c 3 Vier nachten in Fort Zeelandia Varia Vrije, objectieve nieuwsgaring is in Suriname on mogelijk geworden. Dat blijkt uit de ervaringen van onze medewerker Ruud de Wit. De laatste vier van in totaal twaalf dagen Paramaribo bracht hij door onder bewaking van de militaire politie op Fort Zeelandia. „Destabiliserende activiteiten" en „een eigen inter pretatie van gebeurtenissen en geruchten" wer den hem aangewreven. Een onvrijwillige en voor tijdige aftocht naar Nederland was het gevolg. Op deze pagina zijn relaas. DONDERDAG 24 FEBRUARI 1983 „Ruud de Wit bevindt zich op dit moment als enige Nederlandse journalist in Paramaribo. Het kostte hem veel moeite toestemming te krijgen daar journalistiek werk te verrichten. Het wantrouwen ten opzichte van Nederland en de Ne derlandse media bij de Surinaam se autoriteiten is dermate groot dat men de Nederlandse journalisten eigenlijk liever niet meer ziet ko men. Ze vertellen toch maar leu gens, is de veel gehoorde bewering hier". Een citaat uit de inleiding bij de eerste grote reportage die Ruud de Wit vorige week in de GPD-bladen publiceerde. Die reportage begon aldus: PARAMARIBO - De dag na de tele visie- en radiorede van de 'bevel hebber', zoals Boulerse meestal ge noemd wordt, praat men in Para maribo bepaald niet over de in houd van zijn redevoering. Veelge hoorde opmerkingen zijn: 'Wat zag hij er toch slecht uit. Het leek wel of-ie onder de valium zat'. Of: 'Hij kwam zo rtioeilijk uit zijn woorden, alsof hij de tekst voor de eerste keer onder ogen kreeg'. Zo kunnen de ge ruchten in Suriname ontstaan. 'Het leek wel' wordt al snel in de volksmond 'het is zo'. En spoedig weet iedereen hier dat Bouterse on der de drugs zit omdat hij de situa tie niet meer aan kan. Enzovoort. Ik vond het een prima reportage, van iemand die zich kennelijk 'onder de mensen' had be geven en niet alleen bij de tegen standers van het Bouterse-regime te rade was gegaan, maar ook bij medewerkers van Bouterse als Dik de Bie, het hoofd van de nationale voorlichtingsdienst, en Robert Wei- denbos, die Radio Stad Amsterdam heeft ingeruild voor de Surinaamse staatsradio. Maar het was vooral een heel moedig stuk, omdat hij niet geschroomd heeft daarin on aangename zaken over 'de bevel hebber' op te tekenen. 'Verstandig' was dat natuurlijk niet. Ik zou niet graag het aantal correspondenten in Oosteuropese hoofdsteden de kost geven die van daaruit op ver standige, terughoudende wijze be richten, niet eens uit vrees voor lijfsbehoud, maar uit vrees te wor den uitgewezen. Daarom verdient het des te meer waardering dat Ruud de Wit zich in de huidige on zekere situatie niet als 'diplomaat', maar als journalist in Suriname heeft gedragen. Het scheelt natuur lijk wel in het aantal door hem ge maakte reportages, maar ook in de betrouwbaarheid van die ene re portage die hem gegund werd. Kwaliteit is in zo'n geval meer waard dan kwantiteit. Toen de Gemeenschappelijke Pers Dienst waartoe ook deze krant be hoort) vorige week vrijdagavond op de afgesproken tijd geen gehoor kreeg op Ruud de Wits adres in Pa ramaribo, ook niet na herhaald bellen, en toen daarna het bericht binnenkwam dat de Wereldomroep geciteerd had uit het hierboven aangehaalde stuk, dacht men o je in Den Haag. Vanaf dat moment heeft Hans Geleynse van de GPD tot een uur of half 4 's nachts conti nu alle bekende telefoonnummers in Paramaribo afgebeld (een Suri naams telefoonboek dat op de redactie in Den Haag gevonden werd bleek enigszins verouderd). Eindelijk kreeg hij contact met de (kennelijk bange) man bij wie Ruud de Wit in huis toas, en die zei dat deze was meegenomen door de Militaire Politie, maar dat hij ver der van niets wist. Sommige men sen gooiden de hoorn meteen op de haak zodra zij hoordén dat er uit Holland gebeld werd, en ook auto riteiten als Dik de Bie en Sital (een zeer goede bekende van De Wit) zei den gedurende de vier dagen dat De Wit 'hangende het onderzoek voor ondervraging was opgehou den' steeds van niets te weten. 'Belt u over een uur nog eens terug', 'morgen weten we meer', en dat soort ontwijkende antwoorden. Hans Geleynse schatte dat hij, in clusief de mislukkingen (onder het motto: 'draaien, altijd maar draai en') zo'n tachtig keer per dag 09- 597 etcetera had gedraaid, en dat het aantal tot stand gekomen ge sprekken niet meer dan 12 zal heb ben bedragen. „Op den duur zei ik alleen maar mijn naam, en niet dat ik namens de GPD uit Holland belde, want anders werd er toch meteen opge hangen. Ik kreeg een keer de vrouw of vriendin van Dik de Bie, de offi ciële voorlichter, aan de telefoon, ik zei: met Geleynse, mag ik Dik de Bie even?, ja hij is thuis, zei zij, even later kwam ze terug: waar vandaan belt u?, ik zei Den Haag GPD, korte pauze, en toen zei ze: hij is erg moe en ligt nog te slapen, hij kan u nu niet te woord staan". De enigen van wie Geleynse iets te weten kwam waren niet de officiële woord-voerders of autoriteiten, maar de soldaten of sergeants van de militaire politie in Fort Zeelan dia, die heel vriendelijk waren aan de telefoon. De bewaker van De Wit zei dat deze vlak bij hem in de cel zat en wilde wel even gaan vragen of Ruud de Wit aan de telefoon mocht komen, maar kwam toch te rug met de boodschap dat het niet mocht. En toen Hans Geleynse, na dat de beschuldiging van 'destabi lisatie van het regime' was uitge- proken, opnieuw Fort Zeelandia belde met de vraag of hij Ruud de Wit dan nu even mocht spreken, werd gezegd: „U kunt morgen alles zelf met meneer De Wit bespreken in het vliegtuig". Dat hij gevangen zat, en wanneer hij terug kwam, werd dus niet via de officiële kanalen bekend, maar via een rechtstreeks belletje met de wachtcommandant van Fort Zee landia... PARAMARIBO, DEN HAAG - „Ze gaan een keer die fout maken. Hun anti-Nederlandse politiek en hetze zal ze ertoe brengen een Ne derlander aan te pakken. Pas maar goed op, want als ze een kans krijgen pakken ze je op. Dood schieten zullen ze je niet, zo verstandig zijn ze wel, maar je loopt risico's". Het is de dag na de rede voering van Bouterse, waarin hij zijn weinig ge nuanceerde anti-kolo nialistische aanval op Nederland inzet en de Surinaamse bevolking oproept zich te organise ren tegen de door de Be- vrijdingsraad en Neder land binnen te brengen huurlingen. Voorzichtig zijn, dat is me die eerste dagen in Suriname vele malen voorgehouden. Maar op woensdag krijg ik alsnog toe stemming van het hoofd van de Nationale Voorlichtings dienst, Dick de Bie om als jour nalist aan de slag te gaan. Geen voorwaarden vooraf, geen in zage in de berichten, alleen het verzoek om alles goed te veri fiëren. Wat zal ik me ongerust maken. Donderdagavond zit ik bij vrien den. We luisteren naar de avonduitzending van de We reldomroep, zoals zovelen in Suriname. In het dagbladen- overzicht wordt geciteerd uit mijn eerste reportage in de GPD-bladen. Als ik de citaten hoor, schrik ik. Vooral de eer ste zin. „De dag na de redevoe ring zegt men in Suriname, dat Bouterse aan de drugs is", of zoiets. Als ik dan ook nog zo'n vijf keer mijn naam tussen de citaten door hoor, bekruipt me voor de eerste keer een bang voorgevoel. Zo lukraak geci teerd, kan alles verkeerd wor den geïnterpreteerd. Ik bel diezelfde avond nog een vriend bij de NVD. Hij advi seert me de tekst bij me te hou den en, zo er vragen worden gesteld, aan te kunnen tonen, wat ik wel heb geschreven en vooral, heb bedoeld. Grap Vrijdagochtend meld ik me eerst bij Dick de Bie. Hij heeft de uitzending van de Wereldom roep niet gehoord maar is er wel over getipt. Om negen uur heb ik een afspraak met de vi ce-consul van de Nederlandse ambassade, de heer Rose. Hij grapt nog bij mijn vertrek: „Ken je Rob Heukels. Die heb ik toen ook uit de cel gehaald. Dus als er wat met je gebeurt, komt de consulaire afdeling di rect in het geweer" (de journa list Rob Heukels werd in 1980 door de legerautoriteiten gear resteerd en na twee dagen het land uitgezet). Mijn afspraak met de demissio naire minister van volksge zondheid, de militair Badris- sein Sital, gaat niet door. Hij werkt op het bureau volksmo bilisatie aan de organisatie van de viering van drie jaar revolu tie. De NVD heeft voor mij de redevoering van Bouterse op de band gezet, zodat ik hem la ter die dag kan gebruiken voor mijn bijdrage aan het Suri naamse programma van Radio Stad Amsterdam. Als ik die band om 13.00 uur kan opha len, zie ik ernstige gezichten bij de NVD. Dick de Bie laat me halen en vraagt me of ik wil reageren via de SRS op het ge bruik van citaten door de We reldomroep. NVD-journalist Robert Weiden- bos, die ik goed ken van het eerder genoemde Radio Stad- programma zal me intervie wen. Ik zeg mijn medewerking toe op basis van een gezamen lijke montage. Het gesprekje loopt stroef. Noch Dick de Bie, noch Robert noch ik zijn er ge lukkig mee. De mediaproble- matiek van Suriname, de We reldomroep en de Nederlandse pers over Suriname in vijf mi nuten goed te behandelen en het nog eens zijn ook, is onbe gonnen werk. De Bie brengt me vervolgens naar mijn logeeradres. Ik eet snel wat, want vanaf half drie krijg ik vier telefoontjes: De KRO. Radio Stad, de GPD en tenslotte de Wereldomroep, waarmee ik toch wel een ap peltje wil schillen. Bij vrienden die telefoon hebben vraag ik een gesprek met de actualitei tenrubriek Echo van de KRO aan. Ik spreek mijn tekst in en maak afspraken voor volgende week. Het onderwerp van mijn bijdrage heeft weinig destabili- serends. Het betreft de positie van Nederlanders die in Suri naamse staatsdienst zijn en door de Nederlandse stappen in moeilijkheden dreigen te komen. Gerammel Dan hoor ik gerammel aan het hek. De bewoner van het huis, waar ik bel, slaapt, en aange zien ik aan het telefoneren ben, laat ik het lawaai voor wat het is. Plots zie ik een militair op het erf die probeert de gesloten deur aan de voorkant te ope nen. Jan, de bewoner, is inmid dels ook uit bed gekomen en heeft de twee hevig blaffende en grauwende waakhonden aan de lijn. De MP grijpt zijn wapenstok. Zoals iedere Suri namer is hij bang voor honden. Voor het hek staat een busje van het nationale leger en er naast een busje met walkie-tal kies. De MP komt naar binnen en wijst naar mijn bandrecorder en mijn fototas. „Wat is dat? Wie bent u en wat bent u aan het doen?" Ik vertel hem dat ik journalist ben en dat ik toe stemming heb van De Bie om te werken. Hij beveelt me al mijn spullen in te pakken en mee te gaan voor controle. Op mijn advies even langs De Bie te rijden, die niet ver weg woont, gaat hij niet in. Nog al tijd gelovend in een misver stand, stap ik rustig in het bus je. De bestemming is het hoofdkwartier van de MP, naast Fort Zeelandia, hoofd kwartier van Bouterse. Zodra ik binnen ben, stapt ie mand in uniform op me af. Ik wil hem een hand geven maar die weigert hij. In plaats daar van begint hij in het Suri naams tegen me te schreeuwen en beveelt me mijn bandrecor der en fototas neer te zetten. Mijn papieren worden me afge nomen en ik moet mijn zakken leeghalen. Alles gaat snel, te snel en ik weet niet meer of ik nu bang werd of alleen maar verbaasd was. De bevelen gaan op schreeuwtoon en als ik niet vlug genoeg mijn hand om hoog doe, krijg ik een klap. Daarna nog een. Dan komen de waarschijnlijk geschrokken omstanders in beweging, ze nemen me weg van de man die zo tegen me te keer gaat. Eerst naar achteren, waar ik een cel lenblok weet, maar na een nieuw bevel brengen twee mannen in burger me naar bui ten. Iedereen in Paramaribo kent het cachot, the Devil. Een bakste nen gebouw, halverwege de straat en het MP-gebouw, mid den in een groene tuin. Het is een kleine, maar beruchte ge vangenis. Een zware deur - aan de achterkant eigenlijk - wordt geopend, en ik kijk in een vier kante kale, gepleisterde cel. Ik moet me helemaal uitkleden, tot op mijn onderbroek. De kleren en mijn schoenen wor den meegenomen. Net voor de deur dicht gaat zie ik een Suri naamse vriend staan die zich verbijsterd afvraagt wat er ge beurt. Daar sta ik dan, geschrokken, bijna naakt. Geen stoel, geen bed, geen tafel, geen wc: een kale ruimte met vier verho- ginkjes van stenen aan de kant. Op een ervan ga ik zitten. Later zullen MP's me vertellen dat dit de cel is waar Horb zch zou hebben opgehangen. Na tien minuten, schat ik, gaat de cel open en moet ik mee naar een andere deur aan de buitenkant. Ik kom nu in het cellengedeel- te. Uit een kamertje moet ik een schuimrubbermatras ha len. Een celdeur, waarachter zich reeds een gevangene bevindt, gaat open. Als de cipiers weg zijn, stelt hij zich voor. Hij was een van de lijfwachten van Horb. In wee andere cellen zit ten nog twee lijfwachten van Horb. Ze roepen naar elkaar. Dat is hun enige communica tiemogelijkheid. Op 31 januari werden ze samen met Horb en nog een twintigal anderen gea- resteerd. Op verdenking van een couppoging. Vier dagen hebben ze niets te eten en te drinken gehad. De jongen, bij wie ik in de cel zit, is benieuwd waarom ik ben vastgezet. Maar ik weet het zelf niet. Ik vraag hem ook maar niets. Dat lijkt me voor beiden verstandiger. De gevangenen kunnen een dou che nemen en krijgen twee dubbele boterhammen en een mok zoete thee. De MP-er die het eten brengt, begint op har de commandotoon tegen me te schreeuwen. „Wie bent u? Waarom bent u geaares- teerd?". Als ik hem meedeel dat ik journalist ben, zegt hij me: „Zegt u maar in Nederland dat u met een MP-er heeft ge sproken die revolutionair is. Ik houd van mijn land waar een revolutie plaatsvindt. Dat be grijpen jullie Nederlanders niet. Wij hebben een eigen de mocratie en eigen wetten. Zegt u dat maar in Nederland". „Bent u wel eens op Cuba ge weest?", vraagt hy nog steeds op die harde commandotoon. Als ik dat bevestig, wordt hij rustiger. Hij is er dus nog nooit geweest. Plots is er een nor maal gesprek. „Waarom ik ben opgepakt, of ik echt niets wil eten?". Het is de laatste keer geweest dat iemand tijdens mijn verblijf by de MP tegen me geschreeuwd heeft. De MP-er verzoekt me terug in de cel te gaan. Ik mag myn spijkerbroek en hemd aan en dan gaat de deur weer dicht. Dan wordt een van de gevange nen uit zyn cel gehaald Ik hoor de sleutel in het slot en denk direct dat ze mij komen halen. Maar nee. Hoeveel tijd verstrijkt er? Uren? Ik geloof van niet Weer de sleutel en dan moet ik mee. Ik mag mijn sokken en gympjes aandoen. Nu word ik opgesloten in het MP-gebouw zelf. Een vriendelijke behulp zame toon. Het cellenblok van de MP is geheel uit beton opge trokken. 's Nachts word ik uit de cel ge haald en naar de kamer van de plaatsvervangend comman dant majoor Zeeuw gebracht. Hij is een van de zestien com mando's van de eerste coup in Suriname en ik herken hem als de man die mij zo onvriende lijk ontving en enkele klappen uitdeelde. Voor hem liggen mijn aantekeningen, mijn eer ste versies van stukken. Mijn handschrift is voor hem blijk baar moeilijk te ontcijferen. „Allemaal onware verhalen", zegt hij. „Wie heeft u toestem ming gegeven om als journalist te werken?", vraagt hij. Hij probeert De Bie te bellen, maar weet niet goed hoe. Het is midden in de nacht en hij heeft het telefoonnummer van De Bie niet. Ik moet terug naar de cel. Na het ontbijt in de cel word ik om 9 uur voor in de hal van het MP-hoofdkwartier gebracht Ik herken de heer Rose, met wie ik precies een dag tevoren koffie dronk op het consulaat „Dat hadden we gisteren ook niet gedacht, hè?". „Ik ben ge beld door BZ naar aanleiding van een telefoontje van uw werkgever de GPD gister avond, We konden niets meer doen, omdat we De Zeeuw niet konden bereiken. Weet u waar om u bent gearresteerd? Ik weet het niet. Rose heeft wel met Dick de Bie gebeld en die was ook uiterst verrast. Ik moet weer terug in de cel. De hele dag lig ik op myn bed, denk na wat er kan zyn ge beurd en hoor de sjoelstenen uit de manschappen-kantine en de kaseko-muziek. Het war me eten is uitstekend. We krij gen hetzelfde als de cipiers, 's Avonds zelfs een heerlijk broodje kabeljauw. Om 7 uur word ik weer uit de cel gehaald. Een sergeant deelt me mede dat ze gek worden van de telefoontjes uit Nederland. Mijn broer, myn zoon, de GPD. Ik moet mee naar boven waar de heer Cristofel zich voorstelt: „Ik ben opsporingsambtenaar en belast met het onderzoek. U weet niet waarvoor u bent aan gehouden, Nou, dat gaan we samen vaststellen". Hy is af standelijk maar vriendelijk. Voor zich heeft hij weer myn aantekeningen en concepten. Ook de tekst van myn reeds in de GPD-bladen gepubliceerde re portage is er by. Cristoffel haalt een bandrecorder tevoor schijn en verzoekt me de noti ties voor te lezen. Hij heeft moeite met myn handschrift. Ik aarzel om mee te werken, weet ook niet wat te doen. Cristofel is duidelijk: hij vindt mijn geschrijf „destabilise rend" en van geruchten aan el kaar hangen. Een voorbeeld: als ik heb geschreven: „na de executies van 8 december" vraagt hij me hoe ik daarbij kom: de officiële versie is toch: op de vlucht doodgeschoten. Dat hy mijn toevoeging: „na eerst afgrijselijk te zijn gemar teld" al helemaal niet op prijs stelt, zal niemand meer verba zen. Het verhoor loopt uit op een dis cussie. Vooral wat betreft mijn concepten, aantekeningen en gedachten. Namen van infor manten komen er gelukkig niet voor, behalve van revolu tionairen en sympathisanten als Sital, De Bie, de omstreden volksmobilisatie. Hij vraagt er ook niet naar. Angst Inmiddels heeft ook Dick de Bie zijn opwachting gemaakt. Dick gaat even de discussie aan met Cristofel maar bereikt weinig. Ik moet naar beneden. Voor het eerst heb ik het te kwaad. Ik realiseer me de angst in Ne derland na de moorden van 8 december, de dood van Horb „onder vreemde omstandighe den" en de vreemde uitzetting van Froukje Hofman. Men moet daar het ergste vrezen. Als De Bie enige tijd later weer naar beneden komt, is het me duidelijk dat „mijn geval" bui ten zijn competentie ligt Zijn toestemming aan mij heeft blijkbaar weinig te betekenen voor Zeeuw en Bouterse en zyn andere kameraden. Cristo fel laat me na twee uur horen, dat ik niet terug in de cel hoef. Ik zal boven in een kamer kun nen slapen. De dienstdoende sergeanten beuren me op. Ze snappen er ook niets van. Een verklaart geschrokken te zyn van de behandeling die ik by binnenkomst kreeg. Een ander zegt: „Ze laten je snel weer gaan". Als De Bie toestem ming heeft gegeven, dan is er toch niets aan de hand". 's Morgens is de vice-consul er weer. Nu met wat kleren en fo tospullen. De ambassade weet nog altyd niet waarom ik aan gehouden ben. De heer Rose rekent er nu niet meer op dat ik snel vry kom. Het is immers zondag, en dan is er niemand te bereiken. Hij zal me een paar boeken bezorgen. De dag breng ik door met rondlopen. De wachtcommandant laat me in de keuken eten. zet een vi deofilm op en met een aantal militairen luisteren we naar het radioverslag van de beslis smgswedstryd Robin Hood- Leo Victor. Wc praten over voetbal, over Su riname en over myn geval. Sinds ik de cel heb verlaten, vraagt om de 10 minuten ie mand, hoe het met me gaat Of ik goed gegeten heb, of ik nog wat wil drinken. Trouw wordt me gemeld, als er weer een te lefoontje uit Nederland voor me komt Cristofel komt me weer opzoe ken. Nieuwe discussies. Uit eindelijk deelt hy me mee dat ik het land wel zal worden uit gewezen omdat myn aanteke ningen destabiliserend zijn en beledigend voor het gezag. We weten allebei liggen: een enigszins uit de hand gelopen misverstand, dat wel moet leiden tot uitwijzing, maar geen kwade koppen. We lopen naar beneden, de wachtcommandant krygt op dracht me vrij te laten rondlo pen en ik drink mijn eerste Parbobier. Ik slaap die nacht beter. Ik hoop nog altijd op een vrijlating, in elk geval een huisarrest totdat het vliegtuig dinsdag vertrekt. Maandagochtend word ik om half tien door Rose bezocht. Ik heb Dick de Bie de kamer van Zeeuw zien binnengaan. Er wordt overlegd. Rose heeft be vestigd gekregen dat de aante keningen die op my gevonden waren, „destabiliserend" zou den zijn. En ook dat ik zal wor den uitgewezen. Rose gaat mijn bagage halen en zal mijn ticket regelen. Hy is een opti mistisch man. Van het begin af aan is my zyn gulle lach byge- bleven. Na zijn vertrek word ik in de ka mer van Zeeuw binnengeroe pen. Hy deelt me de reden van mijn uitwijzing mee. maar zyn toon is schuchter. Ik heb sterk de indruk dat hy mijn aanhou ding alleen en zonder overleg heeft laten uitvoeren, voorbij gaand aan elke competentie. Ik kryg alles terug, behalve mijn aantekeningen en een cassette bandje. De rest van de dag slaap ik wat en lees ik een van de boeken die Rose heeft laten brengen, 's Avonds drinken we enige Parbo's aan de bar met een wisselende groep militai ren. Jonge sergeants die hou den van hun land, misschien geloven in de revolutie, maar lang niet allemaal zo makkelijk doen over de gebeurtenissen van 8 december als Herren berg ons wil doen geloven. Horb Als we het over Horb hebben wordt iedereen ftirieus Dat zelfmoordverhaal klopt zeggen ze. En dan laten ze me nog maals de cel zien waar hij zich zou hebben gehangen Ze wy- zen me de haak en vertellen me de (Unctie ervan. Er zitten aan beide kanten van de muur twee van die haken. Nog uit de koloniale tijd. Om de hangmat ten aan op te hangen. Met grote zwarte letters staat er: Horb is ten onrechte opgesloten Hy zou dat zelf op de muur heb ben gekrast en by het onder zoek heeft men de krassen met verf nagetrokken. Onder begeleiding van twee MP'ers in burger kan ik dins dag naar het postkantoor om geld te halen. Ik heb nog een oude schuld te vereffenen. Ik controleer myn bagage, neem een bad, scheer me en ben ge reed voor vertrek. Sergeant Sedney biedt me een laatste Parbo aan en staat erop dat ik nog eens goed warm eet Hij heeft geregeld dat de MP'ers die me naar Zanderij brengen bij Leliedorp zullen stoppen. Ik kan dan nog wat bananen en cassave-chips kopen, die ik mijn zoon beloofd heb. Onder weg zie ik mensen nieuwsgie rig in de jeep kijken als we stapvoets langs de drukke wa terkant rijden. De mensen we ten wie ik ben, want Radio Ne derland en De Ware Tyd heb ben over me bericht. Ze steken een duim op of zwaaien. Op Zandcry moet ik nog twee uur wachten in het hoofdkan toor van de militaire politie daar. De wachtcommandant geeft me als aandenken een an sichtkaart speciaal uitgegeven voor dne jaar revolutie. Om drie uur gaan we naar het vliegveld. Ik word netjes in de ontvangstzaal afgeleverd Geen revolutionaire tv ploeg, geen handboeien en ook geen rood stempel in myn paspoort lk mag dus terugkomen. Rose is weer present cn am bas sadeur Herren berg die met het vliegtuig uit Nederland is gear riveerd vraagt me in de VIP- room wat er eigenlyk is ge beurd Een uit de hand gelo pen misverstand, zeg ik. Maar Suriname ts al veel te lang het land van „misverstanden", veel ernstiger dan wat my is overkomen. Ik ben bang dat het einde nog niet in zicht is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 19