Staphorst en de Hand des Heren
ZATERDAG 14 APRIL 1984
Extra
PAGINA 27
Veel Nederlanders associëren de naam Staphorst onmiddellijk met volksgerichten en
het weigeren van de polioprik. Maar achter dit eigenzinnige streekdorp gaat meer
schuil. Voornaamste kenmerk is in elk geval een sterk ontwikkeld wij-gevoel onder
de bevolking, dat slechts door enigszins ingewijden op de juiste waarde kan worden
geschat. Rein van der Sleen, journalist in het noordoosten van het land, doet een
poging de mythen rond Staphorst te ontrafelen.
door Rein van der Sleen
Nog ongeveer 3500 Staphorsters overwegend vrouwen en meisjes gaan dagelijks in klederdracht. Niemand weet hoe lang nog. ,fol° Gpo»
Uit m'n eerste herinnering aan
Staphorst bleef me die scherpe
bocht naar links het meest bij.
Komend uit de richting I Jhorst
rechts in de bocht een nors
café, links iets wat op een
winkeltje leek. Verderop links
de eerste glimp van die typisch
Staphorster kleuren, groen en
blauw. Lichtblauwe,
gepleisterde boogjes boven de
ramen van een boerderij.
Daarna blauw-groene hekken,
elkaar steeds vaker opvolgend.
Dan de eerste Staphorster op
de fiets. In klederdracht; die
bestond dus zowaar.
Ik hield de vaart erin, en gevoel
van ontzag voor iets historisch
maakte zich van mij meester. Alsof
ik een boek binnenreed. Een boek
vol eigenaardigheden, ingegeven
door een vooroordeel dat er mocht
zijn, maar waarvan ik me eigenlijk
geen echt idee had gevormd. Dit
was dan Staphorst. Blauw-groen
langs een lange, rechte weg,
giechelende klederdrachtmeisjes,
boerderijen in frisse kleuren en
met gepoetste koperen hartjes op
de deur.
Rode lippen
Jaren later pak ik de draad weer
op. Als verslaggever, gestationeerd
in Hoogeveen. De raden van
Staphorst waren me als berucht
aanbevolen. Welke verslaggever in
deze dreven kende in die dagen -
midden jaren zestig - niet het
verhaal van die collega van de
Meppeler Courant? Een vrouw, die
een interview zou maken in de
hervormde pastorie van dominee
Dorsman. Ze had haar lippen rood
geverfd. Haar ontmoeting met de
predikant eindigde op diens stoep;
ze kon direct vertrekken. Voor
wereldse ketterij - of woorden van
die strekking - was in Staphorst
geen plaats. Dominee had de
„zedenvan Staphorst" scherp
weergegeven. De kijk op Staphorst
was getekend. De dominee, de
zwarte-kousen kerk, niet
fotograferen op zondag,
volksgerichten, de strikte
scheiding tussen man en vrouw in
sportlokaal en zwembad stonden
al bijna op papier toen ik die avond
naar m'n eerste raad van Staphorst
ging. Een raadszaal vol serene rust,
maar ook met de voelbare
spanning tussen het oude
Staphorst - de mannen in
klederdracht, met gouden knopen
onder de hals - en de nieuwlichterij
- de PvdA'er die dingen durfde
zeggen die gewoonlijk in Staphorst
amper werden gedacht. Een sfeer
die prikkelde, iets spannends
kreeg, daar achter een tafel met
een kistje rookwaar. Een luxe die
ik bij dat soort bijeenkomsten nog
nooit eerder was tegengekomen en
ook nooit meer zou ontmoeten. Ik
beschouwde het als een blijk van
gastvrijheid waarvan ik de trekken
sindsdien in zeer veel Staphorsters
zou blijven herkennen. Incidenten
- want daar kwam iedere journalist
toch voor om zijn beeldvorming in
stand te houden? - lieten het gevoel
desondanks welkom te zijn in
Staphorst, onverlet.
Ontzag
We smulden van de toorn die een
der raadsleden liet donderen, toen
beslist moest worden over
gemengd zwemmen of
daaromtrent. Nadat de zaak was
beklonken, en de burgemeester
het volgènde punt had
aangekondigd, schraapte de
bedaagde man in klederdracht zijn
keel. In doodse stilte sprak hij de
historische woorden: „Geef niet
uw hart aan sport en spel, zo staat
geschreven..". Ontzag beheerste de
stilte. Tot het moment waarop een
mijner collega's, onbewogen voor
zich heen schrijvend, met luide
stem waarschuwde: „Pas op,
hoor". De spreker bleef middenin
zijn banvloek steken, volkomen
verslagen. De voorzittershamer
maakte een einde aan de pijnlijke
stilte, en de vergadering hernam
haar loop. Alsof er niets was
gebeurd. „Dat kan alleen in
Staphorst", heb ik naderhand
tegen mezelf gezegd. Aan de ene
kant in de ogen van de
buitenwacht een intolerantie
zonder weerga, anderzijds het
onverbiddelijke aanvaarden van
de dingen zoals ze gebeuren. Het
fleurige uiterlijk van Staphorst, de
opmerkelijke bouw zijner
boerderijen en de kennismaking
met een aantal zijner ingezetenen
mochten dan mijn liefde voor
Staphorst hebben gewekt, dat nam
niet weg dat gebeurtenissen als
volksgerichten en de commotie
rond het afwijzen van de polio-prik
een lelijke streep door de rekening
haalden. Er moest iets zijn dat het
verschil tussen dit wit en zwart
kon verklaren.
Gerichten
Ooit eens gelezen dat Staphorst
eigenlijk van oorsprong een Drents
dorp was. Er waren ook
overeenkomsten: Drente was
eeuwenlang geïsoleerd door zijn
ligging tussen een keten van venen
en moerassen. Staphorst had de
erfenis van het isolement tussen
wateroverlast) en venen mee te
torsen. Een familiebevolking,
buurtsamenleving en
meergeneratie gezinnen (man en
vrouw werken op het land en
grootmoeder voedt de kinderen
op) zouden er tot op de dag van
vandaag de voortvloeisels van
worden. Hier is sprake van wat
G.C.J.J. van den Bergh ('Staphorst
en zijn gerichten', Boom, 1980)
omschrijft als het
„gemeenschappelijke wij-gevoel".
En dat gevoel zou de basis voor de
volksgerichten zijn; als een uiting
van de gehele Staphorster
gemeenschap. Wie in ernstige mate
afweek van het voorgeschreven
gedragspatroon, liep het risico met
een gericht tot de orde te worden
geroepen. De familie als sociaal
geheel, gekenmerkt door dialect,
klederdracht, kerkgang - het
boerenbedrijf als familiezaak en
het huwelijk als
werkgemeenschap. Binnen de
hechte structuur van de agrarische
Staphorster gemeenschap, met
zijn vaste rolpatronen, was het
volksgericht een interne
aangelegenheid: de publieke
.rechtspraak', dus in het openbaar.
Vooroordeel
Ik denk dat velen het net zo
vergaat als mij: namelijk dat
Staphorst synoniem is met
volksgericht en dat volksgericht
gedachten oproept aan iets
„middeleeuws". Volgens de
Winkler Prins is het gericht „een
volksrechtspraak waarmee de
dorpsgemeenschap, doorgaans
vertegenwoordigd door de jonge
mannen, uiting geeft aan haar
misnoegen over het gedrag van
personen die de openbare ergenis
hebben verwekt of op de een of
andere wijze de ongeschreven
wetten der samenleving hebben
geschonden (mishandeling vrouw
door man, schending van
huwelijksbelofte, etc.)" Het
volksgericht mag bovendien nog
een veelomstreden begrip zijn -
wanneer is er sprake van een
gericht en wanneer van een rel? -
het heeft ontstellend veel
bijgedragen tot het beeld van
Staphorst. De onkunde omtrent
Staphorst wordt ermee vergroot;
bevestiging van het vooroordeel in
de hand gewerkt. Toen rond de
jaarwisseling in Onnen (gemeente
Haren) opwinding ontstond rond
een gezin dat weigerde de
dorpsjeugd naar
„oudejaarsgebruik" een pilsje te
schenken, werd het begrip
„Staphorster toestanden" uit de
kast gehaald om aan te geven hoe
erg het wel was. Een Utrechtse
officier van Justitie bediende zich
vorig jaar van een soortgelijke
betiteling om een misstand in te
kleuren. Jan de Wolde, een
„Meppeler jongen" die als
ambassadeur voor Staphorst al
bijna twintig jaar actief is (nu
officieel in de rol van
gemeentevoorlichter), heeft er een
drukke baan aan om alle
vooroordelen en onkunde over
Staphorst te bestrijden.
Genezen
Die Utrechtse aanklager werd
uitgenodigd zelf eens te komen
kijken in Staphorst. Diep onder de
indruk en genezen rei6de hij weer
af. Als De Wolde met zijn massa
dia's en sprankelende verhaal in
het westen op de planken staat,
heeft hij soms de grootste moeite
zijn publiek te overtuigen van het
feit dat hij geen zwendel vertoont
maar slechts Staphorst laat zien.
„Men gelooft niet dat dit Staphorst
Met moeite laat De Wolde zich
verleiden iets te vertellen over zijn
missionarissenarbeid. In de
zeventien jaren dat hij met zijn
verhaal en lichtbeelden over
Staphorst als een soort
handelsreiziger door ons land
trekt, heeft hij ruwweg 135.000
Nederlanders „de onkunde uit het
hoofd gepraat". Dat gebeurde op
een kleine 850 avonden. Zeventien
jaren achtereen gemiddeld zeker
eén avond per week. En in
diezelfde periode nog eens dik 680
groepen (31.300 nieuwsgierigen)
die op bezoek komen om aan den
lijve te ervaren of Staphorst
werkelijk bestaat. Om dat op te
brengen moetje welhaast bezeten
zijn van Staphorst. Het is Jan de
Wolde niet aan te zien, maar als je
hem hoort tijdens een van zijn
lezingen springt er wel een vonk
over. Sneeuwklokjes tussen de
koffiekopjes in een warm zaaltje.
„Zoals het in Staphorst gaat, is het
nog een beetje vroeger. Toen was
het op veel plekken nog rustig. Dat
was wat anders dan die behekste
tijd van vandaag". Op het scherm
Verschijnen Staphorster
versieringen, primitieve
volkskunst, waarin zonneraderen
de meestvoorkomende symbolen
zijn. „Staphorst een bijenkorf der
zielen", maar ook een nest van oud
bijgeloof? Aanbidding van de zon
heeft in onze wereld afgedaan,
maar De Wolde legt uit dat het
zonnerad in relatie tot Staphorst
anders moet worden gezien. „De
zon geeft licht, warmte, is de bron
van alle vruchtbaarheid".
Zelfstandig
Zijn gehoor laat de pracht der
Staphorster kleuren gelaten over
zich heen komen. Wanneer de
reacties op beeld en verhaal naar
het oordeel van de spreker wat te
lauw zijn, port hij op.
Anekdotische voorvallen uit
lezingen elders slaan aan. „Meneer,
zijn er nog van die prachtige
huizen in Staphorst te koop? Het
lijkt me zo mooi daar te wonen.
Lekker rustig, maar zeker wel een
schouwburg in het dorp?" „Nee
mevrouw, blijft u maar fijn in
Amstelveen". Het Westerse
onbegrip doet het uitstekend in de
sfeer van IJhorst; een
thuiswedstrijd voor De Wolde.
Kleine dissonant is dat de inleider
in zijn gemeentelijke
geschiedschrijving Halfweg -
halverwege IJhorst en Staphorst -
over het hoofd heeft gezien. Maar
op „verzoek" kan dat recht gezet
worden.
Met vuur verdedigt De Wolde de
zelfstandigheid van Staphorst,
daarbij zijdelings verwijzend naar
de Zuiderzee-invloeden op het
gebied van geloof en klederdracht.
Negentig miljoen liter melk komt
jaarlijks uit de plaatselijke
veestapel. Voor zuivelgiganten als
Domo en CCF een plasje dat „er
nog wel bij kan", maar voor de
Staphorster volksindustrie een
onmisbare levensader. Vier kleine
zuivelfabrieken ter plaatse danken
er hun bestaan aan.
Honderdtwintig gezinnen
verdienen daar hun boterham, en
de gekruide Staphorster kaas is
„wereldberoemd". Iedereen moet
met zijn handen van dit stukje
historische zuivelindustrie
afblijven, vinden Staphorst en De
Wolde.
Waar deze bedrijvigheid haar
bestaansrecht heeft bewezen, is er
immers niks aan de hand. Waarom
moet alles groter en sneller als
Staphorst bewijst dat het ook
anders kan?
Meubels
Niet alleen de Staphorster kaas is
ontdekt, ook het boerenmeubel -
met de knoopstoel voorop - is niet
naamloos meer. Menig Staphorster
bestaat ervan. Misschien met enige
zorg. Waren laatst niet enkele
Chinezen op bezoek die grote
belangstelling toonden voor het
Staphorster meubel? Om het te
kopen, of.... om het na te maken?
Maakt niet uit, want de
Staphorster gemeenschap zal zich
altijd blijven redden, verzekert De
Wolde met zeer grote stelligheid.
„De Staphorster boer is koning op
zijn bedrijf, zoals de Groninger
boer dat ook is. De Staphorster
heeft een grote vrijheidszin. Laat
hem daarin zijn gang gaan. Laat
die gemeenschap bestaan, als ze
dat zelf wil".
De halve wereld mag vreemd tegen
Staphorst aankijken, het zal De
Wolde een worst wezen. Alles heeft
er zijn verleden, en zijn functie in
het heden. Neem de ontginningen
die in de loop der eeuwen het natte
land rond de dorpen Staphorst en
Rouveenhebben gevormd. Er
kwamen kavels voor van - schrik
niet - dertien tot vijftien kilometer
land, die hier en daar maar zeven,
acht meter breed waren. De eerste
poging tot verkaveling strandde op
bijbelse uitleg. Wat mede door de
Hand des Heren was ontstaan,
werd niet veranderd omdat de
landbouwmode daarom vroeg. De
hedendaagse Staphorster boer
voert wél een modern bedrijf, al
zitten de wortels van bezit en
traditie soms eeuwen diep
Eenheid
De dubbelbaans snelweg
Groningen-Zwolle snijdt als een
lelijk zwaard Staphorst en
Rouveen van elkaar, maar via een
onderdoorgang bij Hotel Waanders
bleef de eenheid dezelfde als
vroeger. Ook in de klederdracht.
De patronen, kleuren en
versierselen daarvan doen voor de
buitenstaander curieus aan, de
kenner haalt er heel wat uit.
Bijvoorbeeld of men in de rouw
loopt, en of men rouwt om iemand
van zeer nabij of om een verre
buur. Ook de tijdsfase van de rouw
spreekt uit de dracht.
Nog ongeveer 3500 Staphorsters -
overwegend vrouwen en meisjes -
gaan dagelijks in klederdracht.
Niemand die kan zeggen hoe lang
nog. Jan de Wolde houdt het erop
dat als we twee generaties verder
zijn, de Staphorster klederdracht
een zeldzame bezienswaardigheid
is geworden. Aan de gemeente zal
dat niet liggen. Die past een beste
duit bij op de weverij in de
plaatselijke museumboerderij. De
Staphorster wever verwerkt de ter
plekke gewonnen en geverfde wol
tot haast antiquarische lappen stof
van oorspronkelijke dikte,
afmeting en motief. De Wolde
neemt proeven daarvan mee naar
zijn lezingen. Het doel is tweeledig:
liefde bijbrengen voor de
klederdracht en wellicht vallen er
een paar stuivers voor de weverij te
verdienen.
Maar de veranderingen in uiterlijk
en opvatting liggen op de loer. In
de gelovige gemeenschap van
Staphorst hebben de
gereformeerden de naam het eerst
met „die andere dingen" mee te
gaan. Met overgave waarschuwt
De Wolde voor „de gruwel van.de
plastic schoen". Heeft die de plaats
ingenomen van de zwartlederen
schoen met zilveren gesp, dan is
Staphorst Staphorst niet meer.
Emotioneel
Heeft de autochtone Staphorster
last van de vele vooroordelen over
zijn handel en wandel? Een deel
van de bevolking reageert er soms
emotioneel afwijzend op, anderen
laten „maar kletsen". Jan de Wolde
wil hier niet degene zyn om het
geloof over te brengen. „Het
vooroordeel hoort bij het
Saksische land. Staphorst heeft
veel gemeen met een Drents dorp,
waar ook een belangrijke sociale
controle is. Je moet Drente kennen
om Staphorst te kunnen begrijpen.
En leer je de Staphorster kennen,
dan waardeer je hem ook. Een
zeker isolement houdt deze
gemeenschap in stand. In deze
agrarische gemeenschap is men
vaak op elkaar aangewezen. Dat
heeft het nadeel dat men elkaar
soms betuttelt, maar het voordeel
dat men elkaar ook helpt".
Bijvoorbeeld wanneer een
(niet-verzekerde) boerderij
afbrandt. Onlangs nog in Rouveen.
Een gezin de dupe, maar dan staat
het dorp met de portemonnee en
de daad klaar om de slachtoffers
onmiddellijk aan de eerste
vereisten voor een nieuwe
huishouding te helpen. Bedragen
van dik boven de tienduizend
gulden zijn geen uitzondering. In
nood is vTijwel iedereen gelijk.
Nog gelijker is men aan het eind
van zijn levensrit. Op het kerkhof
ontbreekt het onderscheid in de
grafstenen.
„Staphorst is een naam waar
omheen veel verhalen zijn
gesponnen die de grens tussen
fantasie en werkelijkheid ver
achter zich hebben gelaten",
schreef Hetty Nooy-Palm in 1971
(.Staphorster Volk'. Boom). Dit
merkwaardige streekdorp, dat in
de loop der eeuwen driemaal van
plaats veranderde, wordt gezien als
een eiland in onze samenleving.
Spot en laatdunkende kritiek valt
de Staphorster vaak ten deel. „In
plaats van zuinig te zijn op dit
fenomeen, en er althans respect
voor te hebben, bestaat bij velen de
mening dat het zinvol zou zijn
Staphorst cultureel en
maatschappelijk open te breken,
met als doel het eigene zo snel
mogelijk te laten verdwijnen in de
grauwe hutspot van het algemeen
beschaafd Nederlands".
Waarschuwing
Deze woorden van mevrouw Nooy
bevatten een boodschap en een
waarschuwing Jan de Wolde heeft
er zo zijn eigen vertaling van: „Laat
die Staphorster gemeenschap toch
bestaan. Ze doet geen vlieg kwaad,
en is nog boeiend en interessant
ook".
De ambassadeur zal ongetwijfeld
nog heel wat uitleg moeten geven
over de volksgerichten. Helemaal
verdwijnen zullen ze nooit, maar is
het wezenskenmerk ervan - het
corrigerende element - niet
ingebakken in ons aller
samenleving?