75.000 stille getuigen
Het heilig respect voor onze oorlogsgraven
ZATERDAG 23 MAART 1985
PAGINA 29
Tot in de verste uithoeken van de
wereld leggen oorlogsgraven een
stille getuigenis af van een
mensenheugende misdaad tegen de
mensheid. Afhankelijk van het
werelddeel laat een tomeloze
zuidwester of straffe
noord-oostpassaat de Nederlandse
driekleur wapperen in de
onmiddellijke nabijheid van de
laatste rustplaatsen van
Nederlanders, die veertig jaar
geleden ten offer vielen aan de
machtswellust van krankzinnige
landveroveraars. Meestal ingeperkt
in uitgestrekte erevelden bevinden
die Nederlandse graven zich in eén
perfecte staat van onderhoud; de
stenen smetvrij, het omzomende
gras feilloos gecoiffeerd.
„Wij zien het als een ereplicht die
oorlogsgraven te onderhouden", zegt
voorlichter I. Hoftijzer namens de in
Den Haag kantoor houdende
Oorlogsgravenstichting. „Ons werk is er
niet op gericht om mensen tijdens het
bezoek aan de erevelden te laten
uitroepen dat de graven er allemaal zo
mooi uitzien met al die bloemetjes. Want
eigenlijk is het afschuwelijk dat ze
bestaan. Door de instandhouding van de
oorlogsgraven proberen we de mensen
juist aan het denken te zetten. Hen te
laten zien wat oorlog voor leed en
ellende kan veroorzaken".
Niet krenterig
Alleen al in dit land vallen ruim 8500
oorlogsgraven onder de zorg van de
stichting, die kort voor zijn dood op 13
september 1946 door de Eindhovense
medicus dr. A. van Anrooy in het leven
werd geroepen. Maar ook de 6000
oorlogsgraven die op verzoek van
familieleden een particuliere status
hebben gekregen, houdt de
Oorlogsgravenstichting in de gaten.
De oorlogsslachtoffers rusten op
honderden openbare en bijzondere
begraafplaatsen, verspreid over 662
gemeenten. „De stichting heeft de
graven niet allemaal in eigen
onderhoud", benadrukt Hoftijzer. Op
vergoedingsbasis fatsoeneren de
gemeenten de rustplaatsen van hen die
tussen 1940 en 1945 het leven lieten. De
controle op de
onderhoudswerkzaamheden wordt
verricht door 621 plaatselijke honoraire
consuls, die de stichting jaarlijks
rapport uitbrengen.
De erevelden op de Grebbeberg en in
Loenen eisen evenwel de dagelijkse
aandacht op van de „veldwerkers"
onder de 30 personeelsleden, die bij de
Oorlogsgravenstichting op de loonlijst
staan. Het werk wordt gesubsidieerd
door het ministerie van binnenlandse
zaken, dat in weerwil van de talloze
bezuinigingsoperaties niet krenterig
blijkt als het gaat om het behoud van
„de trieste merktekens van het leed dat
de Tweede Wereldoorlog over ons land
en volk heeft gebracht".
Hoftyzer: „Alleen de kosten die
voortvloeien uit voorlichting en
propaganda moeten wij zelf opbrengen.
Die worden bekostigd uit de giften van
onze 15.000 begunstigers, maar ook van
het geld dat in de collectebussen op de
erevelden wordt gestopt. In het
algemeen stelt men zich loyaal op ten
aanzien van het werk van onze stichting.
Ook het ministerie van binnenlandse
zaken, wij hebben in elk geval niet te
klagen over de subsidies. Dit jaar hopen
wij bijvoorbeeld een bedrag van 3,7
miljoen gulden tegemoet te zien, waarvai
1,3 miljoen is bestemd voor de erevelden
die wij in Indonesië onder beheer
hebben".
Moeilijke opgave
Op Java is plaats ingeruimd voor ruim
23.000 oorlogsgraven, verdeeld over
zeven Nederlandse erevelden.
Werknemers van de onder Nederlandse
directie staande dependance van de
Oorlogsgravenstichting (Hoftijzer: „We
hebben daar 12 kantoormensen, 7
opzichters en 85 veldwerkers; de
laatsten zijn dagloners") leggen er eer in
de rustplaatsen van de in Indonesië
gesneuvelde militairen en burgers te
vrijwaren van verpauperende wildgroei
van onkruid, van vervuiling ook. „In de
tropen is dat een moeilijke opgave",
weet Hoftijzer. „Door de enorme
slagregens kunnen kruizen wegzakken,
na een asregen zitten de grafstenen
onder de troep".
In de periode 1946-1952 heeft de
gravendienst van het Koninklijk
Nederlands Indische Leger (KNIL) 22
erevelden aangelegd in de Indonesische
archipel. Na de
souvereiniteitsoverdracht stond de
regering-Soekarno er op dat dit aantal
werd beperkt tot 7 Nederlandse
begraafplaatsen. De elders bijgezette
stoffelijke resten werden nadien
overgebracht naar het eiland Java.
„Tegenwoordig", deelt Hoftijzer mee,
„ondervinden wij van de Indonesische
autoriteiten geen moeilijkheden meer.
Maar aan het eind van de jaren vijftig
moesten alle Nederlanders van
Soekarno het land uit, dus ook onze
directeur. Met gevolg dat er van enig
onderhoud van de erevelden geen
sprake meer kon zijn.".
Pas na de val van Soekarno kon de
Oorlogsgravenstichting enig inzicht
krijgen over de schade aan de zeven
erevelden. „Die was enorm", vertelt
Hoftijzer. „Het gras stond een halve
meter hoog, de bewoners hadden de
erevelden gebruikt als overloop van de
ene naar de andere kampong. Nu zien de
graven in Indonesië er weer verzorgd
uit, er begint schot in te komen, al ben je
daar eigenlijk nooit klaar".
Gestimuleerd
Maar ook elders in de wereld laat de
Oorlogsgravenstichting zich amper
belemmeren door grenzen. Vanuit Den
Haag worden de opknapbeurten van
waar ook op de aardbol liggende
Nederlandse oorlogsgraven financieel
gestimuleerd. Ter plaatse ziet een staflid
Geen land blijkt te ver en geen zee gaat de Oorlogsgravenstichting ook te hoog om de
rustplaatsen van Nederlandse oorlogsslachtoffers een passend aanzien te geven.
Vanuit het kantoor aan het Haagse Bankaplein wordt het geld gefourneerd voor het
onderhoud van 75.000 oorlogsgraven, her en der over de wereld verspreid. Daarnaast
heeft de stichting de gegevens in kaart gebracht van 125.000 Nederlanders, van wie de
laatste rustplaatsen onbekend zijn. Een documentaire over een instantie die het werk
in alle stilte pleegt uit te voeren.
door Gerard van Putten
Het ereveld Pandu Bandung in Indonesië. Ooit stond het gras e
i halve meter hoog. Nu ziet het er weer keurig verzorgd uit
van ambassade of consulaat toe op de
naleving van het onderhoud. Eens in de
twee jaar weet de
Oorlogsgravenstichting zich door
tussenkomst van het ministerie van
buitenlandse zaken verzekerd van een
uitgebreide rapportage. „Meestal liggen
de graven in het buitenland er goed bij",
is de ervaring van Hoftyzer. ,\Maar als er
één verwaarloosd blijkt, proberen wij
daar wat aan te doen. Levert dat om wat
voor reden dan ook geen resultaat op,
dan laten wij het stoffelijke overschot
naar Nederland overbrengen. Niet zo
lang geleden hebben wij dat nog gedaan,
vanuit Trinidad".
Doorgaans ontmoet de
Oorlogsgravenstichting weinig of geen
verzet van buitenlandse autoriteiten;
even afgezien van de DDR laten ook de
Oostbloklanden het ijzeren gordijn op
voor de stichting. „Met welwillende
medewerking van de Poolse en
Tsjechoslowaakse regering" konden
enkele stoffelijke overschotten van de in
concentratiekampen omgekomen
mensen worden opgegraven;
afhankelijk van hun hoedanigheid
werden ze herbegraven in Loenen
(ereveld voor burgers) en op de
Grebbeberg (ereveld voor militairen).
Witte vlek
Hoftijzer: „Sinds Nederland
diplomatieke betrekkingen onderhoudt
met de DDR, wordt er via buitenlandse
zaken onderhandeld over een te treffen
regeling. Er bestaat nog altijd geen
overeenkomst, zodat we de daar
liggende Nederlandse graven niet onder
controle hebben. Er bestaat een lijst van
kerkhoven in het algemeen, van graven
in het bijzonder. Maar voor ons is de
DDR de enige witte vlek op de
landkaart, het is zelfs verboden de
graven van de 251 Nederlanders te
fotograferen. Wèl hebben we de laatste
jaren groepsreizen mogen organiseren
naar Sachsenhausen, Buchenwald en
Ravensbrück. We hopen dat er nog dit
jaar een regeling wordt getroffen, zodat
we ook in dat land aan het werk kunnen
gaan".
De Sowjet-Unie doet minder moeilijk
over de verzorging van de „paar graven
die wij daar hebben". Als in andere
landen controleren de in Moskou
gestationeerde diplomatieke
vertegenwoordigers van Nederland de
uitvoering van de noodzakelijke
werkzaamheden aan de graven. „We
hebben daar geen klachten over", meldt
Hoftijzer.
In 1956 heeft de Oorlogsgravenstichting
op het Vedensky-kerkhof in Moskou
„symbolisch" een steen mogen plaatsen
ter nagedachtenis aan Gerrit van der
Waals, een jonge KNIL-officier die op 11
augustus 1948 stierfin de
Lefortovskaja-gevangenis.
Op 21 augustus 1943 was Van der Waals,
krijgsgevangene van de Duitsers,
ontsnapt uit het Poolse kamp Stanislau.
Na zijn succesvolle vlucht sloot Van der
Waals zich aan bij het Hongaarse verzet,
dat hij in het bezit stelde van
waardevolle gegevens over de Duitse
posities in en om Boedapest. Eind 1944
brak hij door de Duitse linies, v
Nederlander tot zyn vreugde i:
De Oorlogsgravenstichting heeft de gegevens verzameld over meer dan 200.000
oorlogsslachtoffers. Voorlichter Hoftijzer: "Vooral de Fransen hebben ons veel aange
reikt". (fotoGPD)
aanraking kwam met het Rode Leger.
Maar helaas voor hem, de Russen
wantrouwden hem alleen al op grond
van zijn nationaliteit. De herinnering
aan de talloze Oostfrontstrijders van
Nederlandse signatuur gaf voedsel aan
de Russische achterdocht. Van der
Waals werd op een trein gezet die hem in
gezelschap van Duitse
krijgsgevangenen afvoerde naar de
Sowjet-Unie.
Afgezonderd
In de Lubjanka-cellen van Moskou werd
hij volledig afgezonderd van de
buitenwereld; later werd de van
collaboratie met de Duitsers verdachte
Van der Waals op transport gesteld naar
de gevangenis van Lefortovsk^ja, een
onherbergzame nederzetting in de
Oeral. Van der Waals werd daar
onderworpen aan uitputtende verhoren.
Nooit heeft hij een bekentenis afgelegd;
in de late herfst van 1946 ging zijn
gezondheid als gevolg van
ondervoeding zienderogen achteruit. Op
zijn sober uitgevoerde grafsteen prijken
slechts naam, functie, datum van
geboorte en overlijden: G.H.M. van der
Waals; 2e luitenant infanterie Koninklijk
Nederlands Indisch Leger. Geboren
24-04-1920 - overleden 11-08-1948. In
Memoriam".
Voor de volledigheid zij vermeld dat
hem, wiens dood op aandringen van zijn
moeder pas in 1955 door de toenmalige
president Worosjilof werd bevestigd,
later postuum bij Koninklijk Besluit het.
Bronzen Kruis is toegekend voor zijn
„moedige ontsnapping uit het
krijgsgevangenkamp Stanislau".
Onder de zerk van een andere in de
Sowjet-Unie ter aarde bestelde
Nederlander lag lange tijd een zeker zo
boeiend en tegelijkertijd aangrijpend
verhaal verborgen. In grote lijnen
vertoont het overeenkomsten met de
oorlogsgeschiedenis van Van der Waals,
zij het dat deze Nederlander nooit door
de Russen is gearresteerd. Maar ook hij
laadde na zyn ontsnapping uit het
krijgsgevangenkamp van het toen nog
Lemberg geheten Lwow de verdenking
op zich door de bekendmaking van zijn
Nederlanderschap. De argwaan werd
opgeklopt door de onthulling van zijn
naam: Von Seidlitz Kurzbach. Ofschoon
met scheve ogen bekeken door alles wat
Russisch was, wist Von Seidlitz
Kurzbach aan te pappen met de
Partizanen. Een Partizanen-meisje was
verliefd op hem geraakt, later trouwde
hij met haar. „Hij is in de Sowjet-Unie
gestorven, zij is later hertrouwd", weet
Hoftijzer.
Het verhaal sijpelde via de in Moskou
gevestigde Nederlandse ambassade
door naar de Oorlogsgravenstichting,
die als reactie een gedenksteen liet
overvliegen naar de Sowjet-Unie.
Hoftijzer toont kleurenfoto's van het
met bloemen opgesierde graf. „De
weduwe is later hertrouwd, maar aan de
hand van deze foto's kan worden
vastgesteld dat zij het graf nog steeds
bezoekt en verzorgt".
Speurwerk
Na jarenlang intensief speurwerk zijn de
medewerkers van de
Oorlogsgravenstichting er in geslaagd
een uitgebreid necrologisch archief aan
te leggen. Daarin zijn de gegevens van
meer dan 200.000 oorlogsslachtoffers
verzameld. Van 125.000 omgekomen
Nederlanders viel de laatste rustplaats
niet te achterhalen. Niet alleen werden
te hunner herdenking op diverse
erevelden monumenten opgericht, de
stichting stelde ook een 42-delige serie
vari gedenkboeken samen. Alleen al aan
de bijna 100.000 omgebrachte joden zijn
30 delen gewijd. Hoftijzer: „Hoewel de
Duitsers tegen het einde van de oorlog
het overgrote deel van hun administratie
hebben vernietigd, is er toch veel meer
van de concentratiekampen bekend dan
algemeen wordt verondersteld. Het
informatiebureau van het Rode Kruis
was zeker vlak na de oorlog een goede
bron".
De internationale
hulpverleningsorganisatie teerde
indertijd vooral op de inlichtingen van
de geallieerde zoekdienst 'International
Tracing Service', die vanuit het
Westduitse Arelsen opereerde. Maar al
evenzeer zetten de door familieleden
aangereikte persoonsgegevens van
vermisten de stichting op het goede
spoor. „Het Rijks Instituut voor
Oorlogsdocumentatie heeft ons
uiteraard öok geholpen. Zoals de
Fransen ons eveneens het nodige
hebben aangereikt".
De zogeheten Franse missie kon worden
georganiseerd na een verdrag dat de
Franse regering in 1954 sloot met de
regering van de Duitse Bondsrepubliek.
Krachtens die overeenkomst werd het
Franse identificatie-experts mogelijk
gemaakt een aantal grote en kleine
massagraven te openen. Van elk
stoffelijk overschot werd een uitvoerig
schriftelijk en fotografisch rapport
opgemaakt, het zogenaamde protocol.
De aandacht van de experts ging
voornamelijk uit naar lengte,
waarschijnlijke leeftijd, gebit en
speciale kenmerken. Zodra kwam vast
te staan dat er in het onderzochte
massagraf ook Nederlanders lagen
begraven, stelde een Nederlandse
officier-identificator van het ministerie
van defensie ter plaatse een onderzoek
in. Als leidraad nam hij de gegevens,
verstrekt door familieleden van
vermiste personen. De beschrijvingen
van de uiterlijke kenmerken vergeleek
de officier met de protocollen.
Bezoek
„Een hels karwei is dat geweest voor
majoor Westenburger. Maar volgens die
methode heeft hij de identiteit kunnen
vaststellen van dertig Nederlanders, die
in het concentratiekamp van Dachau om
het leven zijn gekomen. Ze liggen nu
begraven in Loenen".
In de administratie van de
Oorlogsgravenstichting komen de
namen voor van 1079 „onbekende
bekenden". Niemand uitgezonderd
lieten zij het leven in Indonesië. „Ze
liggen daar begraven op de erevelden.
Van hen weten we de namen, over hun
achtergronden tasten wy in het duister.
Geen familielid dat ooit naar hen heeft
geïnformeerd. Onbegrijpelijk vind ik
dat".
Het merendeel van de nabestaanden
bezoekt veertig jaar na het einde van de
Tweede Wereldoorlog nog
onverminderd hun gevallen naaste. In
Nederland, maar ook in Indonesië,
Thailand en Birma. Om de twee jaar
organiseert de Oorlogsgravenstichting
tiendaagse reizen naar het Verre Oosten,
die in belangrijke mate worden
gesubsidieerd door het gelijknamige
reisfonds dat bestaat bij de gratie van
bijdragen van particulieren en van
schenkingen van de Stichting
Fondsenwerving Militaire Oorlogs- en
Dienstslachtoffers. De donor van die
laatste stichting heet de Nationale Bank
en Giroloterij.
De stille omgang langs de graven die her
en-der over de wereld liggen verspreid,
brengt weduwen van
oorlogsslachtoffers tot elkaar. Hoftyzer:
„Vijf vrouwen uit Den Haag, die
voordien eenzaam waren, gaan al sinds
1971 met elkaar om. Na een bezoek aan
Thailand. Dat onderlinge contact vinden
wij heel erg belangrijk".
Vriendschap staat garant voor vrede;
niet ten onrechte leeft die overtuiging op
het kantoor aan h$t Haagse Bankaplein.
In een brochure van de
Oorlogsgravenstichting staat
geschreven: „De vele erevelden en
monumenten zijn trieste merktekens
van het leed dat de Tweede
Wereldoorlog over ons land en volk
heeft gebracht. Indien zij voor het
nageslacht een aansporing zijn te
werken voor de vrede, zijn de offers niet
tevergeefs geweest. Mogen zij tevens
een oproep zyn waakzaam te blijven-ten
opzichte van de bedreigingen van onze
vrijheid".
„Opdat", luidt het devies van de
stichting, „zij met eere mogen rusten".