Bestaat er een tweede zon? Vermoedelijke oorzaak van 'regelmatig' terugkerende rampen op aarde •'.z ZATERDAG 23 MAART 1985 EXTRA PAGINA 27 Elke 26 miljoen jaar overkomt onze planeet aarde een ramp van onbeschrijfelijke afmetingen, waardoor vormen van leven massaal verdwijnen en weer plaats maken voor andere. De oorzaak daarvan is vermoedelijk een klein maar zwaar sterretje, door astrologen ook wel de 'tweede zon' genoemd. Overigens hoeven we ons nog geen zorgen te maken, want de volgende catastrofe staat pas over 15 miljoen jaar op de programma. Een science-fiction verhaal dat werkelijkheid lijkt te zijn. door Ben Apeldoorn In maart 1984 vond in het Californische Berkeley een historische conferentie plaats van geleerden met sterk uiteenlopende interessegebieden: paleontologen (oudheidkundigen), astronomen (sterrenkundigen), kernfysici (atoomgeleerden), geofysici (geleerden die de verschijnselen van en in de aardkorst bestuderen), meteorologen (weerkundigen) en nog een aantal mensen die zich hebben gespecialiseerd in (mogelijke) atmosferische gevolgen van, bijvoorbeeld, een kernoorlog. Een tweede conferentie, met ongeveer dezelfde bezetting, vond in januari 1985 in Tucson in het Amerikaanse Arizona plaats. Deze bijeenkomst werd ook bijgewoond door de al enige tijd in Princeton werkzame Nederlandse astro-fysicus dr. Piet Hut Eén van de kardinale vragen tijdens beide bijeenkomsten was: heeft ons zonnestelsel een tweede zon en, zo ja, waar moeten we hem vinden? Waarom denken de geleerden dat er zoiets als een "tweede zon" bestaat? Er zijn vreemde sporen gevonden in onze aardkorst; sporen die een bepaalde regelmaat vertonen. Sporen van wereldomvattende rampen waardoor vrij regelmatig, zo eens in de 26 miljoen jaar, flora en fauna op onze planeet een complete gedaanteverwisseling ondergingen: heersende planten- en dierensoorten gingen te gronde en nieuwe soorten ontstonden. Het lijkt haast ongelofelijk dat de sporen van het mogelijk bestaan van een tweede zon, op vele miljarden kilometers afstand, zo dichtbij verborgen liggen in onze aardkorst. De meest markante ramp vond rond 63 miljoen jaar geleden plaats en maakte onverbiddelijk een einde aan de wereldheerschappij van de sauriërs, reusachtige draken die aan het eind van het krijttijdperk bijna als bij toverslag het loodje legden. De vraag 'hebben we een tweede zon'? lijkt op het eerste gezicht absurd. We kennen allemaal immmers maar één zon; daaromheen draaien negen planeten waarvan de aarde er één is. Dat hele zaakje, zon en planeten met nog een paar dozijn manen en grote hoeveelheden rondvliegend stof en puin, noemen we het zonnestelsel. De zon neemt daarin verreweg de belangrijkste plaats in, niet alleen omdat het de bron van licht en warmte is maar ook omdat de zon een veel groter lichaam is dan alle planeten bij elkaar. De geleerden zijn het er al wel c dat die eventuele "tweede zon", die c oercontinenten, gescheiden door oceanen van lava waarboven een met giftige dampen bezwangerde atmosfeer broeide. Na verloop van minstens duizend miljoen jaar vormde zich een de gehele aardbol omsluitende dunne stollingskorst die steeds op talloze plaatsen werd doorbroken door immense lava-uitbarstingen. De eerste gebergten ontstonden, rezen op en sleten weer af. Ergens moet het miljoenen jaren lang hebben geregend: de zeeën en oceanen ontstonden en daarin, vrij 'vroeg' al, het eerste heel simpele leven. Continenten en zeeën wisselden elkaar miljoen jaar ruwweg in drie perioden is te verdelen: de Voortijd (Paleozoïcum), de Middentijd (Mesozïcum) en de Nieuwe Tijd (Kenozoïcum). Elk van die drie ongeveer honderdzestig miljoen jaar durende perioden is weer onder te verdelen in "kleinere" tijdperken die elk hun karakteristieke planten- en diervormen kenden. Het werd de onderzoekers die de aardlagen en vooral de sporen en fossielen (restanten van planten en dieren) daarin nauwkeurig onderzochten gaandeweg duidelijk dat Toeval? Andere onderzoekers hebben overigens ook niet stil gezeten. Enige jaren vóór de onthullingen van Raub en Sepkoski werd er nóg een ontdekking wereldkundig gemaakt. Een onderzoeksteam onder leiding van vader (Nobelprijswinnaar) en zoon Alvarez vond in de grenslaag tussen het Mesozoïcum en Kenozoïcum relatief grote concentraties z.g iridium, een element dat in die concentraties al miljarden jaren niet meer op onze planeet voorkomt maar nog wel in kometen en meteorieten. Vandaar dat zonnestelsel mogelijk in een baan van enorme afmetingen omcirkelt, in feite maar een klein zonnetje zal moeten zijn die maar een fractie licht geeft van dat van de ons bekende zon. Een klein sterretje dus, misschien wel kleiner dan de aarde. Dit soort sterretjes zijn in de sterrenkunde al heel lang bekend. Met grote telescopen zijn ze in diepten van het heelal gevonden. Ze heten dwergen, en ze zijn eigenlijk min of meer bij toeval gevonden. Film Er waren ooit tijdperken waarin alles hier op aarde er heel anders uitzag dan in onze dagen. Ligging en vorm van de werelddelen waren anders; planten en dieren zagen er heel anders uit; het klimaat was anders en zelfs de sterrenhemel was totaal verschillend met die welke we nu kunnen zien. Hoe anders het er vanaf de vroegste tijden op onze planeet moet hebben uitgezien, vinden we terug in de aardlagen die zich in de loop van honderden miljoenen jaren vormden. Als we al die groteske taferelen als een snelle film zouden afdraaien dan zagen we eerst een gloeiende aarde, een bol van vuur. Door afkoeling ontstonden de eerste voortdurend af. De eerste levensvormen bekropen, vooreerst schuchter, het land dat inmiddels begroeid was geraakt, en ontwikkelden zich allengs tot allerlei soms heel bizarre vormen. Op gezette tijden breidden de Ijzige poolkappen zich uit, geweldige gletschers rukten op en trokken zich na verloop van tien- of honderdduizenden jaren terug. In zekere tijd, zo rond honderdmiljoen jaar geleden, werd de wereld beheerst door een levensvorm die ons mensen wel het meest tot de verbeelding spreekt: de sauriërs. Hun restanten zijn bijna overal ter wereld gevonden in de vorm van soms enorme beenderen. Het vrij plotselinge einde van hun heerschappij betekende vrij baan voor een inmiddels schoorvoetend tot wasdom gekomen levensvorm: de zoogdieren. Massaal verdwenen De lagen waaruit onze aardkorst is opgebouwd, zouden geen lagen heten als ertussen geen begrenzingen waren aan te wijzen. Uit de aard van die lagen hebben de geologen afgeleid dat de geschiedenis van de laatste vijfhonderd de overgangen tussen de tijdperken (lees: de grensmarkeringen tussen de aardlagen) niet bepaald vreedzaam verliepen maar vaak gepaard gingen met het plotselinge en gelijktijdige verdwijnen van grote groepen planten en dieren. Zo onderzochten de Amerikaanse paleontologen Raub en Sepkoski (Univeriteit van Chicago) anderhalfjaar geleden fossielen van bijna 600 planten en diersoorten waarvan de ontwikkeling over een lange periode goed was te volgen. Dat was een voorwaarde, want alleen als de geschiedenis van een bepaalde levensvorm goed bekend is, kunnen plotselinge veranderingen in het groeipatroon worden opgespoord. Hun conclusies: gedurende de laatste 250 miljoen jaar zijn er twaalf perioden geweest waarin planten en dieren massaal verdwenen. Maar nog veel belangrijker: de rampen vinden niet willekeurig plaats... er zit een regelmaat in. Exacter gesteld elke 26 miljoen jaar gebeurt er iets catastrofaals met onze planeet. Rampen die regelmatig terugkeren? Welk machtig tijdinstrument zou daarachter schuilgaan? J- i ch t ja_a r ^e»j dichtst bijzijnde mogelijke \baan van Nemesis -kometenwolk van Oort Schematische weergave van de mogelijke baan van Nemesis. Enkele dichtstbijzijnde sterren (de stippen rechts) zijn ook weergegeven. Gedurende haar tocht door de kometrenwolk veroorzaakt Nemesis daarin grote beroering; miljoenen kometenkoppen "vallen" met Nemesis mee in de richting van Z. voor de verhoogde iridiumconcentratie in de grenslaag tussen Midden- en Nieuwe Tijd eigenlijk maar één verklaring is te geven: toen de Middentijd overging in de Nieuwe Tijd onderging de aarde één of meerdere botsingen met kometen waarvan het materiaal zich over de gehele aardbol verspreidde. En dat materiaal was dus ralatief rijk aan het element iridium. Het mooie is nu dat die grenslaag tussen de Middentijd en de Nieuwe Tijd precies samenvalt met het tijdperk waarin de sauriërs uitstierven: 63 miljoen jaar geleden. Toeval? Dat zou inderdaad kunnen, ware het niet dat al spoedig in meerdere grenslagen verhoogde iridiumconcentraties werden gevonden; grenslagen die tevens perioden van massale uitstervingen markeren. Nee, dat kan geen toeval meer zijn. Elke 26 miljoen jaar vinden er één of meerdere rampen plaats waardoor heersende dier en plantsoorten nagenoeg worden uitgeroeid en de oorzaak ervan moet buiten de aarde worden gezocht. Het meest waarschijnlijk gaat het hier om kometen; waarschijnlijker in elk geval dan aan te nemen dat er elke 26 miljoen jaar een wereldomvattende regen van meteorieten optreedt. Een botsing met een komeet dus. Maar hoe zit het dan met die regelmaat van 26 miljoen jaar? Onder de huidige omstandigheden is de kans op een botsing van onze planeet met een komeet hoogstens één keer in minstens een miljard jaar. Elk jaar worden er wel enkele zwakke kometen ontdekt maar de kans op een ontmoeting kan gerust op nihil gesteld worden. Wolk van Oort Waar zit die regelmaat dan in? Het is al een hele tijd geleden dat de theorie gelanceerd werd dat ons zonnestelsel omgeven wordt door een enorme hoeveelheid 'kometenkoppen' die zich tot op grote afstanden buiten het planetenstelsel uitstrekt. De beroemde Leidse geleerde prof. dr. H. J. Oort heeft daar als eerste de aandacht op gevestigd. In wetenschappelijke kringen staat die verzameling dan ook bekend als Oort's Cloud (de Wolk van Oort). Die 'wolk' bestaat uit misschien wel vele miljarden kometenkoppen. Met grote sterrenkijkers vinden de sterrenkundigen er elk jaar wel een stuk of tien die dichtbij genoeg komen om te kunnen worden gefotografeerd. Heel soms wordt er een met het blote oog zichtbaar als een wazig vlekje en nóg zeldzamer verschijnt er een die echt opvallend is en zich aan de nachthemel als een even majestueuze als spookachtige verschijning manifesteert. De laatste keer dat er een echt heldere komeet was te zien, was begin maart 1976. Maar ook die grote kometen bewaren toch altijd nog respectabele afstanden van ettelijke tientallen miljoenen kilometers tot onze planeet. De banen van de thans bekende kometen zijn zodanig dat zelfs over perioden van miljarden jaren gerekend, de kans op botsingen met deze kometen nagenoeg nul is. De botsingen met kometen om de 26 miljoen jaar betekenen naar astronomische begrippen dus een erg kort tijdsbestek; daar moet een oorzaak voor zijn. Theorie Om dat te verklaren, heeft men een stoutmoedige theorie gelanceerd. Het "ding" dat de kans op één of meerdere botsingen elke 26 miljoen jaar mogelijk schijnt te maken, moet een klein, zwak maar zwaar sterretje zijn. Een sterretje dat tot ons zonnestelsel behoort maar daar in een ontzaglijk wijde baan eens in de 26 miljoen jaar omheen draait. De baan van dat sterretje is niet cirkelvormig, maar moet de vorm van een ellips hebben. Het verste punt van die ellips ligt enige lichtjaren van ons af, ongeveer in de buurt van de dichtbij zijnde sterren. Het dichtstbij gelegen punt van de baan van dat sterretje is toch altijd nog, zo schat men, zo'n tien tot vijftig lichtuur hier vandaan. Dat wil zeggen: twee- tot tienmaal zo ver weg als de verste planeet Pluto. Een aardig eind fietsen, maar het betekent wèl dat dat sterretje zich elke 26 miljoen jaar gedurende enige miljoenen jaren in de "wolk" van kometenkoppen bevindt. Met z'n stevige aantrekkingskracht veroorzaakt het sterretje tot op grote afstand veranderingen in de banen van misschien wel vele miljoenen kometenkoppen. Hij sleurt ze als het ware mee en brengt ze dichter in de buurt van de zon en dus ook de planeten. Misschien is dit nog wel het best te vergelijken met iemand die zijn hoofd vol honing smeert en dwars door een zwerm bijen in de richting van een groepje mensen loopt. De kans dat die mensen worden gestoken is daardoor dan ook veel groter dan normaal. Natuurlijk, het is een theorie. Er zijn meerdere theorieën in omloop om het uitsterven van planten en dieren te verklaren. Maar sedert de vondst van die regelmaat van 26 miljoen jaar en vooral van het iridium ziet het er toch naar uit dat de oorzaak in de diepten van de ons omringende ruimte ligt verborgen. Op zoek naar Nemesis Dat hypothetische sterretje heeft alvast een naam gekregen: Nemesis, genoemd naar de godin der wrekende gerechtigheid. Naar die weinig aanlokkelijke godin gaat men nu ook meer gericht zoeken met zeer lichtsterke camera's en speciaal toegeruste satellieten. Misschien is ze ooit al wel eens gefotografeerd, maar nog niet als zodanig herkend. Dat valt ook niet mee te midden van al die miljarden en miljarden sterren die met grote telescopen kunnen worden gefotografeerd. Maar het zou natuurlijk een geweldige triomf voor de wetenschap betekenen als Nemesis inderdaad gevonden werd. Miljoenen jaren oude stille geheimen, diep in onze aardkorst, brachten de geleerden immers op haar spoor. Voorlopig hoeven we ons over Nemesis terugkeer niet bezorgd te maken; de laatste periode van massale uitstervingen van planten- en diersoorten vond elf miljoen jaar geleden plaats en dat betekent dat we nog vijftien miljoen jaar voor de boeg hebben voordat we (theoretisch!) de volgende ramp kunnen verwachten. En in vijftien miljoen jaar kan heel veel gebeuren. Wie meer wil weten over flora en fauna in lang vervlogen tijden, kan terecht in het Museum van Geologie en Mineralogie aan de Hooglandse Kerkgracht in Leiden. De auteur van dit artikel is freelance wetenschapsjournalist, kreeg in 1972 de dr. Van der Biltprijs (meteorenonderzoek) en is lid van de Nederlandse Werkgroep Meteoren. De meest markante ramp, veroorzaakt door de z.g. 'tweede zon', vond 63 miljoen jaar geleden plaats en maakte onverbiddelijk een einde aan de heerschappij der sauriërs. Zouden de sav^ riërs niet zijn uitgestorven, dan zou een toneel als op deze fotomontage vandaag de dag niet onmogelijk zijn. Een 20 ton zware en 7 meter hoge 'tyrannosaurus rex' ('koning der donderhage- dissen') kruipt vanuit de Leidse Donkersteeg op een drukke zaterdagmiddag de Haarlemmer straat op. Rechts kuiert een z.g. stegosaurus ('zegelhagedis') vreedzaam de Stille Mare op. Overi geens zijn deze twee bij lange na niet de grootste sauriërs geweest. (fotomontage: Ben Apeldoorn)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 27