Hoog boven liet Leidse grauw' HET STUDENT VRIJDAG 1 MAART 1985 JUBILEUMNUMMER LEIDSCH DAGBLAD PAGINA 17 Dick Tesselaar, wet houder en inwoner van Leiden: "Ik lees altijd eerst de pagina's drie en vier waarop het Leidse nieuws staat. Dat zijn emotievolle pagina's die afhankelijk van de in houd ergernis dan wel vreugde oproepen. In de tien jaar dat ik nu wet houder ben zijn de con tacten met de stadsre- dacteuren wel veran derd. Vroeger waren het oude rotten en je kende elkaar van haver tot gort. Nu zijn het vaak broekies die een paar maanden het plaatselij ke politieke nieuws vol gen en dan weer door stromen naar een ande re deelredactie. De con tacten zijn veel gerin ger, je wordt wel eens een enkele keer gebeld maar daar blijft het bij. Een pagina die ik zeker niet oversla is pagina twee met het nieuws over de dorpen die tegen Leiden aan liggen. Dat doet je de betrekkelijk heid van de politiek in eigen stad inzien, voor al als je dan weer leest hoe goed het met het woonwagenkampje in Wassenaar gaat. De Leidse sport volg ik uiteraard ook. Het is al tijd interessant te lezen op welke manier de Leidse clubs nu weer in de pan zijn gehakt, on danks alle prachtige ac commodaties die ze heb ben. En dan heb ik na tuurlijk een haat-liefde verhouding met Ruud Paauw die de rubrieken Vrij-Uit en Onbegonnen Werk schrijft. In Vrij- Uit geniet ik van de stukjes die over vroeger gaan; opmerkelijk die encyclopedische kennis van het vroegere sport gebeuren. Ik erger me daarentegen aan al die neergepende geruchten die dan worden besloten met het zinnetje 'Het valt niet te bewijzen'. In Onbegonnen Werk kun je duidelijk de calvinis tische moraal met het vermanende vingertje aantreffen. Verder mis ik in de ru briek Steeds de stukjes van Jaap Visser. Die gloedvolle diepte-inter views met de ijscoman op de hoek bij het stad huis, prachtig hoor. De hoofdartikelen lees ik ook en ik moet zeggen dat de commentaren van de huidige hoofdre dacteur beter zijn te pruimen dan die van z'n voorganger". Mevrouw Brosse, La ge Rijndijk 12a, Lei den: "We hebben eerst de Leidse Courant gelezen maar zijn jaren geleden overgeschakeld op het Leidsch Dagblad. Het plaatselijk nieuws is uitgebreider en m'n man en ik vinden het LD een heel gezellige krant. We gaan er meestal voor zitten, we zijn echt niet in vijf mi nuten klaar. Nee hoor, er staan geen dingen in die ons storen. M'n man leest alles, ook de puz zels en kryptogrammen vult hij in. Zelf kijk ik het eerst naar de kunst- berichten". Een van de fameuze braspartijen in sociëteit Minerva: de vooroorlogse student leidde een uiterst luxueus bestaan. (alt: gedenkboek 'Sociëteit Minerve 1875-1965') door Bert Paauw Als er één facet van het Leidse leven in de afgelopen 125 jaar sterk aan verandering onderhevig is geweest, dan is dat de plaats van 'het student' in de plaatselijke samenleving. Bijgaand artikel schetst een beeld van hoe het er in vroeger jaren aan toe ging. "Student. Vorst in het ryk der on gebondenheid, vrijste der vrije we zens, rijkste der rijken, schepsel hetwelk buiten de schepping staat, voor wien de zon geen dag maakt, noch de duisternis nacht". Die niet geheel zonder scherts be doelde zinnen wijdde de Leidse schrij ver Johannes Kneppelhout oftewel Klikspaan in de vorige eeuw aan het verschijnsel student. Zinnen die overi gens meer dan een kern van waarheid bevatten want wie het studentenleven in de 19de eeuw beziet, afgezet tegen de levenswijze van de toenmalige Leid se bevolking, kan slechts constateren dat de heren studenten een bijzonder bevoorrechte positie innamen. Daar waar een flink deel van de be volking van de bedeling moest zien rond te komen en kinderen van zes tot twaalf jaar soms achttien uur per et maal in de dekenfabriek werkten, leid den de enkele honderden studenten een uiterst luxueus bestaan. Drinkge lagen, omvangrijke eetpartijen, het dragen van dure modieuze kleding en het maken van toertjes in rijtuigen be spannen met vier paarden waren geen uitzondering. Toch zagen de Leidenaars de studen ten graag komen want de rijkeluis zoontjes, aan wie een universitaire stu die in die tijd voornamelijk was voor behouden, smeten met geld, wat voor veel anderen weer een belangrijke bron van inkomsten betekende. Bo vendien zag menige Leidse bewoner van een pand in de omgeving van Bree straat en Rapenburg kans om gestof feerde en veelal ook gemeubileerde ka mers te slijten. Oppervlakkig Meer dan oppervlakkig werden de contacten tussen burgerij en studenten eigenlijk nooit. De universitaire ge meenschap liet zich weinig gelegen lig gen aan 'het Leidse grauw' dat hoog stens een scheldnaam als 'ploerten' waard was. De hoogleraren waren de vorige eeuw ook zeer deftig. Neem professor Cock die met zijn vrouw, zes kinderen, een gouvernante, drie dienstboden en een oppasser te genover het Academiegebouw aan het Rapenburg woonde. Als hij college moest geven liet hij steevast een koets komen om zich naar de overkant van de gracht te laten rijden, want hij moest nu eenmaal zijn stand ophou den. Studenten die naar Leiden kwamen, werden vrijwel als vanzelfsprekend lid van het in 1839 opgerichte Leidsche Studenten Corps (LSC). Het gezel schap had een eigen sociëteit, Minerva, die na enkele omzwervingen in 1875 in een fraai gebouw aan de Breestraat werd gevestigd. Met dat corps ging het de eerste de cennia van de huidige eeuw trouwens niet best. Het vergde steeds hogere fi nanciële bijdragen van z'n leden - voor al om de vijfjaarlijkse lustrumuitspat tingen te kunnen bekostigen - waar door het ledental begon af te brokke len. De harde kern werd gevormd door studenten die zich op grond van een familietraditie bij het corps aanmeld den. Trouwens, nog steeds speelt die traditie een voorname rol. Oud-minister Molly Geertsema, die in 1937 in Leiden rechten ging stude ren, zei enkele jaren geleden in het uni versitaire weekblad Mare: "Mijn moe der zou het mij uiterst kwalijk geno men hebben als ik geen lid was gewor den; ze zou het niet begrepen hebben. Mijn oom van moeders zijde had al in een lustrumcommissie gezeten, nee, dat was een volstrekt vanzelfspreken de zaak". Dat de studenten zich in de voor veel Nederlanders moeilijke en troosteloze dertiger jaren uitstekend wisten te ver maken blijkt uit het bovengenoemde interview. Geertsema over het clubje jaargenoten met wie hij toen optrok: "Wat of we destijds deden? Ik moet u eerlijk bekennen dat onze activiteiten uitsluitend bestonden uit feesten, eten en drinken. Wij hadden geen culturele activiteiten, we deden niet aan sport of. zo. We gingen met elkaar uit en geno ten het goede der aarde". Oppasser Leidenaar D(ick) H. Nieboer heeft die periode van nabij meegemaakt. Hij ging in 1936 aan de slag als studenten- oppasser, een baantje waarin allerlei klusjes voor de heren studenten moes ten worden opgeknapt. Nieboer: "Zo dra pa geld had overgemaakt moest ik allerlei rekeningen bij de kleermaker en de kapper gaan betalen, want de studenten deden alles op de pof. Ver der deed ik boodschappen, hielp op Minerva in de garderobe en bij het op dienen van maaltijden. De baan die ik had was er ook één met veel wachten. Als de bestuursleden van het corps met hun dames naar een muziekuit voering gingen dan moest ik met m'n collega's wachten op de gang. In de pauze verzorgden we de koffie en daar na was het weer wachten geblazen. Vroeger had je een stuk of zes oppas sers, maar het baantje bestaat nu niet meer. Daar is men in '52 mee gestopt. Zelf ben ik tot '71 bij de studenten blij ven werken, zowel in dienst van het be stuur van het LSC als in dienst van de sociëteit Minerva. Corps en sociëteit stonden vroeger los van elkaar, nu val len beide onder één bestuur". "Toen ik begon telden LSC en socië teit zo'n 50 man personeel: koks, be dienden, buffetchefs, garderobe^ knechts, administratieve krachten, controleurs, schoonmakers in vaste dienst. Als er een feest geweest was liet men de volgende ochtend een stelletje huisvrouwen aanrukken om de stoelen op te poetsen en in het gelid te zetten. Na '50 is de zaak gaan verpauperen. Er kwamen steeds meer studenten, maar het personeelsbestand ging omlaag vanwege alle kosten". "Vroeger namen de representatieve taken veel meer tijd in beslag dan nu, er werd ook veel meer werk van ge maakt. Als er een receptie was ter ere van een nieuwe professor ging het be stuur van de LSC met twee koetsen van de Breestraat naar het Rapenburg. Wij moesten dan ook mee voor de en tourage, in uniform". "Ach, je werd netjes behandeld hoor, al stonden ze toen veel hoger boven je dan nu. Velen waren van adel, toch had je een goed contact met ze, al hielden ze wel afstand. Er was respect voor het personeel. Dat is nu eerlijk gezegd alle maal minder. Er wordt geschreeuwd van: hè, jij, kom es hier. Je kende vroe ger ook iedereen. Maar ja, voor de oor log telde de LSC 365 leden, nu hebben ze er geloof ik wel ruim 3000. Door die massaliteit is het allemaal rommeliger en onpersoonlijker geworden". Bekende namen "Ik heb heel wat bekende personen op Minerva zien komen: Juliana, Bea trix, Margriet, Pieter van Vollenhoven, Churchül, Van der Klaauw, generaal Smuts uit Zuid-Afrika. Van Churchill heb ik een peuk van z'n sigaar meege nomen, die heb ik nog altijd. Pieter van Vollenhoven kwam altijd naar me toe om z'n das te laten strikken want dat kon hij niet zelf. En als ik er niet was ging hij naar m'n vrouw". "Voor de oorlog waren de Leide naars veel meer studentenminded dan nu. Dank zij de universiteit en de stu dentenvereniging was er werk en wa ren er inkomsten. Iedere student zat op kamers, het contact met de burgerij was nauwer. Die kazernes van de stich ting studentenhuisvesting bestonden nog niet. De economische afhankelijk heid is nu veel minder, de mensen zijn anti-student. Ze maken er soms ook wel een troep van zoals vijf jaar gele den in het Van der Werfpark, maar de laatste keer is alles keurig opgeruimd. Ik ben zelf gaan kijken". Nieboer heeft het afbranden van de oude sociëteit in 1959 meegemaakt. "Ik was die nacht na een diner om een uur of vier thuisgekomen. Ik lag net in bed toen Piet van Egmond, een andere be diende, belde. M'n vrouw nam op. Piet zei: de sociëteit staat in brand, laat Dick snel komen. Nou zat Piet vol grappen, dus m'n vrouw geloofde hem niet. Maar Piet hield aan en dus ben ik er naartoe gegaan. Inderdaad stond de boel in lichterlaaie". "Ze zeggen dat kortsluiting de oor zaak is geweest. Het is mogelijk. Ik denk dat die lange gordijnen in de bi bliotheek vlam hebben gevat nadat er een draadje van één van de lampen ka pot is gegaan. Er mocht door oudere jaars wel eens worden gedineerd in de bibliotheek omdat het zo'n sfeervolle ruimte was. Om speciale effecten te krijgen werd er dan getrokken aan de schaarlampen die er hingen. Je hebt best kans dat er een draadje kapot is gegaan". Van oudsher Iemand die in de loop der jaren ook veel met studenten te maken heeft ge had is Mieke Goejé van café l'Espéran- ce op de hoek Rapenburg/Kaiserstraat. Nadat haar vader en grootvader jaren lang de scepter zwaaiden in het café nam zij vorig jaar het beheer in han den. Mieke Goejé: "Het café is altijd een trefpunt van burgers en studenten ge weest. De meeste studenten die hier komen zijn lid van Minerva, dat is van oudsher zo. M'n grootvader en vader hebben wel eens het wapen van Miner va aangeboden gekregen. Dat is best een eer, want dat doen ze niet gauw. Toch hebben ze geweigerd want ze wil den baas blijven in eigen zaak, niet het imago van studentencafé krijgen. Ik vind die Minerva-lui wel plezierig. Je hebt altijd houvast aan bepaalde men sen, er zitten er altijd wel een paar met gezag tussen die zorgen dat de zaak niet uit de hand loopt. Ik heb niks te gen studenten van andere verenigin gen, maar de relatie met Minerva is nou eenmaal erg oud. Het blijkt ook vaak dat hun vaders in Leiden hebben ge studeerd en ook in l'Espérance kwa men". "Het geven van borrels is hier sche ring en inslag, borrels ter gelegenheid van het afstuderen of wanneer men z'n kandidaats heeft gehaald. Men laat dan een vat bier aanrukken. Als ik voel dat het uit de hand dreigt te lopen dan grijp ik in en zeg: de borrel van meneer Pieterse is afgelopen. Daar zijn ze niet boos om hoor. Welnee, ze gaan.in polo naise weg. Vroeger waren de feestjes uitbundiger. Ze reden bij het afstude ren soms voor met de Jan Plezier van Dirk van Egmond. Dat gaf een hele drukte op het Rapenburg. Dat gebeurt niet meer zoals er wel meer tradities overboord zijn gezet. Jammer. De bur gerij accepteert ook niet veel meer van de studenten. Men spreekt al gauw van overlast". Café l'Espérance werd vorig jaar au gustus feestelijk heropend bij welke gelegenheid de ook aanwezige mr. Geertsema opmerkte in het café veel te hebben geleerd. "In de dertiger jaren kwam je als student uit een heel be schermd milieu, je had nog nooit met een werkloze gepraat. Hier ontmoetten studenten en mensen uit alle geledin gen elkaar. Ik kwam naar de universi teit om kennis te maken met de weten schap, ik kwam in l'Espérance bij Koos Goejé om het leven te leren kennen". 'Niet meer zuipen' Mieke Goejé weer: "Ik heb het vak van m'n vader geleerd. Als studenten te vaak voor een tentamen zakten zei hij: Nou hier voorlopig niet meer ko men zuipen, eerst studeren. En hij schonk ze dan niet meer totdat ze ge slaagd waren. Iemand die het nu heel ver heeft geschopt in de politiek, heeft wel eens stomdronken een nacht onder het biljart geslapen. Hij was zo lam dat hij niet meer naar huis kon. Blijf hier dan maar liggen, zei m'n vader. Nee, ik noem geen namen, dat lijkt me niet correct". "Bij m'n vader kwamen vroeger stu denten en arbeiders. Dat is een beetje veranderd. Qua burgers komt hier nou een bont gezelschap binnen, dat va rieert van glazenwasser tot aannemer. Vrouwen komen hier ook wel, ja. Dat gebeurde vroeger niet, hooguit kwa men ze binnen als iemand een feestelij ke borrel schonk. Maar nu komt er rus tig een clubje vrouwelijke studenten binnen om wat te drinken". "Ontgroeningen? Niet bij m'n vader in de zaak, dat wilde hij niet. Ik heb het wel zien gebeuren in de manege iets verderop. Zo vernederend als het in het verleden ging - kotsen in iemands gezicht, door de poep lopen - dat hoeft voor mij niet. Maar onschuldige vor men, daar zie ik niet zoveel kwaad in. Die broekies die net van de middelbare school komen hebben soms heel wat praatjes. Zo'n ontgroening zie ik dan ook als het leren bijbrengen van res pect. Er wordt trouwens alweer lichte lijk ontgroend op Minerva. Ze willen het zelf'. De huidige minister Van Aardenne, die in het verleden in Leiden studeerde en lid was van het corps, zei enkele ja ren geleden over die ontgroeningen: "Ik herinner me dat we de haven van Njord moesten schoonmaken, dan stond je tot je knieën in de modder. En als je vervelend was zetten ze je op een dukdalf. O ja, en een dag naar de dui nen bij Katwijk met Pro Patria, de stu dentenweerbaarheid. Dat vond ik wel aardig; we moesten een duin bestor men en ondertussen rotjes gooien. Ie dereen wist overigens z'n grenzen en anders werd-ie door de commissie van toezicht snel gecorrigeerd. Het was wel zuur, maar geen concentratiekamp, zei iemand destijds. En zo was het ook". Banaal Zoon Michiel (van Aardenne), mo menteel bezig met een studie rechten in Leiden, is de kennismaking met Mi nerva minder goed bevallen. Evenals veel andere hedendaagse studenten, die geen lid zijn of (meer) willen zijn van het corps dan wel voor een andere vereniging (Augustinus, SSR, Catena, Quintus) kiezen, ventileerde hij in het recente verleden de nodige scepsis over ontgroeningen. "Ik ben eigenlijk op de kennismakingstijd al afgeknapt. Dat vind ik toch zo'n vreemd idee dat je drie weken over je heen moet laten lopen om erbij te mogen horen: liedjes zingen, lang op je eten moeten wach ten, op een vervelende manier neerge drukt worden door mensen die hier al een jaar of twee, drie rondlopen en daarom menen meer te weten, nee, daar hou ik niet van. Een gedeelte van de leden komt trouwens op mij over als een brallerige, lege bende, een tamelijk banaal gezelschap. Het irriteerde me dat ik in m'n eerste jaar consequent vieze kleren aan moest naar de socië teit: je kreeg elke avond bier en bitter ballen over je heen". Toch heeft hij z'n lidmaatschap van Minerva na die minder plezierige erva ringen niet opgezegd. "Omdat je ook binnen Minerva normale mensen hebt. Ik heb er geen moeite mee om er voor uit te komen dat ik lid van het corps ben, maar ik wil wel met iedereen om kunnen gaan. Dan merkje toch dat die studentenwereld vrij bekrompen is; ie dereen zit in zijn eigen hokje en houdt de grendels op de deuren". Bij de samenstelling van dit artikel werd gebruik gemaakt van: Archief Leidsch Dag blad; serie 'Leidse Generaties' uit het uni versitaire weekblad Mare; artikel 'De vrij gevochten muzenzoon' van drs. P. van Zon neveld; artikel 'De Leidse Student anno 1850* van In grid Moerman en Rudi Ekkart; geschiedboek 'Leidsche Studenten Corps 1575 -1950'gedenkboek 'Sociëteit Minerva 1875 1965'; gegevens uit interviews met bij het Leidse studentenleven betrokkenen. Studentenlol in café l'Espérance: geen ontgroeningen. "Een lege, brallerige bende, een tamelijk banaal gezelschap.... LEZERS OVER DE KRANT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 43