TVIet een Jap achter je kon je alles' zmlT. Met dwangarbeider Ad Silvius terug naar de Burma-spoorweg ar ZATERDAG 13 APRIL 1985 PAGINA 21 Wat ligt het restant van de Doden- lijn er die middag toch vredig bij. Het Thaise dieseltje tsjoekt rustge vend voort. Jonge Thais spelen gi taar en zingen Amerikaans. Vrou wen stappen in, verkopen hun kro kant geroosterde kip en gezoete ba naan, en stappen bij een volgend station weer uit. De kaartjesverko per gaat rond en wordt op de voet gevolgd door de conducteur, die er belangrijk uitziet, en de zojuist ver kochte biljetten nauwkeurig voor ziet van zijn paraaf plus een knipje. Het dieseltje klimt. Onder ons kraakt het. Langs een steile rotswand rijden we over een houten brug van het type dat ik herken uit een boek over deze Burma- spoorweg: „Iedere twee dwarsliggers een mensenleven, 414 kilometer en 200.000 doden". Als het treintje even stilstaat, walmt de natte hitte naar binnen. Het zijn vro lijke mensen die hier instappen. De gita rist is in slaap gevallen, op de schouder van een meisje. De machinist doet zich te goed aan een warme maaltijd. Een gis teren gehoord zinnetje zingt steeds door m'n hoofd: „Vaak kregen we hier alleen wat waterige rijstepap. Toen ik hier kwam woog ik vijfenzeventig kilo, toen ik bevrijd werd veertig". Diep onder ons glinstert de rivier de Kwai, meer bekend als River Kwai. Koeien staan tot aan hun kop in het hel dere water, kinderen zwemmen naakt, vrouwen in sarong. We kopen koud bier van een aardige jongen. Proost, zegt Ad Silvius, (64), voormalig dwangarbeider, en neemt een flinke teug. „Weet je dat dit mijn eerste pilsje op de Burma- spoorweg is?" Hij lacht, maar niet echt. Het dieseltje remt bij een nauwe doorgang tussen de rotsen: „Hier heb ik nog dagenlang staan hakken. Je voelt nu zelf hoe heet het is, in Holland kunnen ze zich daar niks bij voorstellen". De gitarist is weer wakker en speelt vrolijk verder. Ad Silvius kijkt steeds maar naar buiten, en ik probeer me in te denken hoe hij er hier uitzag als 22-jarige Rotterdamse jongen. Jeugdig beroeps soldaat in het Koninklijk Nederlandsch- Indisch Leger, als krijgsgevangene na mens keizer Hirohito (nog steeds dezelf de) uit Indië weggevoerd en via Singa pore naar deze onbegaanbare jungle ge jaagd om er een macabere spoorlijn aan te leggen. Ondoordringbaar Uren heeft hij in de hete zon gestaan, de armen wijd, in beide handen een leeg melkblikje, Made in Holland. Als hij de armen even liet zakken, stond er een be waker achter hem om dit met een strie mende bamboestok te corrigeren. „Ik heb het later nog eens geprobeerd, ik hield het, terwijl ik toen weer «gezond was en goed te eten had, geen vijf minu ten vol. Maar met zo'n vent achter je kun je alles. Met een Jap achter je kun je on gelooflijk veel". Ter ere van de veertigste veijaardag van de Japanse capitulatie, komende zo mer, is Ad Silvius nu weer in diezelfde jungle. Om terug te denken aan een van de ergste gruwelen uit de Tweede We reldoorlog: krijgsgevangenen een rail la ten aanleggen van ruim 400 kilometer, om zo Bangkok in Thailand en Rangoon in Burma met elkaar te verbinden. Stra tegisch van groot belang en daarom had den Engelse kolonisten het al veel eer der geprobeerd. Maar het beoogde tra ject voerde door een onbewoond gebied, waar tot dan toe alleen olifanten met hun logge lijven wat paden hadden ge baand. Schier ondoordringbare oerwou den met een verstikkend tropisch kli maat. Vergeleken met vorige projectont wikkelaars zaten de Japanse opdracht gevers echter met één probleem minder: mensenlevens telden niet meer, en dan kun je alles bouwen. In de zomer van 1942 werd de eerste biel gelegd, vijftien maanden later werd met groot ceremonieel een gouden spij ker in de laatste geslagen. Van de 17.391 aangevoerde Nederlanders stierven er 3098, van de totaal 60.000 krijgsgevange nen zo'n 16.000. Door ondervoeding en tropische ziekten. Om het karwei te be spoedigen ronselden de Japanners in heel Zuidoost-Azië nog zo'n tweehon derdduizend goedkope arbeiders. Vol gens schattingen (maar wie raakt in zo'n chaos niet de tel kwijt?) heeft van al die zwoegers maar tien procent het drama overleefd. En dat alles ook nog voor niets, want de spoorlijn is maar een paar jaar ge bruikt. In Thailand ligt nog een stuk van ruim honderd kilometer, waarover het hierboven bezongen dieseltje voort- kruipt, tweemaal daags, je rijdt er meer over een kerkhof, want veel doden zijn ter plekke onder het talud gestopt. De rest van het traject heeft de jungle terug gevorderd en overwoekerd. Een deel van de rails (door de Japanners uit Java gehaald) is bij opbod verkocht, de op brengst onder de overlevenden ver deeld. Zo kreeg Ad Silvius in het begin van de jaren vijftig nog een tientje of zes overgemaakt, wegens aanleg spoorweg. „Ik heb er een lekkere winterjas voor ge kocht, want dat kon toen nog voor zo'n bedrag". Nog geen tijd Ad Silvius overleefde. „Waarom? Ik heb er maar één verklaring voor: het was mijn tijd nog niet. Daar geloof ik sterk in. Maar ik heb er lang een schuldgevoel over gehad. Waarom zij allemaal dood? En ik niet?" Hij trouwde met een Thaise, ging te rug naar Nederland, bleef hier bij de landmacht tot zijn pensionering op zijn vijfenvijftigste („vooral in de personeels- sector, ik kan wel aardig met mensen omgaan, ik ben niet zo gecompliceerd"). Nu woont hij 's winters in Thailand, zo mers in Tilburg. „Tot 1972 heb ik die he le Burma-spoorweg constant wegge- stopt. Ik dacht er veel aan, voor mijn ge voel was het in de hele wereld een grote rotzooi geworden. Maar erover praten: nee. Weieens een enkele vraag beant woorden, verder niet". „In 1972 dacht ik dat ik zoveel afstand had genomen dat ik voor mijn plezier wel eens terug kon naar die River Kwai. Een lijstje mee met namen van jongens waarvan ik het graf wou opzoeken. Toen ik er was heb ik het lijstje niet aange raakt. Ik durfde geen foto te maken, ik heb hier lopen janken over die kerkho ven, heel hard lopen janken. Vooral in Chungkai. Ik heb daar als grafdelver ge werkt, ik heb ze in hun graf gelegd, ik heb gezien hoe die jongens er uitzagen. Ik heb gejankt". In dit bevrijdingsjaar denken ook duizenden Nederlanders terug aan de gruwelijke jaren die zij doormaakten bij de aanleg van de Burma-spoorweg. Tony van der Meulen trok samen met de voormalige dwangarbeider Ad Silvius langs de dodenlijn, die nu voor een groot deel door het oerwoud is overwoekerd of afgebroken. Want Burma heeft geen enkele behoefte aan deze railverbinding met Thailand. Het werd een tocht over de River Kwai, door bamboebossen, aan het eind onder begeleiding van vrijheidsstrijders. En honderden kilometers lang kwamen ze steeds weer terug: de resten van een waanzinnige Japans project. De spoorweg langs de rivier Kwai: één dode per biel. Inzet: Ad Silvius. (foto's gpdi door Tony van der Meulen -•* .j- „Daarna is het goed gegaan, als ik nu in Thailand ben ga ik graag naar de be graafplaatsen, even bij remand op be zoek, niet te lang, een paar minuten maar, er even zijn, en dan is het weer goed. Maar bij elke naam van een beken de flitst in één seconde alles weer door je hoofd". Verder de spoorbaan op, dwars door de bamboewouden tot in Burma: dat had Ad Silvius tot nu toe niet gedaan. Hij wil het zien. Samen met Lidia Hofma van het Amsterdamse reisbureau Char ter Travel Centre die samen met Philip pine Airlines reizen naar de grotendeels verdwenen spoorlijn gaat organiseren. „Want mijn vader", vertelt ze, „is voor de oorlog als werkloze naar Duitsland ge gaan om daar wat te vinden. In 1944 kwam hij onder een trekker, ging dood. Ik ben later naar die plaats toe gegaan. Om bijvoorbeeld te constateren dat zijn lichaam precies op de grens van de rayons van twee lijkschouwers lag. Maar toen de ene kwam, zag hij dat het groot ste, althans voor de dood belangrijkste stuk van het lichaam van mijn vader in het rayon van zijn collega lag. Zodat hij er nog uren heeft gelegen, tot de collega lijkschouwer er ook was". „Ik wilde zien waar mijn vader geleefd heeft. Nu weet ik bijvoorbeeld ook dat hij twintig kilometer heeft moeten rei zen om mijn geboorte aan te geven. Dat allemaal willen weten: ik denk dat toch ook kinderen van de mannen van de Burma-spoorweg datzelfde gevoel zul len hebben. Waar is het allemaal ge beurd?" Brug Het eerste deel van de expeditie zal door vrij bekend gebied gaan: de brug over de River Kwai (die van de film, maar in werkelijkheid een andere) is vanuit Bangkok met airconditioning bus met televisie en gekoelde drankjes te bezoeken. Deel twee naar de Drie Pa goden Pas op de grens tussen Burma en Thailand wordt door maar vrij weinig mensen gedaan. De/spoorlijn was daar, gerekend vauit Thailand, al bijna drie honderd kilometer lang, de eerste hon derdduizend doden zaten er al wel op. Het laatste stuk van onze tocht zal ook voor toekomstige toeristen van Lidia Hofma niet zijn weggelegd. Het was een aardigheidje van een in het gebied wo nende Fransman, die goede contacten heeft met de guerrilla-strijders van het Karen-volk, die onafhankelijkheid wil len. Zij zullen ons straks illegaal Burma in brengen, over een ossenkarrepad waar de laatste Landrover viereneenhalf jaar geleden was gepasseerd. Zodat Ad Silvius ook daar kan zien hoe de natuur het inmiddels royaal van de Japanners heeft gewonnen. Maar wel wat aan de la te kant. Zjjn dat Japanners, vraag ik hem als een groep zich bij De Brug uitgebreid laat fotograferen. Want dat zou net zoiets zijn als een groep Duitsers op het kiekje bij het spoorlijngedenkteken van het voormalige concentratiekamp in Wes- terbork. Nee, zegt Ad Silvius gedeci deerd, geen Japanners, want die ruik ik op afstand. Al die dagen dat we op pad waren heeft hij de Japanners niet echt gehaat. Wel hun wrede knechten, de Koreaanse bewakers. „Honden waren het, pure honden. Samen met de Japanse genie hebben we gebouwd aan een kamp voor Japanse officieren. Zónder Koreanen. Ik moet zeggen: we hebben toen een goede tijd gehad. Er werd zelfs gespróken met krijgsgevangenen". Om te voorkomen dat we het ooit zul len vergeten hebben boeddhistische monniken een paar kilometer vóór de brug een museumpje ingericht. In nage bouwde barakken, zoals die bij de aan leg van de spoorlijn werden gebruikt, hangen oude foto's. Gemaakt door Ja panners. „Die fotografeerden wat af. Daar waren ze toen ook al gek op". De Japanse officieren Takasaki, Kawai en Saito poseerden, zo te zien, ontspannen. Zouden ze nog leven? En kunnen ze de slaap wel vatten? Tot pulp Op amateuristische tekeningen is een grote variatie aan gruwelijkheden nauw gezet in beeld gebracht. Mannen met emmers water om hun nek in de verzen gende zon. Uren staan met een steen in je knieholte. Als die eruit viel, volgde de bamboe. Met een voorhamer worden de handen van een Britse krijgsgevangene, die wat eten heeft gestolen, tot pulp ge slagen. Je voelt je maag; maar gauw doorlo pen. „Ik heb eigenlijk betrekkelijk weinig op mijn donder gehad. Geluk gehad. Maar de eerste keer datje ziet martelen (want dat is dan ook nieuw voor je), vergeet je nooit weer. We moesten allemaal aantre den en toen werden twee jongens, die buiten het kamp waren geweest en die ze al uren in de hete zon hadden gezet, met bajonetten afgemaakt". Ad Silvius kijkt een tijdje stil voor zich uit. Het museum in Kanchanaburi is te be reiken via een fraaie snelweg. Aangelegd met Amerikaanse hulp en Amerikaans geld. Want tijdens de Vietnamoorlog hadden de Amerikanen in Thailand ba ses waar de B-52 bommenwerpers opste gen. 's Avonds, bij ondergaande zon en zit tend langs de Burma-spoorweg, moet je daar steeds weer aan denken. Niet alleen aan de onbegrijpelijke zinloosheid van al dat sterven. Maar vooral ook aan het feit dat het steeds weer opnieuw ge beurt, met dezelfde gestage regelmaat waarmee het water beneden je door de River Kwai stroomt. Achter ons, aan de andere kant van Thailand, ligt Cambodja, nu inmiddels weer voor de helft uitgeroeid. Vooral de geschoolden zijn krachtig over de kling gejaagd, want wreedaards hebben het met name niet begrepen op mensen die nadenken. Ad Silvius: „In het kamp moest je ook ontzettend oppassen dat ze niet zagen dat je iets opschreef. Daar hadden ze wel zo'n ontzettende hekel Petjes Ter relativering van alle geweld zijn bij de brug over de River Kwai fleurige petjes en T-shirts te koop. Een folder legt geduldig uit dat er hier twee brug gen over de Kwai hebben gelegen. De ijzeren spoorbrug, die er nu nog is, plus een houten noodbrug om, terwijl de ei genlijke brug werd gebouwd, bouwma teriaal over de rivier te brengen. De film Bridge on the River Kwai, in Sri Lanka opgenomen, gaat alleen over een houten brug. „Dat filmde zeker wat leuker dan ijzer". Zo'n honderd kilometer stroomop waarts wordt het nacht, en dat gaat in de tropen razendsnel. De zon zie je in hoog tempo ondergaan, alsof hij er na weer een dag onbarmhartig schijnen plotse ling genoeg van heeft. Achter het drij vend hotel van de Thaise Fransman Jac ques Des (een serie huisjes op vlotten van bamboe) neemt een werkolifant loom zijn avondbad. Kijkend naar de glinstering van het donkere Kwai-water, vertelt Jacques Des wonderlijke verhalen, terwijl aan de overkant de toekan roept. Over zijn ont moeting met een witte olifant, die van wege zijn afwijkende huidskleur, maar ook vanwege de in olifantenkringen te leurstellende afmetingen van zijn penis, door de kudde was verstoten en agres sief mokkend ronddoolde. Weer roept de toekan met zijn afgeme ten kreet door de tropennacht. Het vol gende verhaal gaat over een door de we tenschap nog nimmer beschreven reu- zenschildpad, die aan zijn achterpoten een soort nappen heeft, eigenlijk een soort terugtraprem, die moet voorko men dat hij van de steile hellingen af glijdt. Zijn afmetingen zijn enorm. Des heeft hem zelf gezien, maar behoort tot op heden wel tot de weinige uitverkore- De huiskrokodil, die met open ogen in zijn waterkooi ligt, lijkt mee te luisteren. Daar is opnieuw de toekan vanuit de dichtbegroeide oerwoudoever, waarin je niets kunt zien, maar waarin het moet krioelen van leven. Het verhaal gaat in middels over een reuzenslang, uitgerust met twee hoorns. Er is nog een granaat uit de Tweede Wereldoorlog aan te pas gekomen om het boosaardige monster eronder te krijgen. Slaven We gaan naar bed. De verteller lacht, werkelijkheid en illusie zijn in Thaise verhalen geheel in elkaar verweven. Je weet nooit wat echt gebeurd is en wat niet. Zoals je je in dit schitterende land schap, deze overvloedige natuur, ook nauwelijks kunt voorstellen dat hier veertig jaar geleden duizenden Neder landse slaven hebben gevochten om in leven te blijven. Maar daarom is Ad Sil vius mee, als voortdurende herinnering. Terwijl de zon alweer loodrecht boven ons staat, loopt hij achter twee plaatselij ke gidsen de jungle door. Op zoek naar een restje spoorweg. In een bamboebos vinden we sintels: hier moet het talud gelegen hebben. Ze waren hier honderd- zeventig kilometer gevorderd, terwijl er ook aan Burmese kant werd gezwoegd om de lijn zo naar elkaar toe te laten groeien. Middenin het verlaten bos liggen dan plotseling Japanse zakken cement. Keu rig opgestapeld, nooit gebruikt, door de regen doorweekt, door de zon versteend. De voormalige dwangarbeider loopt maar door, vindt een roestende pollepel, waar hij triomfantelijk mee zwaait. Ik heb nog nooit zo gezweet, de hete lucht doet bijna zeer in je longen. „Ik ben blij dat je dit nou eens meemaakt", zegt Ad Silvius, „dat je zelf voelt hoe het hier was. Want het is zo moeilijk om ze dat in Nederland te laten voelen". We koelen wat af bij een natuurlijke warmwaterbron, die ai eeuwen uit de grond opborrelt en waar Japanners een betonnen zwembad omheen hebben ge goten ter opfrissing van de heren officie ren. „In warm water zitten, dat deden ze wel zo graag. Aan het eind van de mid dag moesten we ook altijd vuren maken onder waterdrums, een soort olievat, en daar kroop zo'n officier dan in. En wij maar poken en stoken. Maar we kregen, daar letten ze wel op, nooit de kans om ze gaar te braden". Een Thai, die aan het baden is, wijst waar hier de verdwenen spoorlijn gelo pen heeft. Er is alleen nog een soort dijk je te zien. Er staat nu een bescheiden ca fé op, met uitstekende koffie. Olifantenpad Verder, we moeten nog veel verder. Over een hobbelend bospad, dat rood ziet van het stof. Maar veertig jaar gele den was hier helemaal niets, alleen een olifantenpad van noord naar zuid, dat de Japanners gebruikt hebben om Thai land binnen te vallen. Langs het pad thee drinken bij een Ta mil uit Singapore. In 1943 deed hij mee aan een Amerikaans bombardement op de Burma-spoorweg. Hij stortte neer, kan sindsdien niet meer praten en drijft nu een redelijk beklant theehuis, vlakbij de plek van het ongeluk. Hij haalt een oude krant van achteren om aan de hand van een foto te laten zien met welk type vliegtuig het gebeurd is. Ineens, we zijn hem al een dagreis lang kwijt, zien we weer de River Kwai. Er wordt een stuwdam aangelegd. Ad Sil- vius kijkt met niet geringe afschuw naar het enorme karwei: „Wat ben ik blij dat die Jappen niet op het idee zijn geko- Vlakbij de Drie Pagoden Pas knikt een monnik ons vriendelijk toe, loopt na het horen van het woord railway zijn huis binnen en komt terug met een oud verfblik. Daarin: drie oude spijkers van de rails. „Alles is weg", zegt hij. Die in druk hadden wij ook al. Een railverbinding, die korte tijd het leven van honderdduizenden beslissend heeft beïnvloed, is op deze plek gewor den tot drie niet eens erg indrukwekken de spijkers in een oud verfblik van een minzame monnik. Marco Polo moet hier voorbijgetrokken zijn op zijn ontdek kingsreis. Daarom is de Drie Pagoden Pas zo beroemd. Een mysterieus verhaal uit deze streek wil dat er twee Drie Pago de Passen zijn. De Japanners bouwden er zelf ook eentje om hun oorlogsbuit („wagonladingen vol") onder te verstop pen. En omdat de grond rond een pago de heilig is, mag niemand er nu in gra ven. We staan voor een hoop stenen die het verhaal moeten bewijzen. Ook nu moet de fantasie weer het meeste werk doen. Soldaten Naar Burma, het land dat de naam aan de spoorweg heeft gegeven, terwijl ver reweg het grootste deel in TTiailand ligt. Het geisoleerde, marxistische Burma mag je over land niet binnentrekken. Buitenlanders zijn alleen op bescheiden schaal welkom via het vliegveld van Rangoon. Maar soldaten van de Karen, een op standig volk met eigen geld en een ille gaal leger, hebben deze streek in han den. Drie weken geleden hebben ze bij het noordelijker gelegen Mae Sot nog 700 soldaten van het geregelde Burmese leger in een hinderlaag gelokt en afge slacht. In al hun vriendelijkheid maken ze een doortastende indruk. Ze willen ons wel een stuk spoorlijn in Burma la ten zien. Om de zoveel kilometer vragen ze aan wachtposten of het verderop nog veilig is. We rijden door volslagen lege dorpen, door iedereen verlaten omdat een wraakactie van de Burmezen wordt ver wacht. Het is er naargeestig stil. Weer een wachtpost, een hele jonge jongen met een ontzettend groot geweer. Hij knikt. We kunnen nog verder, maar niet verder dan De IJzeren Brug, daar achter is het onveilig. Door bamboebossen gaat het. Vieren eenhalf jaar geleden hebben ze hier voor het laatst een auto gezien. Hard remmen, het bamboebos staat nu aan beide kanten van het pad in brand. Maar we rijden door. Knallen. Gebeurt nu waar je in je hart al de hele tijd bang voor bent: schieten? De soldaten leggen lachend uit dat het het knappende geluid van brandende bamboe is. Dan stoppen we in de totale verlatenheid. En lopen, de soldaten voorop, een tijdlang door de jungle. Plotseling ligt hij daar weer: de Burrma- spoarweg. Hoeveel dagen zijn we nu al op paa? En steeds weer restjes van diezelf de oneindige dodenlijn. Ad Silvius be kijkt de zaak een tijdje, en zegt dan: „Beetje slordig aangelegd, kan niet van onze ploeg zijn geweest". Het dwangar beidersleed geheel gerelativeerd. Vriendschap Die avond slapen we op de veranda van een huis in een Burmees dorp. Het onderweg gekochte varken wordt vak kundig geroosterd. Als iedereen stil is, hoor je alleen het kauwen en het ruisen van de bananenbomen. Dan yraag ik aan Ad Silvius of hij het werken aan de Burma-spoorweg eigen lijk had willen missen. Hij denkt een tijdje na over de vraag. Na zoveel dagen trekken ziet zijn gezicht er moe uit. Dan zegt hij: „Het klinkt misschien vreemd. Maar het is voor de rest van je leven toch waardevol geweest. Je hebt dingen leren kennen waar je geen benul van had. Vriendschap, kameraadschap. Het ge- voel: alleen stel ik in dit leven geen don der voor. Dat gevoel had ik,, ondanks al les, niet willen missen. Het heeft je toch iets gebracht". „Het valt me zelf ook op dat ik het op deze tocht geen moment echt moeilijk heb gehad met het verleden. Ik geniet van elke dag die ik leef en dat ik het goed heb. Ik geloof dat ik meer van het leven geniet dan de meeste mensen. Dat heeft met die tijd te maken". „Plus nog wat anders. Mijn vertrou wen in mensen is er sterk door afgeno men. Maar het is de Jappen gelukt om van mij een ongelooflijke optimist te maken".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 21