Zó liberaal was men ook wel weer Een onderdrukte glimlach Zeven dagen per week en een toetje» Een zeer zinvolle ervaring Is Leiden ooit echt ontzet? VRIJDAG 1 MAART 1985 JUBILEUMNUMMER LEIDSCH DAGBLAD PAGINA 7 door Frits Koffijberg De eerste keer dat ik een Leidsch Dagblad onder ogen kreeg, in de zomer van 1960, raakte ik bijna vertederd: wat een antiek krantje! Vooral werd ik getroffen door de kleine koppen die de grijsheid van een overdosis aan tekst eerder accentueerden dan onderbraken. Maar goed, ik had het eerste sollicitatiegesprek er al op zitten, dat was veelbelovend verlopen, en in mijn jeugdige overmoed (23 gold toen nog als jong) meende ik dat wat frisse ideëen over journalistiek en opmaak, mij bijgebracht bij Het Vrije Volk, in Leiden zouden worden verwelkomd. Dat was een vergissing. Al gauw na mijn indiensttreding moest ik vaststellen dat de vlag van het ouderwetse uiterlijk de lading perfekt dekte. Het LD, dat de pretentie had een min of meer liberaal dagblad te zijn, bleek in feite op vele punten een aartsconservatief krantje dat pal stond voor Ons Koningshuis (inderdaad, met hoofdletters, evenals Onze Koningin, Prins en Prinses), autoriteit wettig gezag, ondernemer aandeelhouder en - niet in de laatste plaats - de apartheidspolitiek van Zuid-Afrika. Van het dozijn redacteuren dat de krant dagelijks volstampte met hoofdzakelijk telex, correspondentenkopij en artikelen van obscure persbureautjes - af en toe gelardeerd met een reactionair commentaartje van eigen hand - bestond de meerderheid uit wat ik destijds als ouwe knarren beschouwde (al zullen ze niet veel ouder zijn geweest dan ik nu zelfben), die onderling weieens ruzieden, maar een opmerkelijke eensgezindheid demonstreerden zodra een van de jongere redacteuren het waagde een verandering voor te stellen (bijvoorbeeld om Prinses voortaan als prinses te schrijven). De krant moest worden gemaakt zoals die altijd was gemaakt, op de manier dus die door de jaren heen zijn deugdelijkheid had bewezen. Dat was het argument waarmee elke oppositie monddood werd gemaakt. Zo kon het gebeuren dat veel nieuwe ontwikkelingen die zich in de jaren zestig aandienden, a,anvankelijk aan de lezers van het Leidsch Dagblad en de Rijnstreek-Editie (jawel, Onze Bladen) voorbijgingen. Provo bijvoorbeeld. Of de opkomst van de popmuziek. De eerste democratiseringstendensen. Er werd niet over geschreven öf - als het verschijnsel echt niet langer kon worden genegeerd, omdat alle media er al uitputtend gewag van hadden gemaakt - op een manier die soms zelfs de benadering in De Telegraaf in de schaduw stelde. Een onschuldig voorbeeld: de Beatles waren bezig beroemd te worden. De Londense correspondent van de GPD (een journalistiek instituut waarin het LD destijds en thans ook weer met andere regionale kranten samenwerkte) zag in dat er iets bijzonders aan de hand was en produceerde over de Beatle-mania een fors artikel. Een van de jongere redacteuren die het even later tussen de telexkopij zocht om het te bewerken voor de zaterdagkrant, kon het nergens meer vinden. Wat bleek tenslotte? Dat oudere collega's het artikel in de prullenmand hadden gegooid, omdat het een respectabele krant als het LD niet paste om aan "zo'n stelletje snotneuzen' zoveel aandacht te besteden. Het hoeft geen betoog dat op de LD-redactie de generatiekloof wijd gaapte. Geen belangrijk, maar toch wel typerend detail is dat alle oudere redacteuren de hoofdredacteur joviaal bij zijn voornaam noemden, terwijl de jongeren geacht werden "meneer Brouwer" te zeggen. Dat de krant in de jaren zestig langzamerhand toch ging veranderen - en op den duur zelfs niet zo'n beetje - kwam merkwaardig genoeg door toedoen van de directeur, oud-marine-officier Van Dishoeck, die zich met inhoud en uiterlijk ging bemoeien en de jongeren aanmoedigde om naast schaar en lijm andere journalistieke middelen te hanteren. Die kans greep ik aan om wekelijks een jeugdpagina te gaan maken, in die jaren voor een regionale krant een vrij opmerkelijk fenomeen en voor het LD eigenlijk iets ongehoords. Ik kreeg er, vooral in het begin, dan ook heel wat over te horen, als op zaterdag (journalisten hadden toen nog een zesdaagse werkweek) de krant van de persen rolde. Niets deugde ervan volgens de ouderen, die eensgezind en toch met veel omhaal van woorden elke regel op die pagina verketterden - tot de directeur himself binnenkwam door C. J. Rotteveel en zei: "Leuke jeugdpagina vandaag". Waarna alle kritiek op slag was verstomd. Zeven jaar heb ik bij het LD gewerkt (eerst op buitenland, later als bijvoegselredacteur) en al zou men na het voorgaande wellicht anders vermoeden, ik bewaar aan die tijd ook heel prettige herinneringen. Niet in de laatste plaats door de contacten met collega's die hun journalistieke loopbaan bij het LD begonnen, zoals Bert Tiddens (nu bij de VARA), Marius van Rijn (bij mijn weten tegenwoordig werkzaam in Londen), Frans van Klaveren (NRC), Serge Sitniakowski enzovoort. Met genoegen denk ik ook nog terug aan een artikel over Katwijk aan Zee, waarin flink wat kritiek werd gespuid op het feit dat er 's avonds en vooral in het weekeinde (met name op zondag) voor de jeugd onvoldoende vertier was. Dat verhaal kostte het LD in Katwijk 23 abonnees. Nooit een boos woord over gehoord. Zó liberaal was men ook wel weer. Frits Koffijberg was van 1960 tot 1967 werkzaam bij deze krant. Thans is hij redacteur bij het Dagblad Tubantia (Enschede). De krant was nog niet eens honderd jaar oud toen ik op 1 oktober 1954 als redacteur buitenland en plaatsvervangend hoofdredacteur in dienst trad, om tweeëntwintig jaar later "met vliegend vaandel en slaande trom" - zoals collega R. Paauw zo vriendelijk was te schrijven - op 65-jarige leeftijd over de eindstreep te gaan. Maar wie nu denkt dat het mij steeds maar voor de wind was gegaan, zal ik even bijlichten. Ook mij zijn, al liep mijn opleiding in mijn geboorte- en woonplaats Den Haag op rolletjes, teleurstellingen niet bespaard gebleven. Gelukkig vond ik na enig zoeken een functie op de redactie buitenland van het Chr. Historisch dagblad "De Nederlander", een landelijke, in Den Haag verschijnende krant met groot politiek gezag, maar financieel op lemen voeten. Op 1 november 1942 kreeg dit dagblad, wegens onvoldoende medewerking aan de Duitse bezetting, een verschijningsverbod opgelegd. En daar stond ik dan met vrouw en kind op de Haagse keien. Lang heeft het gelukkig niet geduurd: een van de leden van de "commissie van hoofdredactie" (de latere prof.) dr. Ph. J. Idenburg, directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek, verschafte mij daar een functie op de afdeling Hoger Onderwijs. Maar aangezien het onder meer tot een taak behoorde uit te rekenen hoe groot het percentage was van de studenten in de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte door René Vos De overlevering wil dat kort voor de feestelijke ingebruikneming van het Leidsch Dagblad-gebouw aan de Witte Singel lang voor de oorlog - iemand informeerde: "Waar komt eigenlijk de redactie te zitten?". Lichte paniek, toen bleek dat de architect-van-naam in zijn ontwerp geen rekening had gehouden met de mensen die geacht worden de krant vol te schrijven. Zij stonden niet op zijn blauwdruk. Er werd toen maar een stukje van de zetterij afgeschoten en het smalspoorbaantje, waarover de per dekschuit aangevoerde rollen papier op lorries naar de drukpers werden gereden, kreeg een aftakking. En zie... er was een redactielokaal. Als herinnering aan deze misser bleven wèl op de redactionele werkvloer wat spoorstaven achter, waardoor ik reeds op de eerste dag van mijn entree als betrekkelijk jong sportredacteur - 15 december 1947 - ruggelings ter aarde stortte, nadat de poten van mijn bureaustoel bij het achteruit schuiven achter de rails waren blijven steken. Veel leefruimte was overigens de redactie niet toebedeeld. En dat was ook niet noodzakelijk, want aan het einde van die bewogen jaren veertig telde zij slechts zes man. Van die zes droegen er bovendien twee de titel van hoofdredacteur... Een redactionele samenstelling van wereldformaat, al wilden kwade tongen wel eens beweren dat het een kind met een enorm waterhoofd was. Een van de twee hoofdredacteuren vertegenwoordigde de krant 'naar buiten', het was een zeer correcte man wie elk onvertogen woord in 'zijn krant' een gruwel was. Zou hij nu nog bij ons zijn, vele slapeloze nachten zouden zijn deel zijn- Zijn collega-hoofdredacteur èn tegenpool - een goedlachse Groninger was er voor 'intern' gebruik. Hem was een rol achter het decor toebedeeld, waar hij zichtbaar onder leed en waarnaar bij zich ook kleedde. Dag-in dag-uit droeg hij hetzelfde kostuum en kocht dan pas een nieuw als hij trekjes van een Parijse clochard begon te vertonen. De plaatselijke herenmode-branche is van hem niet rijk geworden. In de avonduren hulde hij zich in een zwart pak, waarin hij zich als toneeldeskundige naar de schouwburg begaf en hij zoals hij vele malen triomfantelijk meldde, in 1929 ook de stadhuisbrand had verslagen. Als je dicht naast hem stond kon je de schroeilucht nog ruiken. Het waren opmerkelijke mannen, die door Ton Schuurmans twee hoofredacteuren. En zeer vooruitstrevend, want reeds in de jaren veertig bleken zij vertrouwd met de letters atv. Alleen hadden zij die vertaald in ArbeidstijdTijdVermeerdering. Hun slogan was: 'Wie bij deze krant werkt dient dag en nacht klaar te staan'. Het was geen grapje. Toen ik eindelijk de moed had verzameld om te vragen op welke dag van de week ik vrijaf kon nemen, keek men mij streng en bedroefd aan en kreeg ik te horen: 'Geen enkele. Je wilde toch sportjournalist worden? Uitstekend. Maar die werken nu eenmaal op zondag. Dan had je maar een ander vak moeten kiezen'. Dat betekende voor mij dus zeven dagen per week in touw - met als 'toetje' de nacht van zondag op maandag - en vele malen, als er geen sport was, op doordeweekse avonden een handje toesteken aan de stadsredacteur. Doffe ellende. Al beschouwde men in die jaren lang werken als iets heel gewoons, ik vond dat ze bij het LD stevig aan het overdrijven waren. Elke morgen om elf uur zette het hoofdredactionele duo een koekblik op tafel. Daarin zaten de uitnodigingen en dat waren er vele. Het verenigingsleven bruiste in die jaren-vóór-de-tv. Tegen 'koekbliktijd' trok ik mij strategisch terug op het toilet, in de hoop dat bij het uitdelen van het avondwerk de leidinggevende ogen mij over het hoofd zoudenjzien. Soms had ik succes met mijn onwelriekende absentie, maar evenzovele malen klonk het bij mijn terugkeer: 'Jongen, voor jou heb ik iets aardigs, vanavond...' Er liggen een kleine veertig jaren tussen de berailsde redactie van 1947, het hoofdredactionele koekblik en het hypermoderne, computergestuurde krantengebouw dat nü aan de Witte Singel staat. 'Schrijf eens op wat er in die jaren bij de krant is veranderd', vroeg de samensteller van dit jublileum-nummer. Ga daar maar eens aan staan. Een Volkswagen kan je ook niet vergelijken met een Mercedes. "Gebleven is de journalist. Die schrijft nu zijn (of haar) 'stukje' op een beeldscherm en - voor ik het vergeet voelt nü een zaalbreed vast tapijt onder de schoenzolen. Zonder spoorrails... René Vos was van 1947 tot 1982 werkzaam bij deze krant. Thans is hij redacteur in ruste. Stellen dat de overgang van het televisiebedrijf naar de hoofdredactionele stoel bij het Leidsch Dagblad een geringe gebeurtenis was, zou onzin zijn. Hoewel ik er, zoals dat heet, fundamenteel over had nagedacht, meer dagbladervaring dan televisie-ervaring had (twaalf jaar tegen vijfjaar) en het mij zeer aanlokte de benen onder eigen tafel te kunnen schuiven en zélf het beleid te gaan uitmaken, was het toch een bijzondere ervaring toen ik op een dag in maart '80 mijn auto parkeerde op het terrein aan de Witte Singel. Ik herinner me nog hoe ik binnenkwam. Ik wist waar de deur naar de redactie zich bevond. Daarachter was een kleine receptie. Ik deed de deur open en maakte toen, wat Jan Mulder later in een van zijn columns zou omschrijven als de fatale vergissing. Een nieuwe trainer - en in wezen is er geen verschil - behoort niet langs alle spelers te gaan om zichzelf voor te stellen. Volgens Mulder doet de werkelijke toptrainer dit geheel anders. Hij zwijgt, monstert de trainende manschappen, wenkt de hulptrainer en zegt: stuur je ze stuk voor stuk even naar me toe? Welnu, ik deed dat natuurlijk niet. Ook ik ben een produkt van de nieuwe maatschappij waarbij we voordoen dat er eigenlijk geen verschil bestaat tussen een assistent-journalistiek medewerker, afdeling sport en de hoofdredacteur. Toen ik eenmaal op Mulders oude stoel was gezeten in de kleinste hoofdredactiekamer van het Westelijk Halfrond wist ik bij God niet wat ik zou gaan doen. De bureaulades waren leeg en er was een groot verschil met de eerste keer bij Brandpunt. Toen lag er tenminste op mijn bureau nog een filmblik met daarop een sticker: Afblijven. Tussenshots Afrika. Het Leidsch Dagblad betekende voor mij een grote schat aan nieuwe ervaringen. Ik ben ooitin het journalistieke vak gekomen omdat ik een logisch verstand dacht te hebben en razendsnel kon tikken, bij het Leidsch Dagblad - ik maakte altijd de fout niet meteen Leidsch/Alphens Dagblad te zeggen, waarvoor nog mijn eerbiedige excuses - bij het LD/AD heb ik geleerd hoe gecompliceerd managen eigenlijk is. Dat is een apart vak, waar de meeste journalisten geen opleiding hebben gehad, maar die aan de andere kant als je eenmaal functioneel boven hen bent gesteld niet bereid zijn daar enige problemen van te ondervinden. Ruud Paauw functioneerde als het grote historische geweten. Hij kende Leiden, de krant, de mensen, de cultuur en kon me af en toe aankijken met een blik van: het is wel duidelijk dat er binnen het Koninkrijk der Nederlanden Calvinisten en Rooms-Katholieken samenwonen, maar hoe los ik dat dagelijks op? Het contact met het directoraat, gevormd door de heren Koopman en Frese, later Quakernaat heb ik altijd als plezierig ervaren. Vooral de relatie met directeur Koopman, in wie ik altijd een Brits officier zag: streng doch met een groot gevoel voor humor. Ik behoor niet tot het type journalist dat in elke directeur een potentiële vijand ziet omdat het gevaar continu aanwezig zou zijn dat hij met zijn van commercie doordrenkte vingers de krant zal bezoedelen. De meeste directeuren weten van kranten, als het om de inhoud gaat, net zoveel als hoofdredacteuren en ik heb de gesprekken daarover dan ook altijd als uiterst zinvol ervaren. In mijn tijd als hoofdredacteur heb ik aardig wat voor het Leidsch Dagblad kunnen doen. Ik heb er ook veel geleerd en die ervaring komt mij op mijn huidige stoel als hoofdredacteur van het Nieuwsblad van het Noorden zeer van pas. Ik zou alle collega's van het Leidsch/Alphens Dagblad daarom vanuit het hoge Noorden nog eens willen danken voor de hulp bij mijn eerste stappen op het hoofdredactionele vlak. Elke maand hoor ik trouwens tijdens de vergaderingen van het College van Hoofdredacteuren van de Gemeenschappelijke Pers Dienst van het wel en wee van mijn oude krant, via mijn opvolger Koos Metselaar, een bekwame en serieuze collega voor wie ik bewondering koester. Het is alweer ruim twee jaar geleden dat ik door de donkere avond liep na de afscheidsreceptie in De Doelen aan het Rapenburg. Toen ik thuiskwam zei mijn zoon: "Voor wie moet ik nu juichen bij het GPD-voetbaltoernooi? Voor Leiden of voor Groningen?" Ik heb toen grootmoedig geantwoord: "Jongen, je moet altijd voor de beste juichen". Ton Schuurmans was van 1980 tot 1983 hoofdredacteur van deze krant. Thans is hij algemeen hoofdredacteur van het Nieuwsblad van het Noorden te Groningen. aan de Rijksuniversiteit van Utrecht dat in 1938 en 1939 de mohammedaanse godsdienst beleed, was ik na drie maanden verdwenen. Ik miste de journalistiek en kon elders, al had ik zeker geen reden om mij te beklagen over de aard van een aantal latere functies, niet gemakkelijk mijn draai vinden. Het lag dus voor de hand dat ik geen ogenblik aarzelde toen mij kort na de oorlog de gelegenheid geboden werd het krantenbedrijf weer binnen te stappen, al was de Zwolsche Courant niet naast de deur. Maar het leven dienl zich vaak aan als koppelverkoop, in mijn geval: terug in de journalistiek, maar dan wel een paar straten verder. Na acht prettige jaren in Zwolle kon ik op zeker ogenblik naar het westen - Leiden dus - terugkeren en ik besloot om allerlei redenen die kans "krachtdadig bij de vlecht te pakken", om met Staring te spreken. Verheugd over mijn aanstelling bij het Leidsch Dagblad, spoedde ik mij naar mijn ouders in Den Haag maar kreeg de inval eerst nog even langs te gaan bij een oudere collega, die in de residentie een belangrijke positie in de Nederlandse journalistiek bekleedde. Toen ik hem meedeelde dat ik uit Zwolle zou gaan vertrekken om over te stappen "naar Henny" (J.W. Henny, de toenmalige directeur) keek hij mij verschrikt aan en zei: "Wat heb je nou gedaan? In dienst bij dieEn hij gebruikte een uitdrukking-van-eigen-makelij, die betrekking had op de omvang van Henny's spreekorgaan en die van weinig waardering voor dit lichaamsdeel getuigde. Korte tijd later kreeg ik van familieleden in Leiden te horen dat ik geen geringe stommiteit had begaan, want "de" krant van Leiden was de "Nieuwe Leidse" en het "Leidsch Dagblad" was ten dode opgeschreven. Als ik aan die voorspellingen terugdenk, kan ik een glimlach niet onderdrukken. Want J.W. Henny was toch wel een ander mens dan mij onheilspellend was voorgehouden en het "Leidsch Dagblad", dertig jaar geleden door sommigen al bijna begraven, viert zijn 125-jarig bestaan! C.J. Rotteveel was van 1954 tot 1976 werkzaam bij deze krant. Thans is hij redacteur in ruste. door Hans Melkert De trein, het Alphense lijntje wel te verstaan, heeft een belangrijke rol gespeeld in mijn Leidse tijd. Het station als een moderne poort van de oude stad markeerde het begin en het einde en ook tussentijds kwam ik Leiden binnen om er te werken voor die andere krant dan de lichtreclame in het station aangaf (en nog aangeeft misschien). Zeven jaar Leidsch Dagblad, stadsverslaggever en raadscommentator, wonen in de agglomeratie (Oegstgeest). Dan ben je er zo bij betrokken, dat Leiden een plek blijft innemen, die Utrecht nooit zal veroveren. De trein. In een feesttrein ter gelegenheid van een NS-mijlpaal ontmoette ik Sam Platteel, die op dat moment eigenlijk besliste dat ik zijn opvolger zou worden in het werk dat hij tientallen jaren had gedaan. Met een onnavolgbare blijmoedigheid. Zo bouwde hij ook zijn laatste jaren af, waarin hij duidelijk terugtrad. Ik "deed" de stad. Met Rob Soetenhorst als jonge hoofdredacteur ging dat anders dan Sam gewend was met Brouwer op de hoofdredactionele stoel, maar hij vond het uitstekend. Nog altijd doet het zeer dat zijn ziekte en zijn dood hem zo weinig jaren lieten na een werkzaam leven. Werken in de stad en werken in wat hij noemde "de wijngaard des Heren", want hij bemoeide zich ook met de rubriek geestelijk leven, praatte met dominee's en tikte de predikbeurten uit. Voor die rubriek, maar dan uitgebreider, kwam later Simon de Groot, toen door het verdwijnen van de Nieuwe Leidse Courant het aantal Leidse kranten verminderde tot twee. Nog altijd meer dan in vergelijkbare en zelfs grotere steden. Dat maakte het werken voor een journalist in Leiden spannend. Voor een laat ingebracht stadsbericht ging alles opzij. Dan gingen de loden regels nog roodgloeiend in de vorm. Met een beeldscherm voor me en een computer erachter, die gefotografeerde tekst levert, lijkt het alsof ik herinneringen ophaal uit de vorige eeuw. En het is toch pas tien jaar geleden dat ik elke ochtend in alle vroegte via het Alphense lijntje Leiden verliet op weg naar mijn werk in Utrecht. De zaak is rond: het begin in de trein en het eindigde ermee. Daartussen de Leidse jaren, waaruit nu een paar herinneringen. Dat vroege opstaan was wennen, want in de Leidse jaren was het meestal laat naar bed gaan. Dat zat 'm in de gemeenteraad, die veel en eindeloos vergaderde. De commissies werden openbaar, het Progressief Akkoord kwam tot stand, die als grootst mogelijke minderheid opbokste tegen CDA en WD. De PAK-oppositie was hard en vergde veel tijd. Vaak tot in de kleine uren bleven de lichten branden in het stadhuis. Begrotingszittingen waren marathons. Het was wel boeiend, dat politieke spel in een stad die het moeilijk had en waar de werkloosheid eerder toesloeg dan elders. Dat was - en is denk ik nog steeds - het probleem van Leiden: gebrek aan geld. Tientallen jaren lieten de bestuurders de oude stad verpauperen. De regenten kochten kostbare stukken voor de Lakenhal, maar lieten de kilometers walkant langs de grachten instorten. Leiden kreeg de rekening gepresenteerd in de jaren dat de stad onder controle van Den Haag kwam. Leiden, een stad met problemen. Met het imago van een bekakte universiteitsstad. Met een bevolking die eeuwenlang klappen heeft gehad. Is Leiden ooit echt ontzet? Hans Melkert was van 1968-1974 werkzaam bij deze krant. Thans is hij chef-streekredactie van het Utrechts Nieuwsblad. LEZERS OVER DE KRANT Frans van Egmond, voormalig correspon dent en Parker-mana ger: "Er zullen niet veel le zers van het Leidsch Dagblad zijn, die de krant vanuit meerdere invalshoeken bezien. Ik heb door de jaren heen op vele manieren tegen het LD aangekeken: als Noordwijker, journa list, public relations ad viseur, correspondent en manager van een sportinvestering, die de krant als prijnus inter pares nodig had voor publiciteit. De geboren en getogen Noordwijker zoekt en vindt door gaans het lokale nieuws. De journalist heeft professionele waardering voor een onafhankelijke en naar absolute maatstaven goede regionale krant. De pr-adviseur zou alle media wensen zoals het Leidsch Dagblad: open voor toegeleverd werkelijk nieuws en potdicht voor commer ciële rommel zonder eni ge nieuwswaarde. De ex-correspondent heeft er nogal wat geleerd en misschien wel de be- ginkneepjes van het vak. En de ex-Parker manager heeft de inte griteit en consequentie van de leiding en het vakmanschap van sportredakteur Ad van Kaam gerespecteerd. De slogan is datje de krant niet kunt missen, geen dag. Ik lees er elke dag twaalf en in het veen kijkt men niet op een turfje, maar ik zou er moeite mee hebben het Leidsch Dagblad te mis sen. Want als het waar is dat 'Le journal est un monsieur', dan verhef ik deze krant tot 'un vrai monsieur'. Familie Turk, Broek- weg 6, Wassenaar: Meneer: "Een goeie krant, hoewel ik uit Zoe- terwoude kom waar de Leidse Courant veel ge lezen wordt. Maar ik lees het LD al vijfen twintig jaar en ik ben er helemaal tevreden mee. Ik zou althans niet we ten wat er nog méér in moet". Mevrouw: "Ik las 'm al bij mijn moeder thuis, waar ze het LD al zo'n vijftig jaar had den. Ik heb het LD zelf sinds ik trouwde, nu al weer dertig jaar gele den. Je kan dus zeggen dat ik een trouwe abon nee ben. Ik kijk 'm elke dag helemaal door. En je weet precies waar al les staatda's ook zo fijn. Klachten? Niet echt, al zou er iets meer over Wassenaar in mo gen staan. Maar verder ben ik er echt tevreden H. Hennephof, Lin- naeuslaan 26, Voor hout: „Behalve het Leidsch Dagblad hebben we ook nog andere kranten in huis. Het Leidsch Dag blad lees ik voor het streeknieuws. Ook kij ken we graag naar de advertenties. Het is een prettige, gezellige krant".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 33