ONTWIKKELINGEN
'De visserij heeft
niet stilgestaan'
'Bollenvak werd
een kop groter'
PAGINA 38
JUBILEUMNUMMER LEIDSCH DAGBLAD
VRIJDAG 1 MAART 1985
Jean-Marie Westen
(kapper), Breestraat
145 Leiden:
"Het regionale
nieuws, daar lees ik het
LD voor. Je bent Leide-
naar en dus wil je op de
hoogte blijven van wat
er in de stad gebeurt.
Voor de rest, ach ik ge
loof dat elke krant wel
zón beetje hetzelfde
brengt, nee voor mij is
het plaatselijk nieuws
het belangrijkst. Wat ik
een beetje mis is een ech
te vrouwenpagina, met
informatie over kle
ding, kapsels en make
up. Voor de rest is het
een fijne krant".
Mevrouw Roest, Den
nenschans 4, Leider
dorp:
"Ik lees 'm dagelijks.
Sterker nog: ik heb er de
pest in als-ie er nog niet
is. Maar als je de loper
'n beetje kent, hoef je
niet vaak voor niets
naar beneden te lopen.
Zo weet ik bijvoorbeeld
dat-ie 's maandags laat
uit school is, dus daar
wen je aan. Ik heb het
LD een tijdje niet gehad
- een half jaar om pre
cies te zijn omdat we
vanwege de stijgende
kosten een keuze moes
ten maken tussen De Te
legraaf en het LD. Je be
zuinigt nou eenmaal het
eerst op wat je dubbel
hebt. Maar ik kon ge
woon niet zonder. Ik wil
nu eenmaal graag we
ten wat er om me heen
gebeurt, vooral wat Lei
derdorp en Zoeterwou-
de betreft. Ik lees trou
wens altijd eerst wie er
dood zijn, dan het
plaatselijke nieuws, het
nieuws van honderd
jaar geleden, natuurlijk
Lezers Schrijven - daar
ben ikzelf helaas te lui
voor - en niet te verge
ten die grote stukken in
de zaterdagbijlage,
daar neem ik eens rus
tig de tijd voor. Ja hoor,
als ik de aardappeltjes
heb opgezet, spel ik 'm
van vóór naar achteren.
Ook alle advertenties,
grote en kleine. Wat ik
in het LD mis? Mis
schien iets meer mode.
Het hoeft geen mode
blad te zijn, maar ik
lees graag wat het nieu
we seizoen allemaal in
petto heeft. Voor de rest
heb ik geen problemen
met de krant".
Mevrouw Key, Prof.
Einsteinlaan 46, Voor
schoten:
"Het LD bevalt me
prima. Ik heb bij een
verhuizing een tijdje
problemen gehad met de
bezorging, maar dat is
gelukkig weer in orde.
Het regionale nieuws
uit Leiden en Voorscho
ten boeit me het meest.
Dat vind je niet in grote
landelijke dagbladen.
Die schrijven meer over
Amsterdam en Rotter
dam, en daar heb ik niet
zoveel boodschap aan.
De kantonrechter vind
ik ook altijd enig om te
lezen. Voor de bijlage
Extra moet je echt de
tijd nemen. Ik lees er
niet alles in, wel veel.
Die korte aankondiging
erboven vind ik handig,
dan weet je meteen
waar het over gaat".
Sonar, vriescellen en turbo-moto
ren. Dat alles is vandaag de dag te
vinden in de nieuwste visserssche
pen. Met de modernste apparatuur
wordt de vis opgespoord, gevan
gen en verwerkt. De tijd van
Kniertje is voorbij. De kleine bom
schuiten hebben plaatsgemaakt
voor reusachtige hektrawlers.
De Katwijkse visser Klaas van Duijn
(72) heeft de ontwikkelingen in snel
tempo aan zich voorbij zien trekken.
Als jong kereltje zag hij de laatste bom
schuiten nog in de haven van IJmui-
den. Zelf maakte hij zijn eerste reis met
een zeillogger. Later stapte hij over op
een door een motor aangedreven log
ger en bemande uiteindelijk de meest
moderne kotters. Momenteel is Van
Duijn voorzitter van de vereniging van
schipperseigenaren en nog altijd eige
naar van drie kotters. Elke maandag
gaat hij nog naar IJmuiden om zijn
schepen daar te lossen.
"De tijd heeft niet stilgestaan", be
seft Van Duijn. "En je bent gek wan
neer je niet met je tijd meegaat. Dat
heb ik ook altijd gedaan". Niettemin
denkt hij met weemoed terug aan vroe
ger. "Het was vooral gemoedelijker. Je
kon als jong knaapje nog vrij ravotteh,
in de mast of de touwen klimmen, la
chen onder elkaar. De wind en de gol
ven waren je vrienden bij rustig weer,
je vijanden bij slecht weer".
Sextant
Van Duijn, een geboren en getogen
Katwijker, afkomstig uit een typische
vissersfamilie, herinnert zich nog de
verhalen die zijn vader en opa vertel
den over het vissersleven van vóór
1900. Op het Katwijkse strand lagen de
bomschuiten klaar om bij laag water
zover mogelijk richting zee te worden
geduwd. Bij hoogwater kozen de sche
pen het ruime sop en gingen op vis
vangst. Van een motor die een boot
aandreef had nog niemand gehoord.
De wind en de zeilen bepaalden de
koers. Buiten het seizoen werden op
het strand de schepen opgeknapt en de
netten geboet.
Maar verser in zijn geheugen ligt
toch zijn eerste reis. Klaasje van Duijn
verruilde op 11-jarige leeftijd de vierde
klas van de jongensschool voor het
harde vissersleven. Zijn eerste reis was
met de IJmuiden 248 (Nellie), met zijn
vader als schipper.
"Een belevenis", straalt Van Duijn.
"Je was ontzettend zenuwachtig. De
hele familie ging mee naar IJmuiden
om je uit te zwaaien. De logger werd tot
voorbij de pier getrokken door een
sleepboot en dan ging het de volle zee
op met 14 man aan boord".
Aan het begin van de 'teelt' werd
steevast koers gezet naar de visgron
den rond de 58ste breedtegraad. "Zes,
zeven weken was je onderweg. Aan de
meeuwen of bruinvissen kon je zien
waar de haring zat. Soms had je pech
en ving je bijna niets".
Het vissen gebeurde nog met een
vleet, een net met een lengte van soms
wel drie kilometer. De volwassen ha
ring bleef in de mazen hangen, werd
vervolgens gekaakt, 'straf gezouten en
in tonnen gestopt. Van Duijn: "Zat het
schip vol, dan begon de thuisreis. Je
was afhankelijk van de wind. We had
den alleen een sextant waaraan wij de
noorderbreedte konden aflezen. De
oosterlengte moesten wij gissen. Aan
de diepte en de kleur van het water en
ook aan de kleur van de bodem konden
wij zien waar we ongeveer zaten. Als
we eenmaal de rug van Terschelling
bereikten, wisten we dat de haven van
IJmuiden nabij was".
'De Baai'
De omstandigheden op de zeillog-
gers waren destijds slecht. Van aparte
slaapruimten was nog geen sprake. Zo
nu en dan was er ook gebrek aan voed
sel en vooral water. In dat geval zetten
de schepen nog wel eens koers naar
'De Baai' bij de Shetland eilanden om
extra etenswaren aan boord te nemen.
Van Duijn: "Je kwam dan langs een
boog van rotsen en daarachter zag je
het figuur van een oud vrouwtje. Wij
door Adriaan Brandenburg
noemden het dan ook grootmoeders
porretje. En hoe groter het muntstuk
was datje daar in het water gooide, hoe
groter de vangst de volgende dag zou
zijn".
"De thuiskomst was altijd een groot
feest", vervolgt de visser. "Dan stond
iedereen weer op je te wachten. Maar",
bindt hij in, "je hoorde vaak ook nare
dingen, bijvoorbeeld dat een bekende
of zelfs een familielid je was ontvallen.
Want verbindingsapparatuur was er
natuurlijk niet aan boord".
Het loon in die dagen was karig:
14,30 gulden in de week. "Dat was een
basisbedrag", legt Van Duijn uit. "Was
er veel gevangen, dan werd dat op het
eind van het jaar omgeslagen. Wanneer
je dan uiteindelijk 17 of 18 gulden had
verdiend, ging je tevreden naar huis".
Maar ook de gevaren op zee waren
veel groter als nu, vindt Van Duijn.
Niet zelden fungeerden de loggers als
speelbal van de golven. Veelvuldig
werd melding gemaakt van vissers
schepen die waren vergaan. Van Duijn
ziet tijdens een van stormen nog zijn
vader overboord slaan. "Gelukkig kon
ik goed zwemmen en met behulp van
reddingsboeien lukte het om hem weer
op het schip te krijgen".
r Vissen met de vleet, zoals dat thans niet meer bestaat.
de wal hadden het
toentertijd ook veel moeilijker, meent
de Katwijker. "Zij stonden thuis aan
het roer. Dat schip moest ook daar va
rende worden gehouden. En", zet hij
zijn beeldspraak voort, "vergeet niet
dat ook daar vaak zwaar weer heerste.
De gezinnen waren meestal groot. Dan
was het voor moeders soms een kunst
het schip tussen de golven door te lave-
Haringrace
Aan de traditionele haringrace heeft
Van Duijn tot zijn teleurstelling noöit
deelgenomen. "Ik ben daartoe nooit in
de gelegenheid gesteld", betreurt hij
nog steeds. In zijn beginjaren als visser
niet, omdat de reder andere belangen
voorop stelde; in later stadium niet om
dat voor Van Duijn toen het accent lag
op de vangst van tong en schol. "Maar
het was een bijzondere gebeurtenis",
weet hij nog. "Want het was natuurlijk
niet alleen dat je in de belangstelling
kwam, ook kon een goeie prijs worden
gemaakt voor de eerste haring".
Om geloofsredenen hebben de mees
te Katwijkse vissers zich altijd verzet
tegen het uitgooien van de netten op
zondag. Dat leidde precies een halve
eeuw geleden ook tot oprichting van
de Vereniging van Schipperseigena
ren, waarvan Van Duijn nu voorzitter
is. De schippers verzetten zich tegen de
opdracht van enige reders om op zon
dag toch te vissen. Er ontstond een
scheuring en de schippers werden nu
ook eigenaar van hun boot. "Dat ver
klaart nog steeds de naam", zo verdui
delijkt de voorzitter.
In de dagen van weleer legde de ho
gere overheid de vissers nog geen re
gels op. Van ËG-bepalingen was nog
geen sprake. "Als je de zee op ging liet
je de verkeersborden en ae politie
agenten achter je. Dat is nu anders. Je
bent met handen en Voeten gebonden.
Begrijp me goed, het is juist dat er af
spraken worden gemaakt. Maar nu is
het zo dat er wel voldoende vis is, maar
dat het niet mag worden gevangen".
Toch hebben regels en bepalingen
Van Duijn niet ontmoetigd. "Want",
zegt hij, "aan de wal heb je goeie am
bachten, maar de visserij blijft het
móóiste beroep dat er is".
Van het oude bollenvak is weinig
meer over. Slechts weinigen zullen
dat betreuren. De noeste arbeid;
de bonkige werkmanshanden met
dik eelt; de slechte sociale omstan
digheden; de armoede, ze horen
welhaast tot het verleden. Nog
slechts hier en daar ploetert een
kleine werkman op de oude wijze
voort.
De computers hebben hun intrede
gedaan in het bollenvak. Het denk
werk is in chips ingevoerd en de arbeid
wordt verricht door geavanceerde ma
chines. Enkele bedrijven hebben zelfs
een eigen laboratorium en de baas is
een manager geworden, goed geïnfor
meerd over allerlei ontwikkelingen op
het gebied van de teelt. Of dat nou een
proeftuin in Thailand betreft of de niet
te stuiten export naar het land van de
onbegrensde mogelijkheden.
'Het bloembollenvak is een kop gro
ter geworden' stelt Tom Lodewijk vast.
Hij heeft die uitspraak van jonkheer
O.F.A.H. van Nispen tot Pannerden ge
leend. Ook al een bekende man die
zich een belangrijk deel van zijn leven
voor het bollenvak heeft ingezet, onder
meer als voorzitter van de Koninklijke
Algemeene Vereeniging voor Bloem
bollencultuur. Een club die dit jaar net
als het Leidsch Dagblad zijn 125-jarig
bestaan viert.
Kop groter
Lodewijk heeft vele jaren achtereen
de ontwikkelingen vanaf de zijlijn
meegemaakt, als waarnemer, als jour
nalist die in tal van dagbladen en perio
dieken zijn bespiegelingen gaf over de
problemen van het vak. Hij heeft tal
van boeken óver het vak op zijn naam
staan. Ter gelegenheid van het 125-ja-
rig bestaan van de Koninklijke Alge
meene Vereeniging voor Bloembollen
cultuur kreeg hij de opdracht de ge
schiedenis van de vereniging te schrij
ven. Een heidens karwei voor de 73-ja-
rige Hillegommer die bijna blind is.
"Maar de kroon op mijn werk. Het was
me een eer. Ik heb voor dat boek gedu
rende de afgelopen twee jaar meer ken
nis vergaard dan in al die jaren daar-
"Een kop groter in twee opzichten.
Het vak zit nu niet meer in de vingers,
maar in de kop. En de wetenschap, de
techniek heeft het vak groter ge
maakt", legt Lodewijk uit. Vandaar
ook dat zijn jubileumboek, waarvan
het eerste exemplaar op 25 april aan de
minister van landbouw en visserij zal
worden aangeboden, de titel 'Een kop
groter' heeft meegekregen.
Voor het eerst wordt daarin ook aan
dacht besteed aan de vaak bizarre so
ciale omstandigheden waaronder klei
ne kwekers en knechten moesten
werken. Daarop rust eigenlijk nog een
taboe, want volgens Lodewijk vinden
lang niet alle mensen het even leuk dat
in een feestboek ook de negatieve as
pecten voor het voetlicht worden ge
bracht. Men zwijgt daarover liever. Het
was nou eenmaal niet anders vroeger.
Seizoenwerk
Bollenteelt was seizoenwerk. De
meeste landarbeiders moesten in een
paar maanden een salaris verdienen
waarmee ze het hele jaar moesten
rondkomen. Elk lid van het gezin dat
in staat was arbeid te verrichten werd
in het hoogseizoen ingezet. Kinderen
werden van school gehouden, want el-,
ke cent méér was meegenomen.
De baas was echt de baas. Die be
paalde wat er gebeurde. De vakbon
den, hoewel die op tal van terreinen al
flink wat invloed hadden, waren taboe
in de bollenstreek. Wie lid was van een
bond liep het risico van ontslag. Ook al
ging het om een christelijke vakorgani
satie. Er waren heren en knechten en
die laatsten waren er om die eersten te
dienen.
Er werd gewerkt van zonsopgang tot
zonsondergang tegen een laag loon. In
het hoogseizoen hadden de landarbei
ders nauwelijks vrije tijd. Een deel van
het loon bestond soms uit aardappelen.
Die werden geteeld op een stuk grond
Tom Lodewijk (73): ontwikkelingen vanaf de zijlijn meegemaakt.
(foto Holvast)
door Henk van der Post
van de baas dat de arbeider in zijn ei
gen tijd moest bijhouden. Schaften
was er niet bij. En wie dat voorrecht
wel had, moest genoegen nemen met
een zitplaats in de bollenschuren. Tom
Lodewijk herinnert zich nog goed dat
in het begin van de jaren zestig het eer
ste schaftlokaal voor bollenarbeiders
bij een Lissese ondernemer in gebruik
werd genomen.
De hoge heren woonden in de villa's
langs de straatweg. Dat is de noord
zuid-verbinding die de dorpen Sassen-
heim, Lisse en Hillegom doorsnijdt.
Aan de westkant ervan is de bollenteelt
tot ontwikkeling gekomen. Ten oosten
van de weg was er vroeger voorname
lijk grasland dat na de Tweede Wereld
oorlog ten prooi is gevallen aan nieuw
bouw in die dorpen.
De bollenstreek is trouwens niet
meer het belangrijkste areaal voor de
teelt van bollen. Een aantal specifieke
soorten zal altijd wel in de streek blij
ven, maar in Noord-Holland en de IJs-
selmeerpolders worden op veel grotere
schaal bloembollen gekweekt. Dat is
trouwens een logische ontwikkeling.
Woningbouw trekt een zware wissel op
de beperkte bollengrond in deze regio.
Sinds 1945 is het areaal met bijna 1000
hectare verminderd. De grond is zelfs
zo duur dat het soms aantrekkelijk is
grasland op te spuiten, zoals onlangs
onder meer in Voorhout is gebeurd.
Het grondbezit van veel bollenboeren
is versplinterd hetgeen een efficiënte
bedrijfsvoering bemoeilijkt.
De bollenteelt is veel ouder dan de
overigens zeer respectabele leeftijd
van 125 jaar van de Koninklijke Alge
meene Vereeniging voor Bloembollen
cultuur. Al bijna 400 jaar worden ze in
ons land gekweekt. De eerste bollen
kwamen uit Turkije waar de teelt rond
1600 op hoog niveau stond. Maar nu
heeft dat land op dat gebied weinig in
te brengen. De bekende plantkundige
Carolus Clusius (Atrecht 19 februari
1526 - Leiden 4 april 1609) importeerde
en kweekte bollen in de Leidse acade-
mietuin, de Hortus Botanicus.
Het verhaal gaat dat de verspreiding
van bollen in Nederland min of meer
het gevolg is geweest van diefstal uit
de Leidse Hortus. De windhandel is er
ook de oorzaak van geweest dat tal van
mensen poogden zelf bollen te kwe
ken.
Tegen de helft van de vorig eeuw
deed zich de behoefte gevoelen om met
behulp van tentoonstellingen de ver
koop van bloembollen en bolbloemen
te stimuleren. Dat leidde in 1860 uitein
delijk tot de oprichting van de 'Ko
ninklijke'.
Lodewijk zelf herinnert zich nog
goed de beurtschippers die bollen
brachten naar de havens van Rotter
dam en Amsterdam. Daar werden ze
dan in zeeschepen geladen. Dat was
trouwens een hele onderneming in die
tijd. In lang niet alle landen werden
bollen zonder meer toegelaten. Soms
moesten ze uit angst voor besmettelij
ke ziekten in quarantaine. Sommige
landen hebben trouwens nog veel
moeilijke invoervoorschriften en bij
het minste of geringste wordt de grens
gesloten.
Om de bollen goed te houden moes
ten ze goed worden geventileerd. De
oude bollenschuren beschikten dan
ook over veel ramen. Hier en daar staat
nog zo'n antieke opslagplaats, maar de
meeste zullen binnen een aantal jaren
wel zijn verdwenen. Ze maken plaats
voor moderne fabriekspanden die met
behulp van computers worden ver
warmd, gekoeld en verlicht. Bollen
teelt is hoogwaardige, vernuftige in
dustrie geworden.
LEZERS
OVER DE
KRANT