China's honger naar alles dat anders is H if IBM M ■-i Ü3 M ZATERDAG 25 MEI 19B5 PAGINA 19 Nog galmt in Peking de verontwaardiging na over een optreden van de Engelse popgroep Whamm, gesecondeerd door twee in schaars leder gehulde blondines. Maar intussen gaan de grammofoonplaten als broodjes over de toonbank. Traditie en modernisme spelen tikkertje in het China van vandaag. Met het oog op toekomstige culturele uitwisselingen reisde Han Mulder als lid van een Nederlandse culturele delegatie enige weken door de volksrepubliek. In bijgaand artikel schetst hij zijn bevindingen. In Tsinan, 500 km ten zuidoosten van Peking, gaat de Chinese bevolking met Charlie Chaplin 'Modern Times' tegemoet. (foto anp» door Han Mulder Bijlage van het Leidsch/Alphens Dagblad Begin mei in Sjanghai. In één van die monsterachtige symmetrische stenen taarten uit de jaren '50 vindt de Sjanghai Book Fair plaats. Om het tentoonstellingscomplex staat een hoog hek en by de paar toegangen vragen politiemannen vanuit kleine kiosken aan alle Chinezen wat ze komen doen. Europeanen en wie erop lijken, kunnen ongevraagd naar binnen. Wie als Chinees echter niet over bravoure beschikt, moet minstens kunnen aantonen dat hij namens de bibliotheek komt, of namens een boekwinkel. Ook studenten met goede papieren mogen binnen. Het overgrote deel van de 12 miljoen bewoners van China's grootste havenstad moet gewoon blijven waar het was: buiten dus. Maar binnen, op deze eerste boekenschouw met enkele tientallen uitgevers uit het westen, is de drukte toch groot. Aan kleine tafeltjes verdringen zich meestal jonge mensen voor een zitplaats. Een boek in de ene hand, een grote blocnote of schrift in de andere. Is eenmaal een hoekje bemachtigd, dan begint het grote kopièren. Meestal in de taal van het boek, maar ook heel vaak snel en gulzig in Chinese tekens. Een simultaan vertaling van een kortstondig bezit. Over een paar uur moet het boek immers weer terug op de stand van de uitgever. De kopieerlust van de Europese Middeleeuwen schijnt in China anno nu zijn opvolger te hebben gevonden. Kopieerlust bij een kleine elite weliswaar, want dat grote hekwerk staat er niet voor niets. Met de Grote Muur was dat al zo: die hield de barbaren buiten, maar tegelijkertijd de Chinezen binnen. Maar voor hoe lang nog? Er is in China honger om kennis te nemen van alles dat anders is. Wat ongewoon en schaars is, of gewoon maar van ver komt, kan op aller aandacht rekenen. Voorlopig lijkt kwaliteit nog een iets minder hoge eis. Indrukwekkend In Peking beschikt de associatie van schrijvers over een eigen uitgeversbedrijf. Hoofdredacteur Zhang Bohai ontvangt de gasten van de Nederlandse culturele delegatie vriendelijk en niet zonder trots. Zijn winkel is groot en de oplagen zijn indrukwekkend. Vertalingen van klassieke werken (Shakespeare, Dickens) halen tegenwoordig vaak de honderdduizend exemplaren. Hedendaagse letterkunde ook al gauw de vijftigduizend. „Maar wat betekenen deze cijfers voor een bevolking die intussen de één miljard royaal is overschreden?", vragen we beleefd. Het blijkt dat de distributie van al die bellettrie bepaald geen heldere zaak is. Onverzadigbaar is de vraag, maar het materiaal is voor de modale Chinees, ook wanneer hij in Peking of Sjanghai woont, moeilijk te krijgen. Informeel vernemen we dat de Chinese vertaling van Garcia Marquez' „Honderd jaar eenzaamheid" binnen één dag was uitverkocht. Een goed deel van zo'n oplaag verdwijnt al via de kanalen van de elites, de bevoorrechte nieuwsgierigen. Voor de rest moet men in alle vroegte in de rij, voor één van de weinige boekwinkels die Peking telt. Overigens praten we dan nog steeds van het officiële circuit. Boeken die in het zich vernieuwende China worden uitgegeven, of ze nu oorspronkelijk Chinees dan wel vertaald zijn, moeten bij voorkeur aansluiten bij de waarden van de traditionele literatuur. Wat van buiten komt, mag in elk geval ideologisch geen aanstoot geven. Uit de gesprekken met Zhang en zijn collega's Wang Shoupeng en Guan Huiwen wordt wel duidelijk dat literatuur ook in het China van vandaag nog altijd een belerende functie heeft. Harmonie en het streven naar een stabiele samenleving behoren daarbij. Het is de leer van Confucius die alle stormen en verkettering tijdens de Culturele Revolutie heeft overleefd. In die benadering heeft de overheid de taak om de waarheid te zoeken en het geestelijk leven van zijn onderdanen te helpen vormen. Of zoals een sinoloog het me zei: „In die benadering is er geen plaats voor een individuele expressie. Integendeel, de geslaagde schrijver is het supervoorbeeld van een gewoon Vernederen Maar het gaat snel in China. Wie niettemin met een culturele missie door China reist, ziet veel, maar niet alles. Men spreekt er met officiële instanties, „schrijversbonden" die nog altijd door de communistische partij worden gestuurd. De officieuze publikaties moeten echter veel talrijker zijn. Ze worden gretig gekopieerd en vermenigvuldigd. Het gebeurt momenteel op veel groter schaal, omdat het meer wordt toegelaten. Maar het betekent evenzovele botsingen meer tussen de modernisering en het traditionalisme dat iedere nadenkende Chinees, ook al is hij blij met de niéuwe wind in Peking, na aan het hart gebakken zit. Een schrijver: „De grote confrontatie van China met het westen is van het begin af aan vernederend geweest, de opiumoorlog, het imperialisme, de bezetting door het moderne Japan van het vasteland. Daaruit kwam het verlangen voort naar een nóg grotere ideologische eenheid". Een kleine culturele delegatie zo kort en zo georganiseerd in China is niet de maat der dingen. Maar men beoordeelde de reis als positief, ondanks een nogal royaal toegemeten pakket aan beleefdheden over en weer. Tegelijk bleef, modernisering of niet, onverkort duidelijk dat China en Nederland heel verschillende landen zijn. Zelfs als men zich beperkt tot de goed meetbare verschillen, dan is er permanent de confrontatie van een rijk maar klein land met een grote, zo niet gigantisch natie die arm is. Het land is zo groot dat uitgestrekte gebieden (elk van de omvang van een middelgroot Europees land) assertief voor zichzelf moeten opkomen. Dat doet men graag. Vooral in Sjanghai is dat bijna tastbaar. Maar ook kunstenaars, of vrijbuiterige steden als Sjanghai botsen vrij snel op hun grenzen. Dat is de generale Ujn, de randvoorwaarde, door het centrale en ideologische gezag in Peking aangegeven. Een beetje optisch bedrog is het wel om de veranderingen in China nu al als structureel te zien. Aan de basis en met mate, daar mag tegenwoordig een heleboel meer. Maar de Chinese samenleving als geheel blijft echter vooralsnog een strak gedirigeerde planeconomie, celsgewijzs doordesemd van de communistische partij. De wezenlijke besluiten komen van een kleine politiek-ambtelijke elite die de machtsideeën van Lenin nog altijd koestert en die men moeilijk te spreken krijgt. China maakt intussen de culturele, historische en archeologische rijkdom goed te gelde. Heel letterlijk zelfs. In het speciale museum van de opgravingen van Qinshihuang, niet ver van de oude keizerstad Xi'an, betalen toeristen-bleekgezichten het tienvoudige aan entree van de leer- of nieuwsgierige Chinezen zelf. Bij de fabuleuze Ming-graven, een kilometer of vijftig boven Peking, een archeologisch mekka, wordt binnen handbereik een golfbaan aangelegd. Een joint-venture met de Japanners. Een tempel uit de Ming-dynastie moet er helaas en voorgoed voor wijken. Botsingen Vice-minister van cultuur Zhou Weichi glimlacht veelbetekenend, als men hem ernaar vraagt. Hij weet dat de kritiek op de aanleg van de golfbaan eigenlijk vooral van buiten China is gekomen, bijvoorbeeld van de Chinees-Amerikaanse schrijfster Han Suyin. Hij zegt: „Er wordt in de gemeentelijke commissies lang over dergelijke zaken gediscussieerd. Verschillende meningen zijn mogelijk en botsen op elkaar. In de gemeentelijke commissie zit ook een vertegenwoordiger van het ministerie van cultuur. Maar die heeft geen veto-recht. Hij of zij kan alleen proberen om de anderen te overreden. Dat is in het geval van die golfbaan niet gelukt". Hij voegt er veelbetekenend aan toe: „Het ministerie van cultuur is één van de instellingen met de meeste contradicties met anderen". Daarin spreekt minister Zhou een waar woord. Ook de hoogbouw in Peking, die men nu mondjesmaat ziet verschijnen, heeft veel verzet opgeroepen. Veel mensen zeggen tot op de dag van vandaag dat de lage (vaak lemen) als hofjes gebouwde woninkjes het echte oude Peking vormen en dat het zo moet blijven. Menigeen haalt er de Culturele Revolutie bij, de nachtmerrie die zoveel miljoenen geestelijke en lichamelijke schade heeft toegebracht en waarbij veel onvervangbare historische gebouwen en kunstschatten kort en klein geslagen zqn. „Desondanks", zegt de heer Zhou, „moet u soms iets opofferen aan de opbouw van de stad. Neemt u nu eens het Plein van de Hemelse Vrede, hier in Peking. Daar was een stelsel kleine steegjes met drie prachtige poorten. We hebben die poorten ten slotte toch weggehaald. Nee, niet omver getrokken, we hebben ze keurig geplaatst in een park verderop". Traditie contra allerlei modernisme dat van buitenaf de Chinese cultuur belaagt. De Engelse popgroep Whamm die in een stadion in Peking optrad, daarbij geassisteerd door twee in schaars leder gehulde blondines, galmt nog na in de Chinese verontwaardiging. In de officiële verontwaardiging dan wel te verstaan. „We houden niet van westerse popmuziek", zegt de heer Wu Zu Qiang van het Pekings conservatorium. Maar wie zijn „wij"? De politie moest vele jonge Pekinezen in dat stadion met stevige drang tot decenter gedrag manen, omdat men in de gangpaden op de tonen van Whamm al driftig met armen en benen begon te zwaaien. Op de Chinese radio klinkt veelvuldig een soort pop-achtige muziek met een krachtige beat. Jeugd ontbreekt En op de Wang Fqjing, de Fifth Avenue van Peking, vindt men ook vooral dergelijke platen in de verrassend goed gesorteerde warenhuizen. „If you can't beat them, join them", heet dat in het Amerikaans. Als je ze niet kan verslaan, kun je maar beter samenwerken. Zo lijkt het hier en daar een beetje in China. In Xi'ah zien we een voorstelling van de Nationale Zang- en Dansgroep van de provincie Shaanxi. Men zegt zich in de muziek en dans te baseren op de stijl van de Tang-dynastie, 6e tot 9e eeuw na Christus. Wat men te zien krijgt is een soort vaudeville. Fraai ogende pofbroeken la oosterlingen in een westerse musical, vrij éénvormige danspasjes. En dat destijds aan het hof van Tang reeds de ritmes klonken uit een universeel nachtclub-repertoire, is te verbazingwekkend om waar te zijn. Hoewel, veel wordt duidelijk wanneer men vanaf het balkon de zaal in kijkt en daar vrijwel zonder uitzondering Amerikaanse en Australische hoofden waarneemt. Er mag trouwens door het publiek met flits en al gefotografeerd worden. De authentieke krenten in de culturele pap van China zijn niet zo eenvoudig te vinden. Maar loopt men een willekeurig museum binnen, dan komt men de prachtigse kalligrafie tegen, die bovendien vaak nog in goede, betaalbare reprodukties te koop is. Acrobaten en jongleurs vertonen nog steeds hun ongelooflijke kunsten in een eigen Chinese aanpak. Hier is de invloed vooral in de richting Oost-West gegaan, met uitzondering dan weer van die Bill-Kaempferthoempa die het unieke gebeuren vergezelt. Bij Peking Opera, en al die andere vormen van muziekdrama die eraan verwant zijn, komt men nog wel in volle zalen, maar de toeschouwers zijn bijna uitsluitend oudere mannen. Jeugd en vrouwen ontbreken. Het baart de autoriteiten zorgen. Urenlange tv-registraties van het traditionele muziekdrama, waar elk gebaar en gewaad berstensvol is van symboliek, moeten de belangstelling opnieuw doen ontwaken. Voorlopig maar met matig succes. Peking Opera likt het zoveelste slachtoffer van de Culturele Revolutie. Nekslag De Bende van Vier, thans tamelijk comfortabel in een Pekinese gevangenis, wees het traditionele toneel volledig af. Hun grief was dat de traditionele stukken niet de revolutionaire strijd en het leven van alle dag uitbeelden. Jiang Qing, de gevreesde vrouw van Mao Zedong, schreef toen zelf een paar van de zes revolutionaire modelopera's en de twee revolutionaire balletstukken die het gehele traditionele toneel en andere kunstvormen moesten vervangen. Dat leek de nekslag. Of het ooit nog goed komt met de Peking Opera is in China zelf onderwerp van heftige discussie. Jongeren blijven weg. Maar zouden ze wèl komen als de thema's worden gemoderniseerd en daarmee ook de taal en de kostuums? En blijft dan weer niet de oude trouwe aanhang weg, die nu geestdriftig klappend en juichend vanaf de harde stoelen de verrichtingen van de krijgshaftige generaals, de slimme clowns en de schone keizerin volgen. De jongeren gaan naar de film. In Sjanghai beginnen voorstellingen al om negen uur 's morgens. Westerse films verschijnen in toenemende mate in de Chinese bioscopen. Jean-Paul Belmondo kijkt ons van menige gevel aan. De vechtfilm als verhalend genre is daarbij de autoriteiten liever dan psychologische, individualistische werken. De knokfilm behandelt een incident in een overigens geordende samenleving. Zo wil men het graag. „Wanordelijke" films zijn even berispelijk als wanordelijke literatuur. Film als het grote idioom om jongeren te bereiken maakt de partijkaders, die ook in de filmwereld de beleidslijnen uitzetten, heel voorzichtig. Dat ondervindt de jonge Nederlandse filmer Pieter Fleury, die in opdracht van zusterstad Rotterdam een film maakt over het dagelijkse leven in Sjanghai. Als hij de wens te kennen geeft wat minder vrolijke, opgewekte tafereeltjes te draaien en zijn camera in nauwe, bedompte straatjes posteert, kan hij de fluwelen, maar vastbesloten hand van de communistische voorman van het wijkje op zijn schouders voelen: „Het is hier echt te nauw om te filmen. We zijn hier om u te helpen. We hebben een plaats waar u niet in de weg staat en toch de shots kunt maken die u wilt hebben". Voorzichtige kritiek In Sjanghai zien we de film „Onder de brug". In China kreeg de film de „Gouden Haan". In Hollywood haalde hij een Oscar-nominatie. Een verhalend werkje van een zeer edelborstige jongeling, die na de Culturele Revolutie een bedrijfje begint en zich, na een reeks misverstanden, voorgoed en met grote liefde over een meisje met kind ontfermt, dat ook al voor zichzelf begonnen is. De goeden zijn edel, de slechten zijn ontaard. Het is een mengsel van stripverhaal en kasteelroman, maar dan in een trage uitvoering en met een cameravoering die slaapverwekkend is. Maar alles kómt op z'n pootjes terecht. Voorzichtige kritiek op de bureaucratie mag en communistische ideologie of hymnen op het grote vaderland zyn niet nodig. Alweer een stap voorwaarts ondanks die film „Onder de brug" en, getuige de volle zalen, meer appellerend dan heroische drama's met titels als „De Tijgerheuvel gewapenderhand ingenomen". Maar of die jonge studenten die de Sjanghai Book Fair listig binnendringen ook zo van „Onder de brug" genoten hebben, blijft de vraag. Ze waren te druk met het overschrijven van James Joyce en Camus, met de angst dat hun balpen het ontijdig zou laten afweten. Han Mulder is hoofd afdeling voorlich ting van het ministerie van welzijn, volksgezondheid en cultuur. Hij was hoofdredacteur van deze krant van 1972-1980

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 19