Geloof, hoop en vertrouwen tegen beter weten in De overlevingsdrift van Bernice Rubens ZATERDAG 18 MEI 1985 EXTRA PAGINA 27 door Ton van Brussel Bernice Rubens (58), in het Britse Cardiff geboren uit een joods/Russische familie, publiceerde op 33-jarige leeftijd haar eerste roman. "Mijn twee dochters gingen naar school. Mijn huwelijk was niet bepaald adembenemend, dus ik vroeg me af wat ik kon gaan doen. Het werd schrijven. Waarom weet ik niet. Als mijn eerste boek niet zo veel succes had gehad, was er waarschijnlijk nooit een tweede gekomen. Zo belangrijk was het allemaal niet. Het is geboren uit een behoefte aan tijdverdrijf en het gevoel iets te vertellen te hebben". Inmiddels heeft ze dertien romans gepubliceerd, waarvan er één, "The elected member" ("De uitverkorene") in 1970 werd onderscheiden met de Booker Prize. Deze week kwam haar laatste roman "Brothers" in Nederlandse vertaling uit. In "Broers" beschrijft Rubens de confrontatie met antisemitisme van vier opeenvolgende generaties uit een joodse familie. Het Rusland van de tsaren wordt de Sowjet-Unie van de revolutie, maar de onderdrukking van joden blijft. Overleven is niet alleen de rode draad in dit boek, maar het centrale thema in het gehele werk van Rubens. In de onderscheiden "The elected member" wordt het verhaal beschreven van een uit Rusland naar Engeland uitgeweken joodse familie, waarin vader, zoon en dochter zich niet kunnen onttrekken aan de wetten en regels van de inmiddels overleden, geschifte moeder. "I send a letter to my love" werd onder de titel "Huwelijk niet uitgesloten" verfilmd met Simone Signoret in de hoofdrol. Rubens was actief in de beweging van refuseniks, Russische jodeiT die veelal tevergeefs wachten op een uitreisvisum. Ze maakte films over gehandicapte kinderen en in opdracht van de Verenigde Naties ook over landbouwprojecten en de positie van vrouwen in de Derde Wereld. Ze is inmiddels gescheiden, heeft twee kleinkinderen en woont en werkt in Londen. In eigen land is ze een 'grootheid', maar in Nederland is ze nauwelijks bekend. "Ik ken jullie niet en jullie kennen mij niet". Haar uitgever is vastbesloten daarin verandering te brengen. Vijf van haar dertien romans zijn inmiddels in Nederlandse vertaling verkrijgbaar en het moet wel raar lopen als hier de erkenning uitblijft die ze elders in Europa en in de Verenigde Staten in ruime mate heeft gekregen. Haar boeken vallen op door een hang naar het tragi-komische. In die sfeer past ook haar opmerking aan het einde van het gseprek. "Vreemd, ik heb geen moment het gevoel gehad dat ik met een man zat te praten". Waarop de verslaggever zich vrij voelt te laten weten dat het hem niet is opgevallen een vrouw van 58 tegenover hem te hebben gehad". Gierend van de lach vervolgt ze: "Er is dus nog hoop voor de mensheid. Dan kunnen we nu rustig gaan eten". "Broers is ontstaan uit een combinatie van factoren. Ik wilde af van het etiket dat ik aleen maar tragi-komisch werk maak en tegelijkertijd werd ik getroffen door de memoires van een Russische jood van het begin van deze eeuw. Ik was actief in de beweging van refuseniks, de joden die de Sowjet-Unie uit willen, maar niet mogen. Ik zat in mijn woonkamer, las dat boek en dacht: verdomme, er verandert ook nooit iets. Het is steeds hetzelfde verhaal. Zo begon ik aan Broers. Aanvankelijk was ik van plan alleen het eerste deel te schrijven, dat begint in 1825. Ik had het idee dat het voldoende was te laten zien dat het toen al ellendig was. Maar toen het af was dacht ik: dit is een boek over overleven en ik moet laten zien hoe de komende generaties zich handhaven. Na vier delen arriveren de broers in Israël en ook toen dat af was dacht ik: ik moet nog een vijfde deel schrijven dat moet gaan over het beloofde, maar bedreigde land, waar zo'n familie na honderdvijftig jaar opeens joods kan gaan leven". "Het stomme was: de roman was klaar, ik twijfelde over deel vijf, zette de radio aan en hoorde dat Israël Libanon was binnengevallen. Ik ben volledig pro-Israël. Zal dat ook altijd blijven. Ik moet het zijn, want Israël moet er zijn. Maar ik was zo kwaad over die invasie en op een bepaalde manier zo anti-Israël dat ik dacht: ik kan dat vijfde deel niet schrijven. De enige manier waarop ik het kan is met liefde. Ik besefte dat ik dat niet kon opbrengen en realiseerde me dat Israël zonder mij al vijanden genoeg heeft". "Zo werkt dat. Mensen vinden het waarschijnlijk gek, maar ik zou Broers ook nooit hebben kunnen schrijven als ik een gewone Rus was en niet joods. Bij alle kritiek zou ik dan ook tot de slotsom komen dat de Sojwet-Unie al vijanden genoeg had. Ik zou er dus wat anders mee gedaan hebben". Wat dan? "Ik zeg het makkelijker dan het in feite is. Ben jij joods? Hoe sta je tegenover Israël? Ben je er geweest?". Zonder het antwoord af te wachten zegt ze: "Ik heb twee stemmen. Als ik met joden ben of met mensen die daar iets van begrijpen, voel ik me vrij om kritisch over Israël te zijn, maar als ik dat niet ben en in gezelschap verkeer van mensen waarvan ik weet dat ze in wezen antisemitisch zijn, ben ik de felste pleitbezorger van alles wat Israël doet. Dat is een heel ambivalente positie, van waaruit ik niet kan schrijven". U schrijft niet doorlopend over joodse thema's, maar wel zeer regelmatig. Hoe onvermijdelijk is dat voor u? "Alles watje doet is natuurlijk min of meer autobiografisch. Ik heb ook een boek geschreven over travestieten. Ik ben me in mijn eigen leven bewust van een identiteitsprobleem. Travestie is dan niet meer dan een kapstok om dat probleem aan op te hangen. De joodse boeken zijn natuurlijk ingegeven door het feit dat ik joods ben en door het besef dat dat een grote invloed op me heeft". "Toen ik begon, dacht ik maar één ding. Speel op zeker, zoek het niet te ver weg, hou het in de familie. Later ontdekte ik datje niet joods hoefde te zijn om lijden te kennen en familieverhoudingen als gecompliceerd te ervaren. Ik denk wel dat joden het wat meer beseffen dan anderen, maar wezenlijk gaat het om problemen die los staan van de joodse cultuur en identiteit. Nu weet ik dat de grens niet te trekken is. Ik weet zeker dat in mijn zogenaamde niet-joodse boeken, mijn joodse humor, mijn pessimisme en mijn schuldgevoel altijd zullen domineren". Uw eerste roman werd goed ontvangen en goed verkocht. "Dat was natuurlijk heerlijk. Ik was waarschijnlijk niet doorgegaan als dat niet zo was geweest. Schrijven is voor mij geen noodzaak. Ik zou alleen niet weten wat ik anders moest doen. Dat is '-et: ik schrijf omdat ik niets anders te doen heb. Ik hou er wel erg van, al wordt het er niet makkelijker op. Het geeft me een kick. Ik speel cello. Dat geeft me ook een kick. Mijn bestaan is zeer overzichtelijk. Ik loop van mijn bureau naar de cello en terug". U bent voortdurend met vijanden bezig. In de Sowjet-Unie is er antisemitisme, als onderdeel van het systeem. De enige manier om te overleven in 'Broers' is de hechte familieband, het wapen tegen het gevaar van buitenaf. In 'De uitverkorene' weet een gezin daaraan te ontsnappen, maar wordt het, veilig in Engeland, met zichzelf geconfronteerd en raakt het slachtoffer van een gevaar in eigen huis, een gestoorde moeder.. "Zo gaat dat ja. Ik leef niet in watje een typisch joods milieu kunt noemen. Heb een zeer gevarieerde kennissenkring, waarin ik mijn eigen thema's terugzie. Uiteindelijk zijn we allemaal hetzelfde. We zijn allemaal de prooi van eikaars tekortkomingen. En we maken een ander slachtoffer van onze tekortkomingen. Dat weerspiegelt zich in systemen of je nu praat over samenlevingsvormen of over een maatschappij. Mensen veranderen niet echt. Ik vind dat een tamelijk belachelijke conclusie, maar het is niet anders". Driejaar geleden ging u naar Moskou. U was op de hoogte van de situatie daar. U wist dat het vrijwel onmogelijk zou zijn met dissidente joden te praten. Na drie dagen werd u het land uitgezet. Up welke manier heeft zo'n reis zin? "Het is wat raar gegaan. Mijn vader is er geboren, de grootste romans zijn er geschreven, dus ik had altijd al een soort behoefte om de lucht te ruiken waarin dat allemaal ontstaan was. Ik wilde de sneeuw van Tolstoi zien. Die is toch anders dan hier, vind je niet? Het was zo'n vage behoefte die nooit concreet werd. Een vriendin die ook actief was in de refuseniks-beweging wilde gaan, maar niet alleen. Toen stond ik opeens voor de keuze. Ik heb ja gezegd in de vaste overtuiging dat we geen visum zouden krijgen, omdat we aldoor demonstreerden en lastig waren. Maar we kregen toch toestemming". "Ik vond het er walgelijk. Die gele, ongezonde kinderen. De armoede, terwijl ze wel geld uitgeven om op de maan te staan. En dan die sombere gezichten. Ik ben in mijn leven twee keer uit een land gezet. Uit de Sowjet-Unie en uit Zuid-Afrika. Twee ogenschijnlijk totaal uiteenlopende landen, maar in de praktijk met dezelfde onderdrukkende regimes". "Het was een hele vervelende ervaring. We hebben met zo'n 25 refuseniks gesproken. De laatste avond hadden we om half elf een afspraak ergens in een café. Ik dacht: ik wil toch wat zien, dus stelde voor eerst naar de opera te gaan. Het was een saaie voorstelling en halverwege gingen we weg om op tijd op de afspraak te zijn. De volgende dag werden we opgepakt en een dag lang op het vliegveld vastgehouden. Een vrouw fouilleerde ons volledig. Heel akelig. Zo'n type die je op de Olympische Spelen ziet discuswerpen. Toen kwam een man ons verhoren. Hij zei: u bent hier helemaal niet om onze kunstschatten te bekijken. Ik zei: ja hoor, we zijn naar de opera geweest. Hoe vond u dat, vroeg hij? Prachtig, riepen we in koor. O ja, waarom bent u dan in de pauze weg gegaan? Zie je, ze wisten alles, hadden ons voortdurend gevolgd". In uw boeken is niemand ooit vrij. Er is op zijn minst dat lotsbesef. "Ik woon alleen en in zekere zin is dat laf. Ik heb geen verantwoordelijkheden. Mijn kinderen zijn volwassen, ik heb twee kleinzoons. Mijn huwelijk is mislukt, hoewel we elkaar nog zeer nastaan, maar ik hoef zijn overhemden niet meer te strijken. Tot op zekere hoogte zijn we geen van allen goed gebouwd voor het leven. Er is altijd dat compromis, dat geschipper. Als je eenmaal geroken hebt aan de vrijheid om alleen te leven, na een leven met anderen, treedt er verslaving op. Ik sta daar zeer ambivalent tegenover. Ik betreur die verslaving, want ik vind het niet natuurlijk. Ik hoor dingen te delen. De leuke kanten van mijn leven. Dat doe ik natuurlijk wel met vrienden, maar ik denk dat het belangrijk is in een huis met mensen te wonen". Denkt u dat echt, of vindt u dat u dat moet denken?. "Tsja, ik weet het niet. Ik zeg weieens tegen mezelf: belachelijk, waarom zou ik het anders willen? Als er iemand in mijn leven zou komen, zou ik waarschijnlijk de zenuwen krijgen. Maar toch: laatst trok ik voor een feestje de deur achter me .dicht en hoorde mezelf zeggen: ik ben niet zo laat thuis hoor. Dan ben je *een eind heen, niet? Je snapt het best. Je kent mijn boeken toch. Het is allemaal schuldgevoel. Ik kan mezelf uitstekend vermaken en dat is vaak een reden om de deur niet uit te gaan. Daarover voel ik me dan schuldig". Wat is er zo mooi aan een gezinsleven. "Het is een basis voor loyaliteit. Ondanks alle problemen. Het zat in mijn jeugd, in mijn jongste jaren. Het is een hang. Joodser kan het niet natuurlijk. Het is onontkombaar. As ik mezelf niet joods zou voelen, wat voor iedere jood natuurlijk al een onmogelijkheid is, maar als ik dat niet zou ervaren, is er wel een ander die me erop wijst. Totdat mijn vader overleed had ik voor hem een joods huishouden. We vierden alle feesten. Daarna ben ik ermee gestopt. Ik zie het bij mijn kinderen: ze haten het en ze houden ervan". Vrouwen spelen een traditionele rol in het joodse leven. In uw boeken gaat het ook in eerste instantie over mannen. Is dat een compromis? "Daar moet ik een mooi verhaal bij vertellen. Marilyn French is een goede vriendin van mij en toen ik haar in New York vertelde dat ik een boek had geschreven dat Broers heette, zei ze: dom mens, hoe kan je dat nou doen. Waarom schrijf je in hemelsnaam een boek over broers"? Laten we een poging wagen het los te zien van een feministisch perspectief. In uw joodse boeken komen genoeg vrouwen voor, in potentie zijn het interessante persoonlijkheden, maar u laat ze onuitgewerkt en plaatst mannen centraal. Dat hoeft toch niet het logische gevolg te zijn van de verhoudingen in het milieu dat u beschrijft? "Ik heb ook boeken over vrouwen geschreven natuurlijk, maar schrijven over een joodse familie is het meest schrijven over jezelf. Mannen drukken nu eenmaal een zwaarder stempel, dat wordt althans van ze verwacht. Ook door vrouwen". U heeft gefilmd, speelt cello en schrijft. Schrijven is geen noodzaak. Filmen wel? "Ik vind het een boeiend vak. Ben onderaan begonnen met scenario-schrijven. Ging later bij het filmen zelf en in de montage-kamer kijken. Het is een andere manier om dingen te laten zien. Ik ervaarde het als een goede afwisseling met schrijven. Dat doe je alleen. En goed of slecht: jij bent verantwoordelijk. Heel bevredigend. Bij Film werkje in een team. Dat proces is bevredigend, maar het resultaat zelden. En de cello? "Dat is totaal anders. Dat is letterlijk een gevecht tegen mezelf. Mijn handen zijn er eigenlijk te klein voor, dus spelen is afzien en strijden tegen die beperking. Dat heb ik met schrijven niet. Het is vaak leuk, maar ook minstens zo vaak vervelend. Cello is altijd mooi. Het prachtigste geluid dat ik ken. Ik ben er op mijn zestiende mee begonnen, later opgehouden en weer later doorgegaan. Mijn hele familie zit in de muziek. Violisten, pianisten. Ik geef geen concerten zoals zij. Ik doe wel wat in de huiskamer met vrienden". Geloof, hoop en vertrouwen. Herkent u dat als wezenlijk aan jood-zijn? "Jazeker, maar waarvoor staat dat? Het is niet de leer van de blijmoedigheid. Het is synoniem voor overleven. Ik gebruik dat woord ook zo min mogelijk, omdat het zo hard is, zo duidelijk het tekort van situaties aan geeft en zo zichtbaar maakt datje er nooit bent. Ik kan alleen overleven door van elke situatie het belachelijke in te zien. Geloof, hoop en vertrouwen, tegen beter weten en alle logica in, ja. Zo joods ben ik kennelijk". Schrijven is geen noodzaak. Ik zou alleen niet weten wat ik anders moest doen' (foto Jolanda S waen)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 27