Hoogleraar? Je moet een driekoppig monster zijn" 'Nog paar jaar dan krijgen we echt met muskusrat te maken' André van Veen rattenvanger ZATERDAG 2 JANUARI LEIDEN - Hoewel al enige tijd bekend is dat Ton Anbeek (37) de nieuwe hoogleraar moderne Neder landse letterkunde wordt, is hij op die post in Lei den nog steeds niet officieel benoemd. Hij vindt dat zelf knap vervelend, omdat hij door het uitblijven van die benoeming als het ware tussen twee vuren staat. "Ik werk in Utrecht, praat daar mee over de herstructureringen, terwijl ik weet dat ik naar Lei- den ga". Met de benoeming van Anbeek tot hoogleraar is er een einde gekomen aan een typisch Leidse traditie. Om hoogle raar letterkunde te worden in Leiden hoefde je namelijk het vak niet gestudeerd te hebben. Anbeeks voorganger Gomperts werd in de jaren zestig bijvoorbeeld benoemd op grond van zijn essayisti sche capaciteiten. Anbeek schrijft weliswaar ook literai re kritieken, maar daarom werd hij niet gekozen. Zijn wetenschappelijke achter grond - letteren gestudeerd in Amsterdam, promotie en daarna wetenschappelijk me dewerker in Utrecht - gaf de doorslag. Is het niet jammer dat deze traditie nu overboord is ge zet, want welbeschouwd is het toch zo gek nog niet om amateurs in plaats van acade mici te benoemen? Anbeek (voluit heet hij Anbeek van der Meijden, maar dat laatste deel van zijn naam laat hij vaak weg): "Jammer? Waar om zou je nu per se een litera tor moeten benoemen. De di recteur van Artis is toch ook geen nijlpaard". Waarom denkt hij dat de com missie heeft gekozen voor een wetenschapper en niet voor een literator? "Ik denk dat men welbewust heeft ge kozen voor een wetenschap per, of laten we zeggen: een vakman. Wantje kunt het wel goed treffen met een schrij ver - zoals met Gomperts het geval was - maar het is na tuurlijk ook goed mogelijk dat je miskleunt. Dat je dus iemand benoemt die welis waar aardige stukken schrijft, maar niet in staat is om onderwijs te geven". Ton Anbeek opvolger Gomperts aan Leidse universiteit Ton Anbeek: "Ik zou dat in Leiden ook wel willen doen, schrijvers uitnodigen" Driekoppig Even later voegt hij daar aan toe dat er voor het hoogle raarschap letterkunde veel komt kijken. "Je moet een driekoppig monster zijn, om dat je manager bent, colleges moet geven en ook nog eens wordt geacht grensverleg gende onderzoeken te doen. Welnu, je kunt je afvragen of een criticus nu wel zal staan te springen om dat weten schappelijke bedrijf te run nen. Bovendien: kan hij het wel?" Op de vraag waarom hij denkt dat hij het uiteindelijk werd, antwoordt Anbeek in eerste instantie ontwijkend: "Dat moet je mij niet vragen". Daarna zegt hij, na eerst te hebben gewaarschuwd dat het misschien wel arrogant zal klinken: "Ik denk dat het zeer belangrijk is dat ik werk zaam ben op de Utrechtse universiteit. Het centrum van Waarom? "Eén, twee, drie valt dat natuurlijk niet uit de doe ken te doen, maar in grote ly- nen komt het hier op neer: in Utrecht wordt gewerkt van uit een gemeenschappelijk uitgangspunt, tenvijl elders, in Amsterdam bij voorbeeld, veel mensen in de weer zijn met hun eigen theoriën. Los daarvan: het aantal promo ties en publicaties ligt in Utrecht ook veel hoger". Is literatuurwetenschap wel een vak? En zo ja: welk nut heeft dat vak dan? Sinds Ka- rel van het Reve de litera tuurwetenschappers in zijn Huizinga-lezing aanviel zijn deze vragen al verschillende malen gesteld. Het imago van het vak heeft door die aanval ongetwijfeld een flinke deuk opgelopen. Of is die veron derstelling onjuist? Anbeek: "Van het Reve heeft zich terecht afgezet tegen een bepaald soort literatuurwe tenschappers; tegen de on derzoekers die zich niet be zighouden met teksten. Die mensen die meestal de theo retische literatuurweten schap beoefenen en bij wijze van spreken nooit een roman lezen, zijn echter in de min derheid. Of laat ik het anders zeggen: volgens mij zitten ze in een ghetto". Na een korte pauze: "Ik neem toch niet aan dat Van het Re ve de hele literatuurweten schap aanviel. Want als hij een stukje schrijft over wat Freud te melden had over Dostojewski, dan bedrijft hij toch zelf ook literatuurweten schap". Uitnodigen Anbeek was een jaar lang gast hoogleraar in Amerika. Het ligt dus voor de hand hem te vragen of de literatuurweten schap in Amerika professio neler wordt beoefend dan in Nederland. Hij blijft het ant woord schuldig, waagt zich niet aan een vergelijking. Wel denkt hij dat een typisch Amerikaanse vinding als The writer in residence ook in Ne derland zou moeten worden geïntroduceerd. Anbeek: "Dat betekent dat je een schrijver uitnodigt om tijdelijk les te geven aan de universiteit. Die man hoeft dus niet mee te vergaderen, maar praat bij voorbeeld een semester lang over zijn werk en ideeën. Ik zou dat in Lei den ook wel willen doen, schrijvers uitnodigen Maar of het kan is natuurlijk maar de vraag, want iedereen weet zo langzamerhand wel dat we weinig geld hebben". Na verteld te hebben dat hij in Utrecht een werkgroep heeft geleid over Nooteboom en in dat verband veel kritieken over die schrijver heeft gele zen, schetst Anbeek een pro fiel van de goede criticus. "Ie mand als Tom van Deel vind ik goed, omdat die man er niet meteen voor gaat staan en de lezer niet het zicht op het boek ontneemt. Hans Warren deed dat bijvoor beeld wel in zijn kritiek over Nooteboom, want hij begon zijn recensie met te stellen dat Nooteboom meestal schrijft over dertigers. Kan het bevooroordeelder? Maar het kan erger. In Het Parool las ik een paar jaar geleden een recensie van Sanders. Hij schreef daarin dat hij op de bank was gekropen met een zakje nootjes om een boek te bekritiseren, dan denk ik: jij bent helemaal niet interes sant genoeg om als criticus uit te wijden over je persoon lijke leven. Iemand als Kom- rij kan dat, jij niet". Schijnwerper De macht van de recensenten. Via dat onderwerp belandt Anbeek bij de vraag: is het in Nederland mogelijk om een schrijver op Amerikaanse wijze in de schijnwerper te krijgen? Anbeek denkt van wel en vindt dat je eigenlijk de proef op de som zou moe ten nemen met een schrijver als Hans Vervoort. "Hij schrijft prachtige dialogen, maar hij is niet bekend. Hoe snel zou hij hoge oplages be reiken als je hem een column laat schrijven in de Haagse Post en zorgt dat hij in het programma van Sor\ja Ba rend verschijnt? Je zou de proef op de som moeten ne- Op straat weerklinkt het getoe ter van een auto. Signaal om te beginnen over het artikel dat Anbeek in het tijdschrift De Gids schreef over het ont breken van straatrumoer in de Nederlandse letteren Hy zegt: "Ik hoop toch niet dat ik geschiedenis inga als de schrijver van een verhaaltje dat ik in een baldadige bui schreef. Ik gooide een spie ring uit en kreeg een kudde buffels over me heen. Zo was het ongeveer". Anbeek werkte nog in Amerika toen hy het verhaal opstuur de. De strekking: in tegen stelling tot de Amerikaanse komt er in de Nederlandse li teratuur te weinig straatru moer voor Hier gaat men klaarblykelyk uit van de vooronderstelling: wat actu eel is, is geen kunst. Schreef Hermans al niet dat het vreemd is dat er nooit een ro man over Provo is versche- De Gids nodigde een aantal schrijvers uit om te reageren op wat Anbeek had geschre ven. In een aantal gevallen waren die reacties te herlei den tot deze ene zin: wat An beek beweert is kolder An beek zegt dat twee dingen hem opvielen toen hy de arti kelen van zijn opponenten las. In de eerst plaats vond hy het vreemd dat niemand zyn stelling probeerde aan te vechten door te wyzen op het feit dat Nederland wel dege lijk romans kent waarin het straatrumoer voorkomt en in de tweede plaats vond hy het opvallend dat er een kleinzie lige Amerikanenhaat naar boven kwam. Tijdsbeeld Anbeek mag dan nog steeds niet officieel zijn benoemd, plannen zal hy toch wel heb ben gemaakt? Hy antwoordt eerst dat hij de komende ja ren wel veel zal moeten ver gaderen in verband met de veranderingen in het univer sitaire bestel, dan zegt hy: "Zodra ik in Leiden beroemd - eh. ik bedoel benoemd ben wil ik een onderzoek doen naar het proza in de penode '45 tot '50. Het was de tyd van de wederopbouw. Klonk dat optimisme ook door in de ro- Van tevoren kan natuurlijk al voorspeld worden dat dat niet zo is. Zie De Avonden van Gerard Reve Anbeek: "Zeker, maar het is natuur lijk interessant om te bestu deren tegen welke achter grond dat boek indertijd ver scheen. Bovendien, het proza dat in die tijd werd gepubli ceerd moet volgens my gede gen worden onderzocht, om dat we het nu moeten stellen met anecdotische verhalen". Ten slotte. Heeft Anbeek al een onderwerp voor zyn openba re rede? "Nee", zegt hij, "ik kan nog kiezen uit een aantal onderwerpen" Het heeft on- getwyfeld wat te maken met het naturalisme, zijn speelter rein. "Weet ik nog met. Laat ik er dit over zeggen: ik neem een aantal boeken en wil la ten zien hoe in die boeken ideeën uit de tijd doorklin ken. Literatuurgeschiedenis dus Anders gezegd, het boek als tijdsbeeld" WIM BRANDS LEIDEN - Het lijkt er op dat de muskusrat zich definitief in de omge ving van Leiden heeft gevestigd. Het hoogheemraadschap van Rijn land kwam met die mededeling in het verslag over 1980. Om te voor komen dat dijken en kaden ernstige beschadigingen oplopen, is er iemand aangetrokken voor de jacht op de muskusrat. Hij is niet de enige, want al wat langer loopt André van Veen in Rijnland rond (in dienst van het ministerie van landbouw) om de muskusrat het leven zuur te maken en (nog liever) een einde aan dat leven te maken. ZOETERMEER - "Gedver, wat vies". Kernachtig vat Annie van Veen de reactie samen van mensen die ho ren van het beroep van haar man. Muskusratten vanger, "ze vinden het maar smerig". Echtgenoot André plaatst er, gezeten op het puntje van zijn stoel, haastig een kantte kening bij: "Als je uitlegt hoe het diertje leeft en werkt, dan krijgen ze al gauw een ander beeld". André van Veen mag dan een com plete werkweek wijden aan het opsporen van muskusratten en het uitzetten van vallen en fui ken, enige liefde en bewondering voor zijn prooi is hem zeker niet vreemd. "Nee, het zijn heel pien tere diertjes. Echt heel pienter. Wat een toer het soms niet is om ze te pakken te krijgen". Maar dat dat laatste nodig is, daar wil Van Veen geen twijfel over laten bestaan. "In Gelderland, waar ik vroeger werkte, hebben ze de laatste maanden twee scha- de-gevallen gehad van muskus ratten. Ééntje van een ton en één tje van 50.000 gulden", zegt hij om het belang van het vangen van muskusratten te onderstre pen. De muskusrat (ook wel bisamrat genoemd) houdt zich op rond het water en richt daar heel wat ver nielingen aan. Net als de mol is de muskusrat een graver van gangen. De in- en uitgang liggen meestal onder de waterspiegel, maar ze lopen halverwege om hoog, waardoor de muskusrat zelf op het droge kan bivakke ren. In een dijk of kade heeft zo'n gangenstelsel een funeste uit werking. De waterkering kan zo worden verzwakt dat dat keren van water juist problemen kan gaan opleveren. Tot voor een paar jaar was het een probleem dat vooral in het zuiden en het oosten speelde. Maar de muskusrat rukt op. Dat blijkt ook wel uit het feit dat André van Veen nog niet zo lang geleden de enige muskusratten vanger in Zuid-Holland was. Toen lagen zijn activiteiten voor al onder Rotterdam. Nu zijn er al vijf vangers in de weer, waarbij Van Veen Rijnland toegewezen heeft gekregen. Tien Veel vangt hij niet. "Dit jaar tien". Ter vergelijking: in Gelderland zijn al 140 muskusratten ten prooi gevallen aan vallen en fui ken. Maar ook hier geldt: voorkomen is beter dan genezen. Muskusrat ten kunnen als de beste jongen en doen dat soms zelfs drie keer per jaar, waarbij zo'n zeven kleintjes ter wereld worden ge worpen. Ondanks alle inspannin gen van Van Veen "lykt de mus kusrat zich definitief in Rijnland te gaan vestigen". Op drie plaat sen zijn al gangenstelsels ont dekt: ééntje onder Woerden, één tje bij Noord wij kerhout en één tje by Alphen aan den Rijn. Van Veen: "Nog een paar jaar en dan krijgen we echt met de mus kusrat te maken". Weinig minder dan een ramp in een waterryk gebied als Rijnland. "Bij de Braassem zijn de kaden vrij smal en daardoor is het gevaar extra groot. Gelukkig begint men dat nu te onderkennen". Maar ook de Rijnlandse agrariërs zullen niet in hun handen klap pen bij de komst van de muskus rat. Bij de bewerking van het land moeten de boeren in het ergste geval zo'n twaalf meter met de machines van de sloten blijven. De keren dat ze in het verleden door gangen aangetaste grond vast kwamen te zitten, zyn legio. Uitkammen Van Veen is dan ook in heel Rijn land bezig, niet alleen bij de plas- sengebieden. "Het is een kwestie van systematisch uitkammen", zegt Van Veen. Hij gaat daarbij niet op zoek naar gaten in de grond van tien twintig centime ter, iets dat toch het meest lo gisch lijkt. "Aan sporen van aan gevreten voedsel kun je een mus kusrat het best ontmaskeren. Die gaten zijn nauwelyks te ontdek ken". Die sporen leiden dan uit eindelijk wel tot de uiteinden van het gangenstelsel, waar Van Veen dan zijn vallen plaatst. "De muskusrat zwemt met zijn kop de val binnen die een klap- kracht heeft van vijftien kilo. Het beest is dan op slag dood", zegt Van Veen zonder een spier te vertrekken. Helaas, een alterna tief ontbreekt volgens hem. "Er zijn wel mensen die zich afvra gen of het nou nodig is om die beesten dood te maken. Of ze zeggen: kun je niet visotters uit zetten om ze te pakken. Maar ze weten niet dat een visotter zich in vervuild water niet kan hand haven". Dus klemmen? "Ja, er moet toch wat gebeuren. Ze vor men een gevaar voor de mens heid". *4v Jacht maken op muskusratten is trouwens niet de enige taak van Van Veen. "Ik geeft ook voor- Lichting. Vooral aan beroepsvis sers. Dat is belangrijk werk, want die leren op die manier de aanwezigheid van muskusratten ontdekken". Met het weertype van de afgelopen weken was Van Veen - behalve het voorlichten - sowieso aan huis gekluisterd. Geen muskusrat te ontdekken met al die sneeuw. "Niet zo erg. hoor. Ik maak m'n tijd dan nuttig met het maken van vallen en fui ken en dat is werk dat toch ook moet gebeuren. Een precies werkje, want anders kun je de trekroutes niet echt afsluiten" Rat eten Een volwassen muskusrat kan uit groeien tot een lengte van zestig centimeter en is dus nauwelyks te vergelijken met de veelal in de bollenstreek bivakkerende woel rat, zegt Van Veen. Trouwens "Een muskusrat heeft toch niet zoveel uitstaande met andere rat ten. Hij eet plantaardig voedsel is ook geen verspreider van ziek ten". Eigenlijk best een aardig beest dus, afgezien van dat gra ven van die gangen. En nog te eten ook. "In Frankrijk is het vlees van muskusrat een delica tesse", verzekert Van Veen. Zelf kan hij er echter niet zo warm voor lopen. "Ik heb het wel eens by een collega gegeten, maar het smaakt vttj flauw, hoor Je moet het flink kruiden om er een beetje smaak aan te krygen By ons komt het dus nooit op tafel" A'. voor de fotograaf. "Normaal t BART JUNGMAN kun je toch nicli <r«t« Hoi* uti

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1982 | | pagina 3