Zó liberaal was men ook wel weer
Een onderdrukte glimlach
Zeven dagen
per week en
een toetje»
Een zeer zinvolle ervaring
Is Leiden ooit echt ontzet?
VRIJDAG 1 MAART 1985
JUBILEUMNUMMER LEIDSCH DAGBLAD
PAGINA 7
door Frits Koffijberg
De eerste keer dat ik een Leidsch
Dagblad onder ogen kreeg, in de zomer
van 1960, raakte ik bijna vertederd: wat
een antiek krantje! Vooral werd ik
getroffen door de kleine koppen die de
grijsheid van een overdosis aan tekst
eerder accentueerden dan
onderbraken. Maar goed, ik had het
eerste sollicitatiegesprek er al op
zitten, dat was veelbelovend verlopen,
en in mijn jeugdige overmoed (23 gold
toen nog als jong) meende ik dat wat
frisse ideëen over journalistiek en
opmaak, mij bijgebracht bij Het Vrije
Volk, in Leiden zouden worden
verwelkomd. Dat was een vergissing.
Al gauw na mijn indiensttreding moest
ik vaststellen dat de vlag van het
ouderwetse uiterlijk de lading perfekt
dekte. Het LD, dat de pretentie had een
min of meer liberaal dagblad te zijn,
bleek in feite op vele punten een
aartsconservatief krantje dat pal stond
voor Ons Koningshuis (inderdaad, met
hoofdletters, evenals Onze Koningin,
Prins en Prinses), autoriteit wettig
gezag, ondernemer aandeelhouder
en - niet in de laatste plaats - de
apartheidspolitiek van Zuid-Afrika.
Van het dozijn redacteuren dat de
krant dagelijks volstampte met
hoofdzakelijk telex,
correspondentenkopij en artikelen van
obscure persbureautjes - af en toe
gelardeerd met een reactionair
commentaartje van eigen hand -
bestond de meerderheid uit wat ik
destijds als ouwe knarren beschouwde
(al zullen ze niet veel ouder zijn
geweest dan ik nu zelfben), die
onderling weieens ruzieden, maar een
opmerkelijke eensgezindheid
demonstreerden zodra een van de
jongere redacteuren het waagde een
verandering voor te stellen
(bijvoorbeeld om Prinses voortaan als
prinses te schrijven). De krant moest
worden gemaakt zoals die altijd was
gemaakt, op de manier dus die door de
jaren heen zijn deugdelijkheid had
bewezen. Dat was het argument
waarmee elke oppositie monddood
werd gemaakt.
Zo kon het gebeuren dat veel nieuwe
ontwikkelingen die zich in de jaren
zestig aandienden, a,anvankelijk aan de
lezers van het Leidsch Dagblad en de
Rijnstreek-Editie (jawel, Onze Bladen)
voorbijgingen. Provo bijvoorbeeld. Of
de opkomst van de popmuziek. De
eerste democratiseringstendensen. Er
werd niet over geschreven öf - als het
verschijnsel echt niet langer kon
worden genegeerd, omdat alle media
er al uitputtend gewag van hadden
gemaakt - op een manier die soms zelfs
de benadering in De Telegraaf in de
schaduw stelde.
Een onschuldig voorbeeld: de Beatles
waren bezig beroemd te worden. De
Londense correspondent van de GPD
(een journalistiek instituut waarin het
LD destijds en thans ook weer met
andere regionale kranten
samenwerkte) zag in dat er iets
bijzonders aan de hand was en
produceerde over de Beatle-mania een
fors artikel. Een van de jongere
redacteuren die het even later tussen
de telexkopij zocht om het te
bewerken voor de zaterdagkrant, kon
het nergens meer vinden. Wat bleek
tenslotte? Dat oudere collega's het
artikel in de prullenmand hadden
gegooid, omdat het een respectabele
krant als het LD niet paste om aan
"zo'n stelletje snotneuzen' zoveel
aandacht te besteden.
Het hoeft geen betoog dat op de
LD-redactie de generatiekloof wijd
gaapte. Geen belangrijk, maar toch wel
typerend detail is dat alle oudere
redacteuren de hoofdredacteur joviaal
bij zijn voornaam noemden, terwijl de
jongeren geacht werden "meneer
Brouwer" te zeggen.
Dat de krant in de jaren zestig
langzamerhand toch ging veranderen -
en op den duur zelfs niet zo'n beetje -
kwam merkwaardig genoeg door
toedoen van de directeur,
oud-marine-officier Van Dishoeck, die
zich met inhoud en uiterlijk ging
bemoeien en de jongeren aanmoedigde
om naast schaar en lijm andere
journalistieke middelen te hanteren.
Die kans greep ik aan om wekelijks
een jeugdpagina te gaan maken, in die
jaren voor een regionale krant een vrij
opmerkelijk fenomeen en voor het LD
eigenlijk iets ongehoords. Ik kreeg er,
vooral in het begin, dan ook heel wat
over te horen, als op zaterdag
(journalisten hadden toen nog een
zesdaagse werkweek) de krant van de
persen rolde. Niets deugde ervan
volgens de ouderen, die eensgezind en
toch met veel omhaal van woorden
elke regel op die pagina verketterden -
tot de directeur himself binnenkwam
door C. J. Rotteveel
en zei: "Leuke jeugdpagina vandaag".
Waarna alle kritiek op slag was
verstomd.
Zeven jaar heb ik bij het LD gewerkt
(eerst op buitenland, later als
bijvoegselredacteur) en al zou men na
het voorgaande wellicht anders
vermoeden, ik bewaar aan die tijd ook
heel prettige herinneringen. Niet in de
laatste plaats door de contacten met
collega's die hun journalistieke
loopbaan bij het LD begonnen, zoals
Bert Tiddens (nu bij de VARA), Marius
van Rijn (bij mijn weten tegenwoordig
werkzaam in Londen), Frans van
Klaveren (NRC), Serge Sitniakowski
enzovoort.
Met genoegen denk ik ook nog terug
aan een artikel over Katwijk aan Zee,
waarin flink wat kritiek werd gespuid
op het feit dat er 's avonds en vooral in
het weekeinde (met name op zondag)
voor de jeugd onvoldoende vertier
was. Dat verhaal kostte het LD in
Katwijk 23 abonnees. Nooit een boos
woord over gehoord. Zó liberaal was
men ook wel weer.
Frits Koffijberg was van 1960 tot 1967
werkzaam bij deze krant. Thans is hij
redacteur bij het Dagblad Tubantia
(Enschede).
De krant was nog niet eens honderd
jaar oud toen ik op 1 oktober 1954 als
redacteur buitenland en
plaatsvervangend hoofdredacteur in
dienst trad, om tweeëntwintig jaar
later "met vliegend vaandel en slaande
trom" - zoals collega R. Paauw zo
vriendelijk was te schrijven - op
65-jarige leeftijd over de eindstreep te
gaan. Maar wie nu denkt dat het mij
steeds maar voor de wind was gegaan,
zal ik even bijlichten.
Ook mij zijn, al liep mijn opleiding in
mijn geboorte- en woonplaats Den
Haag op rolletjes, teleurstellingen niet
bespaard gebleven. Gelukkig vond ik
na enig zoeken een functie op de
redactie buitenland van het Chr.
Historisch dagblad "De Nederlander",
een landelijke, in Den Haag
verschijnende krant met groot politiek
gezag, maar financieel op lemen
voeten.
Op 1 november 1942 kreeg dit dagblad,
wegens onvoldoende medewerking
aan de Duitse bezetting, een
verschijningsverbod opgelegd. En
daar stond ik dan met vrouw en kind
op de Haagse keien. Lang heeft het
gelukkig niet geduurd: een van de
leden van de "commissie van
hoofdredactie" (de latere prof.) dr.
Ph. J. Idenburg, directeur van het
Centraal Bureau voor de Statistiek,
verschafte mij daar een functie op de
afdeling Hoger Onderwijs. Maar
aangezien het onder meer tot een taak
behoorde uit te rekenen hoe groot het
percentage was van de studenten in de
faculteit der Letteren en Wijsbegeerte
door René Vos
De overlevering wil dat kort voor de
feestelijke ingebruikneming van het
Leidsch Dagblad-gebouw aan de Witte
Singel lang voor de oorlog - iemand
informeerde: "Waar komt eigenlijk de
redactie te zitten?".
Lichte paniek, toen bleek dat de
architect-van-naam in zijn ontwerp
geen rekening had gehouden met de
mensen die geacht worden de krant vol
te schrijven. Zij stonden niet op zijn
blauwdruk.
Er werd toen maar een stukje van de
zetterij afgeschoten en het
smalspoorbaantje, waarover de per
dekschuit aangevoerde rollen papier
op lorries naar de drukpers werden
gereden, kreeg een aftakking. En zie...
er was een redactielokaal.
Als herinnering aan deze misser bleven
wèl op de redactionele werkvloer wat
spoorstaven achter, waardoor ik reeds
op de eerste dag van mijn entree als
betrekkelijk jong sportredacteur - 15
december 1947 - ruggelings ter aarde
stortte, nadat de poten van mijn
bureaustoel bij het achteruit schuiven
achter de rails waren blijven steken.
Veel leefruimte was overigens de
redactie niet toebedeeld. En dat was
ook niet noodzakelijk, want aan het
einde van die bewogen jaren veertig
telde zij slechts zes man. Van die zes
droegen er bovendien twee de titel van
hoofdredacteur... Een redactionele
samenstelling van wereldformaat, al
wilden kwade tongen wel eens
beweren dat het een kind met een
enorm waterhoofd was.
Een van de twee hoofdredacteuren
vertegenwoordigde de krant 'naar
buiten', het was een zeer correcte man
wie elk onvertogen woord in 'zijn
krant' een gruwel was. Zou hij nu nog
bij ons zijn, vele slapeloze nachten
zouden zijn deel zijn-
Zijn collega-hoofdredacteur èn
tegenpool - een goedlachse Groninger
was er voor 'intern' gebruik. Hem
was een rol achter het decor
toebedeeld, waar hij zichtbaar onder
leed en waarnaar bij zich ook kleedde.
Dag-in dag-uit droeg hij hetzelfde
kostuum en kocht dan pas een nieuw
als hij trekjes van een Parijse clochard
begon te vertonen. De plaatselijke
herenmode-branche is van hem niet
rijk geworden.
In de avonduren hulde hij zich in een
zwart pak, waarin hij zich als
toneeldeskundige naar de schouwburg
begaf en hij zoals hij vele malen
triomfantelijk meldde, in 1929 ook de
stadhuisbrand had verslagen. Als je
dicht naast hem stond kon je de
schroeilucht nog ruiken.
Het waren opmerkelijke mannen, die
door Ton Schuurmans
twee hoofredacteuren. En zeer
vooruitstrevend, want reeds in de jaren
veertig bleken zij vertrouwd met de
letters atv. Alleen hadden zij die
vertaald in
ArbeidstijdTijdVermeerdering. Hun
slogan was: 'Wie bij deze krant werkt
dient dag en nacht klaar te staan'. Het
was geen grapje.
Toen ik eindelijk de moed had
verzameld om te vragen op welke dag
van de week ik vrijaf kon nemen, keek
men mij streng en bedroefd aan en
kreeg ik te horen: 'Geen enkele. Je
wilde toch sportjournalist worden?
Uitstekend. Maar die werken nu
eenmaal op zondag. Dan had je maar
een ander vak moeten kiezen'.
Dat betekende voor mij dus zeven
dagen per week in touw - met als
'toetje' de nacht van zondag op
maandag - en vele malen, als er geen
sport was, op doordeweekse avonden
een handje toesteken aan de
stadsredacteur.
Doffe ellende.
Al beschouwde men in die jaren lang
werken als iets heel gewoons, ik vond
dat ze bij het LD stevig aan het
overdrijven waren.
Elke morgen om elf uur zette het
hoofdredactionele duo een koekblik
op tafel. Daarin zaten de uitnodigingen
en dat waren er vele. Het
verenigingsleven bruiste in die
jaren-vóór-de-tv. Tegen 'koekbliktijd'
trok ik mij strategisch terug op het
toilet, in de hoop dat bij het uitdelen
van het avondwerk de leidinggevende
ogen mij over het hoofd zoudenjzien.
Soms had ik succes met mijn
onwelriekende absentie, maar
evenzovele malen klonk het bij mijn
terugkeer: 'Jongen, voor jou heb ik iets
aardigs, vanavond...'
Er liggen een kleine veertig jaren
tussen de berailsde redactie van 1947,
het hoofdredactionele koekblik en het
hypermoderne, computergestuurde
krantengebouw dat nü aan de Witte
Singel staat. 'Schrijf eens op wat er in
die jaren bij de krant is veranderd',
vroeg de samensteller van dit
jublileum-nummer. Ga daar maar eens
aan staan.
Een Volkswagen kan je ook niet
vergelijken met een Mercedes.
"Gebleven is de journalist. Die schrijft
nu zijn (of haar) 'stukje' op een
beeldscherm en - voor ik het vergeet
voelt nü een zaalbreed vast tapijt
onder de schoenzolen. Zonder
spoorrails...
René Vos was van 1947 tot 1982
werkzaam bij deze krant. Thans is hij
redacteur in ruste.
Stellen dat de overgang van het
televisiebedrijf naar de
hoofdredactionele stoel bij het Leidsch
Dagblad een geringe gebeurtenis was,
zou onzin zijn. Hoewel ik er, zoals dat
heet, fundamenteel over had
nagedacht, meer dagbladervaring dan
televisie-ervaring had (twaalf jaar
tegen vijfjaar) en het mij zeer aanlokte
de benen onder eigen tafel te kunnen
schuiven en zélf het beleid te gaan
uitmaken, was het toch een bijzondere
ervaring toen ik op een dag in maart '80
mijn auto parkeerde op het terrein aan
de Witte Singel.
Ik herinner me nog hoe ik
binnenkwam. Ik wist waar de deur
naar de redactie zich bevond.
Daarachter was een kleine receptie. Ik
deed de deur open en maakte toen, wat
Jan Mulder later in een van zijn
columns zou omschrijven als de fatale
vergissing. Een nieuwe trainer - en in
wezen is er geen verschil - behoort niet
langs alle spelers te gaan om zichzelf
voor te stellen. Volgens Mulder doet de
werkelijke toptrainer dit geheel
anders. Hij zwijgt, monstert de
trainende manschappen, wenkt de
hulptrainer en zegt: stuur je ze stuk
voor stuk even naar me toe?
Welnu, ik deed dat natuurlijk niet. Ook
ik ben een produkt van de nieuwe
maatschappij waarbij we voordoen dat
er eigenlijk geen verschil bestaat
tussen een assistent-journalistiek
medewerker, afdeling sport en de
hoofdredacteur. Toen ik eenmaal op
Mulders oude stoel was gezeten in de
kleinste hoofdredactiekamer van het
Westelijk Halfrond wist ik bij God niet
wat ik zou gaan doen. De bureaulades
waren leeg en er was een groot verschil
met de eerste keer bij Brandpunt. Toen
lag er tenminste op mijn bureau nog
een filmblik met daarop een sticker:
Afblijven. Tussenshots Afrika.
Het Leidsch Dagblad betekende voor
mij een grote schat aan nieuwe
ervaringen. Ik ben ooitin het
journalistieke vak gekomen omdat ik
een logisch verstand dacht te hebben
en razendsnel kon tikken, bij het
Leidsch Dagblad - ik maakte altijd de
fout niet meteen Leidsch/Alphens
Dagblad te zeggen, waarvoor nog mijn
eerbiedige excuses - bij het LD/AD heb
ik geleerd hoe gecompliceerd managen
eigenlijk is. Dat is een apart vak, waar
de meeste journalisten geen opleiding
hebben gehad, maar die aan de
andere kant als je eenmaal functioneel
boven hen bent gesteld niet bereid zijn
daar enige problemen van te
ondervinden.
Ruud Paauw functioneerde als het
grote historische geweten. Hij kende
Leiden, de krant, de mensen, de
cultuur en kon me af en toe aankijken
met een blik van: het is wel duidelijk
dat er binnen het Koninkrijk der
Nederlanden Calvinisten en
Rooms-Katholieken samenwonen,
maar hoe los ik dat dagelijks op?
Het contact met het directoraat,
gevormd door de heren Koopman en
Frese, later Quakernaat heb ik altijd als
plezierig ervaren. Vooral de relatie met
directeur Koopman, in wie ik altijd een
Brits officier zag: streng doch met een
groot gevoel voor humor. Ik behoor
niet tot het type journalist dat in elke
directeur een potentiële vijand ziet
omdat het gevaar continu aanwezig
zou zijn dat hij met zijn van commercie
doordrenkte vingers de krant zal
bezoedelen. De meeste directeuren
weten van kranten, als het om de inhoud
gaat, net zoveel als hoofdredacteuren
en ik heb de gesprekken daarover dan
ook altijd als uiterst zinvol ervaren.
In mijn tijd als hoofdredacteur heb ik
aardig wat voor het Leidsch Dagblad
kunnen doen. Ik heb er ook veel
geleerd en die ervaring komt mij op
mijn huidige stoel als hoofdredacteur
van het Nieuwsblad van het Noorden
zeer van pas. Ik zou alle collega's van
het Leidsch/Alphens Dagblad daarom
vanuit het hoge Noorden nog eens
willen danken voor de hulp bij mijn
eerste stappen op het hoofdredactionele
vlak. Elke maand hoor ik trouwens
tijdens de vergaderingen van
het College van Hoofdredacteuren van
de Gemeenschappelijke Pers Dienst
van het wel en wee van mijn oude
krant, via mijn opvolger Koos
Metselaar, een bekwame en serieuze
collega voor wie ik bewondering
koester.
Het is alweer ruim twee jaar geleden
dat ik door de donkere avond liep na
de afscheidsreceptie in De Doelen aan
het Rapenburg. Toen ik thuiskwam zei
mijn zoon: "Voor wie moet ik nu
juichen bij het GPD-voetbaltoernooi?
Voor Leiden of voor Groningen?" Ik
heb toen grootmoedig geantwoord:
"Jongen, je moet altijd voor de beste
juichen".
Ton Schuurmans was van 1980 tot 1983
hoofdredacteur van deze krant. Thans
is hij algemeen hoofdredacteur van
het Nieuwsblad van het Noorden te
Groningen.
aan de Rijksuniversiteit van Utrecht
dat in 1938 en 1939 de
mohammedaanse godsdienst beleed,
was ik na drie maanden verdwenen.
Ik miste de journalistiek en kon elders,
al had ik zeker geen reden om mij te
beklagen over de aard van een aantal
latere functies, niet gemakkelijk mijn
draai vinden.
Het lag dus voor de hand dat ik geen
ogenblik aarzelde toen mij kort na de
oorlog de gelegenheid geboden werd
het krantenbedrijf weer binnen te
stappen, al was de Zwolsche Courant
niet naast de deur. Maar het leven dienl
zich vaak aan als koppelverkoop, in
mijn geval: terug in de journalistiek,
maar dan wel een paar straten verder.
Na acht prettige jaren in Zwolle kon ik
op zeker ogenblik naar het westen -
Leiden dus - terugkeren en ik besloot
om allerlei redenen die kans
"krachtdadig bij de vlecht te pakken",
om met Staring te spreken. Verheugd
over mijn aanstelling bij het Leidsch
Dagblad, spoedde ik mij naar mijn
ouders in Den Haag maar kreeg de
inval eerst nog even langs te gaan bij
een oudere collega, die in de residentie
een belangrijke positie in de
Nederlandse journalistiek bekleedde.
Toen ik hem meedeelde dat ik uit
Zwolle zou gaan vertrekken om over te
stappen "naar Henny" (J.W. Henny, de
toenmalige directeur) keek hij mij
verschrikt aan en zei: "Wat heb je nou
gedaan? In dienst bij dieEn hij
gebruikte een
uitdrukking-van-eigen-makelij, die
betrekking had op de omvang van
Henny's spreekorgaan en die van
weinig waardering voor dit
lichaamsdeel getuigde. Korte tijd later
kreeg ik van familieleden in Leiden te
horen dat ik geen geringe stommiteit
had begaan, want "de" krant van
Leiden was de "Nieuwe Leidse" en het
"Leidsch Dagblad" was ten dode
opgeschreven.
Als ik aan die voorspellingen
terugdenk, kan ik een glimlach niet
onderdrukken. Want J.W. Henny was
toch wel een ander mens dan mij
onheilspellend was voorgehouden en
het "Leidsch Dagblad", dertig jaar
geleden door sommigen al bijna
begraven, viert zijn 125-jarig bestaan!
C.J. Rotteveel was van 1954 tot 1976
werkzaam bij deze krant. Thans is hij
redacteur in ruste.
door Hans Melkert
De trein, het Alphense lijntje wel te
verstaan, heeft een belangrijke rol
gespeeld in mijn Leidse tijd. Het
station als een moderne poort van de
oude stad markeerde het begin en het
einde en ook tussentijds kwam ik
Leiden binnen om er te werken voor
die andere krant dan de lichtreclame in
het station aangaf (en nog aangeeft
misschien). Zeven jaar Leidsch
Dagblad, stadsverslaggever en
raadscommentator, wonen in de
agglomeratie (Oegstgeest). Dan ben je
er zo bij betrokken, dat Leiden een
plek blijft innemen, die Utrecht nooit
zal veroveren.
De trein. In een feesttrein ter
gelegenheid van een NS-mijlpaal
ontmoette ik Sam Platteel, die op dat
moment eigenlijk besliste dat ik zijn
opvolger zou worden in het werk dat
hij tientallen jaren had gedaan. Met een
onnavolgbare blijmoedigheid. Zo
bouwde hij ook zijn laatste jaren af,
waarin hij duidelijk terugtrad. Ik
"deed" de stad. Met Rob Soetenhorst
als jonge hoofdredacteur ging dat
anders dan Sam gewend was met
Brouwer op de hoofdredactionele
stoel, maar hij vond het uitstekend.
Nog altijd doet het zeer dat zijn ziekte
en zijn dood hem zo weinig jaren lieten
na een werkzaam leven.
Werken in de stad en werken in wat hij
noemde "de wijngaard des Heren",
want hij bemoeide zich ook met de
rubriek geestelijk leven, praatte met
dominee's en tikte de predikbeurten
uit. Voor die rubriek, maar dan
uitgebreider, kwam later Simon de
Groot, toen door het verdwijnen van de
Nieuwe Leidse Courant het aantal
Leidse kranten verminderde tot twee.
Nog altijd meer dan in vergelijkbare en
zelfs grotere steden.
Dat maakte het werken voor een
journalist in Leiden spannend. Voor
een laat ingebracht stadsbericht ging
alles opzij. Dan gingen de loden regels
nog roodgloeiend in de vorm. Met een
beeldscherm voor me en een computer
erachter, die gefotografeerde tekst
levert, lijkt het alsof ik herinneringen
ophaal uit de vorige eeuw. En het is
toch pas tien jaar geleden dat ik elke
ochtend in alle vroegte via het
Alphense lijntje Leiden verliet op weg
naar mijn werk in Utrecht. De zaak is
rond: het begin in de trein en het
eindigde ermee. Daartussen de Leidse
jaren, waaruit nu een paar
herinneringen.
Dat vroege opstaan was wennen, want
in de Leidse jaren was het meestal laat
naar bed gaan. Dat zat 'm in de
gemeenteraad, die veel en eindeloos
vergaderde. De commissies werden
openbaar, het Progressief Akkoord
kwam tot stand, die als grootst
mogelijke minderheid opbokste tegen
CDA en WD. De PAK-oppositie was
hard en vergde veel tijd. Vaak tot in de
kleine uren bleven de lichten branden
in het stadhuis. Begrotingszittingen
waren marathons.
Het was wel boeiend, dat politieke spel
in een stad die het moeilijk had en
waar de werkloosheid eerder toesloeg
dan elders.
Dat was - en is denk ik nog steeds - het
probleem van Leiden: gebrek aan geld.
Tientallen jaren lieten de bestuurders
de oude stad verpauperen. De regenten
kochten kostbare stukken voor de
Lakenhal, maar lieten de kilometers
walkant langs de grachten instorten.
Leiden kreeg de rekening
gepresenteerd in de jaren dat de stad
onder controle van Den Haag kwam.
Leiden, een stad met problemen. Met
het imago van een bekakte
universiteitsstad. Met een bevolking
die eeuwenlang klappen heeft gehad.
Is Leiden ooit echt ontzet?
Hans Melkert was van 1968-1974
werkzaam bij deze krant. Thans is hij
chef-streekredactie van het Utrechts
Nieuwsblad.
LEZERS
OVER DE
KRANT
Frans van Egmond,
voormalig correspon
dent en Parker-mana
ger:
"Er zullen niet veel le
zers van het Leidsch
Dagblad zijn, die de
krant vanuit meerdere
invalshoeken bezien. Ik
heb door de jaren heen
op vele manieren tegen
het LD aangekeken: als
Noordwijker, journa
list, public relations ad
viseur, correspondent
en manager van een
sportinvestering, die de
krant als prijnus inter
pares nodig had voor
publiciteit. De geboren
en getogen Noordwijker
zoekt en vindt door
gaans het lokale
nieuws. De journalist
heeft professionele
waardering voor een
onafhankelijke en naar
absolute maatstaven
goede regionale krant.
De pr-adviseur zou alle
media wensen zoals het
Leidsch Dagblad: open
voor toegeleverd
werkelijk nieuws en
potdicht voor commer
ciële rommel zonder eni
ge nieuwswaarde. De
ex-correspondent heeft
er nogal wat geleerd en
misschien wel de be-
ginkneepjes van het
vak. En de ex-Parker
manager heeft de inte
griteit en consequentie
van de leiding en het
vakmanschap van
sportredakteur Ad van
Kaam gerespecteerd. De
slogan is datje de krant
niet kunt missen, geen
dag. Ik lees er elke dag
twaalf en in het veen
kijkt men niet op een
turfje, maar ik zou er
moeite mee hebben het
Leidsch Dagblad te mis
sen. Want als het waar
is dat 'Le journal est un
monsieur', dan verhef ik
deze krant tot 'un vrai
monsieur'.
Familie Turk, Broek-
weg 6, Wassenaar:
Meneer: "Een goeie
krant, hoewel ik uit Zoe-
terwoude kom waar de
Leidse Courant veel ge
lezen wordt. Maar ik
lees het LD al vijfen
twintig jaar en ik ben er
helemaal tevreden mee.
Ik zou althans niet we
ten wat er nog méér in
moet".
Mevrouw: "Ik las 'm
al bij mijn moeder
thuis, waar ze het LD al
zo'n vijftig jaar had
den. Ik heb het LD zelf
sinds ik trouwde, nu al
weer dertig jaar gele
den. Je kan dus zeggen
dat ik een trouwe abon
nee ben. Ik kijk 'm elke
dag helemaal door. En
je weet precies waar al
les staatda's ook zo
fijn. Klachten? Niet
echt, al zou er iets meer
over Wassenaar in mo
gen staan. Maar verder
ben ik er echt tevreden
H. Hennephof, Lin-
naeuslaan 26, Voor
hout:
„Behalve het Leidsch
Dagblad hebben we ook
nog andere kranten in
huis. Het Leidsch Dag
blad lees ik voor het
streeknieuws. Ook kij
ken we graag naar de
advertenties. Het is een
prettige, gezellige
krant".