Het hoofdkwartier van Rie en Dick Spoor
Laden en het vercet (4)
ZATERDAG 2 FEBRUARI 1985
EXTRA
PAGINA 23
Hun oorlogsverhaal zal zich wellicht laten lezen
als een boeiende roman waarin de lezer in het
spoor van Rie en Dick Spoor wordt meegetroond
van de ene belevenis naar de andere. Maar de
harde realiteit gebiedt te zeggen dat hun relaas
gespeend is van elke fictie, ze hebben het vijfjarige
Duitse schrikbewind beleefd en met geluk
overleefd. In hun sigarenwinkel aan de Johan de
Wittstraat kon destijds de lach van het ene op het
andere moment overgaan in een traan.
In de prille oorlogsjaren ondermijnden ze het
Duitse gezag door de verkoop van niet te roken
stinkstokken aan de 'moffen', later werd het
perceel Johan de Wittstraat 16 door een verraad
plegende buurtbewoner als „broeinest van
illegaliteit" onder de aandacht van de bezetters
gebracht. Met steun van andere ingezetenen van
de Raadsherenbuurt brachten Rie en Dick Spoor
onder meer joden onderdak, in 1944 kregen de
verzetsactiviteiten van het echtpaar het karakter
van een bloedserieuze dagtaak. Ze traden toe tot
de knokploeg van Marinus Post; raakten zodoende
betrokken bij diverse overvallen op
distributiekantoren en bevolkingsadministraties.
Vijf jaar geleden publiceerde Spoor in het boekje
'Raadsherenbuurt 1940-1980' zijn bevindingen
over een periode waarin hij en zijn vrouw naast de
vreugde van geslaagde operaties het verlies van
strijdmakkers moesten betreuren. Op deze pagina
geven ze nogmaals opening van zaken over een tijd
„waarin je met je ene poot op straat stond en met
je andere in de gevangenis".
Rie en Dick Spoor in hun sigarenwinkel in de Johan de Wittstraat: "De illegaliteit heeft in die maanden na de oorlog heel wat klappen in het gezicht gehad".
(foto Holvast)
door Gerard van Putten
Al ver voor het uitbreken van de
Tweede Wereldoorlog had Dick
Spoor tabak van de hysterie van het
nazisme. Als touringcar-chauffeur
reed hij in de beginjaren dertig gere
geld in Duitsland rond. Na de
machtsovername van Adolf Hitler
zag hij in steden en dorpen span
doeken hangen met leuzen als: „Der
Weg durch dieses Dorf führt nicht
nach Palestina". Met eigen ogen zag
hij ook hoe joden door SA-mannen
als paria's werden behandeld.
Enkele jaren later liet hij zich dan ook
niet in slaap sussen door Colijns legen
darische woorden „Gaat u maar rustig
slapen", Spoor had weinig vredelievend
heid kunnen ontdekken in het regime
dat de wil van andersdenkenden aan zijn
laars lapte. Zijn wantrouwen werd be
vestigd door de Duitse invallen in Polen
en Tsjechoslowakije, later zou zijn met
de dag groeiende antipathie tegen de
nazi's omslaan in haat.
De expansiedrift van Hitier noopte de
Nederlandse regering tot mobilisatie
van alle beschikbare strijdkrachten.
Spoor moest zijn eind 1934 geopende si
garenwinkel verruilen voor een verblijf
in de Haarlemse kazerne, waar hij als
sergeant de supervisie kreeg over Jon
gens die zo maar uit hun gezin waren ge
haald om het militaire kloffie aan te trek
ken".
De geest van „het zal allemaal wel niet
zo'n vaart lopen" hield ook de militaire
leiding in z'n ban. Onmiddellijk nadat de
oorlog was uitgebroken, meldde hij zich
spontaan voor een transport van keu
kenwagens en munitie naar de Grebbe-
berg. In de Haarlemmerhout stonden
100 spiksplinternieuwe vrachtwagens
voor hem klaar, de garnizoenscomman
dant overhandigde hem een doos met
100 contactsleutels.' Het ging om een
spoedopdracht, maar Spoor en zijn man
schappen hadden eerst enkele uren no
dig om uit te zoeken welke sleutel bij
welke vrachtwagen behoorde. Toen de
colonne zich dan eindelijk in beweging
zette, bleken de tanks slechts gevuld
met vijf liter brandstof. Spoor en zijn
soldaten hebben de plaats van bestem
ming nooit bereikt, bij Arnhem zag hij
Duitse tanks die uiterst macaber waren
'opgetuigd' met helmen van afgeschoten
Nederlandse soldaten. „Toen ik dat zag,
kreeg ik helemaal de pest aan die mof
fen".
Pistolen
Na de capitulatie („Het was verraden
en verkocht") kreeg iedereen het bevel
in de kazerne te blijven. „Ja, ik ben daar
belazerd", dacht Spoor, hij hees zich in
een koksjack, griste een paar pistolen
weg en wandelde op z'n gemak van
Haarlem naar Leiden. Terug in de
Raadsherenbuurt stond hij al snel op ge
spannen voet met een militante NSB'er
die in de Van Oldebarneveltstraat woon
de. De WA-man groette Spoor altijd met
„ha, die ex-sergeant", waarop de siga
renwinkelier uiterst vriendelijk „ha die
landverrader" terug riep. „In die begin
tijd kon dat nog, later liet je dat wel uitje
hoofd".
Van echt verzet tegen de Duitsers kon
in die prille oorlogsjaren nauwelijks
worden gesproken. Als er al uiting werd
gegeven aan onlustgevoelens die wer
den ingegeven door de dictoriaal inge
stelde 'Nieuwe Orde', dan werden die
door de meer durfachtigen gericht aan
het adres van provocerende NSB'ers.
„Zeiden ze niks, dan meed je ze. Dan
zweeg je ze dood, je leefde langs elkaar
heen", zo roept de familie Spoor de sfeer
van het dagelyks leven in 1940 en 1941
weer op.
Naarmate het Duitse opperbevel de
bewegingsvrijheid van de Nederlandse
bevolking begon in te perken door aller
hande verordeningen, decreten en beve
len af te kondigen, welde de weerzin te
gen het ongenode bezoek pas goed op.
Op 2 mei 1942 markeerden de Duitsers
met de draagplicht van de Davidster de
jodenmensen als zoveelste-rangs bur
gers. ('Untermenschen') Ook in huize-
Spoor werd met afschuw kennis geno
men van de maatregel, de administratie
ve aanzet van een gruwelijke massa
moord. Tegenover hun huis woonde de
familie Levie, een vader van 84 en drie
zoons. „Die mensen moeten geholpen
worden", waren Rie en Dick Spoor het
al snel eens.
„Ik heb ze moeten smeken om onder
te duiken", herinnert Dick Spoor zich.
Hij heeft er drie gespreksavonden voor
nodig gehad om de Levies te winnen
voor zijn voorstel. „As zovele joden-
mensen waren ze erg volgzaam. De
zoons hadden moeite afscheid te nemen
van hun vader die werd ondergebracht
in het Elisabeth-ziekenhuis aan de Hooi
gracht".
De drie broers wist Spoor te huisves
ten bij vroegere dienstkameraden tegen
een wekelijkse vergoeding van 35 gul
den. Maar de Levies bleken moeilijke
onderduikers, nogal nieuwsgierig van
aard. Naïef lieten zij hun gezichten meer
dan eens voor de ramen zien, waardoor
gastvrouw en gastheer nodeloos in ge
vaar werden gebracht.
Oranje bloemen
Bij toeval vond Spoor de veilige
schuilplaats, waarnaar hij maanden had
gezocht. Op een ochtend fietste hij door
het bos Poelgeest, waar zijn blik werd
getroffen door een groot boeket oranje
bloemen dat frank en vrij stond uitge
stald voor het raam van het boswach
tershuisje. Wie in die dagen pronkte met
de kleur oranje, liep grote risico's. As
iemand in die tijd trouw wilde belijden
aan het vorstenhuis, deed-ie dat meestal
met het slaken van de volzin „worteltje
boven". Toch wel verbaasd door het ui
terlijk vertoon van zoveel durf stapte
Spoor van zijn fiets, daar moest-ie meer
van weten.
De deur van het boswachtershuisje
zwaaide open, mevrouw Hollander was
niet gediend van het bekijks, getuige
haar bits gestelde vraag: „Mot je wat?"
„Nee, ik mot niks, maar jij mot me toch
eens vertellen waar je die mooie oranje
bloemen plukt", gaf Spoor terug. Me
vrouw Hollander: „Je hebt er toch geen
last van, hè?" „Nee hoor", was de repliek
van Spoor, „ik vind het prachtig".
Dat antwoord werd door de boswach
tersvrouw opgevat als een wachtwoord.
Spoor werd binnengelaten. Dankbaar
maakte hij van de gelegenheid gebruik
om rond te kijken in het huis. „Een idea
le onderduikplek", was het oordeel na
een kennersblik. Hij vertelde dat-ie een
onderkomen zocht voor twee joodse on
derduikers. Weinig woorden had Spoor
nodig om de Hollanders te overtuigen.
De Levie-broers hebben de oorlog over
leefd; als dank voor de hulp heeft de
staat Israël het boswachtersgezin na de
oorlog gedecoreerd met de hoogste on
derscheiding.
Het adres van Rie en Dick Spoor werd
allengs een toevluchtsoord voor onder
duikers die bij vrienden of kennissen el
ders in de buurt onderdak kregen. Hier
en daar wisten ze wat geld bijeen te be
delen voor de aankoop van levensmid
delen; vóór alles waren er bonkaarten
nodig om aan eten te komen. Dat lukte
via Thijs Baart, beambte op het distribu
tiekantoor. Aan elk verzoek van Spoor
gaf Baart gevolg, totdat die laatste zich
bespied wist door de WA-man die vlak
naast Spoor woonde. „Dick, het kan niet
meer", sipte Baart. „Ik word de hele dag
op mijn poten gekeken door die rotvent
bij jullie uit de buurt". „Nou Baart, dan
zal ik zorgen dat die rotvent bij jullie ver
dwijnt".
Op hoge poten schreef Spoor een brief
aan de NSB-directeur van het distribu
tiekantoor, de tekst voorzag hij van de
ondertekening „enige melkboeren".
Zijn overbuurman („Boekhoud was in
het huis van de Levies getrokken") werd
gewaarschuwd voor de WA-man die
„ons vertelde dat u maar een grote boe
renlul uit Onstwedde bent, die amper
zijn eigen naam kan schrijven. Hij zal
wel zorgen dat hij uw plaats zal inne
men, want hij heeft een veel betere op
voeding. Een gewaarschuwd mens telt
voor twee".
Daags erop zagen Rie en Dick Spoor
de brief van „enige melkboeren" in de
bus van de directeur glijden. Geamu
seerd denken ze terug aan het moment
dat de postbesteller de gekleurde enve
lop bezorgde. „Tjonge", gniffelen Rie en
Dick Spoor nu nog na, „wat hebben we
toen gelachen".
De brief shockeerde de directeur ken
nelijk, althans, de WA-man werd twee
weken later weggedegradeerd. Tot ge
noegen uiteraard van Thijs Baart die de
diverse onderduikgroepen als voorheen
weer clandestien bonkaarten kon toe
stoppen.
Duitse gast
Zeker één Duitser heeft geweten van
de illegale activiteiten van de Spoors. In
1942 hadden de Duitsers het huis op de
hoek van de Van Oldebarneveltstraat-
Johan de Wittstraat gevorderd. Het pand
werd ingericht als compagniebureau;
volgens een gemeentelijke aanzegging
diende de hele compagnie te worden in
gekwartierd bij de bewoners van de
Raadsliedenbuurt. Ook de familie Spoor
kreeg een Duitse gast aan tafel. Spoor:
„Vanwege de distributie was de winkel
nog maar eens per week open. Op een
dag werd er bij ons aangebeld. Ik deed
open, stond daar in vol ornaat een 'Gef-
reiter'. Met machinepistool".
„Gutentag, was wünschen Sie?",
vroeg Spoor flemend naar de reden van
het bezoek. Stram in de houding ant
woordde de soldaat: „Ich bekomme hier
meine Einquartierung". Spoor vroeg
naar papieren, hoe lang hij wel dacht te
blijven. „Ach, nur zwei bis drei Wo-
chen", hooguit twee, drie weken. „Und
dann?", informeerde Spoor nieuwsgie
rig. „Dann", zei de soldaat, "dann fahren
wir nach England". „Hoe denken jullie",
treiterde Spoor, „dat wel voor elkaar te
krijgen. Hebben jullie de zee gezien?".
„Der Führer weisst Bescheid", klampte
de soldaat zich vast aan Hitler, die daar
ongetwijfeld raad op zou weten.
De 'Gefreiter' kreeg de zolderkamer
als slaapplaats toegewezen. Hij was daar
tevreden mee, hoewel hij in de kou zat,
terwijl de Spoors zich tegelijkertijd
warmden aan de gezelligheid van de
huiskamer. Hoewel vijand, kreeg Spoor
toch enige medelijden met de Duitser.
Rie en Dick vonden dat-ie 's avonds
maar van die kouwe zolder af moest ko
men. Hij viel in de smaak bij de familie,
Heinz Trahn uit Lübeck bleek geen par
tijman. Bij zijn 'gastgezin' kwam hij ook
in contact met een jodenman die dage
lijks bij de Spoors kwam eten („ze wer
den bijna vrinden"). „Zelfs waarschuw
de Heinz voor zijn kameraden die wel lid
waren van de partij".
„Op een avond", herinnert Spoor,
„hadden we vergeten de radio af te zet
ten, nadat de Nederlandse uitzending
van Radio Oranje was afgelopen. Toen
kwam de Duitse uitzending.". Trahn zat
met zijn oren te klapperen toen hij van
uit Londen de berichten opving over
bombardementen in Duitsland. „Aber
das ist doch nicht möglich, das kann
nicht wahr sein". „De avond erop heb
ben we de radio maar niet meer aange
zet", zegt Spoor, „die knul kon uiteinde
lijk wel een kameleon zijn. Maar toen
Heinz als gebruikelijk kuchend binnen
was binnengekomen, zei hij: 'Hen-
Spoor, es ist Zeit".
Correct
„Er kwamen ook moffen in de winkel.
De commandant vond dat de Duitsers
eerst moesten worden geholpen, daarna
pas de Nederlanders". Niet altijd kon
Spoor voldoen aan de vraag van zijn
nieuwe klantenkring, de voorraad was
beperkt en hij kreeg weinig aangeleverd.
As zakenman pur sang wilde hij geen
nee verkopen, toog daarom naar Am
sterdam om daar niet te roken sigaretten
('Burley Tipp') in te slaan. Van zijn broer
nam hij sigaren van de meest inferieure
kwaliteit („Onvoorstelbare rotzooi")
over tegen een inkoopprijs van drie cent
per stuk. In de handel met Duitsers de
den de stinkstokken een kwartje per
stuk.
„Ik deed altijd heel correct tegen die
gasten, op het hoffelijke af. Intussen kon
je ze natuurlijk wel vergeven. Zo ook te
gen de officier die vroeg om een brief
kaart. De man begon te schrijven, be
taalde, maar hij vergat zijn vulpen".
„Ha", dacht Spoor, „handel". Hij pikte
de pen in, maakte die vervolgens
schoon. Een paar dagen later vroeg een
soldaat of Spoor pennen verkocht. De
winkelier knikte bevestigend, legde de
schoongemaakte pen van de officier op
de toonbank. Grif betaalde de soldaat de
gevraagde prijs.
Lang heeft Spoor niet kunnen verdie
nen aan de Duitse compagnie. Zoals
Heinz Trahn overtuigd raakte van het
waarheidsgehalte van de berichten van
Radio Oranje, zo bleken ook de andere
(„meestal gelovige") wijkbewoners hun
Duitse gasten te hebben verlost van hun
Nazi-ideologie. Die bekering naar een
andere kijk op het leven sloot niet aan
op Hitiers oorlogsstrategie. „Voor straf
moest de hele compagnie naar Rusland.
Twee of drie man hebben het overleefd,
de rest is gesneuveld, ook Heinz".
Later zouden Rie en Dick Spoor het
verlies van meer „vrinden" moeten be
treuren. Van Marinus Post bijvoorbeeld.
Een jongen van Drentse komaf, lid van
de door broer Johannes aangevoerde
KP-ploeg waarop de Duitsers met steun
van politie voortdurend jacht maakten.
In het noorden had de Post-ploeg zich
beziggehouden met overvallen op distri
butiekantoren en bevolkingsregisters,
met hulp aan joden, met liquidatie van
staatsgevaarlijke verraders ook. In het
Drentse land werd het de KP-ploeg na
verloop van tijd te heet onder de voeten.
Ook al omdat broer Henk predikant was
in Rijnsburg (Spoor: „Een bolwerk van
illegaliteit") vluchtte de KP-ploeg naar
het westen. De Rijnsburgse ondergrond
se legde contacten met de in Oegstgeest
wonende familie Talboo, die Evert van
der Ham alias Marinus Post verwees
naar melkboer Linck in de Van Oldebar
neveltstraat.
Hoofdkwartier
Op voorspraak van Linck vond 'Evert'
al gauw de weg naar de winkel van
Spoor. Rie leverde hem de gevraagde ta
bak, waarna Post haar vroeg of hij de
man des huizes te spreken kon krijgen.
Een vertrouwelijk gesprek volgde. Post
legde zijn pistool op tafel, „dat dekselse
ding is kapot, ik heb gehoord dat jij dat
wel kan repareren". Spoor, die zich bij
zijn vertrek uit de Haarlemse kazerne in
het bezit had gesteld van betere wapens,
antwoordde: „Kerel, dat komt in orde".
Waarmee Rie en Dick Spoor zich aan
sloten bij de KP-ploeg. Het perceel Jo
han de Wittstraat 16 werd gebombar
deerd tot hoofdkwartier. Vluchtgaten
werden er aangebracht in de huiskamer,
geregeld hield de groep ontsnappingsoe
feningen, de toen nog jonge lünderen
van Spoor kropen herhaaldelijk langs
twee op scherp staande handgranaten.
„Pas na de oorlog hebben we gehoord
wat er zich bij Spoor heeft afgespeeld",
vertelt mevrouw Kleibrink, al jaren
buurtbewoonster. „Wij hielden", zegt
Spoor nu, „de kaken altijd stijf op el
kaar".
Niettemin bleef het komen en gaan
van allerlei bezoekers bij de familie
Spoor niet onopgemerkt. Waarschijnlijk
lag verraad ten grondslag aan een be
zoek van de Grüne Polizei die de gehele
winkelvoorraad leegplunderde (Spoor:
„We moesten ze vriendelijk nawuiven.
Na de oorlog hebben we daar nog moei
lijkheden over gehad. Iemand die nog te
bang was om een illegaal blaadje te lezen
had dat doorgebriefd naar de Binnen
landse Strijdkrachten, gelukkig had on
dercommandant Kok begrip voor mijn
uitleg"). Vast staat dat een schriftelijke
tip van een buurtbewoner twee land-
wachters inspireerde tot een huiszoe
king. Gezocht werd naar radio's en jo
den. Spoor wist met succes de vertra
gingstactiek toe te passen, „die hele fou
te rechercheurs" plat te praten hoewel
ze een Amerikaanse onderduiker („Tom
Angott, staartschutter van een neerge
haalde 'Liberator') aantroffen. De Land
wachtcommandant zwichtte voor
Spoors argument: „Hoe zou u God dan
ken als een onbekende Rus zich over uw
zoon zou ontfermen?" Uiteindelijk wen
ste de commandant de hele kwestie als
afgedaan te beschouwen indien de Ame
rikaan diezelfde avond nog vertrok.
„Ik had destijds een vrind", zegt
Spoor. „Die was NSB'er. Daar had ik
nooit van geweten. Hij wilde er van af,
zei hij, hij had ingezien dat-ie een foute
keuze had gemaakt. Die jongen was van
al onze activiteiten op de hoogte. Voor
mij,, zei hij, zou het heel makkelijk zijn
om een belletje te geven. Maar hij bleek
goed, zweeg over een jodenman die al
een paar weken bij ons was. Jij, heb ik
toen gezegd, jij blijft bij de NSB en zet
daar je oren goed open. En verdomd,
niet zo lang daarna kwam hij met het be
richt dat er in Den Haag een KP-verga-
dering zou worden overvallen".
Klappen
Met de tram begaf Rie Spoor zich naar
het Haagse adres, onder haar mantel
hield ze wapens verborgen („Ik hing de
zwangere moeder uit"), haar driejarig
zoontje Jopie had ze meegenomen om
als reden van de reis familiebezoek te
suggereren. Bijtijds arriveerde ze om
haar strijdmakkers in te lichten, de wa
pens kon ze ter plekke evenwel niet
kwijt. Die moest ze nu afleveren op een
ander adres „in de buurt van de Laak-
brug". Ze werd binnengelaten nadat ze
de codezin „ik moet naar de wc, ik voel
me niet lekker" had opgedreund.
„Die KP-tijd was een enerverende,
maar tegelijkertijd een hele nare", geeft
Dick Spoor prijs. „Met z'n allen waren
we dilettanten die stonden tegen een tot
de tanden bewapende overmacht. We
hebben ontzettend veel klappen opgelo
pen".
Piet Maaskant, een buurman van de
familie Spoor, sneuvelde april 1944 tij
dens een overval op het Katwijkse ge
meentehuis. Dick Spoor: „Hij deed voor
het eerst mee, was niet gewend met wa
pens om te gaan, Piet was nooit in dienst
geweest. Hij droeg bovendien zijn pi
stool aan de verkeerde kant. Piet werd
betrapt door een NSB-bewaker, was niet
snel genoeg met zijn pistool en werd
neergeknald".
De groep waarvan Rie en Dick Spoor
deel uitmaakten, zou nog verder worden
uitgedund. Voor een bevrijdingsactie
van KP'ers die vastzaten in de gevange
nis aan de Amsterdamse Wetering
schans werden drie leden uitgeleend aan
de ploeg-Johannes Post. Kort tevoren
was een identieke overval van de ver-
zetsgroep-Gerrit van der Veen mislukt.
Weliswaar had Van der Veen zich verze
kerd van de hulp van bewaker Van Wel-
zum, maar het geblaf van honden had de
beruchte SS-er Swager alsnog in staat
van paraatheid gebracht. Een bloedbad
en een arrestatiegolf waren het gevolg.
De operatie van Johannes Post mislukte
door het verraad van de SS-er Bogaard
die zijn medewerking had toegezegd in
ruil voor een schuilplaats en een baan na
de oorlog. De groep werd opgewacht
door bewapende SS-ers; van de groep-
Marinus Post sneuvelden Arie Stam-
rood en Frits Smit. Henk wist na zijn ar
restatie te ontkomen na een klim over
een muur van ruim vier meter. Verrader
Bogaard werd op 1 maart 1947 geëxecu
teerd.
In Amsterdam werd ten slotte Mari
nus Post gearresteerd na de liquidatie
van een provocateur. Hij werd onder de
naam Evert van der Ham in september
1944 gefusilleerd in Alkmaar. In die stad
werd na de oorlog een standbeeld voor
hem opgericht, gegraveerd met de naam
Evert van der Ham. Jaren later werd als
nog de naam Marinus Post op het monu
ment aangebracht.
Verbittering
Na de dood van Marinus Post kreeg
Spoor „als oudste" het leiderschap van
de groep toegeschoven. Zoveel als maar
kon heeft hij gepoogd zijn jongere vrien
den en vriendinnen (Herman, Henk,
Joop, Hugo, Siegfried, Lies, Karin en
Nel) af te houden van al te drieste daden.
„Maar ze wilden zo graag". Zodat er in
de laatste oorlogsmaanden nog een tex
tielfabriek, die voor de Wehrmacht
werkte, werd uitgekamd. Ten bate van
de landelijke onderduikkas maakte de
groep voorts enkele financiële instellin
gen een paar ton lichter, hier en daar
werden wat NSB'ers 'uitgekleed'. „We
hebben ons best gedaan", zegt Dick
Spoor, die een overval op een rijdend
distributiekantoor bijna met de dood
had moeten bekopen.
Een gevoel van verbittering heeft hij
overgehouden aan de maanden na de be
vrijding. Mateloos heeft Spoor zich geër
gerd aan de praatjes over het verzet dat
vooral zichzelf zou hebben gediend. Ge
stoord heeft hij zich ook aan de „slappe
zuivering" van collaborateurs, van figu
ren die zich tijdens de oorlog hebben
verrijkt. „Door die zuiveringsprocedure
hebben de baantjesjagers zich weer snel
naar voren kunnen werken, terwijl arme
stumpers die geen mens kwaad hadden
gedaan in kampen zaten omdat ze lid
waren geweest van de NSB. De politie
mocht zichzelf zuiveren. Wie in Leiden
had gezeten ging naar Haarlem, vanuit
Haarlem gingen ze naar Leiden. Ik ben
nog even bij de PRA geweest, de Politie
ke Recherche Afdeling. Ik ben eruit ge
gaan, nadat ik in Sassenheim een bun
kerbouwer had gearresteerd die vervol
gens een week later van Den Haag moest
worden vrijgelaten. De illegaliteit heeft
in die maanden vlak na de oorlog heel
wat klappen in het gezicht gehad".
Dick Spoor achter de toonbank, in de herfst van 1940.