Leiden,
bolwerk
der
letteren
OP SCHRIJVERSPAD
VRIJDAG 1 MAART 1985
JUBILEUMNUMMER LEIDSCH DAGBLAD
UAUINA
G. van Beelen, Sluis-
weg 18, Katwijk aan
Zee:
"Vergeleken met an
dere bladen staat er in
het Leidsch Dagblad
veel meer over de streek.
In dat opzicht is uw
krant voor mij interes
santer. Maar waar het
de beurs aangaat kan
ik niet zonder een ander
dagblad. De koersont
wikkelingen worden
door u heel summier ge
bracht. De slotkoers van
de vorige dag moet ik
altijd in De Telegraaf
lezen. Trouwens, er zou
in uw krant ook best
eens een plaats kunnen
worden ingeruimd voor
de uitslagen van de
Katwijkse postduiven-
houders, voor de Rijn-
monders. Die zouden er
bij wijze van spreken el
ke maandag in kunnen
staan. Nu moet ik die le
zen in een huis aan
huis-blad. Ik vind het
Leidsch Dagblad kort
om een leesbare krant,
maar voor bepaalde on
derwerpen kan ik niet
zonder andere kranten
en dat vind ik toch wel
jammer".
J.Donkers, Haarlem
merstraat 253, Leiden:
"Ik ben al 36 jaar een
trouwe lezer van het LD.
Ik lees ook andere bla
den en als ik dan verge
lijkingen maak moet ik
eerlijk bekennen dat het
LD allure mist, het is en
blijft zo'n regionale
krant. Neem alleen al de
opmaak. Die vind ik
rommelig, ik kan ru
brieken altijd zo moei
lijk vinden. Er zit geen
rust in het blad.
De commentaren en
columns vind ik ronduit
slecht, niet objectief. Za
ken worden eenzijdig
belicht. Over de politiek
wordt te weinig achter
grondinformatie gege
ven. Ook verenigingen
komen maar weinig
aan bod. Neem alleen al
de agenda, die is onvol
ledig. Bijeenkomsten
van de vereniging Oud-
Leiden waar ik zelf iets
mee te maken heb wor
den daarin nooit ver
meld. De aandacht voor
gezellige dingen, jubi
lea en verenigings-
nieuws is te klein. De
huis-aan-huis bladen
profiteren handig van
het gat dat het LD laat
vallen.
Op economisch gebied
is de middenstand in
Leiden de grootste
werkgever, over die
middenstand zou wel
eens wat positiever kun
nen worden geschreven.
En wat ik verder mis
zijn een paar kleine, in-
formatieve rubrieken
over bijvoorbeeld her
stelwerkzaamheden in
de stad of over vanda
lisme. Druk de mensen
er maar met hun neus
bovenop.
Dan lees ik wel een
enorm groot artikel over
een gemeenteraadslid
in Warmond. Moet dat
nou zo nodig, denk ik
dan. Of is dat -maar
bladvulling? Kortom,
volgens mij valt er ge
noeg te verbeteren. Al
mijn opmerkingen zijn
overigens wel bedoeld
als opbouwende kritiek.
Ik ben toch wel gehecht
aan het LD anders zou
ik hem niet zo lang le-
Zonder nu direct te spreken van een Leidse School,
heeft deze stad en haar omgeving altijd grote
aantrekkingskracht uitgeoefend op schrijvers en
dichters. Vandaag de dag verwijzen tal van
merktekens nog naar een roemrucht verleden. Wim
Brands - verslaafd aan alles wat met literatuur te
maken heeft - kan er op zijn dagelijkse tocht naar
de krant niet omheen. Hieronder zijn ervaringen op
schrift.
door Wim Brands
Het is alweer jaren
geleden dat ik voor het eerst
besefte welk een rijkdom aan
hedendaagse literatoren Leiden
herbergde. Maarten Biesheuvel,
Maarten 't Hart, F.B. Hotz, Hannes
Meinkema, Frank Koenegracht,
Anton Korteweg, Boudewijn
Büch, F. Bastet, schrijvers die
allemaal in deze Zuidhollandse
stad woonden, met uitzondering
van Hotz, want die had een huis in
Oegstgeest. Maar met een beetje
fantasie kun je deze enclave
natuurlijk ook tot Leiden rekenen.
Er was zelfs een scribent die gewaagde
van een Leidse School. Hij doelde dan
voornamelijk op Maarten Biesheuvel
en Maarten 't Hart. En herinner ik het
me goed, dan figureerde ook de in
Oegstgeest geboren en getogen
schrijver Jan. Wolkers in dit artikel dat
voornamelijk handelde over auteurs
die veel Calvijn in hun werk stoppen.
Over een Leidse School spreken is
natuurlijk onzin, of nog anders
geformuleerd: een journalistieke
vinding die best aardig is, maar in
wezen moeilijk te verantwoorden.
Hoogstens kun je stellen dat Leiden
aantrekkingskracht heeft uitgeoefend
op een aantal jongelingen van
calvinistischen huize, die later
schrijvers werden.
Hoewei, aantrekkingskracht is
misschien wel een te groot woord. Uit
de geschriften van Maarten 't Hart
blijkt bijvoorbeeld niet dat hij bezeten
was van het idee om in Leiden te gaan
studeren. Hij had een vaag beeld van
de stad, gebaseerd op bepaalde
passages uit romans. Zo nad hij een
idee van het Rapenburg gekregen door
het lezen van een verhaal van Alfred
Andersch. ("Hoge huizen langs een
stille gracht. Al spoedig bleek dat de
hele binnenstad bestond uit hoge
huizen die aan het water gelegen waren
en het duizelde mij van de bruggen").
Over zijn keuze voor een studie aan de
Leidse universiteit schrijft Maarten 't
Hart in zijn autobiografische boek 'Het
roer kan nog zesmaal om': "In ieder
geval; hoe dan ook studeren. Maar
waar? Aan de VU. Daar was mijn vader
tegen omdat hij als jongen van vijftien
jaar met het VU-busje door Maassluis
had moeten rondlopen en bij vele
gereformeerden die zelf nauwelijks te
eten hadden aan de deur was
afgesnauwd omdat hij voor die
lamlendige studenten in Amsterdam
geld durfde op te halen. Daarbij was de
VU het bolwerk van het Synodalisme
en mijn vader was in zijn hart
vrijgemaakt, al was hij dan niet uit de
kerk gegaan. Nee, de VU kwam
absoluut niet in aanmerking. Leiden
leek veel beter, niet alleen omdat ik
daar bij een oom en tante zou kunnen
wonen, maar ook omdat ik in het
weekend gemakkelijk van Leiden naar
Maassluis zou kunnen fietsen".
Pieter Bas
Maar ach, of de literatuur in deze
stad in de jaren zeventig nu in
schoolverband tot bloei kwam of niet -
wat doet het er eigenlijk toe? Veel
belangrijker is dat letterlievenden in
den lande het woord Leiden
regelmatig in hun conversatie lieten
vallen. Leiden was weer een stad waar
literatuur werd gemaakt.
Weer; dat is de juiste typering, want
Leiden is altijd een bolwerk der
letteren geweest. Wie allemaal niet ia
deze provinciestad hebben gewoond:
Arminius, Hooft, Huygens, Rhijnvis
Feith, Bilderdijk, Kneppelhout en
Beets, om maar eens een handjevol
bekendheden voor de vuist weg op te
sommen. En probeert u vooral geen
samenhang in deze opsomming te
vinden; die is er namelijk niet.
Het aardige van Leiden is datje
overal in deze stad stuit op merktekens
die verwijzen naar dat verleden. De
wandelaar moet natuurlijk wel op de
hoogte zijn, want anders loopt hij als
een blindeman langs de verwijzing
naar een auteur.
Zo zal de persoon die niet weet wie
Bomans was - laat staan dat hij ooit
heeft gehoord van het boek 'Memoires
of gedenkschriften van Minister Pieter
Bas' - raar staan te kijken als zijn oog
valt op de gedenksteen die is bevestigd
aan het pand Breestraat 37. Op de
steen, schildachtig van vorm, staat:
Pieter Bas. Daaronder valt te lezen:
1868 - 1873. Pieter Bas?, denkt de
argeloze, niet ingewijde voorbijganger.
Wie zal dat nou weer geweest zijn? En
hij haalt zijn schouders op en gaat zijns
en meneer Ginsberg' het volgende
noteert over de zaak van Ginsberg die
vroeger op dit punt van Leiden was
gevestigd.
"Zeer academisch en ordelijk, maar
met een antiquarische kast - met
ladder - die er zijn mocht", meldt Hotz
over de oude winkel van Ginsberg.
Van zo'n zin wordt ik nu met recht
somber. Heeft Leiden eigenlijk nog
wel zo'n boekhandel, een winkel een
universiteitsstad waardig?
Waal
Weg uit Leiden; naar buiten
jongmensch, om de dichter J.J.L. ten
Kate maar eens te citeren. Voor deze
tocht buiten de singels geldt hetzelfde
als de hierboven beschreven Leidse
wandeling: ik zal alleen maar over mijn
voorkeuren schrijven.
Dus richt ik mijn schreden niet naar
Oegstgeest. Jan Wolkers ging immers
al terug naar dat dorp en dat hoeft geen
tweede keer te gebeuren. Leiderdorp
laat ik ook links liggen. Hoewel niet
onvermeld mag blijven dat Maarten
Biesheuvel een amusant verhaal over
een bezoek aan dit depressief
stemmende oord heeft geschreven.
De vriend die in deze vertelling
voorkomt is Waal, toentertijd
wethouder te Leiden, tegenwoordig
burgemeester te Deventer. Het verhaal
werd aanvankelijk geplaatst in de
Haagsche Courant. Voor de
gelegenheid kreeg een journalist de
wethouder zo gek om voor een foto te
poseren. Waal werd vastgelegd met op
zijn hoofd een vergiet én zonder bril.
Helaas heb ik die foto nergens meer
kunnen vinden, maar neemt u van mij
aan: als Feyenoord-supporters de
Deventer burgemeester in deze
verschijning zouden zien, zouden zij
massaal op de vlucht slaan.
Maar goed, exit Leiderdorp.
Naar Katwijk. Het aardige van een
nederzetting als Katwijk is datje er
geen literaire verwijzingen denkt aan
te treffen. De geur van haring en een
kolkende witte zee vermogen dichters
wel te inspireren, zoals we weten, maar
je verwacht toch niet dat ze zich
vestigen in een dorp als Katwijk, waar
de wrake Gods in vroeger tijden
woedde.
Toch is dat opjuist. Zo ligt op het
kerkhof bijvoorbeeld Johannes
Kneppelhout begraven en woonde
Herman Heijermans van 1901 tot 1904
in de Burgersdijkstraat 14. Nog leuker
dan een tocht naar Katwijk is een reis
naar Rijnsburg, alwaar van 1661 tot
1663 de filosoof Spinoza woonde.
Rijnsburg. Welke bokkesprongen je je
fantasie ook laat maken, nimmer zul je
er in slagen om de naam van dit dorp in
verband te brengen met de
wijsbegeerte. Toch woonde hier dé
filosoof van De Gouden Eeuw. Goed,
slechts een paar jaar, maar dat bleek
lang genoeg: zeg tegen een
Spinoza-liefhebber dat het dorp
Rijnsburg van de aardbodem kan
worden geveegd - bij wijze van spreken
dan - en hij zal je gratis en voor niks het
hoofd klieven.
Hel
Op éen dag dat gans Leiden en
omgeving zijn omgetoverd tot
vermotregend land, aanvaarden
verslaggever en fotograaf de tocht naar
het Spinozahuis, dat is gevestigd aan -
hoe kan het ook anders - de
Spinozalaan. Van 1661 tot 1663 woonde
de filosoof van Portugees-joodse
afkomst hier in het huisje van de
dorpschirurgijn H. Hooman.
Spinoza was uitgeweken naar
Rijnsburg omdat zijn vooruitstrevende
gedachten niet bij iedereen even goed
waren gevallen en in dit dorp wist hij
zich veilig: het was een vrijplaats voor
de collegianten, een doperse sekte
waaronder de filosoof vrienden had.
We hebben het aan Willem Meyer te
danken dat het voormalige
onderkomen thans is ingericht als
museum, want hij was het die in 1896
een oud daglonershuisje, met in de
muur een moeilijk leesbaar versje,
herkende als de woning waar Spinoza
een paar jaar had vertoefd.
We worden binnengelaten door de
huidige bewoner die tevens beheerder
is van het museum, de heer Van Dam.
Nee, dezer dagen komen er niet veel
mensen op bezoek. We moeten
evenwel niet denken dat het museum
onbezocht blijft: onlangs nog klopte
een legertje Jappanners aan. Trots laat
hij hun handtekeningen zien. Hij wil
maar zeggen.
Het vertrekje waar Spinoza lenzen
vervaardigde voor optische
instrumenten en zijn gedachten
neerschreef met een ganzepen, is zo'n
ruimte waar de tijd lijkt te hebben
stilgestaan. Alsof het vertrek onder een
stolp ligt: tik ertegen en alles gaat nog
bewegen ook.
Hier te kunnen zitten met 'Ethica',
het voornaamste werk van Spinoza, in
de handen! Ik ga zitten op één van de
stoelen. "Daar heeft Spinoza ook nog
op gezeten", zegt Van Dam op de toon
van: dat is mijn luie stoel. Even later
staan we weer buiten. De fotograaf
wijst naar het ingemetselde vers van
Dirck R. Camphuysen:
Ach! waren alle menschen wijs,
En wilden daarbij wel!
De Aard waar haar een Paradijs,
NU isse meest een Hel.
We aanvaarden de terugtocht,
zwijgend.
weegs.
Trouwens, het is opvallend dat ook
veel mensen die in de nabijheid van
gedenkstenen wonen vaak niet eens
weten waarom die steen nou aan het
huis is bevestigd. Of ze hebben de klok
horen luiden en weten niet meer waar
de klepel hangt.
Zo voerde ik een gesprek met de
gebruikster van Breestraat 35 dat als
volgt verliep:
"Weet u waarom er een steen op
nummer 37 hangt"?
"U bedoelt die van Pieter Bas",
"Inderdaad".
"Laat me eens even nadenken...
Pieter Bas... was dat niet een
schrijver"?
"Was het niet Bomans"?
O natuurlijk, goeie schrijver was dat,
schreef goeie boeken en zo".
Bomans draait zich om in zijn graf.
Of nog waarschijnlijker; uit zijn groeve
klinkt een onbedaarlijk gelach.
Snik
Het staat buiten kijf dat veel literaire
feitenkennis tot niets leidt, want laten
we eerlijk zijn: je gaat het werk van een
schrijver echt niet beter begrijpen als
je weet dat hij op de Breestraat 37 heeft
gewoond en niet op nummer 35.
Maar - en dat is het belangrijkste -
wie van dit soort feiten houdt, zal nooit
stilstaan bij de nutteloosheid van deze
kennis. Hij is een verslaafde, niets
meer en niets minder. Hij gluurt elke
dag weer door het raam van de
voormalige woning van Francois
Haverschmidt aan de Hogewoerd 63,
alsof hij verwacht nog een snik van de
schrijver te horen. Dat de eigenaren
van het pand (waarin nu - o duister lot -
een lederwarenwinkel is gevestigd) de
gluurder wellicht beschouwen als een
gevaarlijke zonderling, het zal niet bij
hem opkomen.
Veel wandelingen die de verslaafde
maakt, staan in het teken van zijn
liefde; ook die van huis haar het werk.
Ik spreek nu uit eigen ervaring, want
sinds mijn fiets is gestolen - leve de
dief! - ga ik elke dag te voet naar mijn
broodheer.
In het begin van deze tochten stak ik
regelmatig de letterkundige reisgids
van Querido in m'n zak. In dit boek
staat namelijk een zeer goed
gedocumenteerd hoofdstuk over
Leiden, geschreven door de
Neerlandicus en Bilderdijk-kenner
Peter van Zonneveld. De laatste tijd
blijft dit werk echter in de kast staan:
de voorkeuren hebben zich
onwrikbaar in mijn hersenen
genesteld.
Zo weet ik dat er een boeiende
literaire geschiedenis over Minerva
valt te vertellen, toch verkies ik het om
ter hoogte van deze burcht even de
doodbidder. Te bedenken dat de beste
man, HaverSchmidt dus, aan ernstige
depressies leed! (Uiteindelijk pleegde
hij ook zelfmoord).
Bij deze woning denk ik gek genoeg
nooit aan een gedicht van Paaltjes zelf,
maar schieten mij woorden te binnen
van het vers 'Piet Paaltjens Revised'
van Boudewijn Büch. Het einde van dit
sonnet luidt:
Want in een stad als Leiden
verhuisje niet de liefde maar het
lijden
Breestraat
Lijden: daar wist de dichter/dominee
alles van. Nu de Breestraat op; ik
volsta met een kleine selectie van
schrijvers en aanverwante geesten die
in deze straat woonden: op 103
vertoefde Jacob Cats, op nummer 85
Hiëronymus van Alphen, de befaamde
drukker Plantijn had een woning ter
hoogte van de Vrouwensteeg en op 30
woonde Bilderdijk, die ook op de
Hogewoerd heeft gezeten, zoals ik al
schreef.
Waar ik trouwens altijd nog op wacht
is een gedicht of verhaal over de
Breestraat waarin het karakter van
deze hoofdader eens wordt
beschreven. En met karakter doel ik
dan op het feit dat de Breestraat
onmiskenbaar iets wegheeft van een
eendenfuik. Wie vanaf het Kort
Rapenburg de straat inloopt, heeft het
gevoel alsof hij op het einde in een val
terecht zal komen. Het kan natuurlijk
ook een particulier gevoel zijn.
Mooie beschrijvingen van de
Breestraat bestaan er overigens
genoeg. Zo schreef Piet Paaltjes zeer
lyrisch:
"Zoo heeft ook de Ley denaar een
gedeelte vdn de stad zijner inwoning,
waarop hij zich bijzonder verheft; het
is de Breestraat. En hij doet dit met
volle regt, want zij is eenig in hare
soort. Ik althans heb nog nooit eene
straat gezien, zoo prachtig aangelegd
en zoo teekenachtig bebouwd, eene
straat, die nu ik er gedurende eenige
jaren eiken dag mijne voetstappen op
heb gezet, mij nog altijd bewondering
afdwingt".
Alvorens nu het Noordeinde op te
wandelen, waar overigens van 1769 tot
1770 op nummer 37 Rhijnvis Feith, de
schrijver vanJ ulia', woonde, blijf ik
even stilstaan op de hoek Kort
Rapenburg/Noordeinde. Tot nu toe
heb ik nog niets gezegd over
boekhandelaren en dat verzuim wil ik
nu goedmaken. Niet door over een nog
bestaande boekhandel te schrijven,
maar door Hotz te citeren, die in zijn
bibliofiel verschenen boekje 'Joop, Jan
ogen te sluiten, hetgeen tijdens een
winterse periode overigens knap
gevaarlijk kan zijn, maar dat terzijde.
Bilderdijk
Mijn wandeling begint op de
Hogewoerd. Ter hoogte van de
Rijnstraat woonde Bilderdijk. Zijn
huis werd beschadigd door de
kruitdamp in 1806, zo schrijft
Zonneveld in voornoemd boek. Aan
een vriend meldde de dichter echter:
"Ik schrijf deze tussen de puinhopen
van mijn huis". Wat dus overdreven
De wandelaar die in een
noodlotstemming verkeert, kan op dit
punt van Leiden trouwens mooi van de
gelegenheid gebruik maken om luid de
volgende strofe te declameren. Over de
ramp dióht Bilderdijk:
Helaas! Één donderslag moest al dit
heil verdelgen!
Één wolk van Helse damp stort op
haar muren neêr;
de schoot des afgronds splijt om
Ley den in te zwelgen;
en 't korts zo hemels oord, dat Ley den,
is niet meer.
Hierna richt ik mijn schreden naar
Hogewoerd 63. Hier woonde, zoals
gezegd Francois HaverSchmidt, beter
bekend als Piet Paaltjens. Pikante de
tail: de schrijver van 'Snikken en
Grimlachjes' woonde boven een
Het Spinozahuis in Rijnsburg: de tijd lijkt stil te staan. (fotoHolvast)
LEZERS
OVER DE
KRANT