. Er is wel
wat veranderd sinds oprichter Sietz
Leeflang na een conflict over
dogmatisch gedram zijn schepping
verliet. "In een sfeer waarin vrijwel
iedereen op z'n eigen stencilmachine z'n
eigen ideeën over de Kleine Aarde
verkondigde kon ik niet verder,
verklaarde de man die later in de Twaalf
Ambachten zorgde dat menig klein
bedrijfje ('mens- en milieuvriendelijk')
een kans kreeg en hield, ondanks de
omringende grootschaligheid. De
'oorlog' is voorbij, Leeflang en de Twaalf
Ambachten worden zelfs, zij het slechts
kort, genoemd in het diafilmpje dat de
Kleine Aarde de bezoeker in de
ontvangstruimte van de boerderij, de
Van Cooth Hoeve, aanbiedt.
Geen karakter
"Nederland is pils, pils en nog eens
pils", concludeert cursusleider Van
Schaik verdrietig. "En oud bruin is
mislukt pils. Geen karakter". Zijn
misprijzende toon heeft de instemming
van de aanwezigen. Jan rekent voor dat
een goed glas zelf gemaakte pils niet
meer dan dertien cent hoeft te kosten.
En dat bier met wat meer karakter niet
eens veel duurder is.
Het aantrekkelijke kostenaspect is niet
de voornaamste reden dat de
deelnemers de theorie in de praktijk
willen brengen. Evenmin is drankzucht
Het is met het ontwikkelen van
de televisie eigenlijk net zo als
met het knutselen aan de
boekdrukkunst. Wie er het
eerst mee begonnen is, zal wel
nooit waterdicht worden
bewezen. Tussen de twee
Wereldoorlogen werden zowel
in Nederland, Duitsland als in
Groot-Brittannië wankele
schreden gezet op weg naar
televisie. Wel staat vast, dat de
Duitsers er het eerst (in 1935)
televisie-omroep van gemaakt
hebben, zodat we dit jaar een
vijftigjarig tv-jubileum
kunnen vieren.
Zonder ook maar het minste idee over
welke vlucht de uitvinding zou gaan ne
men, opende het Reichs Rundfunk Ge-
sellschaft op 22 maart 1935 samen met
het Reichspostzentralamt de eerste
openbare televisieprogrammadienst ter
wereld. Driemaal in de week werd tus
sen 20.00 uur en 22.00 uur een program
ma uitgezonden, dat voornamelijk be
stond uit snippertjes speelfilm en uit het
gefilmde bioscoopjournaal. Technisch
was het allemaal nog allerminst uitge
kristalliseerd. Het beeld werd uitgezon
den door de PTT, het geluid - over een
tweede zender - door het radiobedrijf.
In de geïmproviseerde studio stonden
nog geen elektronische camera's, maar
mechanische Nipkowschijven. De om-
roepster en de artiesten zaten praktisch
in het duister en werden 'afgetast' door
een blauwige lichtstraal, die uit een gat
in de muur priemde.
Die oerstudio was te vinden aan de
Rognitzstrasse in Berlijn en was door
een kabel verbonden met de ongeveer
een kilometer verderop gelegen UKW-
zender in Witzleben. Hoewel Telefunken
al in 1934 onder de aanduiding FE 3 de
eerste tv-ontvanger had geconstrueerd
(kosten tussen 2500 en 3000 Reichs
mark), waren die eerste gedenkwaardige
uitzendingen van 1935 slechts te ontvan
gen door een handjevol bevoorrechten.
Op 9 april 1935 werd een volgend stap
je gezet op weg naar de popularisering
van televisie. In het Berlijnse postmu-
seum aan de Leipzigerstrasse ging met
de nodige plichtplegingen een ruimte
open, waar twee Telefunken FE 3-toe-
stellen stonden opgesteld en het publiek
zich kon komen vergapen. Het bleek een
succesnummer, er kwamen tegen de
3000 Berlijners per dag kijken naar het
bibberige beeldje, opgebouwd uit 180
beeldlijnen (tegenwoordig zijn het er
625). De sensatie zat duidelijk in de di
recte uitzendingen: de toeschouwers
vonden het een mirakeltje dat ze konden
zien wat er op hetzelfde moment zeven
kilometer verderop in de studio gebeur
de.
Op 29 mei 1935 kreeg de Berlijnse tv-
zender een naam. Om de uitvinder van
de mechanische aftast-schijf, die beel-
dopbouw in lijnen mogelijk maakte, te
eren ging de zender 'Fernsehsender
Paul Nipkow' heten. Maar Nipkows
geesteskind had zijn langste tijd al ge
had. Want bij RCA in de Verenigde Sta
ten was intussen de eerste bruikbare op-
neembuis geconstrueerd. Een soort foto-
elektrische imitatie van het menselijke
oog.
De ingenieurs van Telefunken reisden
naar de VS en kregen in ruil voor enkele
Duitse technische vindingen een op-
neembuis mee om na te bouwen. Vanaf
dat ogenblik liepen de ontwikkelingen
De eerste televisie-ontvanger van Telefunken (1938) van binnen en van buiten. De
beeldbuis lag horizontaal in de kast Met behulp van een schuin staande spiege kon
zn gekeken. (foto gpdi
Hitler-Duitsland in 1936 dankbaar als
propaganda-object aangegrepen. De te
levisie was daarvoor een voor de hand
liggend verlengstuk, al kon het jonge
medium met zijn beperkte ontvangstbe-
reik niet concurreren tegen de radio.
Voor het eerst in de geschiedenis ston
den televisiecamera's in een sportsta
dion en dat waren nu ook echte elektro
nische camera's.
Er gingen drie objectieven mee met de
eerste zwenkbare camera's; in het Olym
van mechanische en elektronische beel-
daftasting voor televisie een poosje pa
rallel. Op de Funkausstellung van 1935
(te vergelijken met onze huidige twee
jaarlijkse Firato) wekte de Duitse indus
trie alom verbazing met een zeer knap
gebouwde lenskrans-aftaster voor 2 x 90
beeldlijnen, die zowel voor tv-weergave
van personen als van film dienst kon
doen.
De Olympische Spelen werden door
pisch Stadion konden de ververwijder-
de beelden worden gevangen met een gi
gantisch objectief dat niet minder dan 44
kilo woog, een lichtsterkte had van f 1:5,
een brandpunt van 1,6 meter en een
doorsnee van 40 centimeter! Met dit ka
non vingen de cameraheden opnames
vanaf meer dan 100 meter afstand.
Dat was ook wel nodig, want anders
dan tegenwoordig de gewoonte is, had
den de tv-camera's allesbehalve een ere-
plaatsje. Ze waren op een heel laag
standpunt, maar net boven de sportvel
den uitstekend, weggemoffeld. De tv-re-
gisseur werd zo wanhopig van de pot
sierlijke kikvorsbeelden die dat oplever
de, dat hij stiekem elke dag een iets ho
ger statief onder zijn camera's schroef
de. Na enkele dagen kon hij dank zij dit
'groeiproces' beter uit de voeten.
De droom van 23 zenders zat er in
Duitsland voorlopig nog niet in, het wer
den er drie: de aloude zender van Berlin-
Witzleben, de zender op de Broeken
(Harz) en op de Feldberg in de Taunus.
Ze werden door kabels met elkaar ver
bonden. Alle televisie was uiteraard
zwart-wit, maar in 1937 liet de Reichs-
post al in een supergeheim kamertje
aan enkele uitverkorenen kleurenbeel
den zien! De techniek die daarbij kwam
kijken was echter zo ingewikkeld en
kostbaar, dat er nog een jaar of dertig
overheen zou gaan.
Een zwart-wit tv-ontvanger voor 441
lijnen kostte in 1938 het niet geringe
sommetje van 2500 Reichsmark en een
apparaat thuis was dan ook slechts weg
gelegd voor enkele welgestelden. Een
voor die tijd opvallend slanke ontvan
ger, met de afmetingen 98 x 65 x 45 cen
timeter en het forse gewicht van 75 kilo.
Uitgerust met een chassis in verschillen
de verdiepingen en een enorme luid
spreker.
In datzelfde jaar kwamen er voor het
eerst ontvangers die op een centraal an
tennesysteem moesten worden aange
sloten en verscheen het apparaat met de
absolute record-beeldgrootte van 40 by
50 centimeter. In de televisiestudio's
werkte men inmiddels uitsluitend met
elektronische camera's. De tv-artiesten
stonden dan ook niet meer in het half
duister, maar baadden in hun zweet
door de batterijen zware schijnwerpers,
omdat de lichtsterkte van de camera's
nog niet fabelachtig was.
In 1939 waren de oeijaren van de tele
visie wel zo'n beetje achter de rug en
gingen de fabrieken zich toeleggen op
het in grotere aantallen produceren van
ontvangers. De vijf toonaangevende
Duitse elektronica-industrieën kregen
van de PTT de opdracht te zorgen voor
een 'Volksontvanger', een gestandaardi
seerd apparaat. Het rolde in 1939 inder
daad van de band als E 1 en oogstte de
nodige bewondering, omdat het was
voorzien van een beeldbuis met zeer
rechte hoeken. Pas in 1940 zou de E 1
voor 650 Reichsmark in de winkels ver
krijgbaar zijn, met een beeldje van 19,5 x
22,5 centimeter. Een bijzonderheid was
dat het beeld- en geluidsgedeelte onaf
hankelijk van elkaar ingeschakeld kon
den worden. Om de simpele reden dat in
de beeldpauzes het plaatselijke radio
programma werd doorgegeven.
Het uitbreken van de Tweede Wereld
oorlog stond een snelle popularisering
van televisie in Europa in de weg. De
Duitsers hebben nog wel een poging ge
waagd. In het bezette Parijs stond bo
venop de Eiffeltoren een Duitse tv-zen-
der, die pas uit de lucht werd gehaald
toen de Wehrmacht in de gaten kreeg
dat de beelden in Londen konden wor
den ontvangen en de vijand er dankbaar
naar keek voor de dagelijkse weerbe
richten aan de overkant van het Kanaal.
door Pieter van de Vliet
de drijfveer. Het heeft meer met
avontuur te maken. Zou het lukken zelf
iets te brouwen dat een fameus bier
benadert?
Het ziet er vreemd uit wat daar op die
houten tafel staat. Allemaal plastic
zakken met granen. Moet dat bier
worden? Allerlei soorten mout
(gebrande gerst). Pilsmout, fris groen,
caramel, bijna geblakerd. Ambermout,
kristalmout, hop. Mais- en rijstvlokken,
kandijsuiker, rozijnen. Dat belooft een
straffe pot te worden. "Een
maaltijdbier", grapt iemand.
Jan vindt dit het juiste moment om de
grote bierbrouwers onder vuur te
nemen. "Ze zeggen dat de toevoeging
van mais het bier mooi helder maakt,
maar ik denk dat ze het vooral doen
omdat het goedkoop is. De grote
brouwerijen kijken hoe ver ze met voor
de massa bestemde pils kunnen gaan
zonder dat de consument begint te
mopperen". Hij bedoelt dat velen niet
pils drinken, maar een begrip, de
duizenden malen herhaalde naam van
een multinational.
Jan, in het dagelijks leven leraar Engels
aan een mavo in Vlissingen, is ruim
twaalf jaar amateur-wijnmaker. Daar is
de laatste jaren bier bij gekomen. Hij is
lid van de PINT (Promotie Informatie
Traditioneel Bier). Als lid van de PINT
kijkt hij niet gek aan tegen ingrediënten
als brandnetels (geeft een mooi
schuimkraagje, een schitterend bier),
vlierbloemen (verfrissend) en
rozebottels (in traditioneel Pools bier).
Oerbier
Die dag gaat het gezelschap oerbier
maken. Eerst schroten dus. Een soort
begrensd malen. De graankorrel moet
bloot zonder te worden verpulverd. De
bliezen, de 'jasjes' van de korrels,
moeten ook zo gaaf mogelijk blijven, om
straks als filterbed bij het spoelen te
dienen. Spoelen is een handeling die
lijkt op die bij het koffiezetten (water op
de gemalen bonen gooien en het
gefilterde vocht opvangen). Voor het
vakkundig en snel schroten beschikt de
cursusleider over een apparaat dat een
technisch begaafde
amateur-bierbrouwer ontwierp, de heer
P. Visscher te Kapelle. Twee stalen
rollen draaien tegen elkaar in, zoals de
rollen van een wringer. De rollen staan
een tikkeltje van elkaar en zyn voorzien
van kleine oneffenheden zodat ze grip
hebben op de mout. Een oude
wasmachinemotor doet het gebrande
graan er vlot doorheen gaan.
Een handkoffiemolen, mits grof
afgesteld, werkt ook. Pletten met een
deegroller of een stevige wijnfles kan
eveneens, al vereist dat tegelijk tact en
spierkracht. Maar de meelmolen in de
keuken van de Kleine Aarde is volstrekt
ongeschikt, ontdekt een cursist
proefondervindelijk.
Het papje in de zelf vervaardigde
hooikist ziet er uit als e?n muesli-hap,
maar het ruikt reeds naar de brouwerij.
Naarmate de cursus vordert wordt de
lucht heviger. Het verhevigt ook het
gevoel van echt zelf iets te maken.
Toch is er tegelijk een wat kriebelig
gevoel van een les die je niet goed hebt
geleerd. Bijles in scheikunde. Neem
bijvoorbeeld de eiwitrust die de pap
krijgt. Dat is nodig om de eiwit-enzymen
de kans te geven van zetmeel suiker te
maken. Met wisselende tussenpozen
wordt de temperatuur van 55 graden, via
65 graden naar 72 graden gebracht. By
65 graden worden de zetmeelmoleculen
met zachte hand aangepakt, bij 72
graden gaat dat grover. Maischen heet
dat.
In elk geval wordt de pap al zoeter.
Daarvoor heb je geen scheikunde nodig.
Je hoeft alleen je vinger er maar in te
steken. Iedereen mag dat een keer.
Op weg
Dan is het tijd voor de jodiumtest. Een
druppeltje uit de pap vermengen met
een druppeltje jodium. Als alle zetmeel
is omgezet blijft de jodium brpin, anders
krijgt het een akelig paars kleurtje. Het
blijft bruin. Gejuich. Zal het dan toch
nog bier worden?
De bry gaat door een joekel van een
filter, vervaardigd van horrengaas. Het
filteren gaat gepaard met het sjouwen
van pannen met heet water. Steeds
verder is de bry op weg bier te worden.
Het nat, de wort, wordt gekookt. De hop
gaat er op het juiste moment in, zodat
het spul lekker bitter wordt. De
hopbloemen doen de eiwitten
uitvlokken. Kort voor de pot van het
vuur kan wordt er nagehopt. Die hop
moet voor een belangrijk deel de smaak
van het brouwsel bepalen. Daarom
wordt het samengeperste spul, dat zo
verdacht veel op hasjiesj lijkt, pijnlijk
nauwkeurig afgewogen.
Dan is het tijd voor het koelproces. Als
de temperatuur is gedaald tot 25 graden
wordt het nat, zonder de op de bodem
neergeslagen eiwitten, overgeheveld in
de gistingston.
De kippen en hanen van de Kleine
Aarde behoren tot het bevoorrechte
gevogelte in Nederland dat nog over
ruimte beschikt. De hanen zijn nog
opvliegend, dat wil zeggen dat ze in
tegenstelling tot wat in de bio-industrie
voor kip doorgaat, niet zijn ontdaan van
hun vliegvermogen. Het is daardoor een
heel geren en gefladder als de jonge
psycholoog uit Ubbergen de dieren de
restanten van zijn eerste brouwsel
schenkt.
's Avonds zit hy met de anderen bijeen
om een twaalftal bieren te proeven. Dat
is een belangrijk (en bepaald niet
onaangenaam) onderdeel van de cursus.
"Want", zegt cursusleider Jan, "om je
produkt als een echte brouwmeester te
kunnen bijsturen moetje weten watje
organen aan je doorgeven". Je moetje
ogen (hoe is de kleur), oren (zegt het
psssttt?) en neus (keur de geur zoals bij
een kwaliteitssigaar) zeer bewust
gebruiken. Een feest voor de organen,
zegt Jan, tenminste als het bier gelukt is,
wat lang niet altijd het geval schijnt te
zyn.
Verdriet
Mooie bieren passeren de revue in de zo
in het geheel niet op een kroeg
gelijkende ruimte. Het is jammer dat
niet elk bier op de juiste temperatuur in
het originele glas kan worden
geserveerd, zoals in café de Hopduvel te
Gent.
Wat komt er zoal in het glas? Het oerbier
van de Dolle Brouwers, nat en straf
(zitten er dadels in zoals by de oude
Egyptenaren?). De pikzwarte, keiharde
Guinness. De Grand Cru. Hoegaarden,
een beschaafd, fris kruidig bier (proeven
wij daarin niet de koreander en een
vleugje sinaasappelschil?). De Kwak,
koetsiersbier van 9,5 procent. En als
klapstuk van de avond Liefmans bière
de cérises, een speciaal bier voor
speciale mensen, wordt het genoemd.
De makers gaan er prat op dat hun
produkt in één adem wordt genoemd
met een goede wijn.
Daar zit verdriet. Want by wyn hoort,
zelfs in het supermarkttijdperk, nog
altijd iets van stijl en tafelmanieren.
Wyn heeft een vocabulaire. Bier wordt
geassocieerd met slurpen. Een beetje
restaurant heeft een wijnkaart. Maar
welk etablissement heeft een bierkaart?
Toch zijn er heel voorname bieren. "Het
is mogelijk dat wij als amateurs een
beetje in de buurt van de merken
komen", zegt Van Schaik bemoedigend.
De stemming stijgt. Maar niemand
verlaagt zich tot ordinaire
dronkenschap. Dat hoort niet bij zelf
brouwen. Respect voor je eigen
brouwsel is toch wel het minste datje
moet kunnen opbrengen. Volgens Van
Schaik is zelf brouwen niet een hobby
die tot alcoholisme leidt. Integendeel. In
zijn Groot Zelf Bier Brouw Boek schryft,
hij „datje de helft van het probleem van
een alcoholist oplost als je hem zover
krijgt dat hij zyn eigen bier gaat
brouwen".
De avond wordt besloten met bonenpaté
op biologisch dynamische toast. Een
fervente vleeseter doet nog een zwakke
poging zyn voorkeur voor een biefstuk
met frites te laten blijken.
Geen kater
De volgende morgen is geen blauwe
maandag. Van een kater is geen sprake.
Er heerst iets van ingetogen vreugde.
Want het brouwsel vertoont duidelijke
'spuugvlekken'. Het gist geheel volgens
plan. Helaas zit het weekend er op. Ieder
krijgt zijn deel van het brouwsel om de
rest thuis te doen. Zoals nagisten,
klaren, bottelen en rijpen. En dan maar
hopen dat de fles niet uit elkaar knalt.
Op het schoolbord in het bierklasje blijft
de tekening van een uit Curacao
afkomstige werkzoekende cartoonist
achter. Hij heeft twee poppetjes
getekend. De een vraagt: "Hoe heb jy je
eerste bier gebrouwen?". "Nou, gewoon
met hop". "Was het te zuipen?". "Ja,
alleen met je ogen dicht".
Ganzeleverpastei leren
maken tijdens een
weekeinde in een Frans
dorpje. Apfelstrudel
leren bakken in
Oostenrijk.
Kruidenboeketjes
vervaardigen in
Vorarlberg. En bier leren
brouwen in Nederland.
Het doe-het-zelven in de
ambachtelijke sfeer, het
liefst met een culinair
tintje, is in trek. Heeft
dat te maken met de
behoefte de steeds
ruimere hoeveelheid
vrije tijd zinvol te
besteden? Of is het een
vlucht uit het
grootschalige, waar
machines en computers
regeren? Als dat laatste
waar is, wordt het
begrijpelijk waarom een
zo ideologisch getint
instituut als de Kleine
Aarde in Boxtel het
thuisbrouwen
propageert. Cursusleider VanSchmk met zijneelf gebrouwen bier; vlucht Tilt de grootschaligheid