H ÜtM M sa E» De dood onder ogen ~Ö)/A\ \lY?\ De dood. Je hoeft niet per se een lustmoordenaar te zijn om daar plezier aan te beleven. Dat werd de schrijfster van dit artikel duidelijk tijdens een bezoek aan het 75-jarige begrafenismuseum in Wenen, een instituut dat in Europa uniek mag worden genoemd. Ooit schreef de op 12 juni 1936 in Wenen overleden Oostenrijkse schrijver en satyricus Karl Kraus het navolgende epigram: "Ik kwam uit Duitsland zoëven/terug naar Oostenrijk/Ginds vind je geen mooi leven/hier vind je een mooi lijk". Daar schuilt veel waarheid in. Wenen mag dan de geboortestad zijn van de wals, het is ook een stad die zoals elke metropool - de argeloze bezoeker confronteert met de stille getuigen van dood en verval. Op elegante wijze, dat wel. Het eregraf van W.A. Mozart op het St. Marxer Friedhof door Saskia Stoelinga Het begrafenismuseum be- vindt zich in de Goldeg- gasse 19. Een straat die bij gunstige lichtval zó als de cor voor een schilderij van Carel Willink zou kunnen dienen. Licht hellend pla veisel, Griekse Goden die enorme balkons torsen en aan de daklijsten wulpse engeltjes, die de indringer met nauwelijks verholen spot gadeslaan. Het museum maakt deel uit van het imposante complex van Wenens enige en grootste begrafenisonderneming Stadtische Bestattung Wien, hetgeen zoveel betekent als "Gemeentelijke Begrafenis onderneming Wenen". Hier wordt de overledene, van welke afkomst dan ook, op en top verzorgd. In tegenstelling tot in Neder land, waar het begrafeniswe zen grotendeels in handen is van particuliere ondernemin gen die hun diensten verrich ten op commerciële basis, is hier de teraardestelling van de doden en alles wat daarbij komt kijken een zaak van de overheid. Dat is niet altijd zo geweest. Een lange geschiedenis, die in het museum in woord en beeld is gebracht, gaat daar aan vooraf. Oorspronkelijk was het de fa milie die zorg moest dragen voor het begraven van de do de. Later werd deze taak aan de kerk overgedragen. Ech ter, door explosieve groei van de bevolking in Wenen kwam daar pas aan het begin van deze eeuw een eind aan. Een maatregel die niet alleen uit hygiënisch oogpunt was ge nomen: de zaken waren vöör die tijd danig uit de hand ge lopen. Elke zichzelf respecte rende geloofsgemeenschap of kerk (90 procent van Ween- se bevolking is katholiek) had wel een begraafplaats naast de deur. Er was geen enkele controle meer. De kerk kweet zich wat betreft de plechtigheden dan wel vol piëteit van haar delicate taak, maar de misdienaars en aan zeggers die de priester een handje moesten helpen na men het vaak niet zo nauw met de prijzen. Zo kon het gebeuren dat een lijkbidder, een soort wande lende rouwkaart, van het ex tra geld dat hij bij de diepbe droefde familie had afgetrog geld, een dag of twee goede sier ging maken. Met het ge volg dat de ontslapene langer boven aarde bleef staan dan in de bedoeling lag. Gratis Maar het moet gezegd, de kerk wist ook van barmhartigheid: de armen werden voor niets begraven. Niet zoals de rijken natuurlijk, die naar hun eeu wige rustplaats gingen in een kist, gevoerd met atlasrijde, en per galakoets die werd voortgetrokken door zes sneeuwwitte, prachtig geros kamde paarden. Toen in 1867 de eerste particu liere begrafenisonderneming "Entreprise des Pompes Fu^ nèbres" werd opgericht ?ag de kerk een deel van de in komsten verdwijnen. Het ge vecht om de doden was be gonnen. Vlug riep de katho lieke gemeenschap ook een onderneming, "Piëteit" gehe ten, in het leven. Twintig jaar later waren dit er 83 gewor den, die elkaar beconcurreer den op leven en dood. De werving van klanten nam soms rare vormen aan. Zo gauw hun ter ore kwam dat er een rijk persoon op sterven lag, snelden de agenten van de onderneming er op af. Ze brachten soms nachtenlang door in een kroeg in de nabij heid van het sterfhuis om, op het moment dat de laatste ademtocht van de overledene de kaarsvlam deed opflakke ren, zich te vervoegen bij de schreiende nabestaanden. Aan leveranciers en huis meesters werden folders af gegeven waarin precies stond Urnen, ingemetseld in de i i van het Zentralfriedhof hoeveel ze konden verdienen als ze een dode aanbrachten. Toen in 1907 de drie grootste ondernemingen werden op gekocht door de gemeente, stierven de andere tachtig een langzame dood. Ook vaardigde men een wet uit, die voorschreef dat het opba ren alleen op het kerkhof mocht geschieden. Door de efficiënte bedrijfsvoering flo reerden de zaken goed. Men kwam er zelfs toe een eigen lijkkistenfabriek op te zetten en men was er achter geko men, dat het hooi, dat groeide op de oben plekken van de begraafplaats, een ware lek kernij was voor de paarden. Tram Het tegenstrijdige was echter, dat in tijden van oorlog, wan neer men wat de klandizie betreft niet te klagen had, de onderneming zélf in grote moeilijkheden verkeerde. De werknemers moesten onder de wapenen en de paarden stierven door voedselgebrek of werden gevorderd door de krijgsmacht. Door de schaarste van trans portmiddelen dook de ge dachte op de gemeentelijke tram voor het transport van doden te gebruiken. In 1917 werden de eerste lichamen met een voor dit doel speciaal aangepast tramstel naar het kerkhof gereden. De tram reed alleen 's nachts. Menig boemelaar bestierf het van schrik als hij het gevaarte op zijn weg tegenkwam. Ook de crisisjaren kon men ter nauwernood overleven. Geld was er nauwelijks en werklo zen werden ingezet als fak kel- of lijkdrager. In de Twee de Wereldoorlog stortte de onderneming in elkaar. Een bom verwoestte de lijkkis tenfabriek. De inwoners van Wenen moesten weer zelf zorgdragen voor hun doden. Elk stukje grond werd benut als begraafplaats. Soms wik kelde men de lyken zelfs in papier. Het waren dan de Russen die voor vrachtwa gens zorgden en de doden af voerden. Na de oorlog liep alles weer op rolletjes. In 1980 produceerde de lijkkistenfabriek ruw ge schat zo'n 60.000 kisten. Van af 1975 is dr.H. Jeruzalem de directeur van de Stadtische Bestattung. Het jubileum boek - de onderneming be staat dit jaar een driekwart eeuw - vermeldt dat het zijn verdienste is, dat er bij de be grafenis van armen tegen woordig niet alleen een cere moniemeester aanwezig is, Wekker Het museum herbergt naast de geschiedenis ook nog heel wat andere lugubere en histo rische zaken. Nog maar net over de drempel grijnst het dodenmasker van Haydn de bezoeker toe. En wat te den ken van een apparaat als de "reddingswekker"? Deze wekker stond opgesteld in het voorvertrek dat toe gang gaf tot het lijkenhuis. Door middel van een vernuf tig systeem was de hand van het lijk verbonden met dit ap paraat. Zo gauw de 'ontslape ne' ook maar de geringste be weging maakte, werddeüjk- aflegger opgeschrikt door een alarmerend gerinkel. Vooral in tijden van grote sterfte wilde het namelijk wel eens gebeuren dat er een schijndode werd gekist. Een aardig detail is misschien dat de wensen van de overle denen te allen tijde werden geëerbiedigd. Een zelfmoor denaar sloot men niet aan op de reddingswekker. Plank Dat handelsgeest alleen maar iets is dat Hollanders bezit ten, wordt in dit museum weer eens gelogenstraft. De uitvinding van de zogenaam de Sarpeschütz was bedoeld als regelrechte geldklopperij. De Sargeschütz lijkt op een in de lengte doorgesneden rioolbuis, die in het graf over de kist heen kon worden ge plaatst. Dit ding moest er voor zorgen dat de doden, die onderaan in het familiegraf terecht waren gekomen, niet geplet werden door de ver Het vervoer van doden door de jaren heen. Linksboven: ontwerp van een lijkwagen met koetsachtige carrosserie anno 1925. Linksonder: de lijkplank in tijden van schaarste. Rechts: bij gebrek aan andere transportmiddelen werd tijdens de Eerste Wereldoorlog de gemeentelijke tram voor het dodenvervoer ingezet. Onder: een lijkauto anno 1982. wanten die er bovenop kwa men te liggen. Het museum leert ons dat er niet altijd lijkkisten zijn ge bruikt bij het begraven. Vóór 1600 werd er een zogenaamde 'dodenplank' gebruikt. Een eenvoudige houten plank, waarin door een houtbewer ker de naam en geboorteda tum van de overledene werd gesneden en soms een zegs wijze of spreuk. Men werd met plank en al begraven of - ja, het klinkt wat cru - zo van de plank het graf ingekiept. Van Keizer Joseph II stamt het idee van de lijkkist met uit klapbare bodem. In een tijd dat het hout schaars was. kwam hij met een wet die voorschreef dat alle Ujken in een zak moesten worden ge naaid. Deze zak ging in de kist en als de plechtigheid zich had voltrokken, haalde de doodgraver een hendel over. De bodem klapte open en de dode viel in het graf. De kist kon op die manier meer dere malen worden gebruikt Deze wet stuitte echter op zo veel tegenstand van de bevol king, dat hij al gauw werd af geschaft. Zoals al eerder geschreven: er was in het verleden nogal eens gebrek aan ruimte om de doden te begraven. Naar stig werd er dan ook steeds naar oplossingen voordat probleem gezocht. Eén van de meest lachwekkendste is wel de suggestie van een Weense slimmerik, die voor stelde om de mensen in het vervolg maar rechtop te be graven. Een tentoongesteld document, dat wel heel erg aan het Duit se begrip Grundlichkeit doet denken, is de brief van een zelfmoordenaar. De begrafe nisonderneming ontving de ze brief toen hij reeds de hand aan zichzelf had gesla gen. In dit epistel maakt de ongelukkige zijn wensen aan gaande het karakter van zijn eigen rouwplechtigheid uit voerig kenbaar. De fraai ge- calligrafeerde letters, de krachtige ondertekening en de zakelijke styl verraden geen enkele emotie. Het is onnodig te zeggen dat ook deze wensen door de onder neming tot in de puntjes wer den uitgevoerd. Sleutelde Eén van de hartverwarmendste attributen is wel een klein, verroest sleuteltje. Het was bij het overlijden van vorsten en adellijke personen ge bruik. dat de kist met een puur gouden sleutel werd af gesloten. waarna die sleutel aan de nabestaanden werd meegegeven. Het sleuteltje dat hier in de vi trine ter bezichtiging ligt heeft eens gepast op de kist van een gewone man, die vierdeklas werd begraven, maar die dacht dat hij op de ze manier bij de rijken der aarde in de hemel kwam. Wenen telt tegenwoordig 56 kerkhoven. Het grootste daarvan is wel het Zentral friedhof. Talloze componisten, dichters en staatsmannen staren je vanaf hun tomben doordrin gend aan. Engelen trachten met niet aflatende ijver enke le zoele tonen te ontlokken aan hun stenen harp. Maar hoe knap sommige kunste naars hier ook het onder scheid tussen dood en leven lijken te hebben opgeheven, af en toe gooit regisseur Tijd roet in het eten Een plantje, dat eens - eeuwen geleden aan de rand van een graf werd gepoot, heeft zich nu ontwikkeld tot een mach tige boom. met wortels die de grafzerk hebben doen splij ten, die een scheuring heb ben veroorzaakt tussen twee stenen geliefden, die ooit on afscheidelijk waren Voor zulke details heeft de We ner oog Hij spoziert graag over begraafplaatsen, die hier de functie van wandelparken hebben. Een traditie die de Nederlander niet kent Wie weet bijvoorbeeld nog waar Wilhelmina ligt?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1982 | | pagina 17