Het hoofdkwartier van Rie en Dick Spoor Laden en het vercet (4) ZATERDAG 2 FEBRUARI 1985 EXTRA PAGINA 23 Hun oorlogsverhaal zal zich wellicht laten lezen als een boeiende roman waarin de lezer in het spoor van Rie en Dick Spoor wordt meegetroond van de ene belevenis naar de andere. Maar de harde realiteit gebiedt te zeggen dat hun relaas gespeend is van elke fictie, ze hebben het vijfjarige Duitse schrikbewind beleefd en met geluk overleefd. In hun sigarenwinkel aan de Johan de Wittstraat kon destijds de lach van het ene op het andere moment overgaan in een traan. In de prille oorlogsjaren ondermijnden ze het Duitse gezag door de verkoop van niet te roken stinkstokken aan de 'moffen', later werd het perceel Johan de Wittstraat 16 door een verraad plegende buurtbewoner als „broeinest van illegaliteit" onder de aandacht van de bezetters gebracht. Met steun van andere ingezetenen van de Raadsherenbuurt brachten Rie en Dick Spoor onder meer joden onderdak, in 1944 kregen de verzetsactiviteiten van het echtpaar het karakter van een bloedserieuze dagtaak. Ze traden toe tot de knokploeg van Marinus Post; raakten zodoende betrokken bij diverse overvallen op distributiekantoren en bevolkingsadministraties. Vijf jaar geleden publiceerde Spoor in het boekje 'Raadsherenbuurt 1940-1980' zijn bevindingen over een periode waarin hij en zijn vrouw naast de vreugde van geslaagde operaties het verlies van strijdmakkers moesten betreuren. Op deze pagina geven ze nogmaals opening van zaken over een tijd „waarin je met je ene poot op straat stond en met je andere in de gevangenis". Rie en Dick Spoor in hun sigarenwinkel in de Johan de Wittstraat: "De illegaliteit heeft in die maanden na de oorlog heel wat klappen in het gezicht gehad". (foto Holvast) door Gerard van Putten Al ver voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had Dick Spoor tabak van de hysterie van het nazisme. Als touringcar-chauffeur reed hij in de beginjaren dertig gere geld in Duitsland rond. Na de machtsovername van Adolf Hitler zag hij in steden en dorpen span doeken hangen met leuzen als: „Der Weg durch dieses Dorf führt nicht nach Palestina". Met eigen ogen zag hij ook hoe joden door SA-mannen als paria's werden behandeld. Enkele jaren later liet hij zich dan ook niet in slaap sussen door Colijns legen darische woorden „Gaat u maar rustig slapen", Spoor had weinig vredelievend heid kunnen ontdekken in het regime dat de wil van andersdenkenden aan zijn laars lapte. Zijn wantrouwen werd be vestigd door de Duitse invallen in Polen en Tsjechoslowakije, later zou zijn met de dag groeiende antipathie tegen de nazi's omslaan in haat. De expansiedrift van Hitier noopte de Nederlandse regering tot mobilisatie van alle beschikbare strijdkrachten. Spoor moest zijn eind 1934 geopende si garenwinkel verruilen voor een verblijf in de Haarlemse kazerne, waar hij als sergeant de supervisie kreeg over Jon gens die zo maar uit hun gezin waren ge haald om het militaire kloffie aan te trek ken". De geest van „het zal allemaal wel niet zo'n vaart lopen" hield ook de militaire leiding in z'n ban. Onmiddellijk nadat de oorlog was uitgebroken, meldde hij zich spontaan voor een transport van keu kenwagens en munitie naar de Grebbe- berg. In de Haarlemmerhout stonden 100 spiksplinternieuwe vrachtwagens voor hem klaar, de garnizoenscomman dant overhandigde hem een doos met 100 contactsleutels.' Het ging om een spoedopdracht, maar Spoor en zijn man schappen hadden eerst enkele uren no dig om uit te zoeken welke sleutel bij welke vrachtwagen behoorde. Toen de colonne zich dan eindelijk in beweging zette, bleken de tanks slechts gevuld met vijf liter brandstof. Spoor en zijn soldaten hebben de plaats van bestem ming nooit bereikt, bij Arnhem zag hij Duitse tanks die uiterst macaber waren 'opgetuigd' met helmen van afgeschoten Nederlandse soldaten. „Toen ik dat zag, kreeg ik helemaal de pest aan die mof fen". Pistolen Na de capitulatie („Het was verraden en verkocht") kreeg iedereen het bevel in de kazerne te blijven. „Ja, ik ben daar belazerd", dacht Spoor, hij hees zich in een koksjack, griste een paar pistolen weg en wandelde op z'n gemak van Haarlem naar Leiden. Terug in de Raadsherenbuurt stond hij al snel op ge spannen voet met een militante NSB'er die in de Van Oldebarneveltstraat woon de. De WA-man groette Spoor altijd met „ha, die ex-sergeant", waarop de siga renwinkelier uiterst vriendelijk „ha die landverrader" terug riep. „In die begin tijd kon dat nog, later liet je dat wel uitje hoofd". Van echt verzet tegen de Duitsers kon in die prille oorlogsjaren nauwelijks worden gesproken. Als er al uiting werd gegeven aan onlustgevoelens die wer den ingegeven door de dictoriaal inge stelde 'Nieuwe Orde', dan werden die door de meer durfachtigen gericht aan het adres van provocerende NSB'ers. „Zeiden ze niks, dan meed je ze. Dan zweeg je ze dood, je leefde langs elkaar heen", zo roept de familie Spoor de sfeer van het dagelyks leven in 1940 en 1941 weer op. Naarmate het Duitse opperbevel de bewegingsvrijheid van de Nederlandse bevolking begon in te perken door aller hande verordeningen, decreten en beve len af te kondigen, welde de weerzin te gen het ongenode bezoek pas goed op. Op 2 mei 1942 markeerden de Duitsers met de draagplicht van de Davidster de jodenmensen als zoveelste-rangs bur gers. ('Untermenschen') Ook in huize- Spoor werd met afschuw kennis geno men van de maatregel, de administratie ve aanzet van een gruwelijke massa moord. Tegenover hun huis woonde de familie Levie, een vader van 84 en drie zoons. „Die mensen moeten geholpen worden", waren Rie en Dick Spoor het al snel eens. „Ik heb ze moeten smeken om onder te duiken", herinnert Dick Spoor zich. Hij heeft er drie gespreksavonden voor nodig gehad om de Levies te winnen voor zijn voorstel. „As zovele joden- mensen waren ze erg volgzaam. De zoons hadden moeite afscheid te nemen van hun vader die werd ondergebracht in het Elisabeth-ziekenhuis aan de Hooi gracht". De drie broers wist Spoor te huisves ten bij vroegere dienstkameraden tegen een wekelijkse vergoeding van 35 gul den. Maar de Levies bleken moeilijke onderduikers, nogal nieuwsgierig van aard. Naïef lieten zij hun gezichten meer dan eens voor de ramen zien, waardoor gastvrouw en gastheer nodeloos in ge vaar werden gebracht. Oranje bloemen Bij toeval vond Spoor de veilige schuilplaats, waarnaar hij maanden had gezocht. Op een ochtend fietste hij door het bos Poelgeest, waar zijn blik werd getroffen door een groot boeket oranje bloemen dat frank en vrij stond uitge stald voor het raam van het boswach tershuisje. Wie in die dagen pronkte met de kleur oranje, liep grote risico's. As iemand in die tijd trouw wilde belijden aan het vorstenhuis, deed-ie dat meestal met het slaken van de volzin „worteltje boven". Toch wel verbaasd door het ui terlijk vertoon van zoveel durf stapte Spoor van zijn fiets, daar moest-ie meer van weten. De deur van het boswachtershuisje zwaaide open, mevrouw Hollander was niet gediend van het bekijks, getuige haar bits gestelde vraag: „Mot je wat?" „Nee, ik mot niks, maar jij mot me toch eens vertellen waar je die mooie oranje bloemen plukt", gaf Spoor terug. Me vrouw Hollander: „Je hebt er toch geen last van, hè?" „Nee hoor", was de repliek van Spoor, „ik vind het prachtig". Dat antwoord werd door de boswach tersvrouw opgevat als een wachtwoord. Spoor werd binnengelaten. Dankbaar maakte hij van de gelegenheid gebruik om rond te kijken in het huis. „Een idea le onderduikplek", was het oordeel na een kennersblik. Hij vertelde dat-ie een onderkomen zocht voor twee joodse on derduikers. Weinig woorden had Spoor nodig om de Hollanders te overtuigen. De Levie-broers hebben de oorlog over leefd; als dank voor de hulp heeft de staat Israël het boswachtersgezin na de oorlog gedecoreerd met de hoogste on derscheiding. Het adres van Rie en Dick Spoor werd allengs een toevluchtsoord voor onder duikers die bij vrienden of kennissen el ders in de buurt onderdak kregen. Hier en daar wisten ze wat geld bijeen te be delen voor de aankoop van levensmid delen; vóór alles waren er bonkaarten nodig om aan eten te komen. Dat lukte via Thijs Baart, beambte op het distribu tiekantoor. Aan elk verzoek van Spoor gaf Baart gevolg, totdat die laatste zich bespied wist door de WA-man die vlak naast Spoor woonde. „Dick, het kan niet meer", sipte Baart. „Ik word de hele dag op mijn poten gekeken door die rotvent bij jullie uit de buurt". „Nou Baart, dan zal ik zorgen dat die rotvent bij jullie ver dwijnt". Op hoge poten schreef Spoor een brief aan de NSB-directeur van het distribu tiekantoor, de tekst voorzag hij van de ondertekening „enige melkboeren". Zijn overbuurman („Boekhoud was in het huis van de Levies getrokken") werd gewaarschuwd voor de WA-man die „ons vertelde dat u maar een grote boe renlul uit Onstwedde bent, die amper zijn eigen naam kan schrijven. Hij zal wel zorgen dat hij uw plaats zal inne men, want hij heeft een veel betere op voeding. Een gewaarschuwd mens telt voor twee". Daags erop zagen Rie en Dick Spoor de brief van „enige melkboeren" in de bus van de directeur glijden. Geamu seerd denken ze terug aan het moment dat de postbesteller de gekleurde enve lop bezorgde. „Tjonge", gniffelen Rie en Dick Spoor nu nog na, „wat hebben we toen gelachen". De brief shockeerde de directeur ken nelijk, althans, de WA-man werd twee weken later weggedegradeerd. Tot ge noegen uiteraard van Thijs Baart die de diverse onderduikgroepen als voorheen weer clandestien bonkaarten kon toe stoppen. Duitse gast Zeker één Duitser heeft geweten van de illegale activiteiten van de Spoors. In 1942 hadden de Duitsers het huis op de hoek van de Van Oldebarneveltstraat- Johan de Wittstraat gevorderd. Het pand werd ingericht als compagniebureau; volgens een gemeentelijke aanzegging diende de hele compagnie te worden in gekwartierd bij de bewoners van de Raadsliedenbuurt. Ook de familie Spoor kreeg een Duitse gast aan tafel. Spoor: „Vanwege de distributie was de winkel nog maar eens per week open. Op een dag werd er bij ons aangebeld. Ik deed open, stond daar in vol ornaat een 'Gef- reiter'. Met machinepistool". „Gutentag, was wünschen Sie?", vroeg Spoor flemend naar de reden van het bezoek. Stram in de houding ant woordde de soldaat: „Ich bekomme hier meine Einquartierung". Spoor vroeg naar papieren, hoe lang hij wel dacht te blijven. „Ach, nur zwei bis drei Wo- chen", hooguit twee, drie weken. „Und dann?", informeerde Spoor nieuwsgie rig. „Dann", zei de soldaat, "dann fahren wir nach England". „Hoe denken jullie", treiterde Spoor, „dat wel voor elkaar te krijgen. Hebben jullie de zee gezien?". „Der Führer weisst Bescheid", klampte de soldaat zich vast aan Hitler, die daar ongetwijfeld raad op zou weten. De 'Gefreiter' kreeg de zolderkamer als slaapplaats toegewezen. Hij was daar tevreden mee, hoewel hij in de kou zat, terwijl de Spoors zich tegelijkertijd warmden aan de gezelligheid van de huiskamer. Hoewel vijand, kreeg Spoor toch enige medelijden met de Duitser. Rie en Dick vonden dat-ie 's avonds maar van die kouwe zolder af moest ko men. Hij viel in de smaak bij de familie, Heinz Trahn uit Lübeck bleek geen par tijman. Bij zijn 'gastgezin' kwam hij ook in contact met een jodenman die dage lijks bij de Spoors kwam eten („ze wer den bijna vrinden"). „Zelfs waarschuw de Heinz voor zijn kameraden die wel lid waren van de partij". „Op een avond", herinnert Spoor, „hadden we vergeten de radio af te zet ten, nadat de Nederlandse uitzending van Radio Oranje was afgelopen. Toen kwam de Duitse uitzending.". Trahn zat met zijn oren te klapperen toen hij van uit Londen de berichten opving over bombardementen in Duitsland. „Aber das ist doch nicht möglich, das kann nicht wahr sein". „De avond erop heb ben we de radio maar niet meer aange zet", zegt Spoor, „die knul kon uiteinde lijk wel een kameleon zijn. Maar toen Heinz als gebruikelijk kuchend binnen was binnengekomen, zei hij: 'Hen- Spoor, es ist Zeit". Correct „Er kwamen ook moffen in de winkel. De commandant vond dat de Duitsers eerst moesten worden geholpen, daarna pas de Nederlanders". Niet altijd kon Spoor voldoen aan de vraag van zijn nieuwe klantenkring, de voorraad was beperkt en hij kreeg weinig aangeleverd. As zakenman pur sang wilde hij geen nee verkopen, toog daarom naar Am sterdam om daar niet te roken sigaretten ('Burley Tipp') in te slaan. Van zijn broer nam hij sigaren van de meest inferieure kwaliteit („Onvoorstelbare rotzooi") over tegen een inkoopprijs van drie cent per stuk. In de handel met Duitsers de den de stinkstokken een kwartje per stuk. „Ik deed altijd heel correct tegen die gasten, op het hoffelijke af. Intussen kon je ze natuurlijk wel vergeven. Zo ook te gen de officier die vroeg om een brief kaart. De man begon te schrijven, be taalde, maar hij vergat zijn vulpen". „Ha", dacht Spoor, „handel". Hij pikte de pen in, maakte die vervolgens schoon. Een paar dagen later vroeg een soldaat of Spoor pennen verkocht. De winkelier knikte bevestigend, legde de schoongemaakte pen van de officier op de toonbank. Grif betaalde de soldaat de gevraagde prijs. Lang heeft Spoor niet kunnen verdie nen aan de Duitse compagnie. Zoals Heinz Trahn overtuigd raakte van het waarheidsgehalte van de berichten van Radio Oranje, zo bleken ook de andere („meestal gelovige") wijkbewoners hun Duitse gasten te hebben verlost van hun Nazi-ideologie. Die bekering naar een andere kijk op het leven sloot niet aan op Hitiers oorlogsstrategie. „Voor straf moest de hele compagnie naar Rusland. Twee of drie man hebben het overleefd, de rest is gesneuveld, ook Heinz". Later zouden Rie en Dick Spoor het verlies van meer „vrinden" moeten be treuren. Van Marinus Post bijvoorbeeld. Een jongen van Drentse komaf, lid van de door broer Johannes aangevoerde KP-ploeg waarop de Duitsers met steun van politie voortdurend jacht maakten. In het noorden had de Post-ploeg zich beziggehouden met overvallen op distri butiekantoren en bevolkingsregisters, met hulp aan joden, met liquidatie van staatsgevaarlijke verraders ook. In het Drentse land werd het de KP-ploeg na verloop van tijd te heet onder de voeten. Ook al omdat broer Henk predikant was in Rijnsburg (Spoor: „Een bolwerk van illegaliteit") vluchtte de KP-ploeg naar het westen. De Rijnsburgse ondergrond se legde contacten met de in Oegstgeest wonende familie Talboo, die Evert van der Ham alias Marinus Post verwees naar melkboer Linck in de Van Oldebar neveltstraat. Hoofdkwartier Op voorspraak van Linck vond 'Evert' al gauw de weg naar de winkel van Spoor. Rie leverde hem de gevraagde ta bak, waarna Post haar vroeg of hij de man des huizes te spreken kon krijgen. Een vertrouwelijk gesprek volgde. Post legde zijn pistool op tafel, „dat dekselse ding is kapot, ik heb gehoord dat jij dat wel kan repareren". Spoor, die zich bij zijn vertrek uit de Haarlemse kazerne in het bezit had gesteld van betere wapens, antwoordde: „Kerel, dat komt in orde". Waarmee Rie en Dick Spoor zich aan sloten bij de KP-ploeg. Het perceel Jo han de Wittstraat 16 werd gebombar deerd tot hoofdkwartier. Vluchtgaten werden er aangebracht in de huiskamer, geregeld hield de groep ontsnappingsoe feningen, de toen nog jonge lünderen van Spoor kropen herhaaldelijk langs twee op scherp staande handgranaten. „Pas na de oorlog hebben we gehoord wat er zich bij Spoor heeft afgespeeld", vertelt mevrouw Kleibrink, al jaren buurtbewoonster. „Wij hielden", zegt Spoor nu, „de kaken altijd stijf op el kaar". Niettemin bleef het komen en gaan van allerlei bezoekers bij de familie Spoor niet onopgemerkt. Waarschijnlijk lag verraad ten grondslag aan een be zoek van de Grüne Polizei die de gehele winkelvoorraad leegplunderde (Spoor: „We moesten ze vriendelijk nawuiven. Na de oorlog hebben we daar nog moei lijkheden over gehad. Iemand die nog te bang was om een illegaal blaadje te lezen had dat doorgebriefd naar de Binnen landse Strijdkrachten, gelukkig had on dercommandant Kok begrip voor mijn uitleg"). Vast staat dat een schriftelijke tip van een buurtbewoner twee land- wachters inspireerde tot een huiszoe king. Gezocht werd naar radio's en jo den. Spoor wist met succes de vertra gingstactiek toe te passen, „die hele fou te rechercheurs" plat te praten hoewel ze een Amerikaanse onderduiker („Tom Angott, staartschutter van een neerge haalde 'Liberator') aantroffen. De Land wachtcommandant zwichtte voor Spoors argument: „Hoe zou u God dan ken als een onbekende Rus zich over uw zoon zou ontfermen?" Uiteindelijk wen ste de commandant de hele kwestie als afgedaan te beschouwen indien de Ame rikaan diezelfde avond nog vertrok. „Ik had destijds een vrind", zegt Spoor. „Die was NSB'er. Daar had ik nooit van geweten. Hij wilde er van af, zei hij, hij had ingezien dat-ie een foute keuze had gemaakt. Die jongen was van al onze activiteiten op de hoogte. Voor mij,, zei hij, zou het heel makkelijk zijn om een belletje te geven. Maar hij bleek goed, zweeg over een jodenman die al een paar weken bij ons was. Jij, heb ik toen gezegd, jij blijft bij de NSB en zet daar je oren goed open. En verdomd, niet zo lang daarna kwam hij met het be richt dat er in Den Haag een KP-verga- dering zou worden overvallen". Klappen Met de tram begaf Rie Spoor zich naar het Haagse adres, onder haar mantel hield ze wapens verborgen („Ik hing de zwangere moeder uit"), haar driejarig zoontje Jopie had ze meegenomen om als reden van de reis familiebezoek te suggereren. Bijtijds arriveerde ze om haar strijdmakkers in te lichten, de wa pens kon ze ter plekke evenwel niet kwijt. Die moest ze nu afleveren op een ander adres „in de buurt van de Laak- brug". Ze werd binnengelaten nadat ze de codezin „ik moet naar de wc, ik voel me niet lekker" had opgedreund. „Die KP-tijd was een enerverende, maar tegelijkertijd een hele nare", geeft Dick Spoor prijs. „Met z'n allen waren we dilettanten die stonden tegen een tot de tanden bewapende overmacht. We hebben ontzettend veel klappen opgelo pen". Piet Maaskant, een buurman van de familie Spoor, sneuvelde april 1944 tij dens een overval op het Katwijkse ge meentehuis. Dick Spoor: „Hij deed voor het eerst mee, was niet gewend met wa pens om te gaan, Piet was nooit in dienst geweest. Hij droeg bovendien zijn pi stool aan de verkeerde kant. Piet werd betrapt door een NSB-bewaker, was niet snel genoeg met zijn pistool en werd neergeknald". De groep waarvan Rie en Dick Spoor deel uitmaakten, zou nog verder worden uitgedund. Voor een bevrijdingsactie van KP'ers die vastzaten in de gevange nis aan de Amsterdamse Wetering schans werden drie leden uitgeleend aan de ploeg-Johannes Post. Kort tevoren was een identieke overval van de ver- zetsgroep-Gerrit van der Veen mislukt. Weliswaar had Van der Veen zich verze kerd van de hulp van bewaker Van Wel- zum, maar het geblaf van honden had de beruchte SS-er Swager alsnog in staat van paraatheid gebracht. Een bloedbad en een arrestatiegolf waren het gevolg. De operatie van Johannes Post mislukte door het verraad van de SS-er Bogaard die zijn medewerking had toegezegd in ruil voor een schuilplaats en een baan na de oorlog. De groep werd opgewacht door bewapende SS-ers; van de groep- Marinus Post sneuvelden Arie Stam- rood en Frits Smit. Henk wist na zijn ar restatie te ontkomen na een klim over een muur van ruim vier meter. Verrader Bogaard werd op 1 maart 1947 geëxecu teerd. In Amsterdam werd ten slotte Mari nus Post gearresteerd na de liquidatie van een provocateur. Hij werd onder de naam Evert van der Ham in september 1944 gefusilleerd in Alkmaar. In die stad werd na de oorlog een standbeeld voor hem opgericht, gegraveerd met de naam Evert van der Ham. Jaren later werd als nog de naam Marinus Post op het monu ment aangebracht. Verbittering Na de dood van Marinus Post kreeg Spoor „als oudste" het leiderschap van de groep toegeschoven. Zoveel als maar kon heeft hij gepoogd zijn jongere vrien den en vriendinnen (Herman, Henk, Joop, Hugo, Siegfried, Lies, Karin en Nel) af te houden van al te drieste daden. „Maar ze wilden zo graag". Zodat er in de laatste oorlogsmaanden nog een tex tielfabriek, die voor de Wehrmacht werkte, werd uitgekamd. Ten bate van de landelijke onderduikkas maakte de groep voorts enkele financiële instellin gen een paar ton lichter, hier en daar werden wat NSB'ers 'uitgekleed'. „We hebben ons best gedaan", zegt Dick Spoor, die een overval op een rijdend distributiekantoor bijna met de dood had moeten bekopen. Een gevoel van verbittering heeft hij overgehouden aan de maanden na de be vrijding. Mateloos heeft Spoor zich geër gerd aan de praatjes over het verzet dat vooral zichzelf zou hebben gediend. Ge stoord heeft hij zich ook aan de „slappe zuivering" van collaborateurs, van figu ren die zich tijdens de oorlog hebben verrijkt. „Door die zuiveringsprocedure hebben de baantjesjagers zich weer snel naar voren kunnen werken, terwijl arme stumpers die geen mens kwaad hadden gedaan in kampen zaten omdat ze lid waren geweest van de NSB. De politie mocht zichzelf zuiveren. Wie in Leiden had gezeten ging naar Haarlem, vanuit Haarlem gingen ze naar Leiden. Ik ben nog even bij de PRA geweest, de Politie ke Recherche Afdeling. Ik ben eruit ge gaan, nadat ik in Sassenheim een bun kerbouwer had gearresteerd die vervol gens een week later van Den Haag moest worden vrijgelaten. De illegaliteit heeft in die maanden vlak na de oorlog heel wat klappen in het gezicht gehad". Dick Spoor achter de toonbank, in de herfst van 1940.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 23